Chapoteau de moordenaar. HAARLEMMER HALLETJES ccxvn. BINNENLAND. Polydore Chapoteau was kruide nier geweest, maar had zich uit de zaken teruggetrokken. Hij had een kleine villa gekocht, hield kippen en leefde rustig en gelukkig. Goedhar tig en gastvrij als hij was ontving hij gaarne zijne buren bij zich en onder deze was Champignol zijn beste vriend. Ze hadden elkaar ontmoet in de so ciëteit en samen merkwaardige par tijtjes biljart gespeeld. Wie beter ca ramboleeren kon, Chapoteau of Cham pignol, was moeilijk te zeggen. Laatst genoemde kwam eiken Donderdag, dat was voor eens en voor altijd af gesproken, bij Chapoteau dineeren. Op zekeren Donderdag toen Cham- pinol weer in het gastvrije huis van Chapoteau verscheen, zeide deze „Mijn vrouw is met de meid naar de stad om inkoopen te doen en komt pas met den laatsten trein thuis. We zullen dus zelf de pot moeten koken 1" Champignol deed het schort van de meid, Chapoteau dat van zijn vrouw voor en terwijl de een de groenten kookte, braadde de ander vleesch. Het was een smulparty. Aan het dessert verscheen een meloen door Chapoteau zelf gekweekt en die pre cies rijp was. Daar Champignol dol was op me loen liet hij alleen den buitenwand en de pitten over. Na de koffie trok hij een leelijk gezicht en zei: „Het stormt in mijn maag, ik heb er teveel van gegeten." Hij lachte niet meer en werd neer slachtig. Chapoteau stond zonder een woord te zeggen op, opende een laadje waarin zijn huisapotheek geborgen was en, een vande fleschjes eruit ne mende, goot hij Champignol daarvan een kleine hoeveelheid in den mond. „Ik ben een man van hulpmidde len", zei hij fier. „Gaat het nu wat beter Champignol streek met zijn hand over -.ijn maag en knikte bevestigend onmiddellijk daarop gleed zijn hoofd op zijn vest en scheen hij in te slapen. „Een heilzame slaap 1" mompelde Chapoteau, tevreden over de werking van zijn drankje. In afwachting van Champignols ontwaken, begon hij het aardewerk af te wasschen. Na een uur keerde hij op zijn teenen in de kamer terug Champignol was nog niet wakker. „Ik zal de kippen eerst maar eten geven", zei Chapoteau en bracht een halluur met dien arbeid door. Champignol sliep nog steeds. „Dat duurt lang", zei Chapoteau. „Ik zal mijn slaplanten gaan begie ten". Dit hield hem een uurtje bezig. Nu zou Champignol toch wel wakker zijn. Hsn Zaterdagavondpraatjg. Er wordt vaak beweerd, dat de be scheidenheid de wereld uit ia en ik heb meer dan eens hooren betoogen, dat die eigenschap in onze maatschap pij een kwaad is voor hen die haar bezitten. Deze cynische opmerking kan men dagelijks hooren. Schreeuw, schetter, dring u op den voorgrond, duw op zijde wat u inden weg staat, gedraag u of ge alles weet en alles kunt en het zal u goed gaan in de wereld 't Zal u goed gaan in de wereld dat wil zeggen dat ge veelgeld zult verdienen. Een andere beteekenis wordt er niet aan gehecht, 't Is er niet om te doen, de achting van uwe me deburgers te verwerven, iets bij te dragen tot het welzijn van de maat schappij o neen, in de allereerste plaats wordt gevraagd: „waar is geld te verdienen De |lieden van dit slag zouden met alle genoegen een hospi taal bouwen om er de lijdende menschheid in te verplegen, mits er iets aan te verdienen was. Dit is dan ook, naar mij dunkt, de reuswachti- ge dwaling van onzen tijddat geld alleen gelukkig maakt. Schrgf een Ëlebisciet uit over de vraa wat men ever wil: wijsheid of rijkdom en zie welke kapitalen ge noodig zoudt hebben, om aan de wenschen van de menschen te voldoen. Wijsheid zoudt ge in massaas overhouden. Dat arti kel wordt niet verlangd. Het spreekt van zelf, dat hetj geld een zekere mate van geluk geeft en 't zou dwaasheid zijn dat te ontken nen. In onzen tijd evenwel wordt het schromelijk overdreven. „Hoeveel zou A. wel hebben? Een ton denk ik. Gelukkige kerel En hoeveel B.? O, die bezit wel een to* of drie." In diens plaats zou ik willen wezen I En wanneer we zeggen dat C. een millioen heeft, dan zou de ander in niemands huid willen steken dan in die van C. Laten we nu eens een oogenblik Maar neen, Champignol sliep nog altijd. „Neen, dat is toch te gek,,'bromde Chapoteau. Hij gaf zijn vriend een duw in den rug, eer6t zachtjes, toen al harder, maar Champignol verroerde zich niet. Toen begon Chapoteau het koude zweet uit te breken. Zou hem een ongeluk zijn overkomen Misschien was er een bloedvat gesprongenme loenen zijn verraderlijk. Hij strekte de handen van Cham pignol uit en sloeg er op, opende hem den mond en blies daarin. Alles hielp niet. Eindelijk kriebelde hij hem onder de armen en schaterde het daarbij zelf uit, om hem maar tot bewustzijn te brengen, hoewel hij in wendig al heel weinig gestemd was tot lachen. Champignol bleef onbeweeglijk als een stuk steen. Misschien was het beter hem te laten zitten. Hij zou vanzelf wel wak ker worden, Chapoteau wandelde dus zijn tuin eens rond, ten prooi aan zijn vage angst. Plotseling kwam hem het denkbeeld voor den geest, dat zijn vriend hem wellicht voor den gek hield. Hij hurkte voor hem neder. „Komaan, Champignol, geen aar digheden. Nu is het genoeg, hoorl" Champignol verroerde zich niet. „Champignol, mijn oude Champig nol, mijn Cognol, mijn Pignol. Al deze streelende bij naampjes werden gezegd op een toon van vriend schap, gemengd 'met angst en vrees. Van de uitdrukking Pignol, gezegd met een aandoenlijke trilling in de stem, zou een steun getroffen zijn ge worden. Champignol bleef er onge voelig onder. „Staat het er zoo mee?" riep Cha poteau. En plotseling boos wordende, gaf hij zijn vriend een Hinken oor vijg. „Daar danP' Champignol waggelde en viel met een bons met het hoofd op de tafel. „Nu wil je me bang maken he? Dat lukt niet, hoor. Daar, daar!" Chapoteau sloeg nu hard. Maar opeens bleef zijn arm werkloos han gen. Als het eens geen grap was? Hij greep zijn hoed en stormde de deur uit. Hij wou een dokter gaan halen. Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht 1 Toen hij vlak bij het huis van den dokter was bleef {hij staan als een paal. ^Hij had laudanum aan Cham pignol gegeven althans hij had het hem willen geven. Misschien had hij zich vergist en hem wat anders ge geven, een vergift. Als men het lijk opende, zou het vergift ontdekt worden en hij naar de gevangenis- en naar het schavot worden gesleept. Naar 'tschavot! In zijn hoofd duikelden de gedach ten om en over elkander, 't Was of bladeren in de Arabische Nachtver tellingen en daaruit een toovenaar leenen, dien we, daar hij toch een naam dient te heboen, Ben Yusuf zullen heeten. Ben Yusuf zal dezen rijkdomlievenden man omtooveren in A. B. of, C. „Wat wilt ge het liefst?" X. aarzelt natuurlijk geen oogen blik tusschen éen ton, drie ton of een millioen. „Ik zou in de plaats van C. willen zijn*" „Heel goed, maar," (hier kijkt Ben Yusuf hem doordringend aan), „C. wordt door jicht geplaagd. Dat krijgt ge dus natuurlijk op den koop toe." De ander trekt een scheef gezicht. Jicht? Een kwaad