Grootst gesorteerde en goedkoopste I
Mantelmagazijn
ZOMERMANTELS
Barnes- en
Kindermantels.
1. I. I1SSII1,
Ontvangen: NIEUWS REGENMANTELS.
ononiaal Manrtwiin
EN GROS. EN DETAIL.
Anegang 20A,
OPRUIMING der nog voorradig zijade
tegen ongekend lage
prijzen.
Ken vreesdijk Duel.
|VAN
hoek FRANKESTRAAT.
Na een vermoeiende jachtpartij wa
ren we bijeen in de ruime rookkamer
van baron Van der Sterre, onzen gast
heer. Onder het gezelschap bevonden
zich officieren en grondeigenaars.
Aanvankelijk praatten we alleen over
sport en ieder had een of ander te
vertellen over zijne ervaringen op
jachtgebied. Allengs kwam het ge
sprek op gevechten en dwaalde toen
af naar het veelbesproken onderwerp
duelleer en.
„Heeft u wel eens een duel gehad
vroeg ik aan majoor Groustra, een
veteraan van zestig, die de Militaire
Willemsorde op de borst had.
„Eenmaal," antwoordde de majoor
glimlachend, „ik was toen nog heel
jong en kreeg zulk een les, dat ik
nooit weer een tweegevecht heb uit
gelokt."
„Hebt ge nw tegenstander dan ge
dood?" vroeg onze gastheer.
„O neen, ik gedroeg mij als een
dwaas en een lafaard en verloor op
den koop toe mijn aanstaande vrouw."
„Is de geschiedenis te pijnlijk voor
n, om ons die te vertellen
„Nu niet meer," zei de majoor even
ziende naar het lintjb in zijn knoops
gat, „ik ben er over heen en de his
torie heeft een moraal, die voor jon
gelieden nog zeer dienstig wezen kan."
„Laat dan hooren," zeiden verschil
lende stemmen tegelijk en de majoor,
zich gemakkelijk neerzettende in zijn
grooten fauteuil, begon zijn verhaal
aldus
Op mijn een en twintigste jaar was
ik luitenant in een van de infanterie-
regimenten hier te lande. Mijn vader
generaal Groustra, stond bij den ko
ning zeer goed aangeschreven, hij was
zeer bemiddeld en een en ander was
oorzaak, dat ik mij in de beste krin
gen kon vertoonen. Laat mij er bij
voegen, dat ik in die dagen bizonder
van de belangrijkheid van mijn per
soon overtuigd was en mij er dan
ook van overtuigd hield, dattallooze
jonge meisjes snakten naar mijn groet.
Eindelijk ontmoette ik freule Ge
rardine Bond op een hofbal en leerde
voor het eerst begrijpen wat liefde ie.
Zij was ontegenzeggelijk de beauté
van het bal, ik liet mij aan haar voor
stellen en danste met haar dien avond
een paar maal. Van dat oogenblik af
was ik voortaan steeds daar te vin
den waar zij was. Onze kennismaking
was op den goeden weg en daar ik
in die dagen er goed uitzag, vleide
ik mij dat de liefde die ik voor haar
fevoelde, beantwoord werd. En dit
leek ook in waarheid zoo te zijn.
Eenige weken na onze eerste ontmoe
ting deed ik aanzoek en kreeg het
jawoord.
Mijn liefde voor haar was oprecht
en het engagement deed mij beslui
ten, voortaan wat kalmer te gaan
leven en niet meer als vroeger halve
nachten in de sociëteit en op de ka
mers van vrienden door te brengen
met drinken en spelen. Gelukkigwa
ren de wederzijd6che ouders met de
verloving zeer ingenomen en van alle
kanten werd ik gefeliciteerd. Bij een
receptie sprak ook de Koning er mij
over toe. Alles ging zooals ik maar
hopen kon, de hemel was te onbe
wolkt, dat 'zou niet lang zoo duren.
Er volgde weldra een incident, dat
tengevolge van mijn eigen dwaasheid
mijn geluk totaal verwoestte.
De dokter van mijn regiment was
een Zeeuw, een grappenmaker voor
wien wij allen, wat bang waren, daar
zijn scherpe tong altijd een antwoord
klaar had en degene die een woor
denstrijd met hem begon, het altijd
'e. Zoodra mijn engagement
publiek was, begreep ik dat de dok
ter mij aan de officierstafel daarover
in het ootje zou trachten te nemen.
