GEFOPT. Eeae herinnering aan Napoleon I Een Paardangeschiedenis door F. B E I N. „Maar neen Jonas, gij wilt- toch onzen ouden,braven vos niet verkoopen? //Wel waarom niet Kan het n schelen, wat ik met hem doen wil? Nu ie hjj nog iets waardwie weet of iemand hem morgen nog hebben wil." «O, maar dat vind ik zeer onbarm hartig, lieve man. Wjj hebben het tronwe dier al 15 jaar gehad en jaar in. jaar uit heeft het u van pastorie lot pas torie gedragen, zonder ooit een misstap te doen. Even zeker liep hy voor de kales. Bedenk, hij was in weer en wind altijd kloek en frisch. Ik kan het niet 0V6r mjju hart krijgen nu van ooz9n lieven, ouden vos te scheiden." De oude dominé Waldmann, die dit gesprek met zyne eerzame echtgenooie hield, werd door de tegenwerpingen van de laa ste eenigermate toornig. //Bedenk 1 bedenk I" jjveide de dominé //Er is niets meer te bedenken I Denkt ge dat ik my dit zelf niet heb gezegd, wat gjj vertel; Mensehlieverdheid is ensch- lievendheid en klachten zijn klachten. Ik ben niet rjjk genoeg, om myn paardes.al in een hospitaal voor gebrekkige paarden te veranderen. Het woord genadebrood is gemakkelyk uïfc te spreken, maar voor een paard is het my in mjjne omstandig heden een bee'je te duur, vooral nu de haver zoo duur ia. Wanneer hot slechts kanariezaal betrof, zou dac gaan. De vos was al lang zwak door ouderdom, nu eciiter komt er die ellendige lamheid by, die aan elk middel weerstand biedt. Ik zal al bly zyn, wanneer ik hem mor gen, in het gewoel van de paarde markt aan den man kan brengen, „En hoeveel denkt gjj voor hem te krijgen „Ja, hoeveel? Dat zal niet veel zijn. 30 thaler misschien." „30 thaler? Welk een spo'prjjs I Neen Jonas voor zu'.k een beuzeling scheiden wjj niet van hem „Goed, besthoud hem dm maar, en voer hem van uw speldegeld," hernam de domine goedhartig, ondeugend. „Maar zet hem dan ook maar in uw etenskamer ot in het waschhuis, want de paardesfcai heb ik voor een nieuw paard noodig. Ofnog beter, koop ik in het geheel geen paard meer, bezoek myne lidmaten te voet en gij wandelt dito per pedes, wnneer gij naar d8 stada- ma:kt wilt gaan, hetgeen u toch met het oog op uw gezetheid, niet erg zal bevallen," Tegen dezen eisch bezweek dan toch de tamelijk dikke juffrouw Geertruida. Het zou immers jammer zijn, meende zij neerslachtig, om de kales, die dan vervallen en verroesten zal. Zoo kwamen dus beide door den nood overeen, dat de vos verkocht moest worden hoewel de scheiding de dominéyuffrouw zeer aan het hart ging. Zjj omvatte, toen den vol genden morgen ingespannen was den hals van het oude, goede dier en zuchtte alsof zij van een lid der familie afscheid nam. „Vaarwel, arm, goed beest," zeide zy, „gy hebt ons zoo trouw gediend, ja zoo trouw I Het ga u goed by uw nieuwen heer. O, als ik maar wist waar gy kwaamt of als gy den weg naar ons kondt vinden, wanneer het u slecht gaat." De knol spitste de oorea, ver wijdde de oogen en kuchte, alsof hy zich over deze toespraak verwonderde en toen stapte, of liever hompelde hy, zoo goed zyn lamheid aan den linker- voorpoot het toeliet, zonder kwaad ver moeden hinnikend de tuinpoort uit. In het dorp stond een boer te loven en bieden, dat was baas Kammler, de smid meteen herbergier in het dorp en veearts, die met den paardenhandel be kend was, en met den dominé had af gesproken, dat hy voor