aanhangsel zelfs van een millioen. Een jichtig man heeft niet neel veel plezier van xjjn geld en vooral niet terwijl hij een aanval van zijn kwaal ondergaat." „Drie ton is ook een mooi kapi taaltje. Weet je wat Ik wil wel zijn in de plaats van B." „Goed," zegt Ben Yusuf, „maar be denk, dat B. gekweld wordt door zijn slecht humeur. Niemand kan het in zijn omgeving uithouden, ieder ont loopt hem zooveel mogelijk. Op alles heeft hij aanmerking, niets is naar zijn zin. Wilt ge onder die omstan digheden drie ton rijk zijn, dan zal deze tooverstaf u onmiddellijk in B. veranderen." Dat valt X lang niet mee. Hij heeft een oom in zijn familie, die wel geen drie ton. maar precies zulk een hu meur bezit als Ben Yusuf hem nu beschrijft van B. Wat heeft iemand aan geld, wanneer van alles wat hij er voor koopen kan, niets hem be- viedigt? „Tot die eeuwige pruttelaars wil ik niet behooren," antwoordt hp. „Ik wil bescheiden zijn en mg met de ton gouds van A. vergenoegen. Too venaar doe uw werk!" „Zoo dadelqk," antwoordt Ben Yu suf. „Eerst moet gij weten, wat ge daar bij toe krijgt. Gierigheid, aohterdocht en voortdurende angst voor dieven. Dat drietal zijn de trouwe metgezel len van A. Wilt ge die met zijn geld overnemen er molens in zijne hersens ronddraai den. Langzaam keerde hij op zijn schre den terug. Misschien was Champig nol nu wakker geworden Yergeefsche hoop Champignol zag groen, zijn handen waren ijskoud. Den polsslag voelde Chapoteau niet meer. Nu was alles verloren. Cnap^teau begroef zijn hoofd in zijn handen en kon toch het visioen niet verjagen van dit groenbleek gezicht met strak trekken en gesloten oogen zijn slachtoffer. Hij was alleen, zonder getuigen. Niemand die verklaren kon dat hij onschuldig was. De bewijzen waren overstelpend. Een alibi was niet te verstrekken. Men had Champignol bij hem zien binnengaan en wist bo vendien, dat hij iederen Donderdag bij hem kwam. Een redmiddel bleef hem nog over. Hij nam Cnampignol bij de schouders en sleepte hem achter zich aan het huis uit, naar het einde van den tuin. De avond viel. Plotseling viel een takje op Chapoteaus hoofd neer en hij richtte zich, een angstkreet slakend, op, gereed om te vechten. Ben kat, die op den muur zat te spinnen, keek nem zoo doorborend aan dat hij sidderde. Tegen de heg was een groot gat waarin hij dorre bladeren had willen werpen. Hier liet Chapoteau het lijk van zijn vriend in zakken en daar zijn voeten er boven uitstaken, bedekte hij die met bladeren. „Vaarwel Champignol!" zei hij snikkend. Nu wa net slachtoffer al thans op een veilige plek, waar men het niet zoo spoedig zou ontdekken. Hij had den tijd om te vluchten. Langzaam ging hij op goed geluk af het veld in. Zijn eenige gedachte was, te blijven loopen tot hij de we reld uit was, maar zijn voeten droe gen hem zoover niet. Elk oogenblik moest hij op den weg gaan zitten. Hij had een zakdoek om zijn hoofd geknoopt om niet herkend te wor den reeds gebruikte h\j booswichten streken. In minder dan drie uur was hij alzoo van een gezeten burger een mis dadiger geworden. Wat kwam het er op aan, of zijn geweten zuiver was In 't oog der wereld zou hij er niet minder schuldigMom zijn en zijn mig daad zou men te vreeselijker vinden, omdat hij zijn besten vriend had vermoord. Was hij daarvoor vijf-en- vijftig jaar een eerlijk en braaf man geweest Arme Chapoteau! Arme juffrouw Chapoteau I Hij zag zich reeds op de bank der beschuldigdende president sprak tot hemvoor hem lagen