Den eersten middag toen ik weer
aan tafel verscheen (ik had eenige
dagen achtereen bij de ouders van
mijn meisie of bij familieleden gedi
neerd) kwam de dokter mij plecht
statig gelukwenschen en toen we alle
bei hadden plaats genomen, zeide hij
alsof hij in zichzelven sprak
„Wel, wel, nu al verloofd I Pas ze
ventien jaarl Ik ken freule Gerardine
wel, het is niet die met den langen
neus, dat is Geertruida, maar Geral-
dine, die met het mooie mondje. Een
jaar of vijf geleden heb ik dat mondje
wel eens gekust."
De dokter was veertig jaar en het
was in elk geval niets vreemds, dat
hij op zijn vijf en dertigste een kind
van twaali jaar had gekust. Er werd
evenwel aan de tafel gelachen en dat
maakte mij boos. Met een hooge
kleur zei ik:
„Pardon, dokter Mullens, wees zoo
goed den naam van de jonge dame
niet in een tafelgesprek te mengen.
Tracht een ander onderwerp te vinden
voor uwe grappen."
„Grappen? Er is geen sprake van
grappen, mijn jongen. Gij zult toch
wel weten dat zij een lief mondje
heeft."
Er waren er weer die lachten.
Deze opmerkingen van den dokter,
hoe laf overigens ook, waren niet van
dien aard dat ik mij daarover boos
behoefde te maken, maar mijn licht
geraaktheid gevoegd bij den portwijn
dien ik even te voren nogal over
vloedig gedronken had, joeg mijn
gezond verstand op de vlucht en op
hoogen toon voegde ik hem toe
„Ik verlang dat gij nwe beleedi-
gende opmerkingen intrekt en dat
wel onmidddellijk
„Wees toch niet zoo dwaas!" riep
majoor Lens mij van het boveneinde
der tafel toe, „maak u toch niet boos
over een onschuldige scherts!"
„Dat is mijn zaak," antwoordde ik
opgewonden. „Nogmaals, ik verlang
uwe excuses, dokter Mullens
„Je hebi gelijk, zet het doorrie
pen enkele jongere officieren mij toe,
naar ik toen dacht uit sympathie.
Nu weet ik evenwel, dat zij een grap
uit deze verwikkeling verwachtten.
„Zeer goed," zeide de dokter met
een gemaakt verlegen gezicht, „als ge
wilt gaan zitten (ik was van woede
opgestaan) dan zal ik mijn woorden
intrekken
Ik nam plaats en Mullens, op
staande zei: „Mijne heeren, tot mijn
leedwezen noodzaakt luitenant Grou
stra mij om te verklaren dat freule
Gerardine geen mooi mondje heeft."
Er ging om de tafel een algemeen
gelach op en, alle zelfbeheersching
verliezende, greep ik mijn glas en
wierp Mullens den inhoud daarvan
vlak in net gezicht. „Daar," riep ik
hem toe, „als je geen lafaard bentj
zal je mij nu satisfactie geven 1"
We wisten allen dat Mullens een
dappere kerel was, dat had hij ge
toond toen hij nog officier van ge
zondheid op Atjeh was. Bedaard
hij met zijn zakdoek zijn ge
zicht af. De oudere officieren waren
verontwaardigden majoor Lens voegde
mij streng toe „U w gedrag is zeer af
te keuren."
Met een vertoon van waardigheid
dat vrij mal moet zijn geweest, verliet
ik de kamer en zei op den drempel:
„Houbraken zal de zaak verder voor
mij regelen I"
Houbraken was mijn vriend
een van hen, die mij hadden aange
spoord om door te zetten.
Ik ging naar mijn kamer met een
houding, alsof ik geheel alleen de
geheele wereld had uitgedaagd, en
toeu er na een paar uren nog niets
gekomen waB' zond ik een briefje
aan Mullens van dezen inhoud
Wanneer gij de satisfactie van een
„gentleman niet verlangt te geven,
,dan zal ik u bij de eerste de beste
.gelegenheid in het openbaar mijn
karwats doen gevoelen."
Laat in den avond trad Houbraken
met een somber gezicht mijn kamer
binnen. „Alles is geregeld," zei nij,
„Lens zal zijn secondant wezen, maar
het is een beroerde zaak, en ik wou
wel, dat ik er niet in gemoeid was."
„Hoe zoo?"
„Als beleedigde partij heeft hij na
tuurlijk de keus der wapenen."
„Welnu?"
