Het verhaal van den Dokter.
HAARLEMMER HALLETJES,
VARIA.
den moed niet om oude twisten nu
op te rakelen en het doel van mijn
Tien jaar geleden praktiseerde ik
als geneesheer te Amsterdam, wan
neer men het althans praktiseeren
mag noemen. In de twaalf maanden
toch dat ik er gevestigd was, waren
de meeste van mijne patiënten van
de niet-betalende soort en wanneer
ik niet vlug met de pen had kunnen
omgaan zoodat ik met vertaalwerk
nog iets bijverdienen kon, dan zou
ik aan mijn zeer geringe behoeften
onmogelijk hebben kunnen voldoen.
Voor een klein sommetje had ik
een paar kamers gehuurd in een oud
huis op een van de grachten, waar
van al de kamers door ouderdom in
een gebrekkigen toestand verkeerden.
Op het oogenblik van het voorval
dat ik ga beschrijven was ik juist
herstellende van een ernstige ziekte
en voelde mij nog zwak.
Op zekeren avond dan, een avond
dien ik nimmer vergeten zal, zat ik
na te denken over eene gebeurtenis
die nog niet lang geleden had plaats
gevonden. Het was nu juist niet
zooiets belangrijks slechts een twist
met een buurman maar daar ik een
vreedzaam man ben en niet houd van
oneenigheid, had de zaak mij altijd
gehinderd en op dien avond vooral
was de onaangename indruk, dien ik
ervan gehouden had, sterker dan ooit.
Plotseling schrikte ik op door een
luid kloppen aan de deur. Ik had
tot dusver in de schemering gezeten,
maar haastte mij nu mijn lamp aan
te steken, maar voordat ik de luci
fers vinden kon werd er nog harder
getikt. Zoodoende opende ik de deur
in het duister.
„Wie is daar?" vroeg ik bij het
zien van een mannelijke gedaante.
„Ik ben het," antwoordde een stem.
„Het zal u verwonderen mij te zien."
Ik deinsde een stap achteruit van
verbazing. Het was de stem van mijn
buurman Van der Golde, denzelfde
met wien ik onlangs de twist had
gehad. Het trof mij, dat de man
juist op dit oogenblik bij mij kwam.
Weliswaar was mijn toorn tegen hem
lang bedaard, maar ik had hem ook
voor den twist niet mogen lijden.
„Wilt ge mij spreken, mijnheer
Van der Golde?" vroeg ik kort.
„Steek de lamp aan, dan zal ik
u zeggen waarom ik kom."
Ik liet hem binnen en stak de lamp
aan. Van der Golde had zijn doornatte
overjas uitgeworpen en was in een
grooten armstoel neergevallen. Ik
schrikte van zijn uiterlijk, zóo was
hij veranderd sinds ik hem de laatste
maal had gezien. Hij was mager en
bleek geworden, zijnoogen waren dof
en lagen diep in de kassen. Tot zijn
veranderd uitzicht weikte niet weinig
mee, dat hij knevel en baard geheel
had afgeschoren.
„Ik zie dat ge mij ternauwernood
herkent zeide hij met een lachje
dat akelig klonk. Ik antwoordde niet
dadelijk en daarop de hand over zijn
voorhoofd strijkende ging hij verder.
„De laatste maal toen wij elkaar
ontmoetten, zijn we niet als goede
vrienden gescheiden."
„Neen," antwoordde ik.
„Denk daaraan niet meer. Ik heb
bezoek is om u onderkomen te vra
gen voor den nacht, daar ik geen en
kelen vriend heb tot wien ik gaan
kan. Een lange reeks van ongelukken
heeft mij geruïneerd, Verhave, geru
ïneerd in alle opzichten, financieel,
lichamelijk en geestelijk."
Hij zweeg een oogenblik en streek
weer met de hand over zijn voor
hoofd waarop groote zweetdroppels
stonden, Blijkbaar wist hij niet meer
wat hij zeggen wilde en om hem mijn
deelnemiug te toonen, zei ik
„Vertel mij wat u overkomen is,
dat zal u goeddoen."
„Het is spoedig verteld," zei hij als
uit een droom opschrikkend. „De za
ken waren al slecht en nu had ik
alles op een kaart gezet en heb ver
loren. De menschen zullen zeggen
dat het mijn eigen schuld is en mis
schien is dat ook zoo."
