GEFOPT.
Eeae herinnering aan Napoleon I
Een Paardangeschiedenis
door
F. B E I N.
„Maar neen Jonas, gij wilt- toch onzen
ouden,braven vos niet verkoopen? //Wel
waarom niet Kan het n schelen, wat
ik met hem doen wil? Nu ie hjj nog
iets waardwie weet of iemand hem
morgen nog hebben wil."
«O, maar dat vind ik zeer onbarm
hartig, lieve man. Wjj hebben het tronwe
dier al 15 jaar gehad en jaar in. jaar
uit heeft het u van pastorie lot pas
torie gedragen, zonder ooit een misstap
te doen. Even zeker liep hy voor de
kales. Bedenk, hij was in weer en wind
altijd kloek en frisch. Ik kan het niet
0V6r mjju hart krijgen nu van ooz9n
lieven, ouden vos te scheiden."
De oude dominé Waldmann, die dit
gesprek met zyne eerzame echtgenooie
hield, werd door de tegenwerpingen van
de laa ste eenigermate toornig. //Bedenk 1
bedenk I" jjveide de dominé //Er is
niets meer te bedenken I Denkt ge dat
ik my dit zelf niet heb gezegd, wat gjj
vertel; Mensehlieverdheid is ensch-
lievendheid en klachten zijn klachten. Ik
ben niet rjjk genoeg, om myn paardes.al in
een hospitaal voor gebrekkige paarden
te veranderen. Het woord genadebrood
is gemakkelyk uïfc te spreken, maar voor
een paard is het my in mjjne omstandig
heden een bee'je te duur, vooral nu de
haver zoo duur ia. Wanneer hot slechts
kanariezaal betrof, zou dac gaan. De
vos was al lang zwak door ouderdom,
nu eciiter komt er die ellendige lamheid
by, die aan elk middel weerstand biedt.
Ik zal al bly zyn, wanneer ik hem mor
gen, in het gewoel van de paarde markt
aan den man kan brengen,
„En hoeveel denkt gjj voor hem te
krijgen
„Ja, hoeveel? Dat zal niet veel zijn.
30 thaler misschien."
„30 thaler? Welk een spo'prjjs I Neen
Jonas voor zu'.k een beuzeling scheiden
wjj niet van hem
„Goed, besthoud hem dm maar, en
voer hem van uw speldegeld," hernam
de domine goedhartig, ondeugend. „Maar
zet hem dan ook maar in uw
etenskamer ot in het waschhuis, want
de paardesfcai heb ik voor een nieuw
paard noodig. Ofnog beter, koop ik in
het geheel geen paard meer, bezoek
myne lidmaten te voet en gij wandelt
dito per pedes, wnneer gij naar d8 stada-
ma:kt wilt gaan, hetgeen u toch met
het oog op uw gezetheid, niet erg zal
bevallen,"
Tegen dezen eisch bezweek dan toch
de tamelijk dikke juffrouw Geertruida.
Het zou immers jammer zijn, meende
zij neerslachtig, om de kales, die dan
vervallen en verroesten zal. Zoo kwamen
dus beide door den nood overeen, dat de
vos verkocht moest worden hoewel de
scheiding de dominéyuffrouw zeer aan
het hart ging. Zjj omvatte, toen den vol
genden morgen ingespannen was den
hals van het oude, goede dier en zuchtte
alsof zij van een lid der familie afscheid
nam. „Vaarwel, arm, goed beest," zeide
zy, „gy hebt ons zoo trouw gediend,
ja zoo trouw I Het ga u goed by uw
nieuwen heer. O, als ik maar wist waar
gy kwaamt of als gy den weg naar ons
kondt vinden, wanneer het u slecht
gaat." De knol spitste de oorea, ver
wijdde de oogen en kuchte, alsof hy
zich over deze toespraak verwonderde
en toen stapte, of liever hompelde hy,
zoo goed zyn lamheid aan den linker-
voorpoot het toeliet, zonder kwaad ver
moeden hinnikend de tuinpoort uit.