de kleederen van het slachtoffer uitgespreid. Achter hem brulde een joelende menigte. Dat vreeselijk denkbeeld joeg hem verder. Soms bleef hij staan, meenende „Maar ik ben niet gierig en niet achterdochtig en niet bang voor die ven!" roept A. uit, ten einde raad. „Zou ik mij ter wille van wat geld, mijn leven bederven? Ik wil ook in de plaats van A. niet zijn en blijf dan maar liever den armen, onbeken den X." Ben Yusuf knikte hem welgevallig toe, nam zijn tooverst&f, zwaaide die driemaal rond en stond een seconde later weer op zijn plaats in de Ara bische Nachtvertellingen. „Dat is nu alles heel mooi," zal deze of gene opmerken. „C. is allicht door te veel lekker eten en drinken jichtig geworden, B. zou niet zoo'n brompot zijn als hij financieel afhanke lijk was en in den strijd om het be staan in aanraking kwam met men schen van allerlei meeningen en be grippen en A. gansch en al is de slaaf van zijn geld. Maar er zijn ook rijke lieden, die mild zijn, blijmoedig en gezond. In hun pla ts zou menigeen gaarne willen wezen." „Waarom „Wel, zij kunnen krijgen wat ze verlangen „Lekker eten en drinken dus al weer „Dat ook en een prettig huis en aangename kleeren en equipage en een reisje naar het buitenland."' „Goed, al die dingen lij k-.n bijzonder aam rekkelijk voor hem, die ze niet heeft. Een arme drommel zal naar een malsche, sappige biefstuk watertanden. Maar laat hij eens een half jaarlang eiken dag biefstuk eten en vraag hem dan eens wat hij van biefstuk vindt. Datzelfde is van toepassing op al de genoegens die boven werden opge noemd. Of zoudt ge denken, dat hg die eigen equipage houdt, zooveel genot heeft van een ritje in zijn zach- ten landauer, voortgetrokken door snelvoetige paarden, als de arme, die eens per jaar uit potverteren gaat, van zijn rijtoer in een Jan Plezier, getrokken door twee magere Rossi nanten „Zulke genoegens als lekker eten en drinken, reizen, rijden, mooie klee ren dragen en dergelijke meer, zijn alleen aantrekkelijk vo >r hen, die deze genoegens niet kennen. Zoodra dat iemand achter hem aan kwam. In de schemering kregen de boomen allerlei vreemde gestalten. De wind luisterde„moordenaarVoor een grooten waterplas bleef hij staan en dacht er over om daarin te springen. Zijn geweten verbood het hem evenwel. Opeens hoorde hij stappen. Twee gendarmen kwamen in de richting waar hij stond den weg langs. In de schemering waren hunne schaduwen lang als schavotpalen. „Alles is gedaan," zuchtte de arme Chapoteau. „Ik word vervolgd. Ze zullen mij arresteeren l" Bevend verborg hij zich achter een boom.De gendarmen gingen langs hem heen en zagen hem niet. Chapoteau dwaalde nog een paar uur rond. Eens bonsde hij met het hoofd tegen een muur. Voor hem doken de zwarte schaduwen van huizen uit den nacht, donker en somber als zijn misdaad. Ónder de deur van een dier huizen evenwel kwam een straal van licht. Uitgeput en versuft klopte Cha poteau er aan. Binnen hoorde hij stemmen. De deur werd geopend. Chapoteau slaakte een kreet. „Champignol Het was Champignol zelfhij was in het gat wakker geworden en lachte nog om den poets, dien Chapoteau hem naar Lij dacht, gebakken had. „O, grappenmakker van een Cha poteau zei hij schaterend. Maar dan was het toch wel lauda num geweest, dat hij hem gegeven had? Welzeker, maar in te groote dosis. Chapoteau was waanzinnig van vreugde. Hij had zijn vriend niet ver giftigd. Hij had geen moord begaan. Hij zou niet op 't schavot sterven. En nog ietwat angstig