Letteren en Kunst.
Rechtszaken.
Politiek Overzicht.
Gemengd Nieuws.
was nauwelijks met die werken een
aanvang gemaakt, gelijk dit heden
nog niet is geschied. De raadscom
missie, bestaande uit de heeren Fa-
bius, Van Nierop, Waterschoot van
der Gracht, Heineken en Van den
Wall Bake, welke in opdracht had
den Raad van advies te dienen op
een door de Maatij. ingesteld beroep
van het besluit van B. en W., was
eenparig in haar oordeel over het
recht van B. en W. tot oplegging
der boete, maar terwijl slechts een
lid (mr. Heineken) handhaving
van het bij art. 20 der concessie vast
gestelde maximum der boete (ƒ2500)
voorstond, waren twee leden op grond
van verzachtende omstandigheden ge
neigd niet hooger te gaan dan het
minimum (J25Ö per dag). De min
derheid, bestaande uit de beide ove
rige leden, achtte het zelfs billijk
geene boete toe te passen, niet omdat
zij de houding der Maatschappij goed
keurde, maar omdat zij evenmin het
optreden van B. en W. tegen de Maat
schappij kon in bescherming r~
men.
In dezelfde zitting werd medege
deeld dat de heer dr. P. J. H. Cuy-
pers zijn ontslag heeft ingediend als
lid van den raad wegens gezondheids
redenen.
Vergiftigingszaak te
Amsterdam.
Omtrent de vergiftigingszaak ver
neemt men, dat de toestand van de
wed. Van der Linden en haar zwager
zóó vooruitgaande isdat zij deze
week nog het Binnengasthuis kunnen
verlaten. De zoon is nog niet
gevonden.
Het dooden van een Olifant.
De heer A. A, van Bemmelen, di
recteur der Rotterdam sche Diergaarde,
schrijft het volgende aan de N.
R. Ct.
In antwoord op zoovele vragen mo
gen de volgende mededeelingen dienen.
Het mannetje der Afrikaansche oli
fanten, dat met zijn wijfje op 24 Mei
1874 in de Diergaarde zijnen intocht
deed en toen zeer jong en slechts 1.29
M. hoog was, is doodgeschoten
een droevige gebeurtenis, noodzake
lijk tengevolge van de vele abcessen
op verschillende plaatsen aan het
lichaam, en vooral aan de pooten ge
durende langen tijd aanwezig, waar
door het dier nu neergevallen was,
niet- meer kon opstaan en ook niet
meer staande kon blijven.
De wijze waarop olifanten afgemaakt
kunnen worden, is altijd een moeie-
lijk vraagstuk geweest. Pogingen tot
vergiftiging leden meestal schipbreuk,
zooals jaren geleden in Natura Artis
Magistra te Amsterdam, of het duurde
ontzettend lang, zooals in de keizer
lijke diergaarde te Schönbrünn, al
waar na vele mislukte pogingen 55
gr. Kal. cyanat in poedervorm, goed
verborgen in 2 tarwebroodjes, den
dood veroorzaakte; 10 minuten na
het gebruik begon het vergif te wer
ken en eerst na een 30 minuten lan
gen, niet te beschrijven afgrijselij
ken doodstrijd gaf de olifant den geest.
Het worgen gelukte in de diergaarde
te Hamburg, doch mislukte in de
Berlijnsche diergaarde. Een groot aan
tal schoten, schot voor schot of met
salvovuur tot 150 schoten afeevuurd
op den kop of op het schouderblad,
doodde elders het dier niet, of het
stierf na 1 of 2 uren hevig bloeden.
Achter het oor kogels in te schieten,
zooals meermalen bij dieren geschiedt,
is bij de Afrikaanschen olifanten we
gens hunne groote oorlappen niet
met juistheid toe te passen.
Kort geleden, 7 Nov. 1893, werd
de Afrikaansche olifant Peter in de
Diergaarde te Stuttgart afgemaakt en
de plek waar de kogel moet ingaan,
ten einde dadelijk den dood te ver
oorzaken, met groote juistheid in het
oog gehouden. Deze is gelegen in de
slaapstreek, tusschen den uitwendi-
gen gehoorgang en den bovenrand van
de oogkas, ongeveer 5 cM. hooger dan
de lijn, tusschen deze 2 punten ge
trokken. Op hetzelfde plekje werd nu
gemikt bij onzen olifant, die nog
steeds op den grond uitgestrekt lag
op circa 5 M. afstand werden 6 snel
achtereenvolgende schoten gedaan, en
bij het 6de schot drong de kogel pre
cies op dat punt door, en het dier
was dan ook op hetzelfde oogenblik
morsdood, zonder eenige beweging of
stuiptrekking of zelfs reflexbewegin-
n.
Te Stuttgart, alwaar de olilant ste
vig vastgeoonden nog op zijne beenen
stond, stortte het dier, als door den
bliksem getroffen, met het le schot
ineen, zonder het minste teeken van
leven te geven.
De nieren van onzen olifant be
vonden zich in zeer ziekelijken toe
stand; de overige inwendige deelen
hadden een gezond aanzien; het ge-
heele dier was hevig lijdende aan
waterzucht.
De geweren behoorden tot het
„Mannlicher" geweer, waarvan de
kogels met stalen mantel, en het
„Martini" geweer, waarvan de kogels
met stalen punt voorzien zijn. De ge
weren waren het eigendom van den
heer Von Kreijfelt te Rotterdam.
Onze gestorven olifant was M. 2,58
eü. ons nog levend wijfje is M. 2.56
hoog. Het overgebleven wijfje is ta
melijk rustig, doch haar cornac is
gedurende den eersten nacht bij haar
gebleventoch zoekt zij steeds naar
haren metgezel, met wien zij 20 jaren
vlak naast elkander in olifantenmin
leefde.
is, het werk gestaakt, zoodat
blad niet kon verschijnen.
het
Koeien overreden.
Woensdagmorgen zijn door trein
no. 323 tusschen de stations Yorden
en Zutfen drie koeien overreden, toe-
behoorende aan den heer Lysen te
Almen. De trein ondervond geen ver
traging, doch de overblijfselen der
vermorselde dieren moesten later
van de wielen verwijderd worden.
Een werkstaking.
Zaterdag jl. verscheen van de hand
van L. Water mulder te Sappemeer
Goorecht-Oldambt het volgende
ingezonden stuk:
„Het is de gewoonte, wanneer hier
te Hoogezand en Sappemeer een pa
troon onbillijk tegenover zijn perso
neel handelt,dat die patroon word t
geplaatst in De Arbeideronder de
spitsroede. Misschien is dit wel goed.
En nu de schrijver van die Spits
roede zelf een onbillijkheid heeft be
gaan, tegenover mij, als knecht, stel
ik hem ook aan het het publiek voor.
Voor 14 dagen besloot Luitjes de
courant goedkooper te laten drukken,
of anders de drukkerij te sluiten.
Naar men zeide wilde hij meer
geld verdienen. Nu heeft hij eene
andere regeling gemaakt waarbij hij
wel oppast zelf voordeel te hebben
en waarbij ik werkloos ben geworden.
Nu weet ieder die met het vak op
de hoogte is, dat geen enkele patroon
het wagen zal, z'n knecht als ietter-
zetter, in den zomer gedaan werk te
geven. Werk is er niet, en dus, opdat
Luitjes meer verdient, moet ik de
drukkerij uit.
Als hij dus weer over andere pa
troons spreekt, zeg hem dan maar ge
rust dat hij eerst maar eens op zich
zelf moet zien.
Ook wat het vloeken en jakkeren
betreft, heeft hij er een handje van."
Waarschijnlijk in verband daarmee
is Dinsdag aan de drukkerij van De
Arbeiderwaarvan Luitjes redacteur
Het gebeurde te Losser.
In de Zw. Ct. lezen wij hierover uit
voerig het volgende.
Voor vier weken was ons dorp door
een twintigtal „socialen" bezochtde
tappers weigerden toen hun drank
te verschaffen en over het algemeen
was de ontvangst hier verre van har
telijk. Veertien dagen later werd er
te Enschede eene vergadering gehou
den en besloten dat men het bezoek
zou herhalen en zich zelf recht zou
weten te verschaffen.
Naar aanleiding van het voorgeno
men bezoek had de brigadier-majoor
uit Oldenzaal den burgemees;er van
Losser, den heer J. A. War naars ge
vraagd of er ook hulp verlangd werd,
doch deze had te kennen gegeven,
dat men zien bij het vorig bezoek
rustig gehouden had en dat het dus
nu ook wel goed zou gaan.
Zondagmorgen om half twaalf
kwam de stoet van een vijftigtal so
cialisten het dorp binnen. Voor de
socialisten stond de veldwachter, dien
men goeden mor en wenschte. Op de
vraag of de burgemeester ook te spre
ken was, antwoordde de veldwachter,
dat hij het niet wist, maar dat hij
den burgemeester, die op de secreta
rie was, de vraag zou overbrengen.