In het dorp stond een boer te loven
en bieden, dat was baas Kammler, de
smid meteen herbergier in het dorp en
veearts, die met den paardenhandel be
kend was, en met den dominé had af
gesproken, dat hy voor hem het paard zou
verkoopen. Baas Katnmler was eigenlijk
de eerste geweest, die den dominé het
idee om den knol te verkoopen, bad aan
de hand gedaan; juist nadat de vos was
beslagen geworden was, de voorpoot lam
geworden. De smid had hem 14 dagen
lang trachten te genezen.
Meester Kammler was in zooverre
een man op wien men zich verlaten
kon; mrar hy had toch zyne stille kuren,
speelde dikwyls de menschen een poets
en deinsde er zelfs niet voor terug, om
anderen te benadeelen. Zelfs mei den
grjjzen dominé zou hij onder deze om
Btandigheden geene uitzondering gemaakt
hebben, maar hy had, zooals vele boe
ren, den noodigen graad van sluwheid,
om altjjd onschuldig te schijnen. De
pijnljjkate trek van hem was zyn onbe
grensde gemeenzaamheidhij behandelde
iedereen als zijnsgelijke en had zelfs
voor den dominé niet den titel mijnheer,
maar noemde hem „je" zooals alle zyne
medeboeren.
Onder den rit, die uiterst langzaam
ging, zocht de smid den dominé te be
lezen, aan hem den koop van een nieuw
paard over te laten. Daarin scheen de
laatste echter niet veel lust te hebben;
hij kende zyne Pappenheimers goed
genoeg, om te weten, dat de sluwere al
leen zyn voordeel beoogde. „De paarden
handel is een leelyk ding, weot je, do
miné," zeide baas Kammler. „Zijt ge er
al in geweest Ik kan u een mooie kleurj
die daar h te vinden verzekeren." „Daar
om juist heb ik u verzocht," antwoordde
zjju welesrwaarde, „het paard voor mij
te verkoopen. Het zou mij niet passeD,
een lam paard te verkoopen, vooral daar
het myn ouden vos betreft."
„Ik zal mijn best doen, dominé, ver
laat je daarop," zeide de smid meesmui
lend. Hoewel de weg tot de stad, waar
de paardenmarkt plaats vond, slechts 5
kwartier bedroeg, bereikten zij baar oe st
in den namiddag, want het lamme dier
liep aileDgs langzamer en bovendien pleis
terde men in een logement „Naar de
Slak", hetgeen op den smid den ge-
wenschten invloed scheen te hebben
want hy was moeilyk weer van de bier
tafel af te brengen en zwetste als een
Gasconjer.
Toen de stad bereikt was, werd erin
een herberg afgespannen en baas Kamm
ler maakte zich gereed, den vos aan dea
halster mede te nemen. Het oude dier
scheen thans zyn lot te raden het keek
treurig naar den dominé om en hinnekte
dof, als wilde het zeggen„Scheidt gij
aldus vaa een oud vriend De dominé
wendde het gelaat at en sloop eeoigsrins
bedroefd in de gelagkamer. „Het was
een goed paard," zeide hy zacht. „Ieder
had er pret in, als hy op zyn vier witte
pooten, evenals had hij witte kousen aan
gelykmatig, niet te suel en niet te lang
zaam voor niets bevreesd, over eiken
grond heenliep, hetzij hobbelig of effen,
droog of moerassig. Wie weet, hoe ik
daar nu het hoofd voor stoot
Om zich van zyne droevige gedachten
te bevryden, verdiepte hy zich in de
dagbladen, die juis. zeer belangwekkend
waren en hy had ze allen wel drie of
viermaal doorgelezen, vóór baas Kammle
laat in den namiddag, van de paarden
markt terugkeerde. Hy zette een quasi
vers'ooid gezicat.
„Na, is de koop gesloten?" vroeg de
dominé, terwijl hij hem scherp aanzag,
„Jawel, dominé, maar zooals ik het
van het oude paard heb verwacht
drie thaler voor elke gezonde poot en
voor het zieke slechts twee." Daarbij
legde hy elf thaler op de tafel, waarbij
hij een een weinig van de rij afschoof,
als om aan te duidendat is voor myne
moeite. De dominé trok een lang gezicht
en sprak geen woord. Hy zag het wei
aan den sluwen boer, dat deze hem be
drogen haden dacht by zichzelven
eens, maar nooit weer.