hem de hand drukkende, voelde hij eens goed of het wel vleesch was dat hij drukte. Hij was het wel en niet zijn schim! Chapoteau krijgt geregeld Champignol des Donderdags bij zich te eten. Maar als hij hem aanziet, gaat hem toch een rilling over de leden. Eigenlijk geloof ik niet, dat hij Champignol ooit den angst, dien deze hem hoeft aangejaagd, vergeven zal. Schutterij en leger. Art. 37 der Schutterij wet luidt „De schutterijen zullen met gewe ren van hetzelfde kaliber als bij het leger worden gewapend, en van pa- troontasschen, alsmede van het tot derzelver wapenrusting benoodigd lederwerk worden voorzien." Is de schutterij wet evenals de Zon dagswet een wet zoo maar voor de aardigheid? vraagt „De Del venaar". Ot moeten de schutters nu ook nieuwe geweren hebben? Of is dat artikel tot dusver nooit zij er kennis mee gemaakt hebben, is het genot verdwenen. Is dan gebrek lijden geluk? Ik zal het niet beweren. Gebrek is een vree selijk iets en geen maatregel ig over bodig die er toe kan bijdragen, om de menschen daarvoor te behoeden. Er zijn er evenwel die vinden dat ze gebrek lijden, omdat ze niet evenals sommige anderen, een groote buiten- landsche reis kunnen maken en dat noem ik geen gebrek lijden. Hier komt uit de karaktertrek van dezen tijd, dien ik in den aanvang van dit stukje noemdegebrek aan bescheidenheid. „Bescheiden wen- schen"iis een uitdrukking van vroeger, het einde der 19de eeuw kent haar bijkans niet meer. De burgemeester van Haarlem heeft gisteren in de vergadering van Provinciale Staten alle dierenvrienden voorgoed aan zich verplicht. Hij wees met nadruk en in zeer welgekozen taal op de vele onjuistheden in het rapport van de Commissie uit de Staten, waarvan de hoofdinhoud in het vorig nummer van dit blad is opgenomen. Het was aangenaam dit krachtig woord ten voordeele van den hond te hooren, waar zoovele menschen met een minachtend woord of een spottend lachje dergelijk quaeaties ple gen af te maken. Zóo weinig is de groote massa gewoon, deze zaak van het tegengaan van hondenmishande ling te behandelen met den ernst dien zij verdient, dat een commissie van ernstige mannen als die uit de Staten niet kon nalaten eene verge lijking te maken van honden met ezels en paarden onder de kar, een vergelijking die allesbehalve een ar gument, maar zeer zeker een groote flauwiteit mocht heeten. Met zulke goedkoope grollen maakt men de beste zaak ter wereld af. De heer Boreel wees er op, dat de Commissie de zaak wel theoretisch, maar niet praktisch bekeken had. Hoe kon dat, zoo vraag ik, anders? I)e Commissie bestond uit vijf Am sterdammers en twee burgemeesters toegepast, adres de Snidergeweren Óf moet de schutterij wet herzien worden, om aan dit keurkorps oude gewereD te geven? Of... Of is het beter niets te vragen en te zwijgen? Werving voor Indien. In de vier maanden Juli tot October van dit jaar zijn 1608 man voor den Indischen dienst aangeworven, waar onder 1272 in de twee laatste maan den. Van die 1608 waren 1471 Ne derlanders en wel 868 overgegaan uit het leger hier te lande en 603 buiten het leger geworven. Bijzonder groot was daarbij het getal militieplichtigen (570 geoefenden), wat als gevolg wordt beschouwd van het kon. besluit van 1 Sept. jl., waarbij het handgeld voor de maanden September en Óctober van f200 op f300 werd gesteld. Dit is nu verlengd over de maanden No vember en December. Door deze gunstige resultaten der werving was de Regeering in staat het Indische leger