Zijn woorden en zijn manieren ge
tuigden van zooveel uitputting en
zwaarmoedigheid dat ik medelijden
met hem kreeg. „Komaan'" zei ik
bemoedigend, „zet vanavond de zorgen
van u af en zie ze morgen als gij
frisch en gesterkt zijt door den slaap,
opnieuw onder het oog. Ik zal het
vuur wat opstoken en we zullen den
avond aangenaam doorbrengen."
Hij hield zijn verkleumde handen
over het vuur en zeide na een poos
op heftigen toon„Ik dacht dat ik
twee vrienden had, maar ik heb mij
vergist. Dwaas die ik was om hunne
hulp in te roepen, ik had moeten
weten hoe zij zich zouden gedragen
wannepr ik in deze omstandigheden
geraakte. Ik had moeten inzien, dat
zij vrienden waren bij mooiweer.
maar geen helpers in den nood."
Herhaaldelijk trachtte ik hem tot
andere gedachten te brengen, maar
telkens kwam hij op datzelfde onder
werp terug en daar er toch niets aan
te doen scheen te zijn, deed ik geen
verdere pogingen om zijne gedachten
al te leiden en liet hem maar praten.
Na een wijle bedaarde hij en verzonk
in somber gepeins.
„Ik ben niet rijk, van der Golde,"
zei ik mijn beurs uithalende, „maar
„Neen, zei hij met een afwerende
beweging, „geld heb ik niet noodig,
alleen maar een onderkomen voor
dezen nacht. Niemand kan nu nog
iets voor mij doen
Zijn hoofd zonk op de Dorst en hij
raakte in gepeins. Terwijl ik naar
hem keek kwam een zonderlinge
angst over mij. Ik kreeg berouw dat
ik hem in mijn kamer had gelaten
en herinnerde mij onze laatste ont
moeting. Buiten mij zei ven van drift
over zijn onbeschofte woorden tot
mij, had ik hem toen in het bijzijn
van anderen gedreigd.
Door zwakheid overmand bekroop
mij een gewaarwording van vermoeid
heid en slaperigheid. Met alle kracht
verzette ik mij daartegen want ik had
een instinctmatig gevoel dat ik niet
moest inslapen terwijl hij daar zat,
maar ik kon er eindelijk niet meer
tegen worstelen en verloor het be
wustzijn.
Ik moet verscheidene uren hebben
want toen ik wakker werd
was ik koud en waren het vuur en
de lamp beide] uitgegaan. Bij het
zwakke schijnsel van een lantaarn
door het venster zag ik Van der
Golde tegenover mij zitten, terwijl
zijn blik strak op mij was gericht.
Zijne armen lagen op de tafel en zijn
kin steunde daarop. Ik sprong van
mijn stoel op.
„Hoe kunt ge hier wakker zitten
zonder vuur of licht riep ik.
Hij antwoordde niet, maar bleef
onbewegelijk zitten, zijne oogen nog
steeds op de mijne gericht.
Met een lucifer trachtte ik de lamp
weer aan te steken, maar de olie was
blijkbaar opgebrand en de pit vatte
geen vlam. Ik sprak Van der Golde
nogmaals toe, maar kreeg wederom
geen antwoord. Ik aarzelde een oogen
blik wat nu te doen. Misschien is hij
bewusteloos, dacht ik, en zal ik hem
moeten aderlaten, maar juist terwijl
ik mijn lancet wilde gaan halen be
dacht ik, dat ik het voor hij kwam
uit het etui gehaald en het op de
tafel gelegd had vlak bij de plek,
waar Van der Golde was gaan zitten.
Toen schoot mij het denkbeeld
door het hoofd dat hij dood was en
zichzelven van kant had gemaakt. Ik
ging naar de deur om den huisheer
te vragen om licht, doch de gedachte
weerhield mij, dat wanneer hij wer
kelijk dood was, ik wellicht van zijn
moord zou worden beschuldigd. Mijn
verzwakt hoofd kon dit vreeselijke
denkbeeld niet verjagen en ik besloot
dus, alleen een onderzoekin te stel
len. De tafel naderende zag ik dadelijk
dat mijn vermoeden juist was. De
kleur van Van der Golde's gelaat
was die van een lijk en toen ik mij
over hem heen boog zag ik in zijn
hals een diepe wond- Voor hem op
de tafel lag mijn lancet tot op het
heft bebloed. Te oordeelen naar de
kilheid van de handen moest Van
der Golde reeds minstens twee uur
een lijk zijn.
Ik duizelde en de toestand waarin
ik mij bevond was dan ook allesbe
halve benijdenswaardig. De twist dien
ik met hem had gehad, de aard van
de wonde, het feit dat het instrument
waarmee hij zich gedood had mij
toebehoorde, en dat hij den dood ge
vonden had in mijn kamer dat
alles, 'k gevoelde het, zou bij den
rechter den indruk geven dat ik de
moordenaar was van Van der Golde,
Met afschuw voelde ik een vochtige
plek op mijn jas: het bloed van den
ongelukkigen zelfmoordenaar.
Wat zou ik doen! Blijven? Maar
dan zou .ongetwijfeld de verdenking
op mij vallen en ik wellicht jaren
lang in de gevangenis moeten zuch
ten voor een daad, waaraan ik geheel
onschuldig was. Die gedachte was
mij on verdragelij k en ik besloot on
middellijk te vluchten, zonder op dat
oogenblik te bedenken, dat juist deze
daad den schijn zou geven als ware
ik de moordenaar.
Haastig zocht ik het beetje geld
dat ik bezat bijeen, trok een andere
jas aan en sloop de deur uit, zoo
zacht dat ik zeker was dat niemand
mij kon hebben gehoord. Mijn kamer
deur had ik eerst zorgvuldig gesloten
en den sleutel in mijn zak gestoken.
Twee dagen en twee nachten liep
ik aldus voort, de groote wegen ver
mijdende en vertoevende in de
kleine logementen van dorpjes en
gehuchten. Toen overschreed ik de
grenzen van Belgi'i en besloot den
nacht in het eerste dorp waar ik aan
kwam, door te brengen.
Moede en uitgeput viel ik er op
een stoel neer en eerst toen ik wat
van mijn vermoeienis bekomen was,
kon ik wat eten. Toer. dat gedaan
was, vroeg ik met een in weerwil
van alle krachtsinspanning bevende
stem, om een courant.
Bijna onmiddellijk viel mij een be
richt in het oog, waarboven met vette
letters stond gedrukt„Zelfmoord en
geheimzinnige verdwijning," en dat
luidde als volgt:
„Op den vorigen Vrijdag bemerkte
„de huisheer van No. van de
„gracht, dat zijn huurder, een dok-
„ter genaamd Verhave, nog niet was
„opgestaan, hoewel het reeds 12 uur
was. Toen hij op zijn herhaald klop-
Sen geen antwoord kreeg, werd de
eur opengebroken en vond men
„het lijk van een vreemdeling, wiens
„dood blijkbaar veroorzaakt was door
jeen wond aan den hals, teweeg ge-
„bracht met een lancet dat met
,;bloed bevlekt op de tafel lag. Uit
een door de politie ingesteld onder
hoek bleek, dat de doode Van der
.Golde heette. Hoewel er geene spo-
,ren van een worsteling waren te
,zien, viel de verdenking dadelijk op
den heer Verhave, die spoorloos is
verdwenen."
Aan het bericht was evenwel nog
een NB. toegevoegd, dat het navol
gende inhield
Op het oogenblik dat ons blad
„ter perse gaat, vernemen wij dat het
„schijnbare geheim is opgelost. Van
,der Golde heeft zelfmoord begaan,
,dat is gebleken uit een brief, dien
„hij vóór zijn wanhopige daad aanzijn
„boekhouder heeft geschreven. Daar-
„in stond tevens, dat hij een valsche
„handteekening had gezet en de vrees
„koesterde, dat de politie hem daarom
„arresteeren zou.
„De oorzaak van de verdwijning
„van den heer Verhave evenwel ligt
„nog in het duister."
Men kan zich voorstellen welkeen
last mij bij het lezen van deze laat
ste regels van het hart werd geno
men. Ik keerde den volgenden morgen
per spoor naar Amsterdam terug en
deelde onmiddellijk aan de politie de
reden van mijn overhaaste vlucht me
de. Toen ging ik, van een zwaren
last ontheven, in een hotel overnach
ten, want ik kon er niet toe komen
de kamer weer te betreden, waarvan
ik zulk een verschrikkelijke herinne
ring meedroeg.