De vos was zoowaar ik leef niet meer
waard," betuigde de smid. „Al goed, al
goed, baas," hernam de dominé met
kwalijk verholen toorn, „geen woord
meer van die zaak. Gy hebt uw belofte
gehouden en ziehier, ik dank u." Hy
schoof den alleen liggenden thaler no*
verder weg, dien Kammler snel in zyn
zak deed verdwijnen. „En hoe staat hét
met een nieuwkoop?" vroeg hjj ousc ml-
dlg. „Dank je, dank je, hernam ds do
miné. „Vandaag is het bovendien te laat,
ik zal hier overnachten en morgen vroeg
my een paard uitzoekende, dat ik kan
gebrnikea."
De smid maakte geen verdere tegen
werpingen meer, maar ging heen. De
dominé bracht den avond bij ean collega
door, dien hij van de school af aan had
gekend en begaf zich den volgenden mor
gen naar ae paardenmarkt. Er waren
nog talrijke dieren voorhanden, fijne rij
paarden van 700 tot 1000 thaler, koets-
paarden van 400 thaler het paar, flinke
draverB» grove trekpaarden, maar hy
zocht lang te vergeefs naar een, dat hem
beviel. De gestalte en het beeld van zyn
trouwen vos stonden hem daarby als
een ideaal voor oogen. Vermoeid door
het rumoer van de markt, het ge
schreeuw, het roepen en vloeken der paar-
dekoopers, van het trappelen der paarden,
het stof eo de zonnehitte, wenschte hy in
stilte dat hij iemand had, dien hy den
voorgenomen koop beter kon toevertrou
wen, dan aan den sluwen Kammler.
Nog in deze gedachten verzonken,bemerkte
hy een rooden knaap in halve liverel,
die een goed nitzienden, stevigen vos aan
den teugel rondleidde; het dier had een
sterken kop, was kort en forsch gebouwd,
droeg een netten staart, blonk ais flu
weel en stond daarbij zoo licht op de
pooten alsof het dansen wilde* Als het
niet zwart van kleur ware geweest, zon
der onderscheidingsteeken, had hy het
evenbeeld van zijn trouwen vos daarin
kunnen zien. „Dat zou juist een paard
voor my zyn," mompelde hy, liet het
tweemaal, driemaal voorbijgaan, bekeek
het van alle kanten en het beviel hem
zeer goed. Verscheidene anderen, schjjn-
baar kooplustigen, waren er, maar de
knecht, die er mee liep, scheen niet op
hen te letten.
„Is het paard te koop, myn jongen?"
vroeg eindelyk de dominé. De gesprokene
monsterde hem van onder tot boven,
„Wilt u er een koopen, mynheer
Hm, dat weet ik niet. Maar dat
schijnt my van uw kant niet de goede
weg, om van een paard af te komen."
„Och, het is my niet alleen te doen,
om er af te komen, mynheer," ant
woordde de knecht. „Is u een geestely ke
„Jawel, maar waarom vraagt ge dat
„Nu, ziet gy, dat zal ik u zeggen. Ik
weet, wat ik aan dit paard heb en myn
heer ook. Wegens omstandigheden moet
hy het verkoopen, maar hij heeft my
opgedragen, het paard slechts in goede
handen te geven.
„Hm, hm, dat is zeer braaf," meende
de dominé en gevoelde gewetens
wroeging, terwijl hy aan zyn vos dacht.
Daarbij, scheen het hem, maakte hy
zijne hardheid weer goed, door het aan
bevolen paard in zyne goede haüden te
nemen.
„Het zou een goed paard voor u zyn,
mynheer, zeide de knaap, „het ib goed
onder den mao en voor den wagen, ai-
leen wat ie vet.n
„Hm, hm, hoe heet uw heer, beete
jongen."
„Mijn heer? Die heet Schulze, God
fried Scbulze." De dominé wist nu waar
lyk niet, wie van ds vele Schnlzes, die
in Duitschland zijo, de eigenaar van het
zwarte pa*rd kon wezen, maar vroeg
oogenblikkelyk naar den prjjs. „40 thalec
mijnheermaar geen sjachelen, luidt
myn opórac.it. Maar het is ook een
braikbaar paard mijnheer, zooder kwa
len, met vasten tred, is niet schichtig,
geen kribbenbijter, wordt niet vermoeid."
„Hm, maar niet jong meerj"
„Neen mijnheer, jong is het niet, maar
ook geen oude fenol. Myn heer heeft hem
jaar lang, ouder dan acht jaar is hij
niet, denk ik."
De dominé liet het paard eens stap
pen. „Ik zeg niet, dat het paard my niet
bevalt, vriend, maar 40 thaler is te
veel. 40 is te veel. 35 wil ik geven."
De bediende staarde den dominé
met schitterende oogen aan. „Nu
goed," zeide hy, „ik zal u de waarheid
zeggen, daar ik zie, dat het paard in
handen komt, myn heer zeide
40 thaler moet ge vragen, en als
ge geen 35 kunt krygen, moet ge het
terug brengen."
Daarby bleef hy, en de dominé be
sloot tot den koop. Hy bedong z>ch nog
een d.iukgeld, bracht het paard naar de
herberg, waar de dominé had uitgespan
nen, kreeg zyn geld, eu be^al zich met
een buiging aan. De dominé liet zijn
nieuw paard inspannen, en reed tevre
den naar zyn woonplaats. Nadat hij hem
een paar zweepslagen had gegeven, kon
geen paard beier loopen, dan zyn vos.
Thuis gekomen was de boer, die het
paard placht te bezorgen, niet by de
hand, hij moest eigenhandig uitspannen
en br&cnt het paard op stal. Zyn vrouw
bezag het en het beviel haar zeer goed.
Den volgenden morgen kwam de
smid. „Wel," zeide hjj, „ik heb gehoord,
dat gy een nieuw paard hebt en de
nieuwsgierigheid dreef my hier. Mag ik
het eens zien
„Waarom met? Gy zult er over ver
steld staan, het is eea prachtstuk."
De dominé ging zelf mee naar de
stal en bracht trotsch zijn paard er uit.
De smid bekeek het, deinsde terug, trad
naderbij, wreef aan de pooten, tilde den
linker voorpoot op, en keek zorgvuldig
in den binnenkant van den hoef. Toen
barstte hy in in een schaterend gelach uit.
„Nu, wat is er toch te lachen?"
vroeg de dominé half boos, half verle
gen.
„Zeg eens, dominé, zeg eens I" riep
Kücnmler, terwjjl hy opnieuw lachte,
„hoeveel kost u die knol
„Nu raad eens. Gy hebt verstand van
paarden." /Natuurlyk 1" Drie thaler
voor eiken poot ie hij waard, maar voor
den linker voorpoot .eigenljjt slechts 2
„Wat. Zyt ge gek? Het paard kost my
35 thaler." „Ha ha ha. Na dominé,dan
heb je je eigen paard, ik bedoel den
vos, zeer duur betaald
„Hoe zoo
„Ma*r, zeg eeoe, dominé, herkent gij
dan waarljjk uw ouden vos niet? Hij
is het."
„Onzin! Gij schjjnt wat diep in het
glaasje te hebben gekeken
„Neen, zot ieta is er toca over heen!"
riep de smid en hield zich de buik vast
van lachen. „Hebt u wat spiritus bij de
hand
Hier staat een weinig in den em
mer."
„Goed. daarmee zal ik eens wat weg
poetsen."
Hy nam eeu lap, bevochtigde die met
spiritus, wreef aan de pooten van den
vos, weeef en wreef en de dominé
wreef zich de oogen uit, want de
witte pooten kwamen de een na den
ander te voorschyu. Juffrouw Geertruida
kwam ook toeloopen, vouwde debandes
boven het hoofd, en weende en lachte
ia éen adem.
„Heb ik u niet gezegd, dominé, laat
u niet met paardenhandel in riep de
smid. „Dat heet in den grond gefopt."
De dominé bracht stil syn vos op
stal, maar troostte er zich later mede,
dat zyn geweten bevrijd was, en God de
zaak zoo bestuurd had. De vos was niet
meer lam, maar liep goed evenals vroe
ger. De smid was wel de eenige, die
het geheim van deze tydelljke lamheid
kende, maar het geverfde paard en de
gefopte dominé hebben hem lang stof tot
boosaardige grappen gegeven.
of het hem wellicht zou interes
wanneer zy in het blyspel
Joséphine pruilde De schoone keizerin
bereidde zeer gaarne kleine liefhebberij
tooneelvoorstellingen voorhaar gemaal
echter, de vereerder van een Talma en
een George, vond weing behagen in dit
dilettantisme, .ofschoon hg het niet belette,
Bovenal verveelde hem echter de vaude
villes, en toen de keizerin hem een dag
vroeg,
Beeren
„Jeannelon's Schaapje" de rol van de
schoone schaapherderin zelve zou ver
vullen, lachte hy haar in het gezicht uit.
„Neen, neen, Joséphioe, vergenoeg u
met de rol van keizerin op den troon
in het Wereld theater, maar je hebt geen
talent, absoluut geen talent voor 't too-
neel en ik zou je, wanneer je 't toch
doet, beslist uitfluiten I"
Nu pruilde zy zou zy haar plan
netje opgeven of zich aan het gevaar
blootstellen van door hem te worden
uitgefloten Zy wist, dat hy ertoe in
staat was; zjj sprak er dus niet meer
over, maar bestudeerde het rolletje met
veel yver, op eea of anderen avond, als
de keizer er iflet zyn zou, kon zy de
voorstelling laten doorgaan.
Napoleon scheen van niets te weten,
er werd das niet meer over het liefheb
berij theater gesproken.
In deze dagen gebeurde het echter,
dat hy weer een oud manuscript op,
scharrelde, een treurspel in alexandrynen-
Hector genaamd, dat hjj als jongeliDg
had gemaakt! Thans gaf hij het den
dichter Lace de Laneeval. Het bleef
echter lussc ien Napoleon en den dichter
oen diep geheim, want de keizer wilde
het stuk opgevoerd zien, maar zich tevens
tegen allo criiiek beveiligen.
„Myn gemoed, dat zoozeer op het piac-
'ische gericht is," schreef hij o. a aan
Laneeval, „kan in de schynwereld slechts
door het. grootsche en verhevene bekoord
worden, en dat bewonder ik s-eeos.
Vooral hoad ik van de tragedie, zjj ver
heft de ziel, en moet helden kweeken.
De hoogere tragedie was steeds de school
voor g-oote mannenhet is de plicht
vaa een vorst om dichters daartoe op te
wekken, het is hun plicht om hunne
werken te ve breiden! Frankrijk heeft
wellicht aan Corneille een deel van zyn
roem te danken. Ook Racine moet ik
prijzen, maar van Voltaire houd ik niet
hjj kent noch de wereld, noch de
menschen, noch de waarde, noch de
grootheid van menschelyke hartstochten
in Mahomed bijv, heeft hy zich evenzeer
aan de geschiedenis als aan het mensehe
lyk hart vergrepen. Hy weet den lezer
slechts een oogenblik te prikkelen.
daarom, mijn beste Laneeval, wil mjjn
„Hector" niet omwerken, maar overwer
ken."
Dezen brief' vond Josephine in een
exemplaar van de „Cid" dat de dichter
had laten slingeren; zy wist nu, dat
Napoleon een stuk „Hector," had ge
schreven en zij brandde van verlangen
naar wraak. Kort te voren was Napo
leon voor drie dagen op reis gegaan.
Den eersten dag werd repetitie gehou
den, generale repetie op den tweeden,
hof-voorstelling op den derden avond.
Joséphine vervulde haar rol inderdaad
bizonder gebrekkig en haar gang, spraak,
daoa en gezang waren zóo onnatuurljjk,
dat slechts de etiqaette de gemoederen
in bedwang hield.
Maar nu viel het gordjjn aan het slot
Daar weerklonk plotseliog een gillend
gefluit en in de snel intredende stilto
der ontzetting een aanhoudend gesis.
Men zocht naar den schuldige; daar
vloog het gordjjn van de kleine keizerljjke
zijloge weg, die zoolang donker en
naar men dacht onbezet was gebleven
de keizerde keizer l" klonk het
onder de van ontzetting verstijvende
aanwezigen.
Ja, het was de keizer, die alles had
gehoord en in stille was teruggekeerd.
Nu stond hy nogmaals op, siste in de
geluidlooze stilte nog een paar seconden
krachtig en hevig en verdween toen,
terwjjl hjj duidelijk hoorbaar tot een paar
officieren zei„Inderdaad, dat was kei
zerlijk leelyk, hoor l"
De keizerljjke tooneelapeelster wist
zich uiterljjk goed te houden, ook toen
Napoleon haar later onder vier oogen
zeide: „Als men zich op de planken
waagt, moet men critiek kunnen ver
dragen, en als de keizerin komedie
speelt, mag de keizer haar wel uit
fluiten."
Nog meer echter lachte zy, toen zij
nu den brief van haar gemaal aan
Laneeval las.
Dos ook hij had, „zonder talent" voor
het tooneel, lust om ziöh aan de plan
ken te wagen? Z|j was althans eerljjk
genoeg geweest om zich in persoon te
wagen, terwijl Bonaparte achter den naam
van een reeds beroemden dichter schuil
giDg-
„Wacht maar," lachte zy, den brief
weer voorzichtig in het boek
„wie 'c laatst lacht, lacht het best!"
Werkelyk werd het stuk van Napo
leon door de directeuren van het
„Thé&tre fraEf ais", die den ouden dichter
voor den maker hielden, als ongeschikt
teruggezonden. Maar zy begrepen de
waarheid, toen hun het manuscript voor
de tweede maal werd gezonden, met het
volgende briefje
„De tooneelspelers van het „Thé&tre
francais" zullen binnen eene maand
deze tragedie, die men de domheid heeft
gehad terug te zenden, opvoeren.
Napoleon".
Zoo kwam de première van „Hector",
De schouwburg was propvolin de
hofloge zaten Napoleon en Joséphine.
Het stuk was prachtig ingestudeerd en
werd zóo voortreffelijk gespeeld, dat een
werkelijk succes volgde, voornamelijk
aan het spel te danken. Toen men echter
om den auteur riep en de grjjze dichter
aarzelend en verlegen op het tooneel
verscheen en diep voor de keizerlijke
loge boog, stond de keizerin plotseling
op en begon te sissen.
„Mevrouw wat doet u riep de
keizer ontsteld uit. Ma*r Joséphine
flaisterde hem spottend toe„Wie het
laatst lacht Majesteii I Als men zich
aan het tooneel waagt, moet men cri
tiek kunnen verdragen en ais de keizer
tooneelspelen schryft, dan mag de kei
zerin ook wel zjjna critica worden en
hem uitfluiten."
„O, meeat-ge dat lachte Napoleon.
Je hebt een goed geheugen, das
slechts ydelheidswrask Maar het succes
is toch ech*, hoewel het pablüek in Lan
eeval den dichter ziet. Ziet-ge, het komt
er niet op aan, wie het laatst lacht,
maar wie het i s, die 't laatst lacht,"
De professor marskramer.
Gedurende zija vacantia is onlaags
aan een professor het volgende avontuur
overkomen.