hem het paard zou verkoopen. Baas Katnmler was eigenlijk de eerste geweest, die den dominé het idee om den knol te verkoopen, bad aan de hand gedaan; juist nadat de vos was beslagen geworden was, de voorpoot lam geworden. De smid had hem 14 dagen lang trachten te genezen. Meester Kammler was in zooverre een man op wien men zich verlaten kon; mrar hy had toch zyne stille kuren, speelde dikwyls de menschen een poets en deinsde er zelfs niet voor terug, om anderen te benadeelen. Zelfs mei den grjjzen dominé zou hij onder deze om Btandigheden geene uitzondering gemaakt hebben, maar hy had, zooals vele boe ren, den noodigen graad van sluwheid, om altjjd onschuldig te schijnen. De pijnljjkate trek van hem was zyn onbe grensde gemeenzaamheidhij behandelde iedereen als zijnsgelijke en had zelfs voor den dominé niet den titel mijnheer, maar noemde hem „je" zooals alle zyne medeboeren. Onder den rit, die uiterst langzaam ging, zocht de smid den dominé te be lezen, aan hem den koop van een nieuw paard over te laten. Daarin scheen de laatste echter niet veel lust te hebben; hij kende zyne Pappenheimers goed genoeg, om te weten, dat de sluwere al leen zyn voordeel beoogde. „De paarden handel is een leelyk ding, weot je, do miné," zeide baas Kammler. „Zijt ge er al in geweest Ik kan u een mooie kleurj die daar h te vinden verzekeren." „Daar om juist heb ik u verzocht," antwoordde zjju welesrwaarde, „het paard voor mij te verkoopen. Het zou mij niet passeD, een lam paard te verkoopen, vooral daar het myn ouden vos betreft." „Ik zal mijn best doen, dominé, ver laat je daarop," zeide de smid meesmui lend. Hoewel de weg tot de stad, waar de paardenmarkt plaats vond, slechts 5 kwartier bedroeg, bereikten zij baar oe st in den namiddag, want het lamme dier liep aileDgs langzamer en bovendien pleis terde men in een logement „Naar de Slak", hetgeen op den smid den ge- wenschten invloed scheen te hebben want hy was moeilyk weer van de bier tafel af te brengen en zwetste als een Gasconjer. Toen de stad bereikt was, werd erin een herberg afgespannen en baas Kamm ler maakte zich gereed, den vos aan dea halster mede te nemen. Het oude dier scheen thans zyn lot te raden het keek treurig naar den dominé om en hinnekte dof, als wilde het zeggen„Scheidt gij aldus vaa een oud vriend De dominé wendde het gelaat at en sloop eeoigsrins bedroefd in de gelagkamer. „Het was een goed paard," zeide hy zacht. „Ieder had er pret in, als hy op zyn vier witte pooten, evenals had hij witte kousen aan gelykmatig, niet te suel en niet te lang zaam voor niets bevreesd, over eiken grond heenliep, hetzij hobbelig of effen, droog of moerassig. Wie weet, hoe ik daar nu het hoofd voor stoot Om zich van zyne droevige gedachten te bevryden, verdiepte hy zich in de dagbladen, die juis. zeer belangwekkend waren en hy had ze allen wel drie of viermaal doorgelezen, vóór baas Kammle laat in den namiddag, van de paarden markt terugkeerde. Hy zette een quasi vers'ooid gezicat. „Na, is de koop gesloten?" vroeg de dominé, terwijl hij hem scherp aanzag, „Jawel, dominé, maar zooals ik het van het oude paard heb verwacht drie thaler voor elke gezonde poot en voor het zieke slechts twee." Daarbij legde hy elf thaler op de tafel, waarbij hij een een weinig van de rij afschoof, als om aan te duidendat is voor myne moeite. De dominé trok een lang gezicht en sprak geen woord. Hy zag het wei aan den sluwen boer, dat deze hem be drogen haden dacht by zichzelven eens, maar nooit weer. De vos was zoowaar ik leef niet meer waard," betuigde de smid. „Al goed, al goed, baas," hernam de dominé met kwalijk verholen toorn, „geen woord meer van die zaak. Gy hebt uw belofte gehouden en ziehier, ik dank u." Hy schoof den alleen liggenden thaler no* verder weg, dien Kammler snel in zyn zak deed verdwijnen. „En hoe staat hét met een nieuwkoop?" vroeg hjj ousc ml- dlg. „Dank je, dank je, hernam ds do miné. „Vandaag is het bovendien te laat, ik zal hier overnachten en morgen vroeg my een paard uitzoekende, dat ik kan gebrnikea." De smid maakte geen verdere tegen werpingen meer, maar ging heen. De dominé bracht den avond bij ean collega door, dien hij van de school af aan had gekend en begaf zich den volgenden mor gen naar ae paardenmarkt. Er waren nog talrijke dieren voorhanden, fijne rij paarden van 700 tot 1000 thaler, koets- paarden van 400 thaler het paar, flinke draverB» grove trekpaarden, maar hy zocht lang te vergeefs naar een, dat hem beviel. De gestalte en het beeld van zyn trouwen vos stonden hem daarby als een ideaal voor oogen. Vermoeid door het rumoer van de markt, het ge schreeuw, het roepen en vloeken der paar- dekoopers, van het trappelen der paarden, het stof eo de zonnehitte, wenschte hy in stilte dat hij iemand had, dien hy den voorgenomen koop beter kon toevertrou wen, dan aan den sluwen Kammler. Nog in deze gedachten verzonken,bemerkte hy een rooden knaap in halve liverel, die een goed nitzienden, stevigen vos aan den teugel rondleidde; het dier had een sterken kop, was kort en forsch gebouwd, droeg een netten staart, blonk ais flu weel en stond daarbij zoo licht op de pooten alsof het dansen wilde* Als het niet zwart van kleur ware geweest, zon der onderscheidingsteeken, had hy het evenbeeld van zijn trouwen vos daarin kunnen zien. „Dat zou juist een paard voor my zyn," mompelde hy, liet het tweemaal, driemaal voorbijgaan, bekeek het van alle kanten en het beviel hem zeer goed. Verscheidene anderen, schjjn- baar kooplustigen, waren er, maar de knecht, die er mee liep, scheen niet op hen te letten. „Is het paard te koop, myn jongen?" vroeg eindelyk de dominé. De gesprokene monsterde hem van onder tot boven, „Wilt u er een koopen, mynheer Hm, dat weet ik niet. Maar dat schijnt my van uw kant niet de goede weg, om van een paard af te komen." „Och, het is my niet alleen te doen, om er af te komen, mynheer," ant woordde de knecht. „Is u een geestely ke „Jawel, maar waarom vraagt ge dat „Nu, ziet gy, dat zal ik u zeggen. Ik weet, wat ik aan dit paard heb en myn heer ook. Wegens omstandigheden moet hy het verkoopen, maar hij heeft my opgedragen, het paard slechts in goede handen te geven. „Hm, hm, dat is zeer braaf," meende de dominé en gevoelde gewetens wroeging, terwijl hy aan zyn vos dacht. Daarbij, scheen het hem, maakte hy zijne hardheid weer goed, door het aan bevolen paard in zyne goede haüden te nemen. „Het zou een goed paard voor u zyn, mynheer, zeide de knaap, „het ib goed onder den mao en voor den wagen, ai- leen wat ie vet.n „Hm, hm, hoe heet uw heer, beete jongen." „Mijn heer? Die heet Schulze, God fried Scbulze." De dominé wist nu waar lyk niet, wie van ds vele Schnlzes, die in Duitschland zijo, de eigenaar van het zwarte pa*rd kon wezen, maar vroeg oogenblikkelyk naar den prjjs. „40 thalec mijnheermaar geen sjachelen, luidt myn opórac.it. Maar het is ook een braikbaar paard mijnheer, zooder kwa len, met vasten tred, is niet schichtig, geen kribbenbijter, wordt niet vermoeid." „Hm, maar niet jong meerj" „Neen mijnheer, jong is het niet, maar ook geen oude fenol. Myn heer heeft hem jaar lang, ouder dan acht jaar is hij niet, denk ik." De dominé liet het paard eens stap pen. „Ik zeg niet, dat het paard my niet bevalt, vriend, maar 40 thaler is te veel. 40 is te veel. 35 wil ik geven." De bediende staarde den dominé met schitterende oogen aan. „Nu goed," zeide hy, „ik zal u de waarheid zeggen, daar ik zie, dat het paard in handen komt, myn heer zeide 40 thaler moet ge vragen, en als ge geen 35 kunt krygen, moet ge het terug brengen." Daarby bleef hy, en de dominé be sloot tot den koop. Hy bedong z>ch nog een d.iukgeld, bracht het paard naar de herberg, waar de dominé had uitgespan nen, kreeg zyn geld, eu be^al zich met een buiging aan. De dominé liet zijn nieuw paard inspannen, en reed tevre den naar zyn woonplaats. Nadat hij hem een paar zweepslagen had gegeven, kon geen paard beier loopen, dan zyn vos. Thuis gekomen was de boer, die het paard placht te bezorgen, niet by de hand, hij moest eigenhandig uitspannen en br&cnt het paard op stal. Zyn vrouw bezag het en het beviel haar zeer goed. Den volgenden morgen kwam de smid. „Wel," zeide hjj, „ik heb gehoord, dat gy een nieuw paard hebt en de nieuwsgierigheid dreef my hier. Mag ik het eens zien „Waarom met? Gy zult er over ver steld staan, het is eea prachtstuk." De dominé ging zelf mee naar de stal en bracht trotsch zijn paard er uit. De smid bekeek het, deinsde terug, trad naderbij, wreef aan de pooten, tilde den linker voorpoot op, en keek zorgvuldig in den binnenkant van den hoef. Toen barstte hy in in een schaterend gelach uit. „Nu, wat is er toch te lachen?" vroeg de dominé half boos, half verle gen. „Zeg eens, dominé, zeg eens I" riep Kücnmler, terwjjl hy opnieuw lachte, „hoeveel kost u die knol „Nu raad eens. Gy hebt verstand van paarden." /Natuurlyk 1" Drie thaler voor eiken poot ie hij waard, maar voor den linker voorpoot .eigenljjt slechts 2 „Wat. Zyt ge gek? Het paard kost my 35 thaler." „Ha ha ha. Na dominé,dan heb je je eigen paard, ik bedoel den vos, zeer duur betaald „Hoe zoo „Ma*r, zeg eeoe, dominé, herkent gij dan waarljjk uw ouden vos niet? Hij is het." „Onzin! Gij schjjnt wat diep in het glaasje te hebben gekeken „Neen, zot ieta is er toca over heen!" riep de smid en hield zich de buik vast van lachen. „Hebt u wat spiritus bij de hand Hier staat een weinig in den em mer." „Goed. daarmee zal ik eens wat weg poetsen." Hy nam eeu lap, bevochtigde die met spiritus, wreef aan de pooten van den vos, weeef en wreef en de dominé wreef zich de oogen uit, want de witte pooten kwamen de een na den ander te voorschyu. Juffrouw Geertruida kwam ook toeloopen, vouwde debandes boven het hoofd, en weende en lachte ia éen adem. „Heb ik u niet gezegd, dominé, laat u niet met paardenhandel in riep de smid. „Dat heet in den grond gefopt." De dominé bracht stil syn vos op stal, maar troostte er zich later mede, dat zyn geweten bevrijd was, en God de zaak zoo bestuurd had. De vos was niet meer lam, maar liep goed evenals vroe ger. De smid was wel de eenige, die het geheim van deze tydelljke lamheid kende, maar het geverfde paard en de gefopte dominé hebben hem lang stof tot boosaardige grappen gegeven. of het hem wellicht zou interes wanneer zy in het blyspel Joséphine pruilde De schoone keizerin bereidde zeer gaarne kleine liefhebberij tooneelvoorstellingen voorhaar gemaal echter, de vereerder van een Talma en een George, vond weing behagen in dit dilettantisme, .ofschoon hg het niet belette, Bovenal verveelde hem echter de vaude villes, en toen de keizerin hem een dag vroeg, Beeren „Jeannelon's Schaapje" de rol van de schoone schaapherderin zelve zou ver vullen, lachte hy haar in het gezicht uit. „Neen, neen, Joséphioe, vergenoeg u met de rol van keizerin op den troon in het Wereld theater, maar je hebt geen talent, absoluut geen talent voor 't too- neel en ik zou je, wanneer je 't toch doet, beslist uitfluiten I" Nu pruilde zy zou zy haar plan netje opgeven of zich aan het gevaar blootstellen van door hem te worden uitgefloten Zy wist, dat hy ertoe in staat was; zjj sprak er dus niet meer over, maar bestudeerde het rolletje met veel yver, op eea of anderen avond, als de keizer er iflet zyn zou, kon zy de voorstelling laten doorgaan. Napoleon scheen van niets te weten, er werd das niet meer over het liefheb berij theater gesproken. In deze dagen gebeurde het echter, dat hy weer een oud manuscript op, scharrelde, een treurspel in alexandrynen- Hector genaamd, dat hjj als jongeliDg had gemaakt! Thans gaf hij het den dichter Lace de Laneeval. Het bleef echter lussc ien Napoleon en den dichter oen diep geheim, want de keizer wilde het stuk opgevoerd zien, maar zich tevens tegen allo criiiek beveiligen. „Myn gemoed, dat zoozeer op het piac- 'ische gericht is," schreef hij o. a aan Laneeval, „kan in de schynwereld slechts door het. grootsche en verhevene bekoord worden, en dat bewonder ik s-eeos. Vooral hoad ik van de tragedie, zjj ver heft de ziel, en moet helden kweeken. De hoogere tragedie was steeds de school voor g-oote mannenhet is de plicht vaa een vorst om dichters daartoe op te wekken, het is hun plicht om hunne werken te ve breiden! Frankrijk heeft wellicht aan Corneille een deel van zyn roem te danken. Ook Racine moet ik prijzen, maar van Voltaire houd ik niet hjj kent noch de wereld, noch de menschen, noch de waarde, noch de grootheid van menschelyke hartstochten in Mahomed bijv, heeft hy zich evenzeer aan de geschiedenis als aan het mensehe lyk hart vergrepen. Hy weet den lezer slechts een oogenblik te prikkelen. daarom, mijn beste Laneeval, wil mjjn „Hector" niet omwerken, maar overwer ken." Dezen brief' vond Josephine in een exemplaar van de „Cid" dat de dichter had laten slingeren; zy wist nu, dat Napoleon een stuk „Hector," had ge schreven en zij brandde van verlangen naar wraak. Kort te voren was Napo leon voor drie dagen op reis gegaan. Den eersten dag werd repetitie gehou den, generale repetie op den tweeden, hof-voorstelling op den derden avond. Joséphine vervulde haar rol inderdaad bizonder gebrekkig en haar gang, spraak, daoa en gezang waren zóo onnatuurljjk, dat slechts de etiqaette de gemoederen in bedwang hield. Maar nu viel het gordjjn aan het slot Daar weerklonk plotseliog een gillend gefluit en in de snel intredende stilto der