v A BIA- DERDE BLAD Gemengd Nieuws. Binnenland. BBHOORENDB BIJ haajftlem' s da. g blad VAN Maandag 24 September 1894. De oorlog tusschen China en Japan. De Londensche bladen bevatten berichten uit Tientsin, volgens welke de Chineesche vloot met de transport schepen Maandag morgen bij de mon ding der Jaloe-rivier aankwam. Om 11 uur zag men de Japansche vloot aan den horizon opdageD. Het Chi neesche eskader schaarde zich in twee liniën. De Japansche vloot be stond uit 9 pantserschepen, 3 kanon- neerbooten en 5 torpedo's. Onmiddel lijk werd kanonvuur geopend en go- durende anderhalf uur onafgebroken voortgezet. De Japansche kruiser Sai- kio werd zwaar beschadigd. Een Chi- neesch pantserschip raakte aan den grond bij zijne pogingen om aan de torpedobooten te ontkomen. Ondanks hun succes slaagden de Japanners er niet in de transportschepen nabij te komen. Na drie uren werd het ka nonvuur zwakker, maar hield toch nog tot den avond aan, toen de Ja pansche vloot in zuidelijke richting aftrok. De bladen behelzen lange dépêches uit Tientsin en Tokio, in welke bij zonderheden vermeld worden omtrent den geleverden zeeslag, maar die wei nig werkelijk nieuws bevatten. Vol gens de Japansche wijze van voor stelling zouden de Japanners geen enkel schip verloren hebben, terwijl slechts twee hunner schepen eenigs- zins beschadigd zouden zijn. Het be richt van den Japanschen admiraal maakt geene melding van het aan tal dooden en gewonden, maar vol gens particuliere tijdingen waren het er slechts weinigen. Twintig officieren en manschappen zouden gedood en zes- en veertig gewond zijn in elk geval zou het geheele verlies der Japanners beneden het getal honderd zijn ge bleven. De Japanners beschouwen den zeeslag als eene nieuwe overwinning, hetgeen de vreugde van het volk deed toenemen. De v>orlo^sleening werd driemalen overteekend. De hoofdzaak van de Tientsin-! e- zing van den zeeslag is de erkenning van Chineesche zijde, dat de taktiek der Japanners superieur was. De Chi- neezen bleven dezelfde stellingen be houden, die zij bij den aanvang van het gevecht innamen, terwijl de aan vallers voortdurend manoeuvreerden en driemaal poogden de Chineesche slagorde te verbreken, waarin zij ech ter altijd volgens de lezing van Tientsin telkens faalden, zoodat zij de achter die linie liggende trans portschepen onmogelijk konden ge naken. Volgens de laatste berichten leden de Japanners in den slag bij Ping- jang een veilies van 11 officieren en 154 man en we. den 30 officieren en 521 man gewond. De verliezen der Chineezen bedroegen 2000 dooden; het aantal der gewonden ontbreekt. Het aantal door de Japanners ge maakte krijgsgevangenen wordt nu ten bedrag van 695 opgegeven. Roovers. De beruchte rooversbende van Pa- pakirizopoulo bestaat niet meer. Om te voorkomen dat zij terecht werden gesteld, hadden de leden der bende een middel uitgevnden, dat pleit voor hun Grieksche scherpzin nigheid en voor hun rooversbegrip van het behandelen der justitiëele zaken. Zij wilden eenvoudig de offi cieren van justitie oplichten. Woensdag begaf de procureur des konings bij de rechtbank te Lamie zich met den rechter van instructie en den griffier per rijtuig naar het rechtsgebouw. Plotseling weerklonken in het gebergte geweerschoten. De procureur des konings werd ernstig gewond, het rijtuig werd omsingeld en de rechterlijke macht werd zoo weggevoerd. De drie karib'niers, die het rijtuig hadden vergezeld, wisten evenwel te ontkomen, holden naar Lamie en onmiddellijk rukte daar het garnizoen uit om de roovers te ach tervolgen. Deze laatsten werden omringd. 1 Juist toen zij kalm den procureur des konings hadden vermoord en be zig waren den rechter van instructie hetzelfde lot te doen ondergaan, wer den zij verrast door een welgericht salvo. Geen roover is ontkomenj zij zijn allen op de plaats doodge schoten. Maandagavond is door 4 gemas- j kerde mnrtnen een aanslag gepleegd i op den trein van de San Paté spoor lijn, nabij Gorin in Missouri, die om half zes uit Chicago was vertrokken. De spoorwegmaatschappij was ech ter door een spion met het voorne men der mannen in kennis gesteld en nam dientengevolge de noodige maatregelen. Om half vier, toen de plaats be reikt was, waar de aanval zou ge schieden, kwam de spion voor den dag en zwaaide met een vlag. De trein bleef stilstaan, de vier gemas- kerden kwamen opdagen en vuurden hun revolver af op de rij tuigen é?n mikte op den machinist en trof dezen in de borst, doch de wond moet niet doodelijk zijn. De bewakers van den trein begon nen nu ook te vuren, verdreven de roovers en achtervolgden hen tot in het bosch. Men kan zich voorstellen, hoe de reizigers zich onder het gevecht hebben gevoeld, toen de kogels door de waggons floten. Twee der roovers zijn naeenhard- nekkigen tegenstand gevangen ge nomen een van hen had zes scho ten ontvangen voor hij zich overgaf. Over de Begrooting. De conclusie van de «N. Rolt. Ct." in haar artikel over de rede des ministers van financiën is, dat zoo wel de onzekerheid omtrent de toekomstige opbrengst der bedrijfs belasting en de meerdere opbrengst der invoerrechten, als die omtrent het tijdperk, waarna andermaal eene vernieuwing der bewapening op groote schaal zou moeten plaats hebben; de mogelijkheid ook, zoo niet de waarschijnlijkheid, dat de herziening der personeele belasting, die toch voor een deel der ingeze tenen verlichting van druk zal moeten aanbrengen, tot eene ver laging der opbrengst leidt, dat al deze factoren leiden tot een min der optimistische beschouwing van den toekomstigen financieelen toe stand. dan waarvan de begrootings- rede blijk geeft. «De Tijd" ziet den financieelen toestand van het Rijk, de gemeenten en koloniën na de begrootingsrede niet rooskleurig in. Het blad acht eene bijzondere mate van zuinigheid en omzichtigheid, ook met het oog op geheel onverwachte en buiten gewone gebeurtenissen, waaraan wij zoowel hier als in Indië dag aan dag zijn blootgesteld, meer dan ooit der Regeering ten plicht. Het wijst er nog eens op dat onder die om standigheden o. a. het subsidieeren van H. B. S. voor meisjes niet dienstig zou zijn. Wat den geweren-post betreft, «De Tijd" had de zóó gewichtige en zóó teedere onderwerpen als het hier geldt, ten minste gedurende de eerste stadiën van het proces aan de publiciteit wenschen ont trokken te zien. De naam «goochelaar", den mi nister Sprenger van Eyk tijdens zijn vorig ministerschap gegeven, acht «De Amsterdammer" na de millioenenspeech nog op hem van toepassing. Het plan der verdeeling van de benoodigde gelden over 20 jaar komt, met het oog op de toe komst onzer financiën, dit blad zeer bedenkelijk voor en het ziet daarin niets dan een uitvloeisel van de immoreele politiek die zich het après nous le déluge tot stille leuze heeft gekozen. De mededeeling dat sedert '1888 in verband met de verlenging van den diensttijd bij de militie ongeveer één millioen vier ton méér is uit gegeven dan bij de jaarlijksche be grootingen is toegestaan en in de rekeningen is opgenomen, bewijst, meent „De Amst.," hoe noodig het is ook de financieele verantwoorde lijkheid der ministers eens streng •£g regelen. Het „Dagblad v. Z.-Holland," heeft niet alleen met belangstelling maar ook met genoegen kennis genomen van de rede van den heer Sprenger van Eijk. „Aan de volle waarheid wordt door den minister hulde gedaan; er wordt niets ach tergehouden en niets bedekt." Tot zijne tevredenheid heeft het blad uit de budget-rede opgemaakt, dat de versterking der middelen zich zal bepalen tot een betere verzekering der betaling van het invoerrecht naar de waarde, zoo dat voorshands de directe belastin gen intact blijven. Nog liever had het gezien, dat deze minister, een man van de practijk, had kunnen goedvinden tot een fiscale tariefs- verhooging over te gaan. Den algemeenen indruk, van de begrootingsrede ontvangen, vertolkt het blad in de volgende opmerkin gen: De financieele toestand des lands is vooral door de rampzalige zg. belastinghervorming van mr. Pier- son, inzonderheid voor de toekomst, bedenkelijk geworden, daar van de financieele draagkracht der natie bijkans niets meer kan worden ge vorderd. Van den minister Sprenger van Eijk magmet het oog op hetgeen hij heden ontwikkelde, iets goeds voor de toekomst worden verwacht, vooral, als hij ook zal toonen het snoeimes der bezuiniging met even veel kracht te kunnen voeren als de zeis van den fiscus. Hier noch in Indië op dat finantieel verband tusschen moeder land en koloniën wordt dikwerf te weinig gelet mogen geen nieuwe financieele dwalingen worden be gaan, of het ergste zou voor ons vaderland staan te duchten. De Kamer-overzichtschrijver van de «Standaard» teekent aan, nadat hij voorspeld heeft dat de millioenen- rede veel stof zal geven tot debat «Negen-en-een-half millioen voor nieuwe geweren en geen or ganisatie, geen voldoende weer kracht, geenMaar laat ons zwijgen, en geduldig den tijd af wachten waarop de minister van oorlog met zijn aanvrage komt, om dan tegelijk na te gaan de houding van den heer Van Houten, die in 1892 bij de aanvrage van nieuwe schepen hartroerend klagend uit riep: «Wanneer men nagaat, hoe de minister van financiën zoeken moet naar een equivalent en men ziet, op welke wijze miilioenen aan marine en oorlog geschonken wor den, dan zouden de tranen over de wangen loopen" natuurlijk van ergernis. Nu die tranen kan de heer Van Houten bij de cijfers der millioenenrede zeker wel laten stroomen. Daaruit blijkt wel zoo overtuigend mogelijk, dat de bere keningen van minister Pierson met zijn belasting-hervormingen falikant zijn uitgekomen. Koloniaal Werfdepot. Door den minister van koloniën is bepaald, dat de afdeeling aan vullingstroepen, die den 29en Sep tember e. k. ter sterkte van 157 onderofficieren en minderen van het koloniaal werfdepót naar Batavia moet vertrekken, gebracht wordt op een sterkte van '10 onderofficie ren en 220 korporaals en soldaten. Bovendien zullen van dat depót op 6 en '13 October a. s. in plaats van 53 en 85 militairen, respectie velijk op die datums detachementen ter sterkte van 5 onderofficieren en 100 minderen en van 12 onder officieren en 200 korporaals en man schappen naar Indie worden uitge zonden. Tevens is nog door dien minister bepaald, dat voorloopig steeds in de eerste plaats kader en man schappen der artillerie zullen zijn uit te zenden. „Nu heb ik toch 50 morgen land en die vervloekte vliegen zetten zich maar altijd op 't puntje van mijn neus." Zoo, Willem, wat veer jij tegen woordig uit? Ik werk voor de pers I Een ondankbaar soort van werk, is het niet Och, zeg dat nietl Haast alles wat ik schrijf wordt mij, onder dankbetuiging, teruggezonden I Afgetroefd. Student (tot een ouden heer in een café). Hoe komt het toch, mijnheer, dat geestrijke dranken oudere heeren steeds in de beenen en jongere hee ren steeds naar het hoofd schieten Oude heer. Heel eenvoudig Zij zoeken bij ieder mensch de zwakste plaats op. Een kiesche wenk. Een advokaat, even bekend we gens zijne bekwaamheid als zijne leelijkheid, valt zijne tegenpartij heftig aan. De president verzoekt hem zich te matigen. De advokaat hervat: «Die ongelukkige draagt immers den stempel van zijn karakter op zijn gezicht't is de leelijkste vent. dien ik ken Met een onbeschrijfelijlten glim lach zegt de president: «Advokaat... gij vergeet u!" (Figaro.) Een beroemd professor had zoo volkomen het gehoor verloren, dat men slechts schriftelijk met hem ver- keeren kon. Hij ging te Amsterdam met den procureur Yangman naar huis, nadat zij samen een soirée had den bijgewoond, waaraan professor uit den aard der zaak maar weinig had gehad. Het was een heele afstand, en zwijgend wandelden zij naast elkaar. De procureur, een groot en statig man, met breedgewelfde borst en machtige iongen, dacht eindelijk; Dat is verbazend vervelendik zal toch mijn goeden wil eens toonen en als ik van al mijne stemmiddelen gebruik maak, dan zal die doove kwartel me toch wel verstaan Waar woont u vroeg hij met eene stem, die de bazuinen van Jericho overstemd hebben zou. De professor verstond er geen let tergreep van. Maar heel uit de verte geheel aan de andere zijde der gracht weerklonk uit den mond van eenderde het ant woord Ik woon op de Prinsengracht maar wat gaat jou dat aan Aan 't spoorweg-loket. In de agitatie des afscheidsnemens van man en kind, vraagt eene dame aan het spoorweg-plaatsbureau, met de uitvoerigheid der zenuwachtigheid Eén Breda, als het u belieft, tweede klasse, dames-coupé. Moet het ook soms een hoek plaatsje wezen, mevrouw, vr agt de beambte vriendelijk. „Waar werkt je vader, jongen „Vader werkt niet; vader is poli tieagent." Zwevende toovenaars. „In Calcutta aldus verhaalt pro fessor Kellar woonde ik een séance van draaiderwischen bij. Het publiek, dat uitsluitend uit Engelschen bestond werd in een groot leegstaand gebouw gevoerd. Aan de achterzijde bevond zich geen deur en aan beide zijden van den ingang waren twee vensters mei uitzicht op de straat. Toen we binnenkwamen, was er niemand tegen woordig en daardoor konden we de ruimte zorgvuldig onderzoeken. Daar na trokken we met krijt een streep, die ongeveer een derde van het locaal afscheidde, dat we voor de toeschou wers bestemd hadden. Op dit oogên- blik verschenen vier fakirs, die ons proeven van hun kunst geven wilden. Een oude fakir nam een komfoor en zette het ongeveer op tien voet van de krijtstreep. Hierop goot hij op de gloeiende kolen een wit poeder, dat een sterken en aangenamen geur verspreidde. Een witte damp steeg uit het kom foor op, die de gansche ruimte vulde, maar den achtersten muur toch nog duidelijk zichtbaar liet. Zes of acht voet achter het komfoor begon de oude fakier met zijn derwischen lang zaam te dansen. Ze lieten geen ge luid hoorenlangzamerhand werd de dans levendiger. Plotseling zagen we tot onze groote verbazing slechts een gezicht meer, dat van den grijsaard. Zachtjes aan werd de dans langzamer en een of twee minuten later kwam de grijsaard bij het komfoor, groette ons en wees met een majestueuze be weging naar den achtergrond van het gebouw. Vol spanning keken we in de rich ting van zijn gebaar geen levend wezen of eenig voorwerp was er zicht baar, met uitzondering van den grijs aard. Na nog eens gegroet te hebben, nam hij zijn vroegere plaats achter het komfoor weer in en begon weer te dansen maar in een omgekeerde richting. Terwijl hij den arm uitstrek te, begon hij op zachten, eentonigen toon te zingen„Ai ya or ekto". Misschien oefende deze niet onme- lodieuse zang in verbinding met den witten damp een hypnotische wer king op ons uit. Mijn oogen waren vol opmerkzaamheid op dat draaiende gelaat gericht, toen ik bemerkte dat de grijsaard deelen van zijn lichaam van zich af scheen te slingeren, eerst een arm toen den tweede, daarop een been. De illusie was volkomen, wan-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 9