i IralentR lij te vleet. 't Was altijd een heele gebeurte nis in het vredige, dommelige Drie wegen, wanneer tegen de opening der den ketting Het loopen, alsof 't on-[ren geoefend. Wouter had zich na- Het iwgv/u UV VX&X "OU 1. gtlOtl V O.L sche kermis de eeuwig ambu-1 verhoogd, hem i in zijn prachtig cos- iante artisten, sjovel en vuil, maar tuum ^van rood fluweel met schitte- toch vreemd en aantrekkelijk, op de'rende loovers den koning der woes- Meent een groot plein, waar de'tijn in zijn hok te zien trotseeren. drie heirwegen, die het dorp zijn naam1 Hij kwam dan ook elk jaar weer met hadden gegeven, elkander kruisten 'een zeer verklaarbare voorliefde zijn schadelijke honden waren, ging yoor tuurïijk van zijn dienstplicht gekwe ten door bemiddeling van een rem- playant. Door de onverschilligheid zijner aan een soort held altijd opnieuw licht gevoel van door en 'twas hun een genot, door een huiverigheid nog hun verweerde tenten kwamen op slaan. 't Waren altemaal oude ken nissen, van den honden- eri apenspel- lenbaas, tot den degenslikker en de dikke dame van 300 kilo toe, die iede- ren herfst met de regelmatigheid en eentonigheid van dat jaargetijde zelf wederkeerden. Maar hoewel hunpro gramma onveranderd bleef—de oud ste dorpelingen herinnerden zich uit de dagen hunner jeugd nog dezelfde grappen, dezelfcle representaties en hetzelfde decoratief werden hun tenten letterlijk bestormd, uit een zekere behoefte aan verstrooiing, die zelfs den minst verwenden buitenman is aangeboren en in dat afgelegen oord geen ander middel ter bevredi ging vond. .Evenwel yerkoo3 het meerendeel de menagerie van Spencer, 't Was er een menagerie naar - en achttal wrakke hokken met magere, kwijnende die ren, maar er heerschte toch een eigen aardige wilde-beestenlucht en er klonk nu en dan een gebrul, dat het ge- heele dorp deed opscbrikken. De vrou wen en kinderen beefden zoodra de nacht begon te vallen, en deuren en -vensters werden met sneer zorg dan anders geslote.1, uit vrees dat een der wilde dieren de traliën van zijn hok mocht verbreken en het vrije veld zou kiezen. tent opslaan in een oord, waar men hem zoo naar waarde wist te schat ten. Hoe kwam het dan, dat op zekeren avond in de sociëteit de nieuwe ge in eenteschrij ver, Jan Yerdop, een lange, magere, bieeke Brabander, die er uitzag als een gekleede boonenstaak. minachtend de schouders ophaalde en spottende aanmerkingen maakte, toen de moed van den dierentem mer hemelhoog werd geroemd?Een voudig omdat Jan Yerdop een hart bezat en de buffetjuffrouw, Christina Baton, het nichtje van den kastelein, beminde. Maar de arme klerk had zeer goed bemerkt, dat het mooie meisje hem niet de minste aandacht schonk, verzonken als zij was in hare bpwondering voor Wouter van Dwaa ien,den burgemeesterszoon,den koning van het dorp, die een bruinen krul- lebol had en een; paar vervaarlijke snorren, die: in lichaamskracht en be hendigheid in den gebeelen omtrek zijn gelijke niet. vond, en een onge hoorde bedrevenheid in het edele bil jartspel aan den dag legde. Hij begreep dat hg* zich noch in uiterlijk schoon, noch in kracht of welsprekendheid met dien, „verwaan den kwast", kon meten, en beproefde daarom datgene, wat hem ontbrak, (door een groot vertoon van dapper- de burgemeesterszoon, die zijn queue even moest wegzetten, om zijn buik te kunnen vasthouden. „Hoor zoo'n grappenmaker I" riep hij eindelijk... „Haha haha haha 1 gebedene nog somberder dan anders Zeg, amice, zou jij er dan ingaan." gestemd, had Jan Yerdop dien avond J Eén oogenbJik zag Jan Yerdop den zijn gewone halfje grog door twee gla- spreker min of meerr verschrikt aan, zen bier en drie glaasjes cognac latentoen sprong hij bleek van woede en volgen en was toen van voren af aanmet een hatelijke uitdrukking in de- weer tot de grog teruggekeerd. Zijn j oogen overeind en schreeuwde met fletsche oogen hadden dan ook een1 terzijdestelling van alle- voorzichtig- vreemden glans, toen hij uitriepheid den verafschuwden meeïemin- „Houd op!... Laat je toch niets op:naar toe: den mouw speldenDie lui weten „Waarom niet Over wie kening er een kunstje op, om de wi'dste die- en vaderland niet gediend hebben ren klein te krijgen! Onder hun han- j kan ik niet oordeelen, maar een oud De mannelijke bevolking, vol moed jheid te vergoeuen. En daar de ge vereen i-d in de Harmonie, zat daar- meentesch rij ver, als oudste zoon van enteren0 allerlei gevaarlijke jachtavon- onbemiddelde ouders destqds in de turen te verteilen of wel elkander loting was gevallen en vijfjaren te verhalen te doen van dierentemmers, Amsterdam in garnizoen had gelegen, die door hun eigen beesten waren I schimpte hij altijd op anderen, die opgegeten. Spencer, de eigenaar van niet als hij de uniform hadden ge- hun menagerie. a:~ ,l,niorfln c die zijn heesten aan dragen en in den. wapenhandel HAARLEMMER HALLETJES. 3ea Zaterdagaïoadpraatje ccv. Een paar dagen geleden wandelde ik, mij verheugende in den heerlijken zonneschijn, door onze stad, toen ik in de verte mij i neef Wouter zag aankomen. Hoewel ik de uitdrukking van zijn gezicht nog niet eens be hoorlijk kon waarnemen, zag ik aan zijn houding en gang duidelijk dat er iets met hem niet in den haak was. Zijn hoed stond scheef op zijn hoofd, zijn stap was niet veerkrachtig als anders, maar langzaam en onze ker, zijn handen staken in zijn broek zakken op een allerlanderigste ma nier. Dat laatste vooral was karak teristiek. Een mensch legt zijn ge moedstoestand voor anderen het duidelijkst zichtbaar aan den dag door de manier waarop hij zijn handen houdt. Legt hij ze op de rug, dan is dat een bewijs, dat hij tevreden is en onverstoorbaar kalm steekt hij den duim in zijn vestzak en de vin gers daarnaast, dan is hij bepaald jolig gestemd. Zwaait hij onder het loopen er mee langs de zijden, dan wil dat zeggen„ik sta voor niets of voor niemand," maar steekt hij ze zoo diep in den zak, dat er geen stukje meer van te zien is, dan is hij in een gemoedstoestand, die al dus te omschrijven is: „al viel nu alles ten onderste boven, dan zou me dat nog niet kunnen schelen Nieuwsgierig naar de oorzaak van zijn ontstemdheid, ging ik naar hem toe; hij zag mij niet voor onze neu zen elkaar bijna raakten. Toen eerst keek hij op en zei met een sombere stem, zonder zelfs die droevige han den uit zijn zakken te halen: „zoo, Fidelio, ben jij daar?" „Mijn hemel, Wouter, je ziet er uit zoo'n lawaai te maken zoo'n onnoozele muis? Kom vin dien stoel af en ga weer naar bed „Voor geen geld riep ze, „dat doe ik nooit! Hu, wat een akelig beest. Het liep op de dekens, en het A'loog me in mijn gezicbt,toen ik ging zit ten. Och Woutertje, Woutertje, steek asjeblief het licht eens op!" Je bent mal," zei ik, maar ik kwam er toch uit en stak de lamp aan. als do gepersonifieerde narigheid. Wat [Ze Ava3 er heelemaal van ontdaan en scheelt je toch stond boven op den stoel te beven „Och, vraag me maar niets," gafals een juffershondje. „Zie je hem hij ten antwoord op den toon waarop nergens Is hij misschien onder de Laten we bij Brinkmann op de stoep even een potje bier drinken, dan zal ik je zeggen waarom ik zoo netelig ben." Toen we lekker in een rieten fau teuil zaten met een schuimend glas bier vóór ons, begon bij„Geloof je aan voorgeA7oelens Neen Nu, ik vroeger ook niet, maar r.ü wel. Van daag precies twee weken geleden viel eerst de spiegel van de Avand 's middags kwamen mijn mes en vork gekruist over elkaar te liggen en 's avonds huilde er een hond een uur lang allererbarmelijkst voor mijn huis. Mijn vrouw zei„Wouter, dat loopt nooit goed af," maar ik lachte haar uit en zei„mensch, wees niet kinderachtig, dat beduidt niemendal." We gaan te elf uur naar bed en ik was heel gauw in slaap, 't Was op dien avond toen het zoo gewel dig regende en woei. Op eens word ik met een schrik wakker. Mijn vronw staat op bloote voeten en in nacht gewaad boven op een stoel midden in de kamer en doet maar niets dan gillen. Ik dacht dat ze krankzinnig was gewordenEn het woei loeiend door den schoorsteen. Kletterend viel de regen op de ruiten ik werd er zelf bijna bang van. „Mijn God vrouw roep ik, „wat scheelt je toch?" Eerst gilde ze maar en zei niemen dal, maar eindelijk kwam er in doods angst uit: „O Wouter, Wouter, een muis „Mensch," zeg ik, „ben je zot om den worden ze zoo mak als lammt tjes „Lammetjes 't Mocht wat~." riep Dieuwelsen, de blikslager, 'k Heb nog pas verleden week in de krant gele zen, dat in Weenen, in Oostenrijk, een dierentemmer door zijn leeuwen is A'erscheurd gowordenEDus wat praatJr „Hè! Hè! Hek' viel Jan Ye-rJop hem schamper grinnekend in de rede. „Eet je dat allemaal voor zoeten koek op Wat b-n jie nog naïf Dat zijn immers maar verzinseltjes,. die de dierentemmers zelf in de kranten laten zetten om de nieuwsgierigheid van het publiek gaande te maken en zooveel te meer volk te trekken „Maar, met uw welnemen..begon de apotheker. „Lammetjes, ik b3|f er bij riep. Jan Yerdop, zonder hem uit te laten spreken. En toen de apotheker wij selijk zweeg en ook de andere aan wezigen, door Jan's luidruchtige stem opmerkzaam geworden, deooren spits ten, voegde deze, verrukt door het effect dat zijn woorden hadden te weeggebracht, er met een minachten- soldaat kent geen vrees- En als- de directeur der menagerie wil, zal' ik hem morgen in zijn leeuwenhok ver gezellen...'' „Dat zeg je nu,"' spotte Wouter, met een knipoogje in het rond, „om dat je een beetje opgewonden bent-, maar morgen krabbel je toch terug:" De gemeenteschrijver dreigde bijna te- stikken van kwaadheid. Hij had in de hierdoor eensklaps ontstane opj schudding Christina's blauwe oogen voor hst eerst met belangstelling: op zich gevestigd gesien en brulde „Nesn, mijnheer!!., ik krabbel niet terug— ik ben niet opgewonden, mijn heer... ik wil eïi om wedden, als- u durft om honderd guldendaar honderd gulden-,, dat ik morgean met Spereer in hei hok ga... Ik sal het hem op staan den voet vragen en, ver wacht u morgen allen in de- mena gerie..." Met de armen zwaaiend als een be zetene, waggelde hij de deur uit, zijn verbaasde modeleden dobberend tus- schen bewondering en vrees achter latend. Je hadt bem er niet zoo toe moe den glimlach aan toe: „Er bestaat in j ten drijven, Wouter," zeide de dorps- den toestand, waarin ze door de ge-boekhandelaar-postdirecteur eindelijk vangenschap komen, niet het minste hoofdsohuddend.„H\j isin staat dwaas- gevaar ze te naderen... een kind zou heden te begaan." in hun hok kunnen gaan"... j „Neen. 't Was niet goed," riepen nog Een heldere, aanstekelijke schater-'een paar stemmen, lach steeg midden uit het lokaal op.] „Welnu, zooveel te erger voor hem bewegen om van haar verheven stand-slaapkamer en zien daar den bengel punt af te dalen en daar moest tochdie het lekkere stukje koek had wil- een einde aan komen. Mijn jongstelen hebben dat als lokaas in de val begon al teekenen van wakker wor-|was opgehangen, met zijn voorvinger den te geven, er moest gehandelder in, bloedend en schreeuwend van worden. Ik nam dus mijn hoogelaar- 'pijn en angst. Zijn vingertje was er zen en keilde die op goed geluk af j bijna af geguillotineerd. Dadelijk in alle hoeken, onder het bed, onder moest een chirurg worden gehaald de kasten, maar sinjeur Muis kwam en de vinger verbonden, ,,'tzou wel natuurlijk niet voor den dag. Die een week of drie duren voor 't weer zat .allang ergens achter het behang- klaar was," zei de Aesculaap. sel in zijn vuistje te lachen over het I Toen we den jongen bevrijd had spektakel, dat hij midden in den'den, had ik de val in elkaar getrapt. daar nacht in eon vreedzaam burgermans huishouden had aangericht, kort te gaan, ik mocht praten als Brugman, maar ze v ou niet meer naar bed. 'tWas pis half een, van opblij ven was dus geen sprake. Ze besloot dus maar den nacht verder door te brengen in de logeerkamer, waar juist een logée was, een nichtje van haar. Maar dat ging zoo maar niet van zelf. Ik zou de deur van de slaap kamer open doen en dan zou zij gauw van den stoel springen en naar de logeerkamer loopen dan moest ik de slaapkamerdeur dadelijk weer dicht gooien anTers bad het mon ster wel eens kunnen meegaan, vat je en haar in de logeerkamer toch nog verslinden Goed, dat gebeurt. Zo springt van den stoel af, maar stoot in haar angst tegen de tafel aan en bons daar valt rae de lamp om en een stroom bran dende petroleum vliegt over de tafel. Mijn vrouw zag het niet eens, ze was al op de logeerkamer en ik hoorde een acteur zegt„ik ga sterven Zóo hol. „De zaken...." „Die gaan al lang slecht, daar trek ik me maar niets meer van aan „Je familie....?" „Geen zieken." „Muizeniseen dan?" „Geen hatelijkheden asjeblieft schreeuwde hij op eens, zóo luid dat een politieagent die voorhij wandelde, omkeek of er ook een vechtpartij in wording was. „Wat scheelt je toch, kerel vroeg kast gekropen? Och toe, Wouter, kijk eens even, want zoolang hij niet gevangen is kom ik er niet at." Ik keek onder de kast, maar zag natuurlijk niets, 't Was tamelijk koud op de kamer en het barre weer maakte het in diep negligé naar een muis zoeken al niet aangenamer, zoc- dat ik een beetje nijdig bromde „'t Monster is er niet." „Zou je hem niet kunnen vangen?" „Met mijn nous zeker?" „Of hem doodslaan met den pook?" Och mensch, voor;hoe ze deur dichtsloeg en grendelde, alsof die onnoozele muis de deur be stormen zou. Ik verloor gelukkig mijn hoofd r.iet, neem de twee dekens van het bed, smijt die op de vlam, gooi er een stoel bovenop en de vlam was gesmoord. Daarop ga ik weer in bed, wikkel me zoogoed als dat gaat in het laken en wil weer gaan slapen. „Die vuile boel," dacht ik, „vinden ze morgen wel." Maar daar gaat nit het ledi- kantje van onzen jongsten lieveling een noodkreet op „bè bè kortheidshalve zal ik je maar zeggen, dat ik geen oog meer heb dichtge daan en in een verfoeilijken petro- leumgeur twee uur met het wurm de kamer op en neer heb geloopen. Den volgenden morgen moe3t er een muizenval worden gekocht, „een beste," zei mijn vrouw er bij met een woedenden blik cp de door brand- vlekken en petroleum bedorven de kens. Goed, ik koop zoo'n ding, duur, neen maar enfin, 't was een puike, volgens het systeem van de guillotine: kwam de muis er onder, dan ging zijn kop er finaal af. Mijn onnoozele beest is ik verbaasd. „Is dat nu een hatelijk- er natuurlijk al lang van door. Hij [vrouw die anders zooals je weet heele - heid, als ik praat van mui.... zal genoeg geschrikt zijn toen hij je j maal niet wreedaardig is, vond dat „Nu ja, nu ja," zei hij, mij haastig in je nachtpon zag." [juist zooals het behoorde. Radbraken in de rede vallende alsof hij het j Dat was een beetje hatelijk, maar was voor zoo'n muis een nog te woord niet meer hooren wou. „Neem ik werd ook kriegel. Enfin, ze kwamzachte straf. mij niet kwalijk dat ik zoo uitviel, er niet af, zei ze, voor het beest dood 's Avonds werd het ding op de maar ik ben ook zóo geweldig uitwas en ik was zoo goed niet of ikslaapkamer opgezet. Een halfuur na- mijn humeur!" 1 „Waarover dan toch Mijn vrouw ging niet naar bed, maar Om'bleef bij het bedje van den jongen, die onrustig was en koortsig, den heelen nacht opzitten. Den volgen den morgen was de logée ziek: mijn vrouw had haar zoo bang gemaakt over de muis, dat ze ook niet naar bed had durven gaan „ze had dui delijk muizen geboord," zei ze, „den heelen nacht hadden ze aan het be hangsel gekrabbeld." Ik vroeg stekelig of die eene muis dan al vermenigvuldigd was, maar dat nam niet weg, dat ik den dokter voor haar moest laten komen, die haar wat voorschreef voor hoofdpijn en zenuwen en zei dat hij den vol genden dag wel eens zou terugkomen. Welzeker 's Morgens aan mijn eenzaam ont bijt kwam de meid me een heel verhaal opdisschen van muizen die op haar kamertjwaren. Notabene, ze waren er vroeger nooit geweest! Ik maak me kwaad, en zeg dat ze bazelt. Zij wordt brutaal, ik zeg haar de dienst op en jaag haar op staanden voet de deur uit. Een paar uur daarna komt er een boodschap of ik eens bij den kantonrechter wil komen. De mei 1 had verteld dat ik haar loon niet betalen wou! Toen dat in orde was gebracht, besloot ik om een einde te maken aan de rampen die deze muis over mijn huis bracht, een kat aan te schaffen, hoewel ik op die beesten volstrekt niet gesteld ben. Ik plaats een advertentie in de krant„kat te koop gevraagd, die goed muizen vangen kan." Adres in persoon bij mij. 's Avonds zes uur komt er een jongen met een groot, zwart beest dat je aankeek met een paargroote, groene oogen om bang van te worden. Ik gaf den jongen wat hij er voor vroeg, een rijksdaalder, om maar gauw van hem en zijn kat af te wezen, en zond hem naar mijn huis om het beest daar te bezorgen. Juist wil ik weer aan't werk gaan, daar komt een vrouw met een leelijke, oude kat in haar armen. „Meheir, uwes wou 'n poessie koupe Niet meer noodig, vrouwtje, ik ben al voorzien„Nou, da's me ok wat mouis, ik kom nogal zoo hard as ik ken anloupenou, meheir, wil je 'm niet hebben Kaik, zoo'n moui beissie." Ik werd ongeduldig en zette het antwoordde de burgemeesterszoon wien het tegenvie l, dat er partij gen hem getrokke n werd. „Hij veelt me met zijn e euwig gezwets Ier: Heel Driewegen wist den volg, den morgen reeds dat Jan Yerdj Spencer's wilde be< Jsten zou gak trotseeren. Er werd nergens andfc, over gesproken het wiis een gebe® tenia in het dorpje. ongehoor ^iji De vrouwen: sloegen ófcr armen opoe: hoog, de mannen schenden alken rend het hoofd' en voors pel den dat hjjg: met den geneenteschrrverleelptzor zi loopen. Se Wat hem zelf betreft^' hij huifje ?h in- een» geheimzinnig awijgen or vergenoegde zich met Iedereen,. ;rdri hem ondervroeg; niets-vaders t®anfce weerden» dan 3e „Wé sullen zienkom- varjfto avond maar kipsen or'lc De waarheids is, dat hij eer vs-fc a schrikkelijken nacht .'bad' doorgekj-o bracht, letterlijk van dé eene n&oh'JFe merrie in de ardere was vervallen e>er in zijn droomen ©on onophoudelijke® rc stnijd tegen ontelbare leewwen, tijger' en pantere had gevoerd. Toeni hi 's morgens- on verkwikt, huiverige er zwaar van hoofd, maar volkomei ontnuchterd,, was- opgestaan en bego: na te denken,, was hij van» ooa deel da£ hij, er honderd gulder gaarne voor sou willen geven, als hij niet. zoo boud gesproken hadi Ni fe kon hij, niet raeer terug,, dat souge i lijk staan, mat zich voorgoed onmo gelijk te- maken, zedelijk gedwonger te zija het dorp te verlaten, onher roepelijk zijcj betrekking te vealiezenh En bovendien ChristineNog-zag hij den blik, dien zij hem eindelijk den avond te voren had waardig-gekeurd En toen was hij nog pas te halve een held. Hoeveel te hooger zou zij tegen, hem opzien, wanneer de hel dendaad werkelijk was volbracht, Zij zou dien flauwen kwast laten loo pen en hem onverdeeld haar liefcl schenken. Hij had trouwens niet meer be-lés weerd, dan wat hij honderden male el r ■n ic .1 werd weer getikt en daar kwar een man met een kat en toen ik die weggepoederd hacl, een opgeschoten j* meisje met een kat en een jongerr e] met weer een andere kat en nog een vrouw met een kat en weer een. jon gen en nog eens een meisje en een jongen o goeie help, allemaal met kattengrijze, gele, zwarte, manke, eeno ogige, staartelooze en dat ontuig zette'hooge ruggen tegen me en ze blie zen als furieënik werd er ten slotte gek van en sloot de deur af. De jongens smeten brutaal een spiegel ruit bij me ia. Toen ik thuiskwam, hoorde ik dat de kat die ik gekocht had, eerst uit -jj angst voor cle vreemde omgeving op den schoorsteenmantel was gesprongen en een prachtigen vaas er afgegooid had natuurlijk Avas het cling in gruizelementen. Toen was hij er van door gegaande trap op, het raam uit, de goot langs en het dak op, ae hadden hem niet weergezien. Mijn rijksdaalder was foetsch. Een nieuwe meid die mijn vrouw gehuurd had, kwam niet omdat onze vorige h ar verteld had dat het huis vol muizen was. Ik moet je zeggen, Fidelio, dat ik nooit wat van de beesten bespeurde, maar mijn vrouw en de logée en de werkster en de kookvrouw zagen ze in alle hoekjes en gaatjesik had ten slotte een ge- waaywordiag alsof ik koning Hatto was, die door heirlegers muizen werd achtervolgd. We sliepen geen nacht rustig, nu maakte die alarm, dan weer een ander en er werden nachte lijke drijfjachten georganiseerd, die de buren deden klagen over nachtelijk rumoer. Op zekeren morgen, nu een dag of vijf geleden, kom ik vroeg beneden en vind daar in de provisiekast een dooie muiseen beestje, Fidelio, zóo klein dat ik er wel drie zoo in mijn gesloten h md kon houden. 'tHad rose oortjes on rose pootjes en een guitig krulstaartje, een ideaal van een diertje, 't Zou beelderig geweest zijn met een blauw lintjé om zijn halsje. Je kunt je de vreugde van mijn vrouwelijke huisgenooten voorstellen, bij aanschouwing van dat slacht offer van een indigestie want klaar blijkelijk had het diertje zich de maag in mijn provisiekast overladen." Wouter zweeg en haalde een noti tieboekje uit zijn zak, waarin hij be gon te bladeren. „En vroeg ik. „Mijn waarde Fidelio, na mijn merkwaardige vondst, heeft niemand meer een muis gezien of eehoord. Dat diertje Avas het eenige En weetje nu wat dat ideaaltje van een muisje mij gekost heeft „Twee dekens, een lamp, een vaas, een spiegelruit, een muizenval, een I kat, rekening van chirurg en dokter, hulp in de huishouding bij or.tsten- f moest den pook halen. Maar toen! dat onze jongste spruit op éen na naar uit, „beissie" met cle eigenares de deur tenis van de meid te zamen hon- |ik weg wou gaan, durfde ze niet al- zijn bed was gegaan, hooren we een over „zou'n kale meheir." Maar mijnzeventig en een halve cent." leeil bin ven. Enfin, ik kon haar r.iet. vreeseliik We vlieden rn«r de Inden 'was nn'or nipt fpn einde Tïlr irtr „Nu dan, ik zal het je \*ertellen. leen blijven. Enfin, ik kon haar niet vreeselijk gegil. We vliegen naar de .lijden was nog niet ten einde. Er bleef staan mopperen derd zeven en dertig gulden, zeven en FIDEL i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 6