Esn Zaterdagavondpraatje
CXCVI.
Rataplan, rataplan, rataplan klinkt
een enkele trom in de Kruisstraat
en de dienstboden in de deuren, de
winkeliers achter hunne toonbanken
rekken de halzen om te zien wat daar
aankomt, want 't is eigenaardig maar
waar, hoe men ook moppert over het
budget van oorlog, de grootste prut
telaar gaat toch eens even kijken als
hij soldaten ziet of de trom hoort.
Natuurlijk is-de jeugd er ook bij,
des te talrijker omdat het Woens
dagmiddag is er derhalve geen school
wordt gehouden en de zon helder
schijnt. Daar komen ze aan, de ben
gels om te kijken naar de „soldoaten,"
ze laten er de pasgeverfde deur die
ze stonden te bekrassen en het arme
puckhondje dat ze zoo sarden, voor
in de steek.
„Kaik, jö, 't binne geen soldoaten
roept er een.
„Ze hebbe toch geweirenbetoogt
een ander en hijscht met een elegante
beweging van de heup zijn pantalon
omhoog, die in zwijm hangt aan éen
bretelknoop-
,,'tBenne ankommende schutters,"
meent een derde, maar deze opinie
wordt direct weerlegd door een des
kundige, die zien kan dat de tam
boer en de sergeants van de „infen-
trie" zijn. Het geheele gezelschap ver
werpt dus de stelling dat de voorbij
trekkende troep schutterij is.
Het zijn de jongelui die vrijwillig
den wapenhandel beoefenen,leerlingen
meestal van de Hoogere Burgerscho
len of van het gymnasium» In hun
gewone burgerpakje trekken zij, on
geveer vijf en twintig man sterk, het
geweer met bajonet op den schouder
en de ransel op den rug, door de
straat onder geleide van den eersten
luitenant A. Overstrijd en twee ser
geants en voorafgegaan door een tam
boer van zóo kleine afmetingen dat
hij in tijd van oorlog weinig gevaar
loopt door een vijandelijken kogel
geraakt te worden.
De jongelui hebben als eenig uni
form kleedingstuk een pet, sommigen
met een gele, anderen met een witte
knop. De laatsten behooren tot de
N ederlandsche Weerbaarheids vereeni-
ging die ook afdeelingen heeft in
andere steden van ons land en die
juist dezer dagen een gezamenlijke
marsch hebben gemaakt.
Intusschen marcheeren de jongelui
de Barteljorisstraat door, de Groote
Markt over en door de Groote Hout
straat. Hunne houding is flink en zij
dragen het zware geweer met een
kalmte, die aantoont dat wat men er
ook van moge zeggen, het jonge Hol
land nog wel merg in de knokken
heeft. En „spirit" in de ziel ook!
want de meesten van hen zullen niet
behoeven te dienen en nemen dus
alleen deel aan de oefeningen, om er
eenige algemeene noties van te krijgen,
eene in- en ontspanning die wel zoo
goed is als in een bedompt café over
een biljart te hangen.
Op den Wagenweg houdt de troep
halt. De bevelvoerend officier haalt
een topografische kaart van den om
trek uit den zak en legt den jongens,
die in een kring om hem heen staan,
uit wat er van middag gedaan zal
worden.
't Is veldoefening vandaag. Van
October af hebben de jongelui al
onderricht gehad en zijn zoo lang
zamerhand rijp geworden voor eene
oefening in velddienst, die al blijft
zij voorloopig nog laag bij den grond,
I hunne ambitie er in ffioudt en een
aangename afwisseling is van vroegere
I minder boeiende lessen.
Weinig waardeering.
Een gemoedelijk uitziend man, die
laatst in de tram moest blijven staan
omdat er geen pleats was, bukte zich
voorover naar een passagier aan de
overzijde, die tusschen twee dikke
juffrouwen zat gekneld.
Dat is een mooie pruik, die u
daar op hebt, mijnheer, zeide hij op
een vertrouwelijk en toon, „maar ieder
een kan zien, dat het een pruik is."
Mijnheer!
- Ik zeg, dat het een heele mooie
pruik is, als pruik genomen, en ik
heb verstand van pruiken. Ik heb er
laatst twaalf geprobeerd
Mijnheer, als ik er een van u
noodig heb
- Weineen, niet op mijn eigen
hoofd. Ik ben nooit in de gelegenheid
geweest om iets van dien aard te ge
bruiken. Maar mijn grootmoeder.