ontzetting een aanhoudend gesis. Men zocht naar den schuldige; daar vloog het gordjjn van de kleine keizerljjke zijloge weg, die zoolang donker en naar men dacht onbezet was gebleven de keizerde keizer l" klonk het onder de van ontzetting verstijvende aanwezigen. Ja, het was de keizer, die alles had gehoord en in stille was teruggekeerd. Nu stond hy nogmaals op, siste in de geluidlooze stilte nog een paar seconden krachtig en hevig en verdween toen, terwjjl hjj duidelijk hoorbaar tot een paar officieren zei„Inderdaad, dat was kei zerlijk leelyk, hoor l" De keizerljjke tooneelapeelster wist zich uiterljjk goed te houden, ook toen Napoleon haar later onder vier oogen zeide: „Als men zich op de planken waagt, moet men critiek kunnen ver dragen, en als de keizerin komedie speelt, mag de keizer haar wel uit fluiten." Nog meer echter lachte zy, toen zij nu den brief van haar gemaal aan Laneeval las. Dos ook hij had, „zonder talent" voor het tooneel, lust om ziöh aan de plan ken te wagen? Z|j was althans eerljjk genoeg geweest om zich in persoon te wagen, terwijl Bonaparte achter den naam van een reeds beroemden dichter schuil giDg- „Wacht maar," lachte zy, den brief weer voorzichtig in het boek „wie 'c laatst lacht, lacht het best!" Werkelyk werd het stuk van Napo leon door de directeuren van het „Thé&tre fraEf ais", die den ouden dichter voor den maker hielden, als ongeschikt teruggezonden. Maar zy begrepen de waarheid, toen hun het manuscript voor de tweede maal werd gezonden, met het volgende briefje „De tooneelspelers van het „Thé&tre francais" zullen binnen eene maand deze tragedie, die men de domheid heeft gehad terug te zenden, opvoeren. Napoleon". Zoo kwam de première van „Hector", De schouwburg was propvolin de hofloge zaten Napoleon en Joséphine. Het stuk was prachtig ingestudeerd en werd zóo voortreffelijk gespeeld, dat een werkelijk succes volgde, voornamelijk aan het spel te danken. Toen men echter om den auteur riep en de grjjze dichter aarzelend en verlegen op het tooneel verscheen en diep voor de keizerlijke loge boog, stond de keizerin plotseling op en begon te sissen. „Mevrouw wat doet u riep de keizer ontsteld uit. Ma*r Joséphine flaisterde hem spottend toe„Wie het laatst lacht Majesteii I Als men zich aan het tooneel waagt, moet men cri tiek kunnen verdragen en ais de keizer tooneelspelen schryft, dan mag de kei zerin ook wel zjjna critica worden en hem uitfluiten." „O, meeat-ge dat lachte Napoleon. Je hebt een goed geheugen, das slechts ydelheidswrask Maar het succes is toch ech*, hoewel het pablüek in Lan eeval den dichter ziet. Ziet-ge, het komt er niet op aan, wie het laatst lacht, maar wie het i s, die 't laatst lacht," De professor marskramer. Gedurende zija vacantia is onlaags aan een professor het volgende avontuur overkomen. In het begin vaa, de vacantia ging onze taalgeleerde het gebergte ia, daar zjja hart, door zijn zittende levenswyze, met eea vetlaag omringd was. Da huis dokter zegt hem by het afscheid nemen, dat wandelen en bergen beklimmen al leen niet helpen zullen, hij moet ook voor eena algemeeoe werkzaamheid van het lichaam zorgdragen. De professor strykt ia een dorp in de Beneden-Harz neder en ziat op de algemeeoe werk» zaamheid van zyn lichaam. Hy bemerkt, dat het tuinhek, om slju huis wel een verfje verdragen kon en biedt zich aan, het eigenhandig te schilderen. Maar hij heeft het werk te 1 cht geschatdat ellendige bukken doet hem hoofdpijn krygen bjj de vijfde lat staakt bij het werk. Als hy hersteld is, zint hij weder op nieuwe werkzaamheid, Hjj herinnert zich dat de keizer van Ras- land tot dit dool houthak*. Ergo verruilt hy de kwast met den bjjl en begint de keizerlyke kunst. Maar ook dit heeft zija moeilijkheden. Terwjjl de kinderen vaa de waardin hem met open mond staan aan te gapen, raakt hij een stuk hout scheef en het vliegt een jongen tegen het hoofd, zoodat de kleine thans een litteeken heeft als een oude corpsstudent. Natuurlyk worde dit gevaarlyk hand werk onmiddeljjk gestaakt en de profes Bor bevindt zich in nieuwe ongelegenheid, Daar doet by op een goeden dag een uilstapje naar het naaste dorp, dat op een heuvel ligt. Onderweg loopt een vrouwelijke mars kramer voor hem, die hijgt en kreunt onder het gewicht van een grooto mand! met houten lepels, borstels enz, „Kijk," denkt de professor, „dat is juist iets voor mij." Het meisje is niet weinig verheugd als de hooggeleerde heer haar aanbiedt de mand tot aan de kerk te dragen. De ko;f wordt op den rug van den hooggeleerde gabonden en het meisje gaat een oogenblik uitrnsten in de schaduw van het boGch. De professor begeeft zich op weg dat is eerst een algemeene werkzaamheid van het lichaam. Het zweef loopt hem langs zijn gezicht. Daar komt hem een veldwachter tegen, die hem met ongehuichelde bewondering aaokykt. „Zeg eens, waar moet dat heen vraagt de gendarme. „Naar het dorp," antwoordt de professor troïsch „Wilt ge die koopwaar dan verkoopen „Na tuurlijk I" „Laat eens kjjken!" De pro fessor zet de mand op de grond en i& innerljjk verheugd dat h|j misschien goede zaken voor het meisje kan nukeia. „Wat kost die borstel vraagt de gen darme. „Omdat gij het zyt," zegt de professor gemoedelyk „dertig pfennigen," De gendarme lacht haalt zijn beurs voor den dag en betaal?. „Zie zoo," laat nu uw patentbiljet eens zien!" „Dat kan dat meisje daar beneden ons doen 1" zegt de professor onschuldig. „Neen," zegt de gendarme, „dat gaat my niet aan, gij hebt verkocht." „Wees maar tevreden en loop nu door, want ge hebt een koopje gehad," zegt de nog steeds niets vermoedende. „Waarde heer het helpt u niets, ik maak geen gekheid, laat uw biljet zien of ga mede naar den schout." „De duivel mag met ja mede gaan l" roept de professor woedend uit, bljjf me met je flauwe aardigheden Van het ljjf*" De gardarme blyft echter vol houden," roept hef meisje, pakt haar de mand op den rug en gaat met bei' den naar den schout. De professor ia blind van woede en scheldt den gen darme uit. „Kalm watvermaant deze, „als ge me beleedigt, dien ik u in het brandspuithuisje op te sluiten." Zjj komen bjj den schout aan en de gen* darme brengt verslag uit. „Kunt gy u legitimeeren wordt den professor gevraagd. Deze heeft gelukkig een papier bjj zich en overhandigt het den grimmigen dorpBtiran. „Het is goed," zegt de laatste, „wilt ge de boete nu betalen, of willen we u een bevelschrift tot betaling thuis zenden Maar begrjjpt ge dan niet, dat het verkoopen een grap van me was?" „Hm," {zegt de schout „grappen zijn ia de wet niet voorzien." Kort en goed de professor heeft zijn 30 mark moeten betalen, en thans zint hij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 6