Voor oitze Tensters.
I JACHT OP EEI ERFENIS.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
i2e Jaargang:'
Woenslag 1 Augustus 1894.
No. 3398
ABONNEMENTSPRIJS;
ADVERTENTIËN:
Eea paar dagen uit trappen.
FEUILLETON
AARLEMS DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maanden1,20.
Franco door liet geheele Kijk, pe. 3 maanden 1,0.0.
Afzonderlijke nummers0,u5.
Geïllustreerd Zondagsklad, pei b maanden 0.30.
franco per post i '.'•ji.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op 'juor.- cn j. ecsLQagen.
Bureau: Kleine Houtstraat.*.*=1, Haarlem. '1 cieiocmiamuicr 123.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Reclames 20 Cents per regel.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren en courantiers.
Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOM.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangëre G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONES, Succ., Parijs 31 bis Faubourg Montmartre.
In de étalage voor de vensters van
iet Bureau van dit Blad zijn de na
volgende afbeeldingen gelegd
Philip Loots, Zonnestralen, 4 pag.
ïruks met gekl. en gelith. omslag,
voor Geabcnneerden op Haarlem's
Dagblad, 25 Cts., fr. p.p. 30 Cts.
De spoorwegwerkstaking inAmeri-
i, in verschillende tafereelen.
Portretten van Pullman en van den
leider der werkstaking Debbs.
Het hoofdkwartier der strike.
Het n oor westelijke spoorwegstation
door de werkstakers, omsingeld.
Het engageeren van vrijwillige po
litiemannen.
De politie een seinhuisje bewakende.
Vertrek van treinen door de politie
bewaakt ^2 afb.)
De weck stakers steken wagons van
de Panhandle-maatschappij inbrand.
Gevecht tusschen de werkstakers en
soldaten.
Optocht te Nola in Campanië.
Het nieuwe engelsche le klasse oor
logsschip Barfleur.
Eugelsche kruisers, de Medway af
zakkende.
Het spoorwegongeluk te Parlington,
De vier geslachten in de Engelsche
Koninklijke Familie. Koningin Victo
ria, prins en prinses van Wales, hertog
•en hertogin van York en hun zoontje.
Ambulance-oeUning op eenengelsch
oorlogsschip.
Het schoonmaken van een scheeps-
kanon na het vuren.
Aankomst -op het eiland Guernsey.
Visschers op Guernsey.
De kroonprins van Denemarkenen
zijn gezin.
De kroonprins in zijn siuduurka-
mer.
De kroonprinses in haar boudoir.
Het kroonprinselijk paleis te Kopen
hagen.
Het kroonprinselijk buitenverblijf.
Begrafenis op zee.
Feestmaal van officieren der boog
schutters van St. Andieas.
Manoeuvres der franscke vloot.
De aardbeving te Constantinopel.
(4 afb.)
Leerlingen van de tooneelschool te
Parijs, examen afleggende-
De franscke minister-president Du-
puy.
Portret van den biljartspeler Wilden,
Dowe laat, beschermd door zijn pant
ser, op zich echieten.
Portret van prof. dr. H. G. van de
Sande Bakhuijzen.
In de herberg. Naar de schilderij
van Brouwer.
(De beide laatste uit Eigen Haard.)\
L
Zoo nu en dan bevangt eiken wiel
rijder een neiging om eens wat meer
te doen dan den Aerdenhout om te
trappen (wielrijderstaal) of Bloemen-
daal rond te gaan met of zonder
Velserend en Santpoort, en de Kle
verlaan weer terug. Hij wil meer,
wil verder. Zelfs de platte w egen van
de Haarlemmermeer nut de boeren
erop, die heelemaal vergetende dat er
zoo iets als een provinciaal reglement
bestaat, de hand opsteken ten teeken
dat ge moet afstappen omdat hun
paard niet tegen „die beroerde me-
sjice" kan zells die platte wegen,
zeg ik, kunnen hem dan niet meer
voldoen.
Zoodra hij die neiging krijgt, is 't
met zijn zielsrust gedaan. Is hij be
neden de twintig dan zoekt hij heil
in het meedoen aan de eene of an
dere plattelands-race, gaat zich met
groote ernst vier weken trainen, laat
zich als het groote moment daar is
met even groote vaardigheid insme
ren met olie als de hoogste onder de
fiets-oomes en komt als nummer 21
aan de eindpaal, met het vage ver
moeden dat hij nummer 22 zou zijn
geweest als er niet precies 21 mede
dingers geweest waren. Wijselijk ziet
hij dan van verdere rennerij af en
heelt later de voldoening in sport
kringen een klein woordje, laat het
een lettertje, nu laat het een komma
wezen, mee te kunnen spreken over
races en wat daar al zoo aan vast is.
