Een avond in liet dorp.
HAARLEMMER HALLETJES.
Naar het franeck van
ERCKMANNCHATRIAN.
De pas van den Zinzell, in de Voge
zen, strekt zich van DÖ3enheim, in den
Eins, tot aan Wechem in Lotharingen
uit. Ik ken geen blosiender oord ter
wereld; beuke- en pynboomeD; slingerplan
ten, kamperfoelie, aan de rotsen hangende;
BOrberboomen met dikke trossen en groote
witte bollen die over de afgronden han
gen, alles blo rit daar zoo ver men kan
zieD, alles luikt op in die zes myleu
langen trechter. Des morgeDS en des
avonds roepen de merels, de meerkollen
en lijsters en meezen elkaar en vermeien
zich in die gebladerde pilaren, als in een
reusachtigen vogelkooi.
Te midden dier eenzaamheid stroomt
de Zinzell. Niets schijnt kalmer. Men
zou meenen, dat de kleine boachwachters-
woningen, die ver in den inham der
bergen staan, nooit bezocht zyn gewor
den dan door hunne vreedzame bezitters,
den ouden wachter en zyne honden, de
huishoudster, die het linnengoed aan de
struiken van het tuintje opnangt, de
kinderen die te midden der rotsen de
geiten hoedende visschcr die langzaam
mot zijn net op den schouder achter de
wilgeboomen wandelt. Ja,waar alles sedert
de schepping zoo geweest schynt te zijn,
zijn door die openstaande deur te midden
der Vogezen, al die noordache barbaren
doorgedrongen, van de Tribocks af tot
aan de Pruisen van Bismarck, om ons
arm land te overstroomen en te plunderen.
Eens, gedurende den herfst van 1848,
was de dam van den Kritzmolen, die in
het midden der bergpas staat, doorge
broken door den heftigea regen en mij, als
aannemer, kwam men halen, om hem
weer te herstellen. Het water, dat in een
diepe kloof stroomde, had aardö en balken
alles meegesleept. Ik moest met de oever
bewoners een contract sluiten, onder en
boven don ouden molen de weide door
graven, de rotsen opgraven, nieuwe bouw
stoffen vinden. Kortom, ik bleef daar
6 weken, daar ik de werklieden van
verre moest zoeken en ging toen aan
het werk. DeB avonds ging ik rusten in
de herberg van vader IJkei. Sielu, lua-
schen de boerderijen, by het ouderwet-
sche in puin liggende klooster, een oude,
zwakke woning voor, met schuur, stal en
loods. Achter de loods hangen netten te
drogen aan de balken, kippen slapen met
den kop onder de vleugels, en in het dnister
loopen konijnen rond. Door de keuken komt
men in het huis; de houten trap rechts
gaat naar boven; en de oude gelag
kamer links, die zeer laag is, is zoo
vol met zyne lange tafel, banken, kast,
met zijn fornnis en zyn draaistoel, dat
men niet weet hoe te gaan zitten
Eiken avond, wanneer ik, na myn werk
lieden te hebben weggezonden by het
vallen van den avond terugkeerde, vond
ik aan het einde der tafel mijn aarden
bord en myn kleine tinnen kan, daar
tegenover een reusachtige kippenfricaseée,
reeënhazenpeper of een schotel blauw
achtige forellen; een flesch witten wijn
en een groote homp bruin brood er naast.
Ik was de meneer van het huis, de
anderen, vader, moeder, kinderen, de
lieve keukenmeid Charlotte er onder
begrepen, aten aardappelen met de schil
er om, en gestijfde melk. De kinderen
zouden ook wel hazenpeper ot forel gelust
hebben dikwijls kt er den zij zich op hun
bank om, en keken schuins naar myn
schaal, terwyl zij den opslag van hun
mouw onder hun neus wreven. Ik wenkte
hen, by my te komenmaar vader IJkei
riep: Halt! zeggende dat zij ree en forel
zouden eten wanneer zy ze zeiven konden
vangeD. Dat deed mjj leed maar de oude
lachte niet, hy bleef onverbiddelijk. Wij
aten dus in stilte; het vuur flikkerde,
de vorken gingen op en neerde wal
mende lamp verlichtte de oudo en jeug
dige gezichten, ernBtig ol vroolijk, met
oogen door ouderdom uitgebluacht of
schitterend van jeugd- Zy verlichtte ook
flauwtjes de heenipen strengen, die aan
den zolder hingen te drogen en den grooten
mageren jachthond die zittende, met den
neus vooruit gestoken naar fmijn bord
keek, wachtende op een beentje, dat hy
immer in de vlucht opving en in twee
beten verbrijzelde. Buiten hoorde men
geen ander gelaid, dan het bruisen der
rivierde nacht was onder de rotsen
zoo donker, dat men, zelfs, in regentijd,
de watervlakte niet kon zien blinken.
