Een vreeseltJk oogenbllk. HAARLEMMER HALLETJES P. N. B. C. In Januari van het jaar 1879 Boheepte ik mij te Bouillac op de voor treffelijke stoomboot Niger in, om naar Montevideo terug te keeren, waar ik sedert eenige jaren in het handelshuis van den heer Rimon Pomez de betrekking van correspon dent bekleedde. Mijn grondige kennis der Fransche taal had den heer Pomez bewogen, mij,niettegenstaande mijnen jongen leeftijd ik was pas drie-en twintig jaar oud naar Parijs te zenden met eene opdracht, die eigen lijk iemand van meer gevorderden leeftijd geëischt had. De zaak was nu tot tevredenheid van mijnen chei afgehandeld en met het aangename gevoel, het in mij gestelde vertrouwen gerechtvaardigd te hebben, ging ik aan boord. De eerste dagen van onze reis, in de Golf van Biscaye en langs de kuBt van Portugal, waren regenachtig en stormachtig, zoodat ik bijna niemand van mijn reisgezelschap te zien kreeg. Eerst nadat wij Lissabon verlaten hadden en het weer opgehelderd was, kwam de een na den ander uit ijjne hut om in de voorjaarsien te bekomen van de vermoeienissen der doorgestane zeeziekte. Wij vormden een tamelijk bont ge zelschap: Franschen, Spanjaarden, Por- tugeezen, Argentijnen,Brazilianen ik was de eenige Duitscher aan boord. Op een lange zeereis ontwikkelt zich gewoonlijk spoedig een familiaar verkeer tusschen de passagiers. Het op het vasteland zoo nauwgezet in acht genomen verschil in stand ver dwijnt hier in de gedachte aan de menigvuldige ontberingen en gevaren, die zoowel den voornaamste als den geringste in dezelfde mate treffen en de verveling doet het overige, om de reizigers tot gezelligheid te stemmen. Zoo had ook ik mij spoedig aan e- Bloten bij eene familie, die uit eene Argentijnsche en hare beide dochters bestond. Het hoofd der familie, don Manuel Graciano, was voor politieke zaken eensklaps uit Parijs terugge roepen en daar het opbreken met de huishouding nog al wat tijd in be slag nam, was hij met een vroegere stoomboot vooruitgereisd, om te Mon tevideo de zijnen te verwachten. Donna Francesca was eene lieve, ietwat zwaarmoedige dame van onge veer vijftig jaar, die geheel Europa bereisd had en met voorliefde van hare rijke ervaringen sprak. Elena, de jongete dochter, was ongeveer dertien jaar oud. Zij was acht jaar later ter wereld gekomen dan hare zuster en werd nog altijd als een klein kind behandeld. Zij ging met mij om met al de naïeviteit van een bakvischje, terwijl sennora Graciano zich de rol eener moederlijke vriendin liet aanleunen. Helaas ging de vriend schap dezer twee zoo ver, dat zij mij van vroeg tot laat in beslag namen en mij zelden gelegenheid gaven, Eduarda, de oudste dochter van donna Francesca, te naderen. En, om het maar direct te zeggen, juist die oud- ste dochter was voor mg het krach- ige aantrekkingspunt der familie. Zq bezat al die bekoorlijkheden, welke den Argentijnschen dames in zoo hooge mate eigen is. De frissche, gezonde kleur van haar fijn gezicht, de don kere, gloedvolle oogen en haar betoo- verende glimlach hadden groote uit werking op mij. Dat het mij onder deze omstandigheden verdreot, bijna nooit een oogenblik voor haar over te hebben, was des te begrijpelijker, omdat ik meende te bemerken, dat zij voor de attenties van eenen jongen Franschman, den heer Godin, niet on gevoelig was. Intusschen troostte ik mij met de gedachte, dat donna Fran cesca blijkbaar meer met mij ophad dan met alle anderen, mij in elk op zicht bevoorrechtte en ik dacht langs de moeder tot de dochter te komen Ik speelde behoorlijk viool en donna Francesca was een goede pianiste; des avonds na de thee, als de meeste passagiers op dek gingen om de ver- frisschende zeelucht te genieten, zaten wij in het scheepssalon duetten te spelen. Z9er dikwijls had ik het ge noegen, dat Eduarda bij ons kwam en aandachtig naar ons spel luister de getemperd werd dit genoegen evenwel door het feit, dat zij bijna altijd in gezelschap van den heer Godin verscheen, die neoit verzuimde on$ de uitgezochtste complimenten over ons spel te maken. Het was nog slechts weinige dagen voor onze aankomst te Montevideo, toen donna Francesca des morgens met eene uitdrukking van vermoeie nis in het gezicht aan de ontbijttafel verscheen. Óp onze vraag, of zij niet wel was, antwoordde zij, dat zij eenen slapeloozen nacht gehad had en aan hoofdpijn leed. Den geheelea dag hield de pijn aanvoor de eerste maal, se dert ik haar had leeren kennen, zat zij uren lang op haren stoel, zonder een woord te spreken, by elk gedrui6ch schrikte zij zenuwachtig op, op onze vragen gaf zq verstrooide antwoor den kortom, ze was een geheel andere. Na het avondeten zette zij zich, zooals gewoonlijk, aan de piano, midden onder het spel eehter sprong zij op en verklaarde dat de heete lucht in de kamer haar deed stikken. Eduarda's aanbod, op dek eene wan deling met haar te doen, wees zij af onder voorwendsel, dat zij alleen wilde zijn; des te meer verrastte het mij, toen zij direct daarna naar mij toe kwam en mij verzocht, haar nog wat gezelschap te houden. Wij begaven ons naar het voorste gedeelte van het schip. Donna Francesca zei me„Ik moet u spreken, don Enrique," zeide zij. „Een benauwde droom heeft mij den afgeloopen nacht gekweld ik vrees, d it ons iets verschrikkelijks te wach ten staat." „Vandaar uwe opgewondenheid vroeg ik glimlachend. „Luister," ging zij voort„ik moet u eerst iets uit mijne jeugd vertellen, opdat gij inziet, dat ik reden heb, mij ongerust te maken. Het is nu vijf en twintig jaar geleden. Mijn man was voor zaken naar Rio grande do Sul gegaan en had mij voor de eerste maal in ons huwelijk met mijnen zoon Ri- oardo, die toen twee jaar oud was, alleen gelaten. Ofschoon de scheiding slechts 4 weken zoude duren, viel het afscheid ons beiden toch zeer zwaar wij had den beiden het voorgevoel, dat ons een ongeluk zou overkomen. Na veer tien dagen reeds ontving ik van mij nen man een brief, waarin hij mij mededeelde, dat zijn verblijf waar schijnlijk eenige maanden zoude duren en daar, zooals hij schreef, het ver langen naar ons hem van al zijne kalmte en energie beroofde, verzocht hij mij, hem na te reizen en den winter met hem in Rio door te bren gen. Ik ging natuurlij k volgaarne op zijn voorstel in en begaf mij spoedig aan boord van de kleine kuststoom- boot „Paraguya", die juist tot vertrek gereed lag. De reis scheen zonder on geval van stapel te zullen loopen, het weer was schoon, een zachte zuide- wind bespoedigde onze reis en reeds na weinige dagen verkondigde de ka pitein ons, dat wij nog slechts vier entwintig uren van de plaats onzer bestemming verwijderd waren. Ik herinner mij duidelij k met welke aan gename gevoelens ik mij dien avond ter ruste begaf. Langen tijd lag ik wakend in mijn kooi, mijnen kleinen Ricardo in den arm, steeds denkend aan het spoedige weerzien, dat ik in mijne gedachten met de levendigste kleuren schilderde. Eindelijk sliep ik in. Tegen den morgen ontwaakte ik badende in mijn zweet en aan alle leden bevendik had gedroomd, dat een woedende storm ons kort voor de aankomst verrast en ons schip tegen de rotsen geslingerd ha l. Met ver schrikkelijke natuurlijkheid had ik al de verschrikkingen eener schip breuk doorleefd; van het begin van den storm tot het vergaan der boot was het eene tooneel na het andere voor mijn geestesoog afgespeeldnog hoorde ik het hameren en kloppen der manschappen, die van de planken van het dek een vlot poogden te ma ken mijne vertwijfeling, zoo nabij het doel aan den dood te worden prijs gegeven, was ten toppunt stegen, toen ik ontwaakte. Ik had eenige oogenblikken noodig, om tot mijzelve te komen, want een oorver- doovend alarm belette mij helder te denken. Eindelijk vermende ik mij en opende de deur mijner hut. Welk een aanblik werd mij toen geboden In onbeschrijfelijke verwarring liep alle» door elkander. Uit enkele woor den maakte ik op, dat een storm losgebroken was, dat ons sehip op eene zandbank lag, en er geene hoop was, het weer vlot te maken. Donna Francesc i maakte een oogen blik pauze, de herinnering aan dien nacht had haar overweldigd, zij sprong op en keek met ontstelde blikken naar de zee, die in verheven kalmte voor ons lag. De aanblik van het vreedzame element scheen haar hare kalmte terug te gevenzij ademde diep en streek zich met de hand over het voorhoofd. Pardon, ging zij voort, bij de Bsn Zaterdagaïondpraatje. CCXXVI. De heer Beijnes, ik bedoel den he9r J. J. F. Beijnes, dien men in de wan deling ter onderscheiding van zijn neef en compagnon den blonden Beij nes, de zwarte Beijnes pleegt te noe men, die heer Beijnes is een enthou siast. En omdat hij dat is, verkeert hij in de meening dat anderen zich even warm zullen maken als hij voor een zaak van welker belang hij in zijn ziel overtuigd is. Dit zou ook het geval wezen wanneer ook die anderen enthousiasten waren. Maar enthousiasten zijn zeldzaam als witte raven en de groote menigte is niet gemakkelijk warm te maken, ja blijft vaak zoo kil, dat de beste plannen door haar ijzigen adem sterven. Ik kan mij zoo voorstellen, dat toen de heer Beijnes bemerkte hoe weinig animo er bij het publiek was om mee te doen aan de coöperatieve ver- eeniging voor electriseh licht, hij in verbazing heeft uitgeroepen„maar zien die menschen hun voordeel dan niet in? Beseffen zij niet, dat het licht niet duurder en zeker veel beter zal zijn dan ons tegenwoordige gas „Dat is allee goed en wel," zeiden de weerspannigen tot wie deze phi- lippica mijner fantasie gericht was, „maar do moeilijkheid zit 'em in de - duboeltjes. Die hoofdelijke aanspra kelijkheid van de leden voor het kapitaal is al een struikelblok, maar' de groote quaestie is of het licht in derdaad niet meer dan 2 eenten per uur en per pit zal kosten. U zegt dat wel, meneer Beijnea, maar neem me niet kwalijk: u is een enthousiast 1" Zoo gaat het als iemand uit de groote menigte naar voren treedt en meer activiteit en energie aan den niet de bijzonderheden der catastro phe schilderen het zij u voldoen de dat ik mqnen droom verwezen lijkt zag. Tot in de kleinste omstan digheid werd bewaarheid, wat ik op zoo zonderlinge wijze reeds eenmaal beleefd had. Vier en twintig uur lag ik hopeloos op het wrak, mijn kind aan het hart, totdat de lang verbeide redding kwam. „En hoe geschiedde dat vroeg ik. „Onze schipbreuk had onmiddellijk voor de haven plaats gehadvan hst land had men onze noodschsten ge hoord en was ons te hulp gesneld. Den volgenden dag had ik het geluk, mijnen man te omhelzen, die ons reeds verloren gewaand had en van angst en zorg bijaa vergaan was." Weer maakte zij eene pauze. Haar levendige schildering had mij, on danks mij zeiven, aangegrepen. Ik rilde, niettegenstaande de warme avondluchtik ging naar dea rand vau het schip, om mij doer den aa: blik der kalme zee te overtuigea, dat wij een dergelijk ongeluk niet te duch ten hadden. De maan was opgegaan en spreidde haar zacht licht over de eindelooze watervlakte uit, onhoor baar doorkliefde het schip den oceaan, alleen aan dsn boeg licht schuimende golven voortbrengend, uit het tus- schendek weerklonk zacht een vroolij k gezang naar boven alles alemde rust en vrede. Was hst mogelijk, dat dit zelfde element in tooinlooze woede een schip tst atomen kon verpletteren Al» een antwoord op mijne onuit gesproken vraag klonk het met on heilspellende kalmte uit donna Fran- ceaca's mond„Wij zullen Montevideo niet wederzien." Wat beweegt u tot deze voorspel ling?" vroeg ik verschrikt. „Mijn droom van den afgeloopen nacht," antwoordde zij. „Evenals voor vijf-en-twintig jaren, zag ik ook dit maal het schip aan den ondergang prijs gegeven. Ik zelf van mijne kin deren gescheiden, zag mij in eene reddingsboot, die door d© woedende zee verslonden werd. Gij zult nu mijne opgewondenheid begrijpen." „Hoe kunt u aan eenen droom zulk eens beteekonis toeksnnen?" vroeg ik, terwijl ik mij dwong, ts glimla chen. „Dat de lange reis, de aanblik der zee juist nu kort voor de aan komst, een yerschrikkelij k wedervaren in het geheugen terugroeptdat de gedachte daaraan u zelfs in den slaap niet verlaat is dat nist na tuurlijk? Waarom, wilt gij u door een zoo verklaarbaar feit bang laten ma ken „Ik heb sedert menige zeereis gedaan, en tst op den afgeloopen nacht nooit weer zulk eenen droom gehad," antwoordde donna Francesca zenuwachtig. Omdat de bijkomende omstandighe den verse lillend waren, stelde ik haar gerust. „Ditmaal is uw echtgenoot vooruitgereisd en verwacht u vol ongeduld, evenals voor vijf-en-twintig jarendeze overeenkomst is het, die orgsn zal uwt bezorgdheid weg. nemen." „Ik hoop, dat gij in het gelgk gesteld wordt," antwoordde zij dof. „Ook baat het niet, over de waarschgnlijkheid mijner voorgevoelens te twisten. Het is laat geworden wij willen gaan sla pen. Goeden nacht." Zij gaf mij de nand en ging in hare kooi. Ook ik ging naar beneden en legde mij in mijn bed. Het verhaal van donna Francesca hield mij nog eeni- gen tqd bozig, zonder mij evenwel erg ongerust te maken. In het eerste oogenblik had hare onheilspellende j' profetie inderdaad eenen angstwek- kenden indink op mij gemaaktdoch bij kalmer nadenken overwon ik die vrees geheel. Het schip liep stil als in een rivier. Alle kenteekenen wezen op goed weer waartoe mij dus te kwellen met een schrikbeeld, dat zeker uit eene overprikkelde fantasie voort gekomen wa». Toen ik den volgenden morgen ont waakte, was nochtans mijn eerste werk, naar het kajuitvenster te snel len en naar het weer te zien. Een ondoordringbare nevel omringde ons. Met korte tusschenpoozen hoorde ik! de stoomfluit weerklinken, ter waar- schuwing voor andere schepen, die zich mogelijk in onze nabijheid be vonden en, evenals wij, in een vrij uitzicht belemmerd wareü. Toen ik aan de ontbijttafel kwam en de familie Graciano begroette zeide donna Francesca slechts het eene voor mij verstaanbaar woord: Van daag 1 Ik glimlachte maar kon een onaangenaam gevoel niet van mij af zetten. Het overige tafelgezelschap in de vroolij kste stemming. De kapi tein had hun gezegd, dat het weer] tegen den middag zou opklaren, hij er bepaald op rekende, om vijf uur des anderen morgens in Monte video binnen te loopen. Na twaalf uur kwam de zen wer-| kelijk te voorschijn, een windvlaag verjoeg den nevel, en na weinige mi-| nuten straalde de hemel in het heer lijkste blauw. Ik kon mij de voldoe ning niet ontzeggen, naar mijne vrien din te gaan, om haar te vragen of zij| nog altijd aan haren droom daoht. „Hebt gij ai eens een pampero op| zee beleefd?" vroeg zij mij kalm. Ik antwoordde ontkennend. „Nu dan," ging zij voort, „weet dan, dat gevaarlijke stormen bijna altijd zon der voorafgaande kenteekenen bij eenen heideren hemel losