i
IralentR lij te vleet.
't Was altijd een heele gebeurte
nis in het vredige, dommelige Drie
wegen, wanneer tegen de opening der
den ketting Het loopen, alsof 't on-[ren geoefend. Wouter had zich na- Het
iwgv/u UV VX&X "OU 1. gtlOtl V O.L
sche kermis de eeuwig ambu-1 verhoogd, hem i
in zijn prachtig cos-
iante artisten, sjovel en vuil, maar tuum ^van rood fluweel met schitte-
toch vreemd en aantrekkelijk, op de'rende loovers den koning der woes-
Meent een groot plein, waar de'tijn in zijn hok te zien trotseeren.
drie heirwegen, die het dorp zijn naam1 Hij kwam dan ook elk jaar weer met
hadden gegeven, elkander kruisten 'een zeer verklaarbare voorliefde zijn
schadelijke honden waren, ging yoor tuurïijk van zijn dienstplicht gekwe
ten door bemiddeling van een rem-
playant.
Door de onverschilligheid zijner aan
een soort held
altijd opnieuw
licht gevoel van
door en 'twas hun
een genot, door een
huiverigheid nog
hun verweerde tenten kwamen op
slaan. 't Waren altemaal oude ken
nissen, van den honden- eri apenspel-
lenbaas, tot den degenslikker en de
dikke dame van 300 kilo toe, die iede-
ren herfst met de regelmatigheid en
eentonigheid van dat jaargetijde zelf
wederkeerden. Maar hoewel hunpro
gramma onveranderd bleef—de oud
ste dorpelingen herinnerden zich uit de
dagen hunner jeugd nog dezelfde
grappen, dezelfcle representaties en
hetzelfde decoratief werden hun
tenten letterlijk bestormd, uit een
zekere behoefte aan verstrooiing, die
zelfs den minst verwenden buitenman
is aangeboren en in dat afgelegen
oord geen ander middel ter bevredi
ging vond.
.Evenwel yerkoo3 het meerendeel de
menagerie van Spencer, 't Was er een
menagerie naar - en achttal wrakke
hokken met magere, kwijnende die
ren, maar er heerschte toch een eigen
aardige wilde-beestenlucht en er klonk
nu en dan een gebrul, dat het ge-
heele dorp deed opscbrikken. De vrou
wen en kinderen beefden zoodra de
nacht begon te vallen, en deuren en
-vensters werden met sneer zorg dan
anders geslote.1, uit vrees dat een der
wilde dieren de traliën van zijn hok
mocht verbreken en het vrije veld
zou kiezen.
tent opslaan in een oord, waar men
hem zoo naar waarde wist te schat
ten.
Hoe kwam het dan, dat op zekeren
avond in de sociëteit de nieuwe ge
in eenteschrij ver, Jan Yerdop, een
lange, magere, bieeke Brabander, die
er uitzag als een gekleede boonenstaak.
minachtend de schouders ophaalde
en spottende aanmerkingen maakte,
toen de moed van den dierentem
mer hemelhoog werd geroemd?Een
voudig omdat Jan Yerdop een hart
bezat en de buffetjuffrouw, Christina
Baton, het nichtje van den kastelein,
beminde. Maar de arme klerk had
zeer goed bemerkt, dat het mooie
meisje hem niet de minste aandacht
schonk, verzonken als zij was in hare
bpwondering voor Wouter van Dwaa
ien,den burgemeesterszoon,den koning
van het dorp, die een bruinen krul-
lebol had en een; paar vervaarlijke
snorren, die: in lichaamskracht en be
hendigheid in den gebeelen omtrek
zijn gelijke niet. vond, en een onge
hoorde bedrevenheid in het edele bil
jartspel aan den dag legde.
Hij begreep dat hg* zich noch in
uiterlijk schoon, noch in kracht of
welsprekendheid met dien, „verwaan
den kwast", kon meten, en beproefde
daarom datgene, wat hem ontbrak,
(door een groot vertoon van dapper-
de burgemeesterszoon, die
zijn queue even moest wegzetten, om
zijn buik te kunnen vasthouden.
„Hoor zoo'n grappenmaker I" riep
hij eindelijk... „Haha haha haha 1
gebedene nog somberder dan anders Zeg, amice, zou jij er dan ingaan."
gestemd, had Jan Yerdop dien avond J Eén oogenbJik zag Jan Yerdop den
zijn gewone halfje grog door twee gla- spreker min of meerr verschrikt aan,
zen bier en drie glaasjes cognac latentoen sprong hij bleek van woede en
volgen en was toen van voren af aanmet een hatelijke uitdrukking in de-
weer tot de grog teruggekeerd. Zijn j oogen overeind en schreeuwde met
fletsche oogen hadden dan ook een1 terzijdestelling van alle- voorzichtig-
vreemden glans, toen hij uitriepheid den verafschuwden meeïemin-
„Houd op!... Laat je toch niets op:naar toe:
den mouw speldenDie lui weten „Waarom niet Over wie kening
er een kunstje op, om de wi'dste die- en vaderland niet gediend hebben
ren klein te krijgen! Onder hun han- j kan ik niet oordeelen, maar een oud
De mannelijke bevolking, vol moed jheid te vergoeuen. En daar de ge
vereen i-d in de Harmonie, zat daar- meentesch rij ver, als oudste zoon van
enteren0 allerlei gevaarlijke jachtavon- onbemiddelde ouders destqds in de
turen te verteilen of wel elkander loting was gevallen en vijfjaren te
verhalen te doen van dierentemmers, Amsterdam in garnizoen had gelegen,
die door hun eigen beesten waren I schimpte hij altijd op anderen, die
opgegeten. Spencer, de eigenaar van niet als hij de uniform hadden ge-
hun menagerie. a:~ ,l,niorfln c
die zijn heesten aan dragen en in den. wapenhandel
HAARLEMMER HALLETJES.
3ea Zaterdagaïoadpraatje
ccv.
Een paar dagen geleden wandelde
ik, mij verheugende in den heerlijken
zonneschijn, door onze stad, toen ik
in de verte mij i neef Wouter zag
aankomen. Hoewel ik de uitdrukking
van zijn gezicht nog niet eens be
hoorlijk kon waarnemen, zag ik aan
zijn houding en gang duidelijk dat
er iets met hem niet in den haak
was. Zijn hoed stond scheef op zijn
hoofd, zijn stap was niet veerkrachtig
als anders, maar langzaam en onze
ker, zijn handen staken in zijn broek
zakken op een allerlanderigste ma
nier. Dat laatste vooral was karak
teristiek. Een mensch legt zijn ge
moedstoestand voor anderen het
duidelijkst zichtbaar aan den dag door
de manier waarop hij zijn handen
houdt. Legt hij ze op de rug, dan is
dat een bewijs, dat hij tevreden is
en onverstoorbaar kalm steekt hij
den duim in zijn vestzak en de vin
gers daarnaast, dan is hij bepaald
jolig gestemd. Zwaait hij onder het
loopen er mee langs de zijden, dan
wil dat zeggen„ik sta voor niets of
voor niemand," maar steekt hij ze
zoo diep in den zak, dat er geen
stukje meer van te zien is, dan is
hij in een gemoedstoestand, die al
dus te omschrijven is: „al viel nu
alles ten onderste boven, dan zou
me dat nog niet kunnen schelen
Nieuwsgierig naar de oorzaak van
zijn ontstemdheid, ging ik naar hem
toe; hij zag mij niet voor onze neu
zen elkaar bijna raakten. Toen eerst
keek hij op en zei met een sombere
stem, zonder zelfs die droevige han
den uit zijn zakken te halen: „zoo,
Fidelio, ben jij daar?"
„Mijn hemel, Wouter, je ziet er uit
zoo'n lawaai te maken
zoo'n onnoozele muis? Kom vin
dien stoel af en ga weer naar bed
„Voor geen geld riep ze, „dat doe
ik nooit! Hu, wat een akelig beest.
Het liep op de dekens, en het A'loog
me in mijn gezicbt,toen ik ging zit
ten. Och Woutertje, Woutertje, steek
asjeblief het licht eens op!"
Je bent mal," zei ik, maar ik kwam
er toch uit en stak de lamp aan.
als do gepersonifieerde narigheid. Wat [Ze Ava3 er heelemaal van ontdaan en
scheelt je toch stond boven op den stoel te beven
„Och, vraag me maar niets," gafals een juffershondje. „Zie je hem
hij ten antwoord op den toon waarop nergens Is hij misschien onder de
Laten we bij Brinkmann op de stoep
even een potje bier drinken, dan zal
ik je zeggen waarom ik zoo netelig
ben."
Toen we lekker in een rieten fau
teuil zaten met een schuimend glas
bier vóór ons, begon bij„Geloof je
aan voorgeA7oelens Neen Nu, ik
vroeger ook niet, maar r.ü wel. Van
daag precies twee weken geleden
viel eerst de spiegel van de Avand
's middags kwamen mijn mes en
vork gekruist over elkaar te liggen
en 's avonds huilde er een hond een
uur lang allererbarmelijkst voor mijn
huis. Mijn vrouw zei„Wouter, dat
loopt nooit goed af," maar ik lachte
haar uit en zei„mensch, wees niet
kinderachtig, dat beduidt niemendal."
We gaan te elf uur naar bed en
ik was heel gauw in slaap, 't Was
op dien avond toen het zoo gewel
dig regende en woei. Op eens word
ik met een schrik wakker. Mijn vronw
staat op bloote voeten en in nacht
gewaad boven op een stoel midden
in de kamer en doet maar niets dan
gillen. Ik dacht dat ze krankzinnig
was gewordenEn het woei loeiend
door den schoorsteen. Kletterend
viel de regen op de ruiten ik werd
er zelf bijna bang van.
„Mijn God vrouw roep ik, „wat
scheelt je toch?"
Eerst gilde ze maar en zei niemen
dal, maar eindelijk kwam er in doods
angst uit: „O Wouter, Wouter, een
muis
„Mensch," zeg ik, „ben je zot om
den worden ze zoo mak als lammt
tjes
„Lammetjes 't Mocht wat~." riep
Dieuwelsen, de blikslager, 'k Heb nog
pas verleden week in de krant gele
zen, dat in Weenen, in Oostenrijk,
een dierentemmer door zijn leeuwen
is A'erscheurd gowordenEDus wat
praatJr
„Hè! Hè! Hek' viel Jan Ye-rJop
hem schamper grinnekend in de rede.
„Eet je dat allemaal voor zoeten koek
op Wat b-n jie nog naïf Dat
zijn immers maar verzinseltjes,. die
de dierentemmers zelf in de kranten
laten zetten om de nieuwsgierigheid
van het publiek gaande te maken
en zooveel te meer volk te trekken
„Maar, met uw welnemen..begon
de apotheker.
„Lammetjes, ik b3|f er bij riep.
Jan Yerdop, zonder hem uit te laten
spreken. En toen de apotheker wij
selijk zweeg en ook de andere aan
wezigen, door Jan's luidruchtige stem
opmerkzaam geworden, deooren spits
ten, voegde deze, verrukt door het
effect dat zijn woorden hadden te
weeggebracht, er met een minachten-
soldaat kent geen vrees- En als- de
directeur der menagerie wil, zal' ik
hem morgen in zijn leeuwenhok ver
gezellen...''
„Dat zeg je nu,"' spotte Wouter,
met een knipoogje in het rond, „om
dat je een beetje opgewonden bent-,
maar morgen krabbel je toch terug:"
De gemeenteschrijver dreigde bijna
te- stikken van kwaadheid. Hij had
in de hierdoor eensklaps ontstane opj
schudding Christina's blauwe oogen
voor hst eerst met belangstelling: op
zich gevestigd gesien en brulde
„Nesn, mijnheer!!., ik krabbel niet
terug— ik ben niet opgewonden, mijn
heer... ik wil eïi om wedden, als- u
durft om honderd guldendaar
honderd gulden-,, dat ik morgean met
Spereer in hei hok ga... Ik sal het
hem op staan den voet vragen en, ver
wacht u morgen allen in de- mena
gerie..."
Met de armen zwaaiend als een be
zetene, waggelde hij de deur uit, zijn
verbaasde modeleden dobberend tus-
schen bewondering en vrees achter
latend.
Je hadt bem er niet zoo toe moe
den glimlach aan toe: „Er bestaat in j ten drijven, Wouter," zeide de dorps-
den toestand, waarin ze door de ge-boekhandelaar-postdirecteur eindelijk
vangenschap komen, niet het minste hoofdsohuddend.„H\j isin staat dwaas-
gevaar ze te naderen... een kind zou heden te begaan."
in hun hok kunnen gaan"... j „Neen. 't Was niet goed," riepen nog
Een heldere, aanstekelijke schater-'een paar stemmen,
lach steeg midden uit het lokaal op.] „Welnu, zooveel te erger voor hem
bewegen om van haar verheven stand-slaapkamer en zien daar den bengel
punt af te dalen en daar moest tochdie het lekkere stukje koek had wil-
een einde aan komen. Mijn jongstelen hebben dat als lokaas in de val
begon al teekenen van wakker wor-|was opgehangen, met zijn voorvinger
den te geven, er moest gehandelder in, bloedend en schreeuwend van
worden. Ik nam dus mijn hoogelaar- 'pijn en angst. Zijn vingertje was er
zen en keilde die op goed geluk af j bijna af geguillotineerd. Dadelijk
in alle hoeken, onder het bed, onder moest een chirurg worden gehaald
de kasten, maar sinjeur Muis kwam en de vinger verbonden, ,,'tzou wel
natuurlijk niet voor den dag. Die een week of drie duren voor 't weer
zat .allang ergens achter het behang- klaar was," zei de Aesculaap.
sel in zijn vuistje te lachen over het I Toen we den jongen bevrijd had
spektakel, dat hij midden in den'den, had ik de val in elkaar getrapt.
daar
nacht in eon vreedzaam burgermans
huishouden had aangericht,
kort te gaan, ik mocht praten als
Brugman, maar ze v ou niet meer naar
bed. 'tWas pis half een, van opblij
ven was dus geen sprake. Ze besloot
dus maar den nacht verder door te
brengen in de logeerkamer, waar juist
een logée was, een nichtje van haar.
Maar dat ging zoo maar niet van
zelf. Ik zou de deur van de slaap
kamer open doen en dan zou zij gauw
van den stoel springen en naar de
logeerkamer loopen dan moest ik
de slaapkamerdeur dadelijk weer
dicht gooien anTers bad het mon
ster wel eens kunnen meegaan, vat
je en haar in de logeerkamer toch
nog verslinden
Goed, dat gebeurt. Zo springt van
den stoel af, maar stoot in haar angst
tegen de tafel aan en bons daar valt
rae de lamp om en een stroom bran
dende petroleum vliegt over de tafel.
Mijn vrouw zag het niet eens, ze was
al op de logeerkamer en ik hoorde
een acteur zegt„ik ga sterven
Zóo hol.
„De zaken...."
„Die gaan al lang slecht, daar trek
ik me maar niets meer van aan
„Je familie....?"
„Geen zieken."
„Muizeniseen dan?"
„Geen hatelijkheden asjeblieft
schreeuwde hij op eens, zóo luid dat
een politieagent die voorhij wandelde,
omkeek of er ook een vechtpartij in
wording was.
„Wat scheelt je toch, kerel vroeg
kast gekropen? Och toe, Wouter,
kijk eens even, want zoolang hij niet
gevangen is kom ik er niet at."
Ik keek onder de kast, maar zag
natuurlijk niets, 't Was tamelijk
koud op de kamer en het barre weer
maakte het in diep negligé naar een
muis zoeken al niet aangenamer, zoc-
dat ik een beetje nijdig bromde
„'t Monster is er niet."
„Zou je hem niet kunnen vangen?"
„Met mijn nous zeker?"
„Of hem doodslaan met den pook?"
Och mensch,
voor;hoe ze deur dichtsloeg en grendelde,
alsof die onnoozele muis de deur be
stormen zou. Ik verloor gelukkig mijn
hoofd r.iet, neem de twee dekens
van het bed, smijt die op de vlam,
gooi er een stoel bovenop en de
vlam was gesmoord.
Daarop ga ik weer in bed, wikkel
me zoogoed als dat gaat in het laken
en wil weer gaan slapen. „Die vuile
boel," dacht ik, „vinden ze morgen
wel." Maar daar gaat nit het ledi-
kantje van onzen jongsten lieveling
een noodkreet op „bè bè
kortheidshalve zal ik je maar zeggen,
dat ik geen oog meer heb dichtge
daan en in een verfoeilijken petro-
leumgeur twee uur met het wurm
de kamer op en neer heb geloopen.
Den volgenden morgen moe3t er
een muizenval worden gekocht, „een
beste," zei mijn vrouw er bij met een
woedenden blik cp de door brand-
vlekken en petroleum bedorven de
kens. Goed, ik koop zoo'n ding,
duur, neen maar enfin, 't was een
puike, volgens het systeem van de
guillotine: kwam de muis er onder,
dan ging zijn kop er finaal af. Mijn
onnoozele beest is
ik verbaasd. „Is dat nu een hatelijk- er natuurlijk al lang van door. Hij [vrouw die anders zooals je weet heele -
heid, als ik praat van mui.... zal genoeg geschrikt zijn toen hij je j maal niet wreedaardig is, vond dat
„Nu ja, nu ja," zei hij, mij haastig in je nachtpon zag." [juist zooals het behoorde. Radbraken
in de rede vallende alsof hij het j Dat was een beetje hatelijk, maar was voor zoo'n muis een nog te
woord niet meer hooren wou. „Neem ik werd ook kriegel. Enfin, ze kwamzachte straf.
mij niet kwalijk dat ik zoo uitviel, er niet af, zei ze, voor het beest dood 's Avonds werd het ding op de
maar ik ben ook zóo geweldig uitwas en ik was zoo goed niet of ikslaapkamer opgezet. Een halfuur na-
mijn humeur!" 1
„Waarover dan toch
Mijn vrouw ging niet naar bed, maar
Om'bleef bij het bedje van den jongen,
die onrustig was en koortsig, den
heelen nacht opzitten. Den volgen
den morgen was de logée ziek: mijn
vrouw had haar zoo bang gemaakt
over de muis, dat ze ook niet naar
bed had durven gaan „ze had dui
delijk muizen geboord," zei ze, „den
heelen nacht hadden ze aan het be
hangsel gekrabbeld."
Ik vroeg stekelig of die eene muis
dan al vermenigvuldigd was, maar
dat nam niet weg, dat ik den dokter
voor haar moest laten komen, die
haar wat voorschreef voor hoofdpijn
en zenuwen en zei dat hij den vol
genden dag wel eens zou terugkomen.
Welzeker
's Morgens aan mijn eenzaam ont
bijt kwam de meid me een heel verhaal
opdisschen van muizen die op haar
kamertjwaren. Notabene, ze waren er
vroeger nooit geweest! Ik maak me
kwaad, en zeg dat ze bazelt. Zij
wordt brutaal, ik zeg haar de dienst
op en jaag haar op staanden voet de
deur uit. Een paar uur daarna komt
er een boodschap of ik eens bij den
kantonrechter wil komen. De mei 1
had verteld dat ik haar loon niet
betalen wou!
Toen dat in orde was gebracht,
besloot ik om een einde te maken
aan de rampen die deze muis over
mijn huis bracht, een kat aan te
schaffen, hoewel ik op die beesten
volstrekt niet gesteld ben. Ik plaats
een advertentie in de krant„kat te
koop gevraagd, die goed muizen
vangen kan." Adres in persoon bij
mij. 's Avonds zes uur komt er een
jongen met een groot, zwart beest
dat je aankeek met een paargroote,
groene oogen om bang van te worden.
Ik gaf den jongen wat hij er voor
vroeg, een rijksdaalder, om maar gauw
van hem en zijn kat af te wezen, en
zond hem naar mijn huis om het
beest daar te bezorgen.
Juist wil ik weer aan't werk gaan,
daar komt een vrouw met een leelijke,
oude kat in haar armen. „Meheir,
uwes wou 'n poessie koupe Niet
meer noodig, vrouwtje, ik ben al
voorzien„Nou, da's me ok wat
mouis, ik kom nogal zoo hard as ik
ken anloupenou, meheir, wil je
'm niet hebben Kaik, zoo'n moui
beissie."
Ik werd ongeduldig en zette het
antwoordde de burgemeesterszoon
wien het tegenvie l, dat er partij
gen hem getrokke n werd. „Hij
veelt me met zijn e euwig gezwets Ier:
Heel Driewegen wist den volg,
den morgen reeds dat Jan Yerdj
Spencer's wilde be< Jsten zou gak
trotseeren. Er werd nergens andfc,
over gesproken het wiis een gebe®
tenia in het dorpje. ongehoor ^iji
De vrouwen: sloegen ófcr armen opoe:
hoog, de mannen schenden alken
rend het hoofd' en voors pel den dat hjjg:
met den geneenteschrrverleelptzor zi
loopen. Se
Wat hem zelf betreft^' hij huifje
?h in- een» geheimzinnig awijgen or
vergenoegde zich met Iedereen,. ;rdri
hem ondervroeg; niets-vaders t®anfce
weerden» dan 3e
„Wé sullen zienkom- varjfto
avond maar kipsen or'lc
De waarheids is, dat hij eer vs-fc a
schrikkelijken nacht .'bad' doorgekj-o
bracht, letterlijk van dé eene n&oh'JFe
merrie in de ardere was vervallen e>er
in zijn droomen ©on onophoudelijke® rc
stnijd tegen ontelbare leewwen, tijger'
en pantere had gevoerd. Toeni hi
's morgens- on verkwikt, huiverige er
zwaar van hoofd, maar volkomei
ontnuchterd,, was- opgestaan en bego:
na te denken,, was hij van» ooa
deel da£ hij, er honderd gulder
gaarne voor sou willen geven, als
hij niet. zoo boud gesproken hadi Ni fe
kon hij, niet raeer terug,, dat souge i
lijk staan, mat zich voorgoed onmo
gelijk te- maken, zedelijk gedwonger
te zija het dorp te verlaten, onher
roepelijk zijcj betrekking te vealiezenh
En bovendien ChristineNog-zag hij
den blik, dien zij hem eindelijk den
avond te voren had waardig-gekeurd
En toen was hij nog pas te halve
een held. Hoeveel te hooger zou zij
tegen, hem opzien, wanneer de hel
dendaad werkelijk was volbracht,
Zij zou dien flauwen kwast laten loo
pen en hem onverdeeld haar liefcl
schenken.
Hij had trouwens niet meer be-lés
weerd, dan wat hij honderden male
el
r
■n
ic
.1
werd weer getikt en daar kwar
een man met een kat en toen ik die
weggepoederd hacl, een opgeschoten j*
meisje met een kat en een jongerr e]
met weer een andere kat en nog een
vrouw met een kat en weer een. jon
gen en nog eens een meisje en een
jongen o goeie help, allemaal met
kattengrijze, gele, zwarte, manke,
eeno ogige, staartelooze en dat ontuig
zette'hooge ruggen tegen me en ze blie
zen als furieënik werd er ten slotte
gek van en sloot de deur af. De
jongens smeten brutaal een spiegel
ruit bij me ia.
Toen ik thuiskwam, hoorde ik dat
de kat die ik gekocht had, eerst uit -jj
angst voor cle vreemde omgeving op den
schoorsteenmantel was gesprongen
en een prachtigen vaas er afgegooid
had natuurlijk Avas het cling in
gruizelementen. Toen was hij er van
door gegaande trap op, het raam
uit, de goot langs en het dak op, ae
hadden hem niet weergezien. Mijn
rijksdaalder was foetsch.
Een nieuwe meid die mijn vrouw
gehuurd had, kwam niet omdat onze
vorige h ar verteld had dat het huis
vol muizen was. Ik moet je zeggen,
Fidelio, dat ik nooit wat van de
beesten bespeurde, maar mijn vrouw
en de logée en de werkster en de
kookvrouw zagen ze in alle hoekjes
en gaatjesik had ten slotte een ge-
waaywordiag alsof ik koning Hatto
was, die door heirlegers muizen werd
achtervolgd. We sliepen geen nacht
rustig, nu maakte die alarm, dan
weer een ander en er werden nachte
lijke drijfjachten georganiseerd, die
de buren deden klagen over nachtelijk
rumoer.
Op zekeren morgen, nu een dag of
vijf geleden, kom ik vroeg beneden
en vind daar in de provisiekast een
dooie muiseen beestje, Fidelio, zóo
klein dat ik er wel drie zoo in mijn
gesloten h md kon houden. 'tHad
rose oortjes on rose pootjes en een
guitig krulstaartje, een ideaal van een
diertje, 't Zou beelderig geweest zijn
met een blauw lintjé om zijn halsje.
Je kunt je de vreugde van mijn
vrouwelijke huisgenooten voorstellen,
bij aanschouwing van dat slacht
offer van een indigestie want klaar
blijkelijk had het diertje zich de maag
in mijn provisiekast overladen."
Wouter zweeg en haalde een noti
tieboekje uit zijn zak, waarin hij be
gon te bladeren.
„En vroeg ik.
„Mijn waarde Fidelio, na mijn
merkwaardige vondst, heeft niemand
meer een muis gezien of eehoord.
Dat diertje Avas het eenige En weetje
nu wat dat ideaaltje van een muisje
mij gekost heeft
„Twee dekens, een lamp, een vaas,
een spiegelruit, een muizenval, een I
kat, rekening van chirurg en dokter,
hulp in de huishouding bij or.tsten-
f moest den pook halen. Maar toen! dat onze jongste spruit op éen na naar uit,
„beissie" met cle eigenares de deur tenis van de meid te zamen hon-
|ik weg wou gaan, durfde ze niet al- zijn bed was gegaan, hooren we een over „zou'n kale meheir." Maar mijnzeventig en een halve cent."
leeil bin ven. Enfin, ik kon haar r.iet. vreeseliik We vlieden rn«r de Inden 'was nn'or nipt fpn einde Tïlr irtr
„Nu dan, ik zal het je \*ertellen. leen blijven. Enfin, ik kon haar niet vreeselijk gegil. We vliegen naar de .lijden was nog niet ten einde. Er
bleef staan mopperen derd zeven en dertig gulden, zeven en
FIDEL i