Kort daarna kwam hij terug met de
boodschap, dat de burgemeester niet
te spreken was. Men trok toen ver
der. De burgemeester begaf zich kort
daarop naar buiten om een oog in 't
zeil te honden. Zich tusschen den
troep begevende werd hij door zekeren
Lansink uit Enschedé aangesproken
met de woorden;„Is u de burgemees
ter De burgemeester antwoordde
toestemmend, m ar op L.'s vraag, of
hij voor hem te spreken was, werd
een weigerend antwoord gegeven.
Inmiddels was de kerk uitgegaan
en moesten veie kerkgangers den weg
passeeren, waarop de stoet zich bevond j
De burgemeester wendde zich daarom
tot de vreemde bezoekers met de woor
den „Je moest je gang gaan, je merkt
wel, dat je hier niet getapt bent. Bo
vendien je verspert hier den weg."
Men verkoos echter niet uiteen te
ian. De burgemeester hing daarop
zijn ambtsketen om en beval met
l'orsche stem tot driemaal toe „Uiteen".
Toen hieraan geen gevolg gegeven
werd, g«f de burgemeester aan de
veldwachters last om den troep uiteen
te drijven. Hierop werd eene dreigen
de houding aaogenomen en een der
vreemdelingen, die met het doel gin
tot het publiek te spreken, op een
boomstam had post gevat, riep met
luider stem„feta pal", waarop on
middellijk het commando „vuur"
volgde en verscheidene revolverscho
ten van de zijde der socialisten werden
gelost. De burgemeester en de veld
wachters waren van geen vuurwapens
voorzien. Na het tweede schot merkte
eerstgenoemde dat het op hem ge
munt was, hij bukte zich om het
derde schot van den aanvoerder der
bende te ontwijken, de kogel ging
hem door den onderkant van zijne
jas.
De veldwachter S. kreeg een kogel
in den schouder en werd buiten ge
vecht gesteld. De kogel werd later te
zijnen huize door dr. Marion van
Oldenzaal uit de wond genomen. Een
ingezetene van Losser kreeg een ko
gel door zijn broek en een ander
door de huk van zijn schoen. (De
getroffene bevindt zch thans in vrij
goeden staat.)
Den veldwachter O. werd een der
knoopen boven de panden van zijn
jas weggeschoten.
Een oogenblik stond het volk als
vastgenageld van schrik.
Daarop tot bewustzijn gekomen
werd het eerste het beste gegrepen
wat voor de hand kwam en ging
men de indringers te keer. Er werd
geducht op ingehakt en tot de grens
van Lonneker werden ze achtervolgd.
Geen van hen kwam er ongedeerd
af. Een werd er gearresteerd en het
zou vermoedelijk slecht met hem zijn
afgeloopen, als de burgemeester, die
geen oogenblik zijn bedaardheid ver
loor, hem niet in bescherming geno
men had.
De burgemeester telephoneerde on
middellijk naar Enschede en begaf
zich zelf daarheen voor de instructie
en confrontatie der gearresteerden.
Eerst om half vijf des nachts was hij
te Losser terug.
Een der socialisten is zóo door
eenige landbouwers uit Losser gesla
gen, dat zijn toestand niet buiten
gevaar is. Enkelen der gearresteerden
droegen duidelijke sporen van de sla
gen, die hun waren toegebracht.
Artis-sehouwburg.
De heeren Aug. F. C. Kiehl, J. Ph.
Kelly, S. van Beem, en de dames
Louise CulpKiehl en Joh. Ter
hoeven, vroeger allen verbonden aan
den Artisschouwburg te Amsterdam,
zich niet kunnende vereenigen met
het tegenwoordig beheer, hebben op
gehouden, lid van genoemden schouw
burg te zijn en besloten elders (on
verschillig waar) den strijd om het
bestaan voort te zetten.
Zaak-Barger.
Woensdag is voor de rechtbank te
Leeuwarden behandeld de zaak van
den Harlingschen predikant Barger,
beklaagd van moord, gepleegd op
een naaister. De zittting werd gepre
sideerd door den vice-president De
Vriese, terwijl de substituut-officier
Westenbergh het O. M. waar nam.
Als verdediger was den bekl. toege
voegd mr. W. B. Burna. Drie getui
gen werden gehoordde dienstbode
van den bekl. de politieagent Van
dér Meulen en den politie-commis-
saris De Veer, terwijl de heeren doc
toren Van Eden en Schurink als
deskundigen optraden.
De beklaagde ontkende het opzet.
Na een half uur pauze was om
halfdrie het woord aan de substituut
officier.
Een talrijk publiek volgde de be
handeling der zaak.
De subsituut-officier mr. H. Th.
Westenberg, hield een lang betoog
over den persoon van den beklaagde,
de handelingen, voorafgegaan aan het
plegen van het misdrijf, die z. i. alle
den indruk moeten geven van opzet,
en over de qualificatie van het mis
drijf.
Daar niets en niemand ten gunste
van beklaagde kon spreken, moest
volgens hem het maximum der straf
worden opgelegd. Zijn eisch was dan
ook levenslange gevangenisstraf.
De verdediger, de heer mr. W. B.
Buma, trachtte aan te toonen, dat
beklaagde niet met voorbedachte rade
had gehandeld, maar in de opwelling
van het oogenblik. Om met kalmte
een moord te beramen, daartoe miste
hij z. i. de noodige wilskracht. Bekl.
is iemand van een heftig karakter,
overgeleverd aan egoïsme, zelfvergo
ding, hysterie en drankzucht.
Na repliek van den subst.-officier.
verklaarde beklaagde zelf, dat hij
nimmer het voornemen had gehad
Cateau Mirande te vermoorden.
De uitspraak werd bepaald op Za
terdag 2 Juni.
In den Woensdagmorgen gehouden
franschen ministerraad hebben de
ministers Carnot hun ontslag aange-
boden.
De fransche bladen zijn vrij alge
meen van oordeel, dat het ministerie
Dinsdag haar val zelf heeft gewild
wat ook bleek uit de houding van
Casimir Perier, toen hij na de stem
ming over het recht van vereeniging
van de beambten der staatsspoorwe
gen de vergaderzaal verliet.
Hoe de crisis zal worden opgelost
is nog niet bekend. Voorloopig blijft
de meening stand houden, dat pre
sident Carnot den heer Bourgeois
zal belasten met de samenstelling
van een kabinet, waarin behalve de
radicalen, ook de gematigde republi
keinen vertegenwoordigd zullen zijn.
Het zal echter de vraag wezen, of de
gematigden weer tot samenwerking
met de radicalen genegen zullen zijn.
Anders blijft den president niets over
dan het vormen van een radicaal
kabinet, maar een dergelijk ministerie
heeft zeker geen langer leven te wach
ten dan het kabinet-Périer, dat aan
vankelijk zulke goede vooruitzichten
scheen te hebben.
Tot Woensdagmiddag was de heer
Bourgeois echter nog niet bij den pre
sident ontboden. Wel had deze des
morgens eene conferentie gehad met
de voorzitters van Senaat en Kamer.
De engelsche bladen kondigen de
benoeming aan van den minister
Bryce tot president van den „Board
of Trade", in de plaats van Mundella.
Lord Tweedmouth vervangt Bryce.
De toestand in Servië is nog niet
veel veranderd. Woensdag hield de
nieuwe staatsraad te Belgrado zijn
eerste zitting, waarin de jongste ukase*
van den koning betreffende de schor
sing der constitutie werd bekrachtigd.
Slechts een der leden wilde het
protocol niet onderteekenen, daar hij
het besluit des konings onwettig
noemde.
De Senaat der Ver. Staten heeft
met 38 tegen 28 stemmen verworpen
eene motie, door den republikein
Teller Woensdag geheel onverwacht
voorgesteld en strekkende tot ver
werping der tariefwet. De senatoren
werden in alle haast bijeengeroepen.
Het appèl nominaal had te midden
eener groote emotie nlaats.
De correspondent van de Standard
te Johannesburg beweert, dat weer
moeilijkheden op til zijn tusschen
de Engelsche en Transvaalsche regee
ringen.
De Engelschen, die in Zoutpans-
berg zijn gevestigd, weigeren name
lijk deel te nemen aan de expeditie,
welke tegen de weerspannige inboor
lingen in dit district zal worden on
dernomen. In verschillende plaatsen
der republiek, waar ook Engelschen
tot deelneming aan dezen tocht zijn
geprest, worden bijeenkomsten gehou
den, ten einde tegen het besluit der
Transvaalsche regeering te protestee
ren. Volgens den correspondent van
de Standard heeft men reeds een be
roep gedaan op den Engelschen mi
nister-president Lord Rosebery, op
dat deze zijn invloed aanwende om
te verhinderen, dat de in Transvaal
wonende Engelschen gedwongen wor
den aan de expeditie deel te nemen.
Reeds is generaal Joubert met de
artillerie uit Pretoria vertrokken.
Waarschijnlijk zal deze ook zonder
de hulp der Engelsche volksplanters
de inboorlingen wel tot rede weten
te brengen.
Von Sternberg.
Uit Luik wordt gemeld, dat de
voortvluchtige anarchist |Von Stern
berg zich vermoede ijk schuil houdt
u dat mijn reis niet naar Washington is maar in de tegen
overgestelde richting."
Leighton sprak schijnbaar onverschillig. Op dit oogenblik
kwamen twee ruiters aandraven en tot zijn onuitsprekelijken
schrik herkende de spion Harry Wallace en Oscar West.
HOOFDSTUK XVH.
De beide mannen waren gekleed in de uniform der ge-
confedereerden. Beide keken naar Leighton en deze verwachtte
ieder oogenblik, dat zij blijk van herkenning zouden geven,
maar tot zijn verrassing deden zij dat niet. Wallace merkte
kalmpjes op:
«Wij gaan naar Washington, heeren en hebben haast. Wij
zijn een spion van de Unie op het spoor, die het ons wat
lastig heeft gemaakt. Rijdt gij denzelfden weg
De man, die naast Leighton stond zeide: „We spraken
er over wat wij met dezen man zouden doen. Hij beweert
dat kolonel Greston van den Potomac hem op een private
zending heeft uitgezonden. Kent gij hem ook?"
Lukas Leighton had niet liever gedaan dan den achter-
dochtigen vijand zijn vuist tusschen de oogen te duwen,
maar hij beheerschte zich en besloot de „muziek af te wach
ten, hoe de melodie ook wezen mocht". Wallace boog zich
over zijn zadel en staarde hem strak in het gezicht, waarna
Iqj uitriep*.
„Wel, dat is Caleb Johnson, een van Creetons verkenners l"
en daarop de hand uitstekende, voegde hij er bij ,,'t Doet
mij plezier u te zien, Johnson, hoe gaat het?"
Daarop wendde hij zich tot de vier mannen en zei: „ik
hoop niet, dat gij hem moeite hebt veroorzaakt. Hij is eer
lijk en te vertrouwen."
Lukas Leighton was een en al verbazing. Hij verwachtte
dat Wallace hem onmiddellijk als spion van de Unie zou
hebben aangeduid en inplaats daarvan werd hij door den
soldaat in zijn list ondersteund.
,.Ik ben blij te hooren dat alles in orde is. We hadden
hem niet gevangen willen nemen, maar alleen een oogje op
hem houden."
Leighton beantwoordde de begroeting van Wallace en keek
onderzoekend naar Oscar West, maar deze bleef op den ach
tergrond en scheen ongeduldig om de reis te vervolgen.
„Kom Wallace," zei hij, „we moeten voort, wanneer we
ons doel willen bereiken."
Nadat nog enkele woorden gewisseld waren, steeg de aan
voerder van de vier Geconfedereerden op en reden allen in
snelle draf naar Washington.
De spion was zeer verbaasd over de houding van Harry
Wallace. Het scheen dat de jonge man besloten had den
Unionist te redden, die hem had trachten over te haleD, de
vaan waaronder hij vocht te verlaten.
Meer dan ooit raadselachtig waren den spion de gedragin
gen van Oscar West. Nu eens hield hij dezen jongeling voor
een verrader, dan weer dacht hjj dat iemand als deze onmo
gelijk een slecht mensch kon zijn.
Intusschen peinsde Leighton daarover niet lang, het was
nu allereerst zaak voedsel en rust te vinden. Toen de rui
ters eenige minuten weg waren ging hij een van de neger
hutten aan den weg binnen, kreeg daar een stuk brood en
een kom melk en rustte een paar uur uit op een harde
bank. Het was reeds vol dag, toen hij zijn reis naar Was
hington voortzette. Onderweg maakte hij zich meester van
een paard, dat een planter voor een herberg aan een boom
had gebonden en zette daarop zijn reis voort, die door geen
verdere avonturen meer werd gekenmerkt.
De waarde van de feiten die hij op zijn gevaarlijke zen
ding had vernomen, was onberekenbaar. Zij brachten de
Unionisten op hun hoede en voorzorgsmaatregelen werden
genomen tot bescherming van het kapitool. Spoedig na zijn
komst in de stad, ontmoette Leighton zijn vriend Mark
Hamilton en deze vatte zijn hand en zei dankbaar:
„Ik ben u mijn leven schuldig en als het noodig is kunt
ge er over beschikken."
„Wees gerust," zei de spion, „ik zal weldra uwe diensten
noodig hebben."
„Waarvoor?"
„Voor een zeer gevaarlijke onderneming, maar waarmee
groote roem te behalen is."
Wordt vervolgd.)