Is de wielrijder evenwel boven de
20, nog sterker: boven de 25, dan
gaat hij een tochtje doen. Hij zoekt
zijn spinnewebkaart en zijn reiswijzer
van den Bond voor den dag, be
studeert achtereenvolgens de elf pro
vinciën en let er ook een beetje op,
of hij door streken komt waar hij
kans heeft behoorlijke logementen
met schappelijke bedden en lief t
eeu ietwat meer schappelijke tafel
te vinden, want in dat opzicht ver
schilt hij van zijn jongeren collega,
dat hij aan de onthouding, die de
training vereischt, een broertje dood
heeft en na den gedanen traparbeid
een potje bier een delicatesse vindt.
En aangezien wij nu met ons bei
den al over de dertig zijn en voor
het meedoen aan een race dus al heel
weinig voelen, bovendien volmaakt
inziende dat onze 6pieren daarvoor al
lang te stram zijn geworden, daarom
namen we het besluit een dag of
wat uit trappen te gaan in Gel
derland.
't Afscheid van vriend en magen
viel zwaar, maar *t moest't Was
eenmaal besloten, een en ander er
voor aangesqjïftft ('tis curieus hoe
de zoogenaamde rubriek onderdeelen
in den rijwielhandel aangroeit) en
daar gingen we Maandagmorgen om
acht uur er van door, naar het station
om gebruik te maken tot Hilversum
van de wielen der Hollandsche Spoor
en vandaar den tocht op onze eigen
wielen voort te ze ten.
De natuur begon al een benauwd
gezicht te zetten, blijkbaar niet we
tende of ze huilen zou of lachen, maar
we waren nog niet in Amsterdam of
begon het eerste te doen met
een nadruk, die scheen te moeten
beteekenen„ik heb nu voor vandaag
mijn keus gedaan 1"
Levendig debat in den trein of het
zou blijven regenen. Zoo ja, hoelang?
Zoo neen hoelang zou het dan nog
duren? De geleerden waren het er
volstrekt niet over eens. De een had
op zijn barometer dit, de ander dat
gelezen.
Toen we in Amsterdam kwamen
waren we nog niet tot een besluit ge
komen en dat is maar gelukkig ook,
want als men het over het weer eens
kon worden, waar zouden de gesprek
ken in treinen en booten dan voor
taan over loopen. In Amsterdam za
gen wo konderde Forensen met hun
onafscheidelijk taschje en elk met een
parapluie gewapend, den trein uit
stormen om in Amsterdam de hun
door vele Amsterdammers niet
gunde duiten te gaan verdienen.
Een bagage-technicus kwam met
een rijwiel langs den trein. Kwam
onze tweede fiets niet mee? We had
den geen tijd meer om het te onder
zoeken en toen we te Hilversum uit
stapten bleek helaas dat onze vrees
maar al te veel reden van bestaan had.
Wiel no. 2 was kalmpjes in Araster
dam achtergelaten.
Dadelijk geseind. Mijn reismakker,
een echte Pechvogel, zei„Zie je wel,
dat treft mij nu weer. Het hoekje
waar de slagen vallen, is altijd het
hoekje waar ik sta. Viel er vroeger
bij een kinderpartijtje waarop ik ge-
noodigd was, iemand in het water,
dan was ik die ongelukkige, kwam er
bij een brand waarnaar honderden
stonden te kijken, een stuk hout naar
beneden ik kreeg het op mijn
hoofd. In de loterij valt er altijd een
prijs op het nummer dat precies voor
of onmiddellijk achter het mijne komt.
Gelukkig strekte zijn Pechvogelerij
zich niet zoover uit, dat de volgende
trein waarmee de fiets kwam, derail
leerde. Een uur later kwam de kar
goed en wel aan, zoodat we toen kon
den opstappen en wegrijden.
Maar voetje voor voetje als men
die uitdrukking tenminste bij een
rijwiel gebruiken mag. De weg was
vuil, overal lagen plassen en koekte
de modder aan de straatsteenen, een
ideale gelegenheid om te slippen met
het achterwiel en eenzaam en verlaten
daar te staan midden op een weinig
beganen weg, met een verbogen voor
vork of met een vastgedrukten trap
per en geen Bonds-rijwielhersteller
mijlen ver te ontdekken. Dat slippen
is de nachtmerrie van een eenigszins
bedaagden wielrijder, die langzamer
hand tot de overtuiging is gekomen,
dat non-slipping banden, gevoegd bij
alle mogelijke nuttige wenken en
raadgevingen iemand op een modde-
rigen weg daarom nog niet voor slip
pen behoeden.