„Welnu, hij is zeer bloeddorstig en
wil een duel op leven en dood. Ik
protesteerde er tegen, maar er is geen
keus. Je moet de zaak doorzetten of
excuus vragen en ik waarschuw je,
dat hij niets dan een volledige ver
ontschuldiging aannemen zal."
Wees maar niet bang," zei ik,
hoewel zijn sombere stem mij met
een vaag gevoel van angst vervulde.
„Ik ben in geen geval van plan ex
cuses te maken."
Welke wapenen denk je dat de
dokter gekozen heeft?"
„Pistolen?"
„Neen, pillen."
„Pillen? Is dat een tweede belee-
digiog
„Was het maar waar. Hij zal twee
pillen gereed maken,de eene onschade
lijk, de andere gevuld met strychnine.
Gij zult de eene nemen, Mullens de
andere."
„Is dat geoorloofd stamelde
ik, ontsteld.
„Ja, al de kameraden die er bij wa
ren zijn geraadpleegd en Lens is zoo-
even nog naar kolonel Sinatters ge
weest, die zooals je weet specialiteit
is in eerezaken. Hij zegt dat het wel
wat wraakzuchtig is van den dokter,
maar dat er geen enkel formeel be
zwaar bestaat. Laat je raden, Grou
stra en maak excuses I"
„Nooit, nooit!" riep ik, maar het
ging met moeite.
Op aanraden van Houbraken maak
te ik mijn testament, maar met zulk
een bevende hand, dat naar ik geloof
de bekwaamste schriftlezer het niet
zou hebben kunnen ontcijferen. Voorts
schreef ik een briefje aan Gerardine,
te verzenden ingeval van mijn over
lijden en waarin ik haar in hoogdra
vende taal mededeelde, dat ik stierf
om haar te wreken. Houbraken raad
den mij aan te gaan slapen, maar
daar kon ik niet aan denken. Zoodra
hij mij verlaten had, begaf mij het
weinigje kalmte dat ik tegenover hem
nog had kunnen veinzen. Den gehee-
len nacht liep ik de kamer op en
neer, mijn dwaasheid verwenschende
en een eed doende dat als ik er heel
huids afkwam, ik voortaan minder
aanmatigend wezen zou.
Te vijf uur kwam Houbraken mij
halen. Ik nam een groot glas cognac,
maar vond er weinig baat bij. Een
blik in den spiegel deed mij zien, dat
ik doodsbleek was. Had Houbraken
mij toen nog aangeraden om excuses
te maken, dan zou ik hem dankbaar
zijn geweest en het gedaan hebben,
maar hij zei niets dan: „courage,
ouwe jongen, ik wed dat je er goed
afkomt. Als je sterft, zal het zijn als
een braaf en dapper man voor een
oede zaak."
Ik gevoelde mij evenwel op dat
oogenblik alles behalve dapper. Het
vreeselijke duel zou plaats hebben in
de officiers-eetkamer en daar gingen
we dus heen. Het was geen vijf mi
nuten ver, maar ik had moeite om
op de been te blijven.
De groote kamer zag er nit als een
doodkist. De luiken waren gesloten
en er brandde geen ander licht, dan
dat van twee kaarsen. Al de officie
ren die den vorigen dag aan tafel
waren geweest, waren nu ook tegen
woordig. Mullens, die er opgewekt
en vroolijk uitzag als altijd, groette
mij ernstig en weldra namen wij
allen plaats aan de tafel, mijn tegen
stander vlak tegenover mij. Mijne
beenen beefden zoo, dat ik er blij
om was die onder de tafel te kunnen
verbergen.
In een doosje lagen de twee pillen
die mij vertoond werden, ze waren
in uiterlijk geheel gelijk. „Gij hebt
de keus, Groustra, zei majoor Lens,
„de dokter zal de andere pil nemen."
Ik boog, mijn keel was te droog dan
dat ik spreken kon.
Het doosje werd voor mij geplaatst.
Mijn hand beefde zoo, dat het gerui-
men tijd duurde voordat ik er een
van vatten kou. Daarop nam de dok
ter de tweede pil.
„Nu," zeide majoor Lens, „steekt
de pil in den mond en slikt die door
als ik het sein geef."
Ik deed het en slokte met groote
moeite het vreeselijke ding door. Lens
gaf ons beiden een glas wijn, ma r
voordat ik het aan mijn tanden die
klapperden kon brengen, stond Mul
lens op en zeide ernstig
„Groustra, tot mijn leedwezen heeft
het noodlot zich tegen u gekeerd. Aan
de smaak van mijn pil bemerk ik,
dat ik de onschadelijke heb ingeslikt.