In het begin vaa, de vacantia ging
onze taalgeleerde het gebergte ia, daar
zjja hart, door zijn zittende levenswyze,
met eea vetlaag omringd was. Da huis
dokter zegt hem by het afscheid nemen,
dat wandelen en bergen beklimmen al
leen niet helpen zullen, hij moet ook
voor eena algemeeoe werkzaamheid van
het lichaam zorgdragen. De professor
strykt ia een dorp in de Beneden-Harz
neder en ziat op de algemeeoe werk»
zaamheid van zyn lichaam. Hy bemerkt,
dat het tuinhek, om slju huis wel een
verfje verdragen kon en biedt zich aan,
het eigenhandig te schilderen. Maar hij
heeft het werk te 1 cht geschatdat
ellendige bukken doet hem hoofdpijn
krygen bjj de vijfde lat staakt bij
het werk. Als hy hersteld is, zint hij
weder op nieuwe werkzaamheid, Hjj
herinnert zich dat de keizer van Ras-
land tot dit dool houthak*. Ergo verruilt
hy de kwast met den bjjl en begint de
keizerlyke kunst. Maar ook dit heeft zija
moeilijkheden. Terwjjl de kinderen vaa
de waardin hem met open mond staan
aan te gapen, raakt hij een stuk hout
scheef en het vliegt een jongen tegen
het hoofd, zoodat de kleine thans een
litteeken heeft als een oude corpsstudent.
Natuurlyk worde dit gevaarlyk hand
werk onmiddeljjk gestaakt en de profes
Bor bevindt zich in nieuwe ongelegenheid,
Daar doet by op een goeden dag een
uilstapje naar het naaste dorp, dat op
een heuvel ligt.
Onderweg loopt een vrouwelijke mars
kramer voor hem, die hijgt en kreunt
onder het gewicht van een grooto mand!
met houten lepels, borstels enz, „Kijk,"
denkt de professor, „dat is juist iets
voor mij." Het meisje is niet weinig
verheugd als de hooggeleerde heer haar
aanbiedt de mand tot aan de kerk te
dragen. De ko;f wordt op den rug van
den hooggeleerde gabonden en het meisje
gaat een oogenblik uitrnsten in de
schaduw van het boGch. De professor
begeeft zich op weg dat is eerst een
algemeene werkzaamheid van het lichaam.
Het zweef loopt hem langs zijn gezicht.
Daar komt hem een veldwachter tegen,
die hem met ongehuichelde bewondering
aaokykt.
„Zeg eens, waar moet dat heen
vraagt de gendarme. „Naar het dorp,"
antwoordt de professor troïsch „Wilt
ge die koopwaar dan verkoopen „Na
tuurlijk I" „Laat eens kjjken!" De pro
fessor zet de mand op de grond en i&
innerljjk verheugd dat h|j misschien
goede zaken voor het meisje kan nukeia.
„Wat kost die borstel vraagt de gen
darme. „Omdat gij het zyt," zegt de
professor gemoedelyk „dertig pfennigen,"
De gendarme lacht haalt zijn beurs
voor den dag en betaal?. „Zie zoo,"
laat nu uw patentbiljet eens zien!"
„Dat kan dat meisje daar beneden ons
doen 1" zegt de professor onschuldig.
„Neen," zegt de gendarme, „dat gaat
my niet aan, gij hebt verkocht." „Wees
maar tevreden en loop nu door, want
ge hebt een koopje gehad," zegt de nog
steeds niets vermoedende. „Waarde heer
het helpt u niets, ik maak geen gekheid,
laat uw biljet zien of ga mede naar den
schout." „De duivel mag met ja mede
gaan l" roept de professor woedend uit,
bljjf me met je flauwe aardigheden Van
het ljjf*" De gardarme blyft echter vol
houden," roept hef meisje, pakt haar
de mand op den rug en gaat met bei'
den naar den schout. De professor ia
blind van woede en scheldt den gen
darme uit. „Kalm watvermaant
deze, „als ge me beleedigt, dien ik u in
het brandspuithuisje op te sluiten." Zjj
komen bjj den schout aan en de gen*
darme brengt verslag uit.
„Kunt gy u legitimeeren wordt den
professor gevraagd. Deze heeft gelukkig
een papier bjj zich en overhandigt het
den grimmigen dorpBtiran. „Het is goed,"
zegt de laatste, „wilt ge de boete nu
betalen, of willen we u een bevelschrift
tot betaling thuis zenden Maar begrjjpt
ge dan niet, dat het verkoopen een grap
van me was?" „Hm," {zegt de schout
„grappen zijn ia de wet niet voorzien."
Kort en goed de professor heeft zijn 30
mark moeten betalen, en thans zint hij