Baarn lieten we links liggen en
namen den weg over Soe3t. De straat
weg was een modderpoel, het voet
pad nagenoeg droog. Geen sterveling
was te zien, dos namen we het voet
pad. Opeens klinkt een stem in uni
form pardon, van een man in
uniform
„Op de voetpaden niet rijden, hee-
ren!" We deden wat een wielrijder
gewoonlijk bij zulke gelegenheden
doet en hielden ons oost-indisch doof
Laat de gendarme ons op zijn sabel
maar narijden 't Is slecht en terwijl
ik verder reed, had ik een gewaar
wording, die eenigszins leek op spijt....
omdat het voetpad niet ver meer
doorliep namelijk en we toen wel
weer op den straatweg moesten te
rechtkomen.
Zacht suisde de regen neer. Fijne
stralen liepen ons in den hals. Nu
en dan, als de wielen met zoo'n slob
berend geluid door een plas rolden,
platschten de modderspatten omhoog
tot in onzen nek. Als we Amersfoort
bereiken begint het pas goed, maar
gelukkig komen de dikke stralen eerst
als we in een restauratie op den hoek
van de Langstraat een schuilplaats
en wat eten hebben gevonden.
Is dat weer om te wieleren 't Is
nu geen bui meer om het stof te ver
jagen, maar een stortregen die de
straten doet glanzen als spiegels.
Tegenover het raam van de restau
ratie is een drukke sigarenwinkel.
Aan de beweging van de lippen der
bezoekers kan men zien, dat ze het
allemaal hebben over den regen. Elk
oogenblik gaat er een doornat officier
met haastigen stap voorbij.
Mijn reiskameraad heelt een fami
lielid onder de infanterio-offi eieren
Hij zal ons helpen den middag door
te brengen, want in zoo'n plasregen
rijden we niet, ons herinnerende de
sombere beschrijving van den School
meester van iemand die een stortbui
heeft doorgemaakt:
„Zoodat bij op 't laatst niet meer
weet,
„Ol hij „o menschl" dan wel „o
vuile vaatdoek" heet.
Maar voor we den luitenant dio
ons den tijd zal korten tot ons heb
ben gelokt, is de regen opgehouden en
de zon voor den draad gekomen. Met
een zekere ondankbaarheid kondigen
we hem nu aan, dat we maar zullen
gaan trappen, 'tls ons vak dezer
dagen.
Óf de weg mooi is Een heer die
in onze restauratie een glas bier zit
te drinken, geeft ongevraagd inlich
ting. „Naar Hoevelaken is de weg op
verschillende plaatsen niet best, daar
na is hij mooi maar steeds klimmend
tot bij Apeldoorn, daar komen groote
dalingen. Ik rijd dagelijks naar Hoe
velaken en terug, ik ben burgemeester
van Hoevelaken
We zijn hoogst vereerd maar rea-
geeren overigens niet. Een wielrijder
is precies als een groot heer, hij reist
incognito, vooral wanneer hij de pet
met Bondsinsigne draagt, voelt hij
zich niet als Jansen, Pietersen of
Klaasen, maar als No. zoo en zooveel
vau den Bond.
Een halfuur later hebben we Amers
foort achter ons. De weg naar Hoe
velaken is beter, dan de burgemeester
wel zei, een bewijs van de prijzens
waardige nederigheid van dezen waar
digheidsbekleder. Voorbij Hoevela
ken wordt hij uitstekend. De zon heeft
de plassen bijna totaal opgedroogd. We
trappen vaak tusschen hoog en dicht
geboomte, soms afgewisseld dooreen
eind waar de zon ons probeert te
roosteren. De weg is eenzaam, 't is
of in de weinige huisjes die we voor
bijrijden geen levend wezen voorhan
den isalleen een kip wandelt hier
en daar in een wijsgeerige houding
over den weg. Een boerenzoon op een
solid wordt met een snelheid van
twintig mijlen per uur voorbij ge-
kacheld.