Vergeef mij nw dood, terwijl het nog
tijd is en reik mij de hand der ver
zoening
Maar ik was daartoe niet meer in
staat. Terwijl hij nog sprak begon
reeds de doodsstrijd. Het brandde in
mijn keel en het brandde in mijn
lichaam overal waar de pil door
kwam. Een vreeselijke maagpijn deed
mij in elkander krimpen, mij n hoofd
suisde en bonsde, ik kon niets zien.
Ik viel van mijn stoel en rolde ziel
togend over den grond. „Rei mij!
red mij I" gilde ik. Sedert dien tijd
ben ik driemaal ernstig gewond ge
weest, maar nog nooit voelde ik zóó
veel pijn als toen. Mijne kameraden
kon ik niet herkennenmaar zag
alleen donkere gedaanten om mij
heen, die „mijn doodsstrijd beschouw
den.
„Goede hemelHebt ge u vergist,
Mullens?" hoorde ik een stem zeg
gen en Mullens antwoordde„Wel
neen, het is juist zooals ik gezegd
heb. Haal mijn maagpomp eens, Grie-
bendaal en vlug wat, asjeblieft!"
Daarop knielde hij naast mij nee».
,Arme kerel, heb je zooveel pijn?"
„Ik sterf, ik sterf!" gilde ik, mijn
stem verhefiende in een kreet van
wanhoop.
De dokter voelde mij de pols en
zijn gezicht betrok. Hij stond op en
fluisterde iets tot de anderen. On
middellijk ging er in den kring een
luid gelach op, dat eenige oogenblik-
ken aanhield.
Stervende als ik was verhief ik mij
op mijn elleboog, om te kijken naar
de kameraden die onmenschelijk ge
noeg waren om te lachen, terwijl hun
kameraad in pijnen lag te zieltogen.
Mijn blik zou hen, zoo dacht ik, hun
leven lang vervolgen. Maar het lachen
hield niet op.
„Op mijn woord, Mullens, ge hadt
het mij gezegd, maar ik kon het niet
gelcoven," zeide majoor Lens. ,,'tls
de beste ui die ik ooit heb gehoord.
Ha, ha, ha 1" en het heele gezelschap
schaterde het opnieuw uit.
„Sta asjeblieft op," zei Houbraken
tot mij. „Ik heb vroeger wel eens
meer van broodpillen gehoord, maar
mij is er nooit bij gezegd dat ze le
vensgevaarlijk waren. Beide pillen
waren van brood en je hebt je ga-
dragen als een
Hij voleindigde den zin niet, maar
keerde mij woedend den rug toe.
„Bijna was het toch ernst gewor
den," zei Mullens. „Hij was half dood
van angst 1" En een nieuw schater
gelach klonk door het vertrek.
Wanneer een blik iemand kon
dooden, zou ik hen allen op de plaats
hebben vermoord. Langzaam en zoo
waardig als mij mogelijk was, stond
ik op en verliet de kamer, half ver
vuld van hei denkbeeld om een do
sis echte strychnine in te nemen.
Vreemd is het, dat mijn pijnen even
spoedig waren verdwenen als geko
men.
Het gevolg was zooals ik gevreesd
had. Vóór het einde van den dag.
was het geval bekend in alle salons
en clubs. Zelfs den koning kwam er
iets van ter oore. Ik durfde Gérardine
dien dag niet onder de oogen komen
en toen ik den volgenden dag ging,
zei de lakei dat de freule niet thuis
was. Een uur later kreeg ik in eea
ijskoud briefje mijn afscheid.
Ik ruilde met een kameraad in
Indië en bleef veertien jaar in Atjeh.
Driemaal had ik de gelegenheid mij te
onderscheiden en de Willemsorde zui
verde mij van de verdenking van laf
heid. Het duel had mij van mijn
ijdelheid genezen, maar ten koste van
een vrouw die ik liefhad. De les was
welverdiend, maar duur.
„Maar wat veroorzaakte die vree
selijke pijnen dan toch, majoor?"
vroegen we.
„Niets dan mijn verbeeldingskracht,"
antwoordde de majoor. „Mullens ver
zekerde later in volle ernst, dat als
het nog drie minuten langer had ge
duurd, ik van angst en ontzetting
werkelijk^zou ges tor ven J zijn."