Een avond in liet dorp. HAARLEMMER HALLETJES. Naar het franeck van ERCKMANNCHATRIAN. De pas van den Zinzell, in de Voge zen, strekt zich van DÖ3enheim, in den Eins, tot aan Wechem in Lotharingen uit. Ik ken geen blosiender oord ter wereld; beuke- en pynboomeD; slingerplan ten, kamperfoelie, aan de rotsen hangende; BOrberboomen met dikke trossen en groote witte bollen die over de afgronden han gen, alles blo rit daar zoo ver men kan zieD, alles luikt op in die zes myleu langen trechter. Des morgeDS en des avonds roepen de merels, de meerkollen en lijsters en meezen elkaar en vermeien zich in die gebladerde pilaren, als in een reusachtigen vogelkooi. Te midden dier eenzaamheid stroomt de Zinzell. Niets schijnt kalmer. Men zou meenen, dat de kleine boachwachters- woningen, die ver in den inham der bergen staan, nooit bezocht zyn gewor den dan door hunne vreedzame bezitters, den ouden wachter en zyne honden, de huishoudster, die het linnengoed aan de struiken van het tuintje opnangt, de kinderen die te midden der rotsen de geiten hoedende visschcr die langzaam mot zijn net op den schouder achter de wilgeboomen wandelt. Ja,waar alles sedert de schepping zoo geweest schynt te zijn, zijn door die openstaande deur te midden der Vogezen, al die noordache barbaren doorgedrongen, van de Tribocks af tot aan de Pruisen van Bismarck, om ons arm land te overstroomen en te plunderen. Eens, gedurende den herfst van 1848, was de dam van den Kritzmolen, die in het midden der bergpas staat, doorge broken door den heftigea regen en mij, als aannemer, kwam men halen, om hem weer te herstellen. Het water, dat in een diepe kloof stroomde, had aardö en balken alles meegesleept. Ik moest met de oever bewoners een contract sluiten, onder en boven don ouden molen de weide door graven, de rotsen opgraven, nieuwe bouw stoffen vinden. Kortom, ik bleef daar 6 weken, daar ik de werklieden van verre moest zoeken en ging toen aan het werk. DeB avonds ging ik rusten in de herberg van vader IJkei. Sielu, lua- schen de boerderijen, by het ouderwet- sche in puin liggende klooster, een oude, zwakke woning voor, met schuur, stal en loods. Achter de loods hangen netten te drogen aan de balken, kippen slapen met den kop onder de vleugels, en in het dnister loopen konijnen rond. Door de keuken komt men in het huis; de houten trap rechts gaat naar boven; en de oude gelag kamer links, die zeer laag is, is zoo vol met zyne lange tafel, banken, kast, met zijn fornnis en zyn draaistoel, dat men niet weet hoe te gaan zitten Eiken avond, wanneer ik, na myn werk lieden te hebben weggezonden by het vallen van den avond terugkeerde, vond ik aan het einde der tafel mijn aarden bord en myn kleine tinnen kan, daar tegenover een reusachtige kippenfricaseée, reeënhazenpeper of een schotel blauw achtige forellen; een flesch witten wijn en een groote homp bruin brood er naast. Ik was de meneer van het huis, de anderen, vader, moeder, kinderen, de lieve keukenmeid Charlotte er onder begrepen, aten aardappelen met de schil er om, en gestijfde melk. De kinderen zouden ook wel hazenpeper ot forel gelust hebben dikwijls kt er den zij zich op hun bank om, en keken schuins naar myn schaal, terwyl zij den opslag van hun mouw onder hun neus wreven. Ik wenkte hen, by my te komenmaar vader IJkei riep: Halt! zeggende dat zij ree en forel zouden eten wanneer zy ze zeiven konden vangeD. Dat deed mjj leed maar de oude lachte niet, hy bleef onverbiddelijk. Wij aten dus in stilte; het vuur flikkerde, de vorken gingen op en neerde wal mende lamp verlichtte de oudo en jeug dige gezichten, ernBtig ol vroolijk, met oogen door ouderdom uitgebluacht of schitterend van jeugd- Zy verlichtte ook flauwtjes de heenipen strengen, die aan den zolder hingen te drogen en den grooten mageren jachthond die zittende, met den neus vooruit gestoken naar fmijn bord keek, wachtende op een beentje, dat hy immer in de vlucht opving en in twee beten verbrijzelde. Buiten hoorde men geen ander gelaid, dan het bruisen der rivierde nacht was onder de rotsen zoo donker, dat men, zelfs, in regentijd, de watervlakte niet kon zien blinken. Niemaad ging voor zijn plezier uit en als onze maaltijd geëindigd, en het ta fellaken weggenomen was, kregen wy slaap. Dikwijls hoorde men dan in de verte langs dea muur een gestommel van klompen. Dat was de oude smokkelaar Jeaa Hurel, bijgenaamd de eénarm, die met zijn geitenhuiden muts en met ijzer beslagen stok aankwam. De arme man had in een gevecht met de douanen zyn linkerarm verloren; dat was eene oude geschiedenis Hij ging m een hoek zitten, en stopte zyn pijp, terwyl Charlotte hem een glas brandewijn bracht. Eeaige oogenblikken later kwam de lange Fix met blauw linnen vest en broek. Hy droeg een rosacktigen baard en zijn breeden platten stroohoed in den nek. Men zeide, dat hy in een kwaad blaadje stood by de gendarmen, omdat hij wild verkocht aan alle logementen van Saverne, Hagenau en Saarburg30 jarea lang bespiedden zy hem, zolder hem ooit te kannen betrappen. Al zyne kinderen, onder de rotsen, rood, behen dig en stout als hij, dreven denzelfden slaikhandelde moeder hielp henze waren Blimmer dan vossen. Hurel giag kalm zitten, en nam een, twee, soms drie glazen brandewijnpeinzende over ik weet niet wat. Soms kwamen er ook anderende schoolmeester Jéróaoe, een groote,gerimpelde en bienderige grijsaard, die er droevig uitzag eu daarop hout hakkers Jean C'aude Machette, Nicotaaa Rochart, Laurent Bastien, alle grijskop pen, ernstig peinzend, die ook geen goeden naam hadden, daar zij de gewoonte had den, aan de hopkoopers van den Eizas pyoboompjes en aan ieder die het wilde takkebossen van groen hout te verkoopen. Deze lieden beweerden dat hout, wild en visch behoort aan allen, die er de hand op leggen. Zy zeiden niet veel, daar zy droomerig van natuur waren en langen tyd boorde men niets, dan moeder Catha rina's spinnewiel. Maar op een avond, toen het stortregende en de wiad huilde over de rotsen, werd eensklaps vader IJkel uit zyn overpeinzingen wakker en riep nit: «Nu is het hetzelfde weer als in den nachttoen de Geallieerden doortrokken. Zij begaven zich naar Wechem, met hunne paarden, ry tuigen en kanonnende officieren schreeuwden op den weg: «Hier! Hier!" want men kon geen hand voor oogen zien, de pijn- fakkels doofden na elkander uit, zy ver dwaalden bijna allen in het woud. Hoe waaide en regende het toen z/Ja," zeide de eenarm, na een oogen- blik, terwijl hy de lamp naar zich toe. trok, om zyn pijp aan te steken, //maar he had ook 14 dagen lang gesneeuwd en de had geea kracht meer om er in te klim| Sea Zaterdagamdpraatjs. CLXXIII. De Koninginnedag is voorbij. Niemand onzer zal aan de viering daarvan in Haarlem met leedwezen terugdenken, als aan een prettig feest dat gepasseerd is. Goeie hemel, wat is dat een dooie dag geweest I Er werd, het is waar, meer gevlagd dan anders wel gebeurt, maar dat was dan ook alles, 's Morgens hingen ze in den regen, die vlaggen namely k en 'e middags droogden ze in den zonne schyn. Nu, zoo was het ook met de menschen die dien dag op straat liepen, maar het was geen Zondag, geen prettige dag, in dan woord geen feestdag. Elders wel, kolommen vol van feest vieringen in andere plaatsen hebben we in de couranten kunnen lezen. Hier in Haarlem niets! Ja de kinderen hadden vacantie wat deden de stakkers er mee en de gemeentewerklieden hadden vryaf, ja die waren er ook zoo best niet mee af. Ik vraag: wat baat vacantie, zonder gelegenheid tot uitspanning? Wat we hadden moeten hebben, dat is een aardige optocht, al was hy nu niet zoo kostbaar als eene leidsche maskerade en wat volksspelen en een concert op de Groote Markt en 's avonds een vuur werkje. Niet van de stad, och neen, de gemeentekas ie niet zoo gespekt, dat zy geld kan missen voor vermaken en uit spanning, maar van een comité van par ticulieren had dat moeten en ook wel kunnen uitgaan. Wordt er niot eens wat gedaan om den Sisten Augustus te maken tot een feestdag, dat wil zeggen tot een dag gesmolten sneeuw d90d de rivieren zwel len." Na deze overdenking zweeg hy, en keek naar boven, blies groote rookwol ken naar den zolderen daar het ge sprek hier bleef steken, vroeg ik hem, ,zHerinnert ge u dat nog, vader Hurel? 1814 is «och lang geleden." z/Of ik my de Geallieerden herinner," zeide hy knipoogeode, //dat zou ik den ken, zij hebben my duur genoeg ge kost. Ik was juist te Saarbrucken met myn karretje vol smokkelwaren, koffie, tabak, ik wachtte eene goede gelegen heid af om de liatste voorpostenlinie door te komen. Ie dien tyd was de haudel nog de mooite waard, de suiker kostte 1,75 en de Domingo tabak had geen vasten prys. Onze laatste regimenten kwamen van Coblentz. Tot aan dea len Janaari hadden zy aan den Ryn gewaakt, hier en daar stond een peleton midden den mist op de eilanden. De ande ren Saksers, Baders, Russin, Pruisen vereenigden zch in menigte te Frankfort. Den volgenden morgen by het krieken van den dag, kreeg men bericht dat de Ooslenrykets dooi Zwitserland en reeds over de Vogezen getrokken waren. Ter- zelfdertyd boorden wij in Saarbrücken het kanon van Mainz de Geallieerden rukten allen te gelyk op ons aan de onzen trokken op de Saar terug. Men moest deze ryen menschen ziea, te voet of te paard, byna allen ziek of gewond, die tot het middel door het slijk liepen, schreeuwende, vloekende, om brood vra gende, om brandewijn, om aliesEn de Saar was overstroomd en vol ysschol- sen, en de kanonschoten naderden. Onze soldaten hadden op hun terug tocht de brug tusschen Saint Jean en Saarbrücken lat8n springen; zy had den alle booten in den grond geboord, om de keizerlyken te beletten, de rivier over te steken, Dat was een prachtig denkbeeldMaar op het oogenblik, toen de vijandelyke scherpschutters zich aan de andere zyde vertoonden, begon eenklaps de generaal als een kooiendrij ver te vloe ken, hij had met zijn kyker een schuit ontdekt, die men in een kieiaeo inham onder pynboomen had vergeten. Wy had den geen kanon, om het reddeloos te schieten. Als de keizerlijken dat vaartuig ontdekten, zou niets hen beletten, om den nacht de Saar over te steken, en als wolven op ons leger kamp aan te vallen. Wat te doen, om de schuit te vernietigen Een luitenant van het Sde leger, Bretonville genaamd, en 3 oude soldaten offerden zich opzy wierpen zich in de rivier. Ik zag met a^men over de borst toe. Een der soldaten raakte onder de ysschotssa en dreef weg na&r den kant van Treves 1 Een ander sloeg kramp*chtig ea zonk weg 1De laatste kwam terug, men stak hem een plank toe. De luitenant alleen zwom den stroom over. Toen zeide ik tot mij zeiven: //Hurel, als die snaken over komen, zullen zij uw karretje plunderen. Toon, dat gij een Fraoschman zyt I" Ik had toen mijne beide armen nog. Ik trek myne sthoenen, buis en vest uit, spring er in. Wat was hel koud in dat sneeuwwater! dat zoudt ge nooit gelooven. Toen ik opkeek, zag ik niets dan ysschotsen ijaschotsea. ais pannen op een dak; en de wind blies hard, hy verblindde mij, de stroom was ook vree- selyk sterk. Het werd donker, ik kon nies helder meer zien, toen ik iemand, vyf of' 6 armlengten vóór mij, hoorde zeggen: //Moed, kameraad 1" en ik zag den luitenant, die, met de hand op de boot er zoo bleekblauw uitzag als de dooi; hy waarop feesL wordt gevierd, dan komen we er nooit verder mee. En waarom zonden we. hier niet evengoed Koningins verjaardag kunnen vieren als men dat elders doet? Is er geen gold voor te vinden Ik maak my sterk van wel< Zijn er geen menschen die er zich voor willen spannen? Ik geloof zeker van ja. Maar er moet een begin wezen en de een moet niet op den ander zitten waoh ten, denkende: «zou hij het misschien doen?" De vereeniging tot verfraaiing van Haarlem en tot bevordering van het vreemdelingenverkeer heeft een ijverigen voorzitter. Zou deze niet eens willen beproeven om te vormen een //Comité tot feestelijke viering van den verjaar dag der Koningin?" My dunkt, bet zal zoo moeielyk niet vallen. Het bestuur van bovengenoemde vereeniging telt 42 bestuursleden, waar onder tal van namen, die klinken Haarlem. Onder deze heeren zal gemak kelyk een comité van zeven ot negen personen te vormen zijn, dat zich be lasten wil met het inzamelen van gelden en het voorbereiden eener feestviering op 31 Augustus. Eerst dan zal de verjaardag van onze Koningin in Haarlem een feestdag wor den in den waren zin van het woord, Ditmaal hebben slechts enkele fabrikzn ten en werkgevers hun personeel vryaf gegeven dan echter zal niemand meer werken of laten werken en de Koning innedag zal worden wat hij zijn moet een algemeene, vrye dag. Wordt er niet iets in die richting ge daan, dan is en blyft de 31e Augustus een doodgewone dag, wtarop alleen vlag gen woiden buitengehangen, waarop al heel spoedig werklieden niet meer vrijaf zullen {willen hebben omdat ze zich menik steunde hem, en daarop hielp hij mij, en zoo snel mogelyk grepen wy de riamen en keerden terug. De solda ten van het 6de schreeuwden//Leve luitenant Bretonville!" Natuurlijk schoten de keizerlyken uit alle vensters op ons, toeu zij ons de boot zagen meenemen. Pifpaf I de kogels floten om ons heen, het water spatte aan alle zyden op maar de onzen, langs de rivier gelegerd, antwoordden flink en beletten de Duit sobers uit de buizen te komen. Toen ik aan de overzyde kwam, was ik zoo be vroren als een ijsschots. Ik nam mijne schoenen, buis en vest en ging met uw welnemen bijna naakt in de herberg z/Het gouden Schaap" waar de oude beer my' kleederen leende. Ik had een goed glas brandewijn noodig om weer op te knappen. Buiten schoten de solda ten in het duister voort. Tegen.tien uur, n-i mij gedroogd en gewarmd te hebben, toen ik myn paard wilde aanspannen en op weg gaan, kwam de boer my zeggen, dat de douanen mijn karretje omringden, men had my verraden. Het beste wat ik doen kon, was, door zypaden te vluch ten, en alles te verlaten het paard, kar en de rest; want de douanen zouden mij op den koop toe ingepakt en tot vreeselijke boeten veroordeeld hebben. Ik vertrok dus, zeer bedroefd, zooals gy wel denken kant. Ik was doodarm my bleef niets over dan myn huis, een koe, een varken, myne vrouw en vyf kinde ren. Toen ik to Graufthal kwam was he- dal gevuld met Wurtembergers dat schorriemorrie van kozakken. Zij waren door Dosenheiaa binnenge komen en als kommandant Meunier te Falsburg slechts 1500 man had gehad, zou hy ze allen hier hebben kunnen stuiten, en ze, als stroo, met kanon schoten wegvegen, maar hy had niemand. De oude Paradis, ©enige kannoanïers der marine, Desmaret de Egypteoaar, Des planches de barbier en 15 of 20 andere flinke kerels bedienden de stukken. Zij gingen naar buiten om uit den omtrek hel vee te verzamelen, en gingen soel terug. Gelukkig had de oude Rochart myne koe met de anderen meegenomen onder de rots, anders zoa ik alles hebben verloren. Niet waar Rochart?" //Ja," zeide de houthakker, //.mijn vader heeft het vee der gemeente geredmaar in weerwil daarvan, stierven de men schen als vliegen in Februari en Maart, wegens de koade, den honger en de hevige ziekten die de keizerlyken volgden met de benden wolven, welke de dooden, die men niet diep genoeg begroef, ver slonden. Ea gedurende dat treurige jaar, moest men het kerkhof achter de kerk vergrooien, daar door het lijden al de ouden van dagen heengingen. Wij hadden niets meer, de Duitschera hadden alles gestolenzy hadden alles vernield tot aan de sloten en de scharnieren der vensters toe. Het vee stierf ook by ge brek aan voer. Men kookte brandnetels en zelfs disleis als groente; zonder vee heeft men geen vet, het onkraid groeide over alles heen, daar moesten wy van leven. En hoe meer men leed, des te grooter werden de belastingen, om aan de emigranten hunne £oeclelen weer te geven; hoe hard r werd het woudbestuur voor de armen. Men durfde de doode bladeren niet meer oprapenmen zou gedacht hebben, dat onze eigen koningen ons dooden wilden, en met de Gealli eerden een verdrag gesloten hadden om ons van kant te maken. O, jadat waren slecote tyden onder de Bourbons 1" Toen zweeg ieder peizende over die toch vervelen, kortom een dag als andere dagen. Er is nog een andere reden waarom het goed kan zyn, den Sisten Augustus te maken tot een algemeenen feestdag. In weerwil van de adressen die aan den Raad zullen worden gepresenteerd tot herstel van de kermis op den ouden voet, is het nog lang niet zeker of de Raad daarin bewilligen zal. Gebeurt dat niet en blijven dus da laatste kermis- Zondag en de traditioneele vrije Maandag afgeschaft, dan kan eene vergoeding wor den gevonden in een feestelijk ge vierden Koninginnedag en ik hoop dan ook har telijk, dat de president van de Vereeni ging tot verfraaiing in myne opmerkin gen aanleiding zal vinden, om te trachten een comLé als bovenbedoeld in het leven te roepen. Van de medewerking der pers kan hy zeker wezen en als ik onze haarlemsche burgery goed ken, darf ik hem haren steun vast wel toezeggen. Misschien zal men zeggen: //mijn goede man, voor het volgende jaar kom je wel wat vroeg," maar ik herinner aan het verstandige gezegde, dat men ysclubs moet oprichten in den zomer en zoeivereenigingen in den winter. Een