Rondom ons de golvende hei, die
begint te bloeien. Ond-Milligen zijn
we voorbij haast eer we het weten,
zóo'n onzichtbaar gehucht oftewel
negerij is het. Te Nieuw Milligen,
waar zooals men weet vaak gekam
peerd wordt en waar ook allerlei mi
litaire gebouwen staan, is een beetje
menschenleven te ontdekken. Voor
een Militair Tehuis houdt een met
twee paarden bespannen kar stil,
waaruit een jong vrouwtje met een
prettig gezicht, die uit het Tehuis
komt trippelenallerlei leeftocht
schijnt te ontvangen, uit de handen
Naar hel engehch
van PAUL H. GERRARD.
35)
HOOFDSTUK XII.
Een verloofd paar.
De tien iaar na zijn schipbreuk met de Ocean Queen had
den hem ernstig en een weinig grijs gemaakt. Niet dat dit
kwam door de jaren, want wat dat alleen betreft zou hij nog
in mannelijke kracht zijn toegenomen, maar die jaren had
den hem verdriet en voortdurend rampspoeden gebracht. Hij
gevoelde zich als iemand, over wien het doodvonnis was
uitgesproken.
George had evenals de andere personen aan boord van de
Ocean Queen bij de schipbreuk zijn toevlucht genomen tot
een der booten. De boot, waarin hij zieh had gewaagd, was
naar een van de Seychellen gedreven. De Seychellen behoo-
ren tot Mauritius, en Mauritius behoort aan Engeland.
George en de andere uitgehongerde, van alles beroofde,
uitgeputte ongelukkigen met hem, vonden op dit eiland
maar zeer weinig bijstand, en sleepten daar hun bestaan
vier maanden lang voort, gedurende welken tijd een van de
vijf mannen stierf.
Zij werden ten laatste opgenomen door een zeilschip van
Mauritius, dat hen naar dat eiland bracht. Een van de ge
redden werd onderweg over boord geslagen, en toen zij de
haven van dit eiland hadden bereikt werden George en een
van de beide makkers, die nog overgebleven waren en welke
zeer ziek was, naar een ellendig verblijf gebracht, dat een
hospitaal werd genoemd.
Toen Jasper werd overgebracht, zag hij de stuurman van
een schip, dat juist naar Calcutta vertrok, en hij verzocht
hem, als er brieven bij zijn compagnon daar voor hem waren
gekomen, hem deze dan te zenden.
De stuurman volbracht deze boodschap. Hij kwam tot de
ontdekking, dat George's deelgenoot kort geleden was over
leden, maar dat er nog twee brieven voor Fitzroy op het
kantoor waren achtergebleven. Een daarvan was geopend; de
ander was juist aangekomen en nog verzegeld.
George lag geruimen tijd half levend en half dood in het
hospitaal op Mauritius, en hoopte slechts spoedig naar Enge
land te kunnen vertrekken, toen de stuurman, wien hij zijn
boodschap had opgedragen, van zijne reis terugkeerde met
de twee brieven. De geopende was van Myra, kort, gedwon
gen, onbegrijpelijk
„Lieve GeorgeIk weet nauwelijks wat ik doe. Ik
schreef je om thuis te komen, Het spijt mij, dat ik het
geschreven heb. Alles gaat verkeerd. Er is iets vreese-
lijks gebeurd. Ik ben bang, dat ik mijne belofte niet zal
kunnen houden. Geef terwille van mij geen goede zaak
of goede vooruitzichten op, want als je hier waart ge
komen, dan zou je misschien de ontdekking hebben ge
daan dat wij nooit konden trouwen, en al je overige
plannen moesten mislukken. Nu kan ik je niets verder
verklaren. Ik begrijp, dat ik raadselachtig schrijf. Wat
ben ik ongelukkig! Hoe ongelukkig zullen wij waar
schijnlijk beiden zijn Vaarwel.
„Je wanhopige
MYRA."
Dit was de brief, dien Myra had geschreven om hare
smeekbede aan George om terug te keeren, te herroepen
de brief geschreven te midden van de opwinding, angst en
teleurstelling bij de ontdekking, dat Elizabeth moeder zou
worden van een kind, dat de erfgenaam kon worden van de
geheele bezitting.
Natuurlijk deed deze brief bij George met zijn overspan
nen brein allerlei veronderstellingen opkomen.
Hij scheurde den anderen brief open, geschreven na de
verdwijning van Elizabeths kind, en vóór dat men in En
geland had vermoed dat George Fitzroy was omgekomen
bij de schipbreuk van de Ocean Queen:
„Den heer George Fitzroy Met groote tegenzin schrijf
ik u dit, ingevolge de wenschen van mijne nicht, miss