Loop naar de maan met je groot
moeder.
Dat is juist wat ik altijd zeg.
Het was een lastig mensch om mee
om te gaan, hoor! Niemand kon het
haar naar den zin maken. Zij scheen
geen vriendelijkheid op prijs te stel
len. Een mensch kreeg nooit eenbe-
ije van haar. Zij nam alles op
alsof het heel natuurlijk was. Toen
ze ongeveer zestig jaar oud was, kwam
ze tot de erkening, dat heur haar dun
begon te worden en dat zij een pruik
moest hebben. Ik redeneerde met
haar, maar dat hielp niets. Zij moest
en zou haar haar kort laten knippen
en ik moest voor een pruik zorgen»
Maar nu .zou ik toch eens willen
weten, mijnheer, wat dat beteekent.
Beteekent? Wat dat beteekent,
mijnheer? Dat beteekende voor mij
een verschil van om en de bij de 300
gulden.
Ik weet niet, hoeveel pruiken ik
wel voor haar gekocht heb, en als
een pruik eenmaal gedragen is, kan
je ze wel weggooien. Je kunt ze|niet
ruilen, ziet u. Eindelijk vond zij, dat
het veel gemakkelijker zou zijn, als
zij haar hoofdhaar er heelemaal liet
afnemen. Om haar tevreden te stellen,
schoor ik haar hoofd zoo kaal als een
biljartbal. Zij scheen dat wel een pret
tig gevoel te vinden en een maand
lang moest ik haar zeker tweemaal
in de week regel matig scheren. Haar
haar werd er slechts zwaarder en
steviger door. Ik had maar niets
anders te doen dan den heelen tijd
nieuwe pruiken te koopen.
Dat duurde zoo een jaar of twee.
Op een zekeren dag viel ik en brak
mijn arin. Ik kon haar hoofd in geen
zes weken scheren en zij wilde het
door niemand anders laten doen. Aan
het einde van dat tijdstip had zij een
hoofd met haar zooals ik nu en het
was zoo stijf als een ragebol. Zij kon
niet een van haar pruiken dragen.
De haren stonden overeind als de
pennen van een stekelvarken. Ik deel
dit alleen mede om te laten zien,
wat men met een mes en een stuk
scheerzeep kan doen. Als u die pruik
van u gedaan wilde geven en u hadt
een vriend met een goed scheermes...
Met een grijns van woede werkte
de ander zich tusschen de dikke juf
frouwen uit en vloog de tram af.
Dat is nu je dank, als je iemand
een goeden dienst wilt bewijzen, zei
de gemoedelijk uitziende man tot de
andere passagiers, terwijl hij de va
cante plaats innam.
De beurs.
Een kind vroeg een financier, wat
een „beurs" is.
Hij antwoordde
„De „beurs" is een klein, linnen of
leeren zakje, waarin men zijne spaar-
Bij deze derde veldoefening dan
veronderstelt luitenant Overstrijd, dat
de vijand geland is ie Noordwijk
en Zand voort heeft genomen. Blijk
baar koestert hij het plan om naar
Haarlem op te rukkenen te trach
ten zoodoende den toevoer van le
vensmiddelen naar Amsterdam af
te snijden. Om dit te beletten wor
den er posten vooruitgeschoven op de
verschillende wegen, waarlangs hij
Haarlem bereiken kan en een van
die veldwachten zal worden gepos
teerd aan den Zandvoortschen straat
weg op den hoek van de Aerden-
houtslaan.
Zoo nu en dan doet de officier
plotseling een vraag tot een der jon
gelui, die meestal grif beantwoordt
wordt.
Men is nu buiten de stad, degele
deren worden verbroken, de kleine tam
boer spaziert mee zijn „wapen" in de
rust. 'tls een heerlijke voorjaarsmid
dag, de wind is nog frisch, maar de zon
geeft al warmte genoeg af omdat niet te
zeer te gevoelen. Langzamerhand heb
ben we de straatjeugd achtergelaten,
alleen drie vlugge kleine jongens op
fietsen waarvan ze de trappers met
hunne kleine voeten kloek in beweging
houden, vergezellen ons als aspirant
militaire wielrijdertjes in spe.