tydig opgerichte commissie kan bedaard nagaan, op welke manier zij moet op treden en hoe zy haar taak het best kan opvatten. Zorgen voor den dag van over morgen heeft niemand ooit berouwd, maar zorgen voor het volgende uur is dikwerf mislukt door overhaasting. En wy Hollanders staan immers bekend als menschen, die niet houden van overhaas ting, en niet gaarne loopen over ys van éon nacht! De r is weer in de maanden en voor groote ongelukken. Buiten verdubbelde de regen van kracht, en zweepte de kleine ruiten met een vreemdsoortig ge rinkel en de wind stoof in den bergpas, tusscheu de rotsen en bosschen en huilde vreeselijk. //Waren dan die keizerlyken talrijk, dat zij ons zoover hebben teruggedrongen?,/ zeide ik, terwyl ik Hu-el aanzag. En hij hief de hand naar den zolder en riep: z/Talryk Zy waren bij 1000 mïlliarden, met lansen, sabels, lange pistolen, die aan hun zadel hingen en berenmutsen; en vervolgeus anderen te voet, met ge. weren zonder laadstok, waarin de patroon neerviel, door met de kolf op dön grond te stooten, blauwen, witten, gryzen, groenen met schako's, platte petten, weet ik al? //Zie," zeide hy, op hst dal wyzende, z/er gingen er zooveel voorby, dat zij zelf eindelijk in verwarring geraakten, en hunne officieren hen daar- in de groote weide, naast elkaac lieten slapen, van Dosenbeim tot Wechem, en men ^een stap kon doen zondei op hen te loopen op een uitgestrektheid van 3 mylen. En deze lieden verstonden elkan- der's taal evenmin als (lieren van alle soort, die miauwen, klokken, schreeu wen en hinniken, zonder elkander te begrypen. Maar hunne koningen hadden zich verbonden, om hen tegen ons aan te voeren, hen, arme cllendigen, die er niets van wisten, zy gingen voorwaarts met s!ok- en zweepslagen. Nooit bad ik gedacht, dat er zooveel mecschen op aarde waren. Vanwaar kwamen zy Dat vraag ik ray zei ven af z/Ja," zeide de groote Fis, //maar te Brienne, la Rothière, Champaubert ea Moatmirail zfjn er velen gebleven. Als gij tot het 33ste hadt behoord, zoudt gij hoopen kleeren van alle kleur langs de wegen in de sneenw en slik hebben zien liggen. Denk eens, wij moesten machee» ren. Nu eens vielen wy hier, dan daar over en legden 12 a 15 mijlen per dag af. Als koning Jozef met de keizerin ea den koning van Rome niet gevlucht was en Parys zich niet had overgege ven, hadden wy ze oindelyk alle wel omsingeld en als in een net gevan gen," Maar daarop, toen ik het onderwerp van 1815 op het tapijt bracht, den door tocht van de beide keizere en den pruisi- schen oorlog, stoorde vader Jéróaie my, door de asch uit zyn pijp te kloppen aan den rand der tafel en door te zeggenGjj zoudt wel op uw gemak tot morgen kun nen praten, mynheer de aannemer, maar met ons is dat anders, wy moeten naar huis terug. Hoort eens hoe de regen neerstroomt. Ei 1 Fix, Rochart gaai ge mede?" Hij was opgeslaaD, zyn groot, kaai hoofd raakte de balken an den hut. Hurel ledigde zyn glas, Fix en Rochart deden hetzelfde, en alle vier gingen door de keuken heen waar vader IJkel hen volgde, met de lamp in de hand, en nauwelijks was de deur geopend, of het bevende licht bescheen da vier berg bewoners diemet gebogen rug en de hand aan muts of hoed, in dit slechte weer wegvluchtten. Een wind vlaag wierp de deur weer dichtde ganache oude hut sidderde er door, en vader IJkel kwam knipoogond terug, en zeggende: //He! he! zullen zy het krijgen voor zy thuis komen? Komaan Catharina, het is bedtijd. Als meneerde aannemer nog blyven wil//Neen, vader IJkel, ik ben by u lhuis, ik heb slaap. //Welnu, neem de lamp, wij zuilen ons bed wel vinden." Ik ging de ouds trap op, en luisterde, hoe de wind daarbuiten acht maanden zyn we aan die regen, koude en vorst meebrengende letter vast. Welhaast komen de armenverzor gers weer by ons aankloppen en daar onder ook de vereeniging Weldadigheid naar Vermogen". Langzamerhand heeft die vereeniging groote uitgebreidheid gekregen. Hoe meer zy bekend werd, des te talryker werden de aanvragen die tot haar kwamen om hnlp. Niemand zal er aan denken om wat zy doet in het belang van de armen, ge ring te schatten, maar wel bestaat er en dat moet nu maar eens gezegd worden, by sommigen een zekere oppositie tegen haar arbeid. Er zyn er nameiyk die u met zekeren ophef en zekere voldoening verklaren, dat zy wel voor drie gulden lid zyn van //Weldadigheid naar Vermogen," nujja, dat kan wel niet anders!" maar dat zij bepaald weigeren om een extra bij drage te storten wanneer er in het midden van den winter nog meer geld noodig is. //Zie je," zeggen ze dan, //dat gaat niet goed in die vereeniging. Men schen die het niet waard zijn, krygen zooveel als ze verlangen en anderen, die de bedelkunst minder goed verstaan, worden afgescheept met een brood kaart en een paar kwartjes." En dan komt er een verhaal ongeveer als dit«ik heb een schoonmaakster, een arme stakker met vyf kinderen, kraakrin delyk hoor, je kunt er van den grond eten, Na, ik kan je veriekeren, met groote moeite heeft ze een bagatel losgekregen ea 'fc mensch heeft dikwyls geen geld om brood te koopenMaar boven haar, daar woont er een, die heeft er slag van, ze kan huilen als een watermolen en als daar nu een huisbezoeker komt, of nog liever een huisbezoekster, dan haalt dat mensch de waterlanders voor den dag en hnilt net zoo lang, tot dat ze het hart van de dame heeft week gemaakt. Die krijgt dan van allesbroodkaart, geld, dekens, brandstoffen, wat ze maar hebben wil. 't Mensch heelt het niet eens noodig, want ze krijgt een pensioentje van den patroon v*n haar overleden mau en ze breit kousen voor de menschen, Kinde ren heeft ze niet, das kan ze heel ge makkelijk rondkomen. En dan haar ge drag. nou, daar moet je van hoo- ren. Zulke verhalen kan men zooveel men wil te hooren krygen. En J£ zal wel waar zyn, dat er soms wanneer de huisbezoeker door slim gehuichel. wordt misleid, gegeven wordt aan ie mand die het noch noodig heeft noch verdient. Maar of die schoonmaakster in genoemd voorbeeld het wèl verdient en het wèl noodig heeft? Dat beweert dan zulk een klager, maar heeft ook hy zieh niet door gejammer laten weekma- ken? heeft hy wel goed en degelykon derzocht, hoe de huishouding van zijn schoonmaakster in elkaar zit. Er is geen organisatie zonder gebre ken en vooral niet wanneer ze uitgebreid is. Dat zal elk voorstander en vriend van «Weldadigheid naar Vermogen" dadelijk toegeven. Maar... de kritiek op die organisatie* uitgeoefend, is ook verre van onfeilbaar en al is het niet te looche nen, dat wordt gegeven aan enkelen die het niet verdienen, daartegenover staan tientallen, voor wie de hand van den armverzorger is als de rots in zee» waaraan zy zieh vastklemmen om niet onder te gaan. Luat hen die d. ze af brekende kritiek zoo gaarne en zoo luide uitoefenen, liever letten fop die tientallen. FIDELHX

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 6