in den laatsten tijd zeer krachtig aan te vullen. Nadat van 1 Januari tot 1 Juli dezes jaars reeds 1114 man suppletietroepen in Indië waren aangebracht, benevens eene compagnie der koloniale reserve ter sterkte van 193 onderofficieren en manschappen, zijn van 1 Juli tot 4 October nog ontscheept 493 man sup pletietroepen, en sedert zijn of worden geleidelijk aangebracht de van en met 1 Sept. jl. vertrokken of nog vertrek kende detachementen, die tot en met de uitzending op 1 Dec. e. k. (het laatst gecommandeerde detach.) samen een cijfer van 2280 onder officieren en manschappen vertegen woordigen, waaronder 297 van de ko loniale reserve, zoodat dus van 1 Jan. 1894 tot med. Jan. 1895 in Indië zullen zijn aangebracht 4080 man, voor het overgroote meerendeel Ne derlanders, en daaronder een aanzien lijk aantal reeds vrij goed geoefende soldaten. Bij de koloniale reserve werden aan genomen van 1 Jan. tot uit. Augus tus 1894, 151 man. Ook bij de koloniale reserve werd de werving, zonder eenige wijziging in de bepalingen, merkbaar gunstiger in September en October jl.in die beide maanden samen werden te Nij megen aangenomen 174 man. Reeds sedert 1859 is aan de offi cieren bij het koloniaal werfdepot eene toelage verzekerd, ter vervanging van de hun vroeger toegelegde gratifica tiën, die big kens de ter zake die nende voordracht aan den Koning verleend werden omdat de dienst bij het werfdepot vorderde: „buitenge wone inspanning, on vermoeiden ijver en veel tact en energie om de krijgs tucht te handhaven". van plattelandsgemeenten. Kan een zeeman gelden voor deskundige in aardgravingen en een soldaat in een jury zitten voor de beoordesling van handwerken? Heeft een Amsterdam mer verstand van hondenkarren Waar moest hij die gezien hebben Toch zeker ni9t op den Dam, op de Heeren- of Keizersgrachten? De heer Henny, die het rapport uitbracht, liet zich dan ook ontvallen dat de commissie bij verschillende leden had geinformeerd en was overi- >;ens blijkbaar zóo weinig in de zaak. dat hij van de adressante sprak als van de „vereeniging tot bescherming van honden Hoor, welk een tegenstelling dit ge praat maakt met de forsche verklaring van den heer Boreel, dat de uitdruk king het af eD toe voorkomen van misbruiken behoort te worden ver staan het af en toe niet voorkomen van misbruiken. Hoor dezen spreker gewagen van de menschonteinnde mis handeling, waaraan de honden voor hondenkarren blootstaan. De heer Henny hield zich aan de wet vast en raadde adressante aan. troost te zoeken bij de politie en jus titie. Dat doet zij al door een premie nit te reiken aan den politieambtenaar, die een overtreding constateert, welke gevolgd wordt door een veroordeeling. Maar is 't niet beter, preventief dan repressief te werk te gaan en de hon den zoo ie doen aanspannen, dat zij niet of althans veel minder gekweld kunnen worden Mij dunkt van ja. De heer Boreel bracht hulde aan de vereeniging, die door haar adres een stao in de goede richting had gezet. Maar meer hulde komt toe aan den heer Boreel, die in zoo welspre kende taal en op zoo overtuigende wijze de belangen van het edelste onzer huisdieren heeft verdedigd, we tende dat de algemeene opinie in de de Staten tegen zgne meening in- druischte. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of zijn krachtig woord zal tot de verbe tering van de zaak, zoo niet onmid dellijk, dan toch mettertijd hebben bijgedragen. EI ELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 6