Maar we zijn er. Als er een heusch
gevecht moest worden gehouden zou
men geen interessanter terrein kun
nen kiezen, 't Is het kruispunt van drie
wegen, allen omzoomd door hoog ge
boomte en waarvan door de krommin
gen slechts een klein gedeelte zicht
baar is. De eigenlijke veldwacht pos
teert zich bij een boerenwoning op
den achtergrond en nu worden er
posten uitgebet en patrouilles afge
zonden. Alsof de vijand er al was, met
zooveel aandacht luisteren de jonge
lui naar den luitenant, die hun met
groote helderheid hun taak aanwijst.
Voordat de posten echter worden
uitgezet, wordt eerst een {patrouille
van 2 a 3 man onder een korperaal
vooruit gezonden, om net terrein te
verkennen wanneer die patrouille
een tijdje weg is, en er zekerheid be
staat |geen vijand in het voorgelezen
terrein is. wordt overgegaan tot het
uitzetten der posten.
Op bevel van den luitenant wor
den er nu posten uitgezet op de drie
verschillende wegen.
In het midden, bij de veldwacht
zóo dat hij ze alle in het oog heeft,
staat de zoogenaamde „post van het
geweer." De posten staan zooveel mo
gelijk verdekt opgesteld achter een
boom en houden den weg dien zij
moeten bewaken, goed in het oog.
Bij zulke gelegenheden worden dan
ook militaire eerbewijzen als b. v.
front maken, niet gegeven, omdat daar
door de aandacht van de post wordt
afgetrokken van den weg, dien hij
heeft te overzien.
Daarna worden eenige sluippa-
trouilles uitgezonden van 3 m n on
der een korporaal of onderofficier,
welke patrouille alle blinkende en
geraasmakende voorwerpen aflegt en
alleen het geweer en de noodige pa
tronen meeneemt. Zoo'n patrouille
blijft in open terrein bij elkaar, doch
in bedekt terrein verspreiden de man
schappen zich.
Daar opeens ziet de post aan wie
de bewaking van den Zandvoortschen
straatweg is opgedragen, aan de krom
ming een patrouille van vier vijande
lijke ruiters. Blijkbaar hebben ze even
wel ook hem in het oog gekregen al
thans ze verdwijnen even spoedig als
zij gekomen zijn. Onmiddellijk heft
hij zijn geweer omgekeerd omhoog
in de richting van de post van
het geweer en deze herhaalt dit
Bignaal ten teeken dat hij het ge
zien heeft en roept tot de veldwacht
„Post nummer drie geeft het onraad s-
teeken 1"
De commandant van de veldwacht
zendt den examineertroep, naar
post No. 3 om te onderzoeken, wat
hij heeft waargenomen. Deze pa
trouille komt aan in de looppas
en keert op dezelfde wijze naar de
veldwacht terug, om rapport van hare
bevinding te doen aan den komman*
dant, die alsdan handelt naar om
standigheden.
Ziet de post plotseling een grooten
troep verschijnen en zou het te
laat zijn om op gewone wijze het
waarschuwingsteeken te geven, dan
lost hij een schot.
Terwijl deze oefeningen plaats had
den, werden de jongelui nu en dan
door luitenant Overstrijd ondervraagd
terwijl een der sergeants anderen be
zighield met een en ander te verkla
ren en uit te leggen. Natuurlijk heb
ik maar een klein gedeelte herhaald
van wat er gezegd en gedaan werd,
maar ik hoop den lezer hiermee den
indruk te hebben gegeven, dat deze
oefeningen ook voor hen die niet
zullen behoeven te dienen, nuttigen
aangenaam tevens heeten. Voor hen
die wel militieplichten zullen hebben
te vervullen, zijn deze oefeningen na
tuurlijk van nog veel grooter waarde.
De luitenant Overstrijd heeft
veel geschiktheid en blijkbaar veel
lust om met de jongelui om te
gaan en hun een algemeen denk
beeld te geven (meer is toch ook niet
noodig) van den militairen dienst.
En terwijl we na een paar uur weer
naar de stad terugkeerden, ietwat
vermoeid misschien, maar opgewekt
en lustig, kwam de gedachte bij
mij op dat deze inspanning die
te gelijk uitspanning is, voor jonge
lieden van dezen leeftijd niet andere
dan heilzaam wezen kan.
FIDELIO.