Niemaad ging voor zijn plezier uit en
als onze maaltijd geëindigd, en het ta
fellaken weggenomen was, kregen wy
slaap.
Dikwijls hoorde men dan in de verte
langs dea muur een gestommel van
klompen. Dat was de oude smokkelaar
Jeaa Hurel, bijgenaamd de eénarm, die
met zijn geitenhuiden muts en met ijzer
beslagen stok aankwam. De arme man
had in een gevecht met de douanen zyn
linkerarm verloren; dat was eene oude
geschiedenis Hij ging m een hoek zitten,
en stopte zyn pijp, terwyl Charlotte hem
een glas brandewijn bracht. Eeaige
oogenblikken later kwam de lange Fix
met blauw linnen vest en broek. Hy
droeg een rosacktigen baard en zijn
breeden platten stroohoed in den nek.
Men zeide, dat hy in een kwaad
blaadje stood by de gendarmen, omdat
hij wild verkocht aan alle logementen
van Saverne, Hagenau en Saarburg30
jarea lang bespiedden zy hem, zolder
hem ooit te kannen betrappen. Al zyne
kinderen, onder de rotsen, rood, behen
dig en stout als hij, dreven denzelfden
slaikhandelde moeder hielp henze
waren Blimmer dan vossen. Hurel giag
kalm zitten, en nam een, twee, soms drie
glazen brandewijnpeinzende over ik
weet niet wat. Soms kwamen er ook
anderende schoolmeester Jéróaoe, een
groote,gerimpelde en bienderige grijsaard,
die er droevig uitzag eu daarop hout
hakkers Jean C'aude Machette, Nicotaaa
Rochart, Laurent Bastien, alle grijskop
pen, ernstig peinzend, die ook geen goeden
naam hadden, daar zij de gewoonte had
den, aan de hopkoopers van den Eizas
pyoboompjes en aan ieder die het wilde
takkebossen van groen hout te verkoopen.
Deze lieden beweerden dat hout, wild en
visch behoort aan allen, die er de hand
op leggen. Zy zeiden niet veel, daar zy
droomerig van natuur waren en langen
tyd boorde men niets, dan moeder Catha
rina's spinnewiel. Maar op een avond,
toen het stortregende en de wiad huilde
over de rotsen, werd eensklaps vader
IJkel uit zyn overpeinzingen wakker en
riep nit: «Nu is het hetzelfde weer als
in den nachttoen de Geallieerden
doortrokken. Zij begaven zich naar
Wechem, met hunne paarden, ry tuigen
en kanonnende officieren schreeuwden
op den weg: «Hier! Hier!" want men
kon geen hand voor oogen zien, de pijn-
fakkels doofden na elkander uit, zy ver
dwaalden bijna allen in het woud. Hoe
waaide en regende het toen
z/Ja," zeide de eenarm, na een oogen-
blik, terwijl hy de lamp naar zich toe.
trok, om zyn pijp aan te steken, //maar he
had ook 14 dagen lang gesneeuwd en de had geea kracht meer om er in te klim|
Sea Zaterdagamdpraatjs.
CLXXIII.
De Koninginnedag is voorbij. Niemand
onzer zal aan de viering daarvan in
Haarlem met leedwezen terugdenken, als
aan een prettig feest dat gepasseerd is.
Goeie hemel, wat is dat een dooie dag
geweest I Er werd, het is waar, meer
gevlagd dan anders wel gebeurt, maar
dat was dan ook alles, 's Morgens hingen
ze in den regen, die vlaggen namely k
en 'e middags droogden ze in den zonne
schyn. Nu, zoo was het ook met de
menschen die dien dag op straat liepen,
maar het was geen Zondag, geen prettige
dag, in dan woord geen feestdag.
Elders wel, kolommen vol van feest
vieringen in andere plaatsen hebben we
in de couranten kunnen lezen. Hier in
Haarlem niets! Ja de kinderen hadden
vacantie wat deden de stakkers er
mee en de gemeentewerklieden hadden
vryaf, ja die waren er ook zoo best niet
mee af. Ik vraag: wat baat vacantie,
zonder gelegenheid tot uitspanning?
Wat we hadden moeten hebben, dat is
een aardige optocht, al was hy nu niet
zoo kostbaar als eene leidsche maskerade
en wat volksspelen en een concert op
de Groote Markt en 's avonds een vuur
werkje. Niet van de stad, och neen, de
gemeentekas ie niet zoo gespekt, dat zy
geld kan missen voor vermaken en uit
spanning, maar van een comité van par
ticulieren had dat moeten en ook wel
kunnen uitgaan.
Wordt er niot eens wat gedaan om
den Sisten Augustus te maken tot een
feestdag, dat wil zeggen tot een dag
gesmolten sneeuw d90d de rivieren zwel
len." Na deze overdenking zweeg hy, en
keek naar boven, blies groote rookwol
ken naar den zolderen daar het ge
sprek hier bleef steken, vroeg ik hem,
,zHerinnert ge u dat nog, vader Hurel?
1814 is «och lang geleden."
z/Of ik my de Geallieerden herinner,"
zeide hy knipoogeode, //dat zou ik den
ken, zij hebben my duur genoeg ge
kost. Ik was juist te Saarbrucken met
myn karretje vol smokkelwaren, koffie,
tabak, ik wachtte eene goede gelegen
heid af om de liatste voorpostenlinie
door te komen. Ie dien tyd was de haudel
nog de mooite waard, de suiker kostte
1,75 en de Domingo tabak had geen
vasten prys. Onze laatste regimenten
kwamen van Coblentz. Tot aan dea len
Janaari hadden zy aan den Ryn gewaakt,
hier en daar stond een peleton midden
den mist op de eilanden. De ande
ren Saksers, Baders, Russin, Pruisen
vereenigden zch in menigte te Frankfort.
Den volgenden morgen by het krieken
van den dag, kreeg men bericht dat de
Ooslenrykets dooi Zwitserland en reeds
over de Vogezen getrokken waren. Ter-
zelfdertyd boorden wij in Saarbrücken
het kanon van Mainz de Geallieerden
rukten allen te gelyk op ons aan de
onzen trokken op de Saar terug. Men
moest deze ryen menschen ziea, te voet
of te paard, byna allen ziek of gewond,
die tot het middel door het slijk liepen,
schreeuwende, vloekende, om brood vra
gende, om brandewijn, om aliesEn de
Saar was overstroomd en vol ysschol-
sen, en de kanonschoten naderden.
Onze soldaten hadden op hun terug
tocht de brug tusschen Saint Jean
en Saarbrücken lat8n springen; zy had
den alle booten in den grond geboord,
om de keizerlyken te beletten, de rivier
over te steken, Dat was een prachtig
denkbeeldMaar op het oogenblik, toen
de vijandelyke scherpschutters zich aan de
andere zyde vertoonden, begon eenklaps
de generaal als een kooiendrij ver te vloe
ken, hij had met zijn kyker een schuit
ontdekt, die men in een kieiaeo inham
onder pynboomen had vergeten. Wy had
den geen kanon, om het reddeloos te
schieten. Als de keizerlijken dat vaartuig
ontdekten, zou niets hen beletten, om
den nacht de Saar over te
steken, en als wolven op ons leger
kamp aan te vallen. Wat te doen, om
de schuit te vernietigen Een luitenant
van het Sde leger, Bretonville genaamd,
en 3 oude soldaten offerden zich opzy
wierpen zich in de rivier. Ik zag met
a^men over de borst toe. Een der
soldaten raakte onder de ysschotssa en
dreef weg na&r den kant van Treves 1
Een ander sloeg kramp*chtig ea zonk
weg 1De laatste kwam terug, men
stak hem een plank toe. De luitenant
alleen zwom den stroom over. Toen zeide
ik tot mij zeiven: //Hurel, als die snaken
over komen, zullen zij uw karretje
plunderen. Toon, dat gij een Fraoschman
zyt I" Ik had toen mijne beide armen nog.
Ik trek myne sthoenen, buis en vest uit,
spring er in. Wat was hel koud in
dat sneeuwwater! dat zoudt ge nooit
gelooven. Toen ik opkeek, zag ik niets
dan ysschotsen ijaschotsea. ais pannen
op een dak; en de wind blies hard, hy
verblindde mij, de stroom was ook vree-
selyk sterk. Het werd donker, ik kon
nies helder meer zien, toen ik iemand,
vyf of' 6 armlengten vóór mij, hoorde
zeggen: //Moed, kameraad 1" en ik zag den
luitenant, die, met de hand op de boot er
zoo bleekblauw uitzag als de dooi; hy
waarop feesL wordt gevierd, dan komen
we er nooit verder mee. En waarom
zonden we. hier niet evengoed Koningins
verjaardag kunnen vieren als men dat
elders doet? Is er geen gold voor te
vinden Ik maak my sterk van wel<
Zijn er geen menschen die er zich voor
willen spannen? Ik geloof zeker van ja.
Maar er moet een begin wezen en de
een moet niet op den ander zitten waoh
ten, denkende: «zou hij het misschien
doen?"
De vereeniging tot verfraaiing van
Haarlem en tot bevordering van het
vreemdelingenverkeer heeft een ijverigen
voorzitter. Zou deze niet eens willen
beproeven om te vormen een //Comité
tot feestelijke viering van den verjaar
dag der Koningin?"
My dunkt, bet zal zoo moeielyk niet
vallen. Het bestuur van bovengenoemde
vereeniging telt 42 bestuursleden, waar
onder tal van namen, die klinken
Haarlem. Onder deze heeren zal gemak
kelyk een comité van zeven ot negen
personen te vormen zijn, dat zich be
lasten wil met het inzamelen van gelden
en het voorbereiden eener feestviering op
31 Augustus.
Eerst dan zal de verjaardag van onze
Koningin in Haarlem een feestdag wor
den in den waren zin van het woord,
Ditmaal hebben slechts enkele fabrikzn
ten en werkgevers hun personeel vryaf
gegeven dan echter zal niemand meer
werken of laten werken en de Koning
innedag zal worden wat hij zijn moet
een algemeene, vrye dag.
Wordt er niet iets in die richting ge
daan, dan is en blyft de 31e Augustus
een doodgewone dag, wtarop alleen vlag
gen woiden buitengehangen, waarop al
heel spoedig werklieden niet meer vrijaf
zullen {willen hebben omdat ze zich
menik steunde hem, en daarop hielp
hij mij, en zoo snel mogelyk grepen wy
de riamen en keerden terug. De solda
ten van het 6de schreeuwden//Leve
luitenant Bretonville!" Natuurlijk schoten
de keizerlyken uit alle vensters op ons,
toeu zij ons de boot zagen meenemen.
Pifpaf I de kogels floten om ons heen,
het water spatte aan alle zyden op
maar de onzen, langs de rivier gelegerd,
antwoordden flink en beletten de Duit
sobers uit de buizen te komen. Toen ik
aan de overzyde kwam, was ik zoo be
vroren als een ijsschots. Ik nam mijne
schoenen, buis en vest en ging met uw
welnemen bijna naakt in de herberg
z/Het gouden Schaap" waar de oude
beer my' kleederen leende. Ik had een
goed glas brandewijn noodig om weer
op te knappen. Buiten schoten de solda
ten in het duister voort. Tegen.tien uur,
n-i mij gedroogd en gewarmd te hebben,
toen ik myn paard wilde aanspannen en
op weg gaan, kwam de boer my zeggen,
dat de douanen mijn karretje omringden,
men had my verraden. Het beste wat
ik doen kon, was, door zypaden te vluch
ten, en alles te verlaten het paard, kar
en de rest; want de douanen zouden
mij op den koop toe ingepakt en tot
vreeselijke boeten veroordeeld hebben.
Ik vertrok dus, zeer bedroefd, zooals gy
wel denken kant. Ik was doodarm my
bleef niets over dan myn huis, een koe,
een varken, myne vrouw en vyf kinde
ren. Toen ik to Graufthal kwam was
he- dal gevuld met Wurtembergers
dat schorriemorrie van kozakken.
Zij waren door Dosenheiaa binnenge
komen en als kommandant Meunier te
Falsburg slechts 1500 man had gehad,
zou hy ze allen hier hebben kunnen
stuiten, en ze, als stroo, met kanon
schoten wegvegen, maar hy had niemand.
De oude Paradis, ©enige kannoanïers der
marine, Desmaret de Egypteoaar, Des
planches de barbier en 15 of 20 andere
flinke kerels bedienden de stukken. Zij
gingen naar buiten om uit den omtrek
hel vee te verzamelen, en gingen soel
terug. Gelukkig had de oude Rochart
myne koe met de anderen meegenomen
onder de rots, anders zoa ik alles hebben
verloren. Niet waar Rochart?"
//Ja," zeide de houthakker, //.mijn vader
heeft het vee der gemeente geredmaar
in weerwil daarvan, stierven de men
schen als vliegen in Februari en Maart,
wegens de koade, den honger en de
hevige ziekten die de keizerlyken volgden
met de benden wolven, welke de dooden,
die men niet diep genoeg begroef, ver
slonden. Ea gedurende dat treurige jaar,
moest men het kerkhof achter de kerk
vergrooien, daar door het lijden al de
ouden van dagen heengingen. Wij hadden
niets meer, de Duitschera hadden alles
gestolenzy hadden alles vernield tot
aan de sloten en de scharnieren der
vensters toe. Het vee stierf ook by ge
brek aan voer. Men kookte brandnetels
en zelfs disleis als groente; zonder vee
heeft men geen vet, het onkraid groeide
over alles heen, daar moesten wy van
leven. En hoe meer men leed, des te
grooter werden de belastingen, om aan de
emigranten hunne £oeclelen weer te
geven; hoe hard r werd het woudbestuur
voor de armen. Men durfde de doode
bladeren niet meer oprapenmen zou
gedacht hebben, dat onze eigen koningen
ons dooden wilden, en met de Gealli
eerden een verdrag gesloten hadden om
ons van kant te maken. O, jadat
waren slecote tyden onder de Bourbons 1"
Toen zweeg ieder peizende over die
toch vervelen, kortom een dag als andere
dagen.
Er is nog een andere reden waarom
het goed kan zyn, den Sisten Augustus
te maken tot een algemeenen feestdag.
In weerwil van de adressen die aan den
Raad zullen worden gepresenteerd tot
herstel van de kermis op den ouden
voet, is het nog lang niet zeker of de
Raad daarin bewilligen zal. Gebeurt dat
niet en blijven dus da laatste kermis-
Zondag en de traditioneele vrije Maandag
afgeschaft, dan kan eene vergoeding wor
den gevonden in een feestelijk ge vierden
Koninginnedag en ik hoop dan ook har
telijk, dat de president van de Vereeni
ging tot verfraaiing in myne opmerkin
gen aanleiding zal vinden, om te trachten
een comLé als bovenbedoeld in het leven
te roepen. Van de medewerking der pers
kan hy zeker wezen en als ik onze
haarlemsche burgery goed ken, darf ik
hem haren steun vast wel toezeggen.
Misschien zal men zeggen: //mijn
goede man, voor het volgende jaar kom
je wel wat vroeg," maar ik herinner
aan het verstandige gezegde, dat men
ysclubs moet oprichten in den zomer en
zoeivereenigingen in den winter. Een
tydig opgerichte commissie kan bedaard
nagaan, op welke manier zij moet op
treden en hoe zy haar taak het best kan
opvatten. Zorgen voor den dag van over
morgen heeft niemand ooit berouwd,
maar zorgen voor het volgende uur is
dikwerf mislukt door overhaasting. En
wy Hollanders staan immers bekend als
menschen, die niet houden van overhaas
ting, en niet gaarne loopen over ys van
éon nacht!
De r is weer in de maanden en voor
groote ongelukken. Buiten verdubbelde
de regen van kracht, en zweepte de
kleine ruiten met een vreemdsoortig ge
rinkel en de wind stoof in den bergpas,
tusscheu de rotsen en bosschen en huilde
vreeselijk.
//Waren dan die keizerlyken talrijk,
dat zij ons zoover hebben teruggedrongen?,/
zeide ik, terwyl ik Hu-el aanzag. En
hij hief de hand naar den zolder en riep:
z/Talryk Zy waren bij 1000 mïlliarden,
met lansen, sabels, lange pistolen, die
aan hun zadel hingen en berenmutsen;
en vervolgeus anderen te voet, met ge.
weren zonder laadstok, waarin de patroon
neerviel, door met de kolf op dön grond
te stooten, blauwen, witten, gryzen,
groenen met schako's, platte petten,
weet ik al?
//Zie," zeide hy, op hst dal wyzende,
z/er gingen er zooveel voorby, dat zij
zelf eindelijk in verwarring geraakten,
en hunne officieren hen daar- in de
groote weide, naast elkaac lieten slapen,
van Dosenbeim tot Wechem, en men
^een stap kon doen zondei op hen te
loopen op een uitgestrektheid van 3
mylen. En deze lieden verstonden elkan-
der's taal evenmin als (lieren van alle
soort, die miauwen, klokken, schreeu
wen en hinniken, zonder elkander te
begrypen. Maar hunne koningen hadden
zich verbonden, om hen tegen ons aan
te voeren, hen, arme cllendigen, die er
niets van wisten, zy gingen voorwaarts
met s!ok- en zweepslagen. Nooit bad ik
gedacht, dat er zooveel mecschen op
aarde waren. Vanwaar kwamen zy
Dat vraag ik ray zei ven af
z/Ja," zeide de groote Fis, //maar te
Brienne, la Rothière, Champaubert ea
Moatmirail zfjn er velen gebleven. Als
gij tot het 33ste hadt behoord, zoudt gij
hoopen kleeren van alle kleur langs de
wegen in de sneenw en slik hebben zien
liggen. Denk eens, wij moesten machee»
ren. Nu eens vielen wy hier, dan daar
over en legden 12 a 15 mijlen per dag
af. Als koning Jozef met de keizerin ea
den koning van Rome niet gevlucht
was en Parys zich niet had overgege
ven, hadden wy ze oindelyk alle wel
omsingeld en als in een net gevan
gen,"
Maar daarop, toen ik het onderwerp
van 1815 op het tapijt bracht, den door
tocht van de beide keizere en den pruisi-
schen oorlog, stoorde vader Jéróaie my,
door de asch uit zyn pijp te kloppen aan
den rand der tafel en door te zeggenGjj
zoudt wel op uw gemak tot morgen kun
nen praten, mynheer de aannemer, maar
met ons is dat anders, wy moeten naar
huis terug. Hoort eens hoe de regen
neerstroomt. Ei 1 Fix, Rochart gaai ge
mede?" Hij was opgeslaaD, zyn groot,
kaai hoofd raakte de balken an den hut.
Hurel ledigde zyn glas, Fix en Rochart
deden hetzelfde, en alle vier gingen
door de keuken heen waar vader IJkel
hen volgde, met de lamp in de hand,
en nauwelijks was de deur geopend, of
het bevende licht bescheen da vier berg
bewoners diemet gebogen rug en
de hand aan muts of hoed, in dit
slechte weer wegvluchtten. Een wind
vlaag wierp de deur weer dichtde
ganache oude hut sidderde er door,
en vader IJkel kwam knipoogond terug,
en zeggende: //He! he! zullen zy het
krijgen voor zy thuis komen? Komaan
Catharina, het is bedtijd. Als meneerde
aannemer nog blyven wil//Neen, vader
IJkel, ik ben by u lhuis, ik heb slaap.
//Welnu, neem de lamp, wij zuilen ons
bed wel vinden." Ik ging de ouds trap
op, en luisterde, hoe de wind daarbuiten
acht maanden zyn we aan die regen,
koude en vorst meebrengende letter
vast. Welhaast komen de armenverzor
gers weer by ons aankloppen en daar
onder ook de vereeniging Weldadigheid
naar Vermogen".
Langzamerhand heeft die vereeniging
groote uitgebreidheid gekregen. Hoe meer
zy bekend werd, des te talryker werden
de aanvragen die tot haar kwamen om
hnlp. Niemand zal er aan denken om wat
zy doet in het belang van de armen, ge
ring te schatten, maar wel bestaat er en
dat moet nu maar eens gezegd worden,
by sommigen een zekere oppositie tegen
haar arbeid.
Er zyn er nameiyk die u met zekeren
ophef en zekere voldoening verklaren,
dat zy wel voor drie gulden lid zyn van
//Weldadigheid naar Vermogen," nujja,
dat kan wel niet anders!" maar dat
zij bepaald weigeren om een extra bij
drage te storten wanneer er in het
midden van den winter nog meer geld
noodig is. //Zie je," zeggen ze dan, //dat
gaat niet goed in die vereeniging. Men
schen die het niet waard zijn, krygen
zooveel als ze verlangen en anderen,
die de bedelkunst minder goed verstaan,
worden afgescheept met een brood
kaart en een paar kwartjes."
En dan komt er een verhaal ongeveer
als dit«ik heb een schoonmaakster, een
arme stakker met vyf kinderen, kraakrin
delyk hoor, je kunt er van den grond eten,
Na, ik kan je veriekeren, met groote
moeite heeft ze een bagatel losgekregen
ea 'fc mensch heeft dikwyls geen geld
om brood te koopenMaar boven haar,
daar woont er een, die heeft er slag
van, ze kan huilen als een watermolen en
als daar nu een huisbezoeker komt, of nog
liever een huisbezoekster, dan haalt dat
mensch de waterlanders voor den dag en
hnilt net zoo lang, tot dat ze het hart van
de dame heeft week gemaakt. Die krijgt
dan van allesbroodkaart, geld, dekens,
brandstoffen, wat ze maar hebben wil.
't Mensch heelt het niet eens noodig,
want ze krijgt een pensioentje van den
patroon v*n haar overleden mau en ze
breit kousen voor de menschen, Kinde
ren heeft ze niet, das kan ze heel ge
makkelijk rondkomen. En dan haar ge
drag. nou, daar moet je van hoo-
ren.
Zulke verhalen kan men zooveel
men wil te hooren krygen. En J£
zal wel waar zyn, dat er soms wanneer
de huisbezoeker door slim gehuichel.
wordt misleid, gegeven wordt aan ie
mand die het noch noodig heeft noch
verdient. Maar of die schoonmaakster
in genoemd voorbeeld het wèl verdient
en het wèl noodig heeft? Dat beweert
dan zulk een klager, maar heeft ook hy
zieh niet door gejammer laten weekma-
ken? heeft hy wel goed en degelykon
derzocht, hoe de huishouding van zijn
schoonmaakster in elkaar zit.
Er is geen organisatie zonder gebre
ken en vooral niet wanneer ze uitgebreid
is. Dat zal elk voorstander en vriend van
«Weldadigheid naar Vermogen" dadelijk
toegeven. Maar... de kritiek op die
organisatie* uitgeoefend, is ook verre van
onfeilbaar en al is het niet te looche
nen, dat wordt gegeven aan enkelen
die het niet verdienen, daartegenover
staan tientallen, voor wie de hand van
den armverzorger is als de rots in zee»
waaraan zy zieh vastklemmen om niet
onder te gaan. Luat hen die d. ze af
brekende kritiek zoo gaarne en zoo
luide uitoefenen, liever letten fop die
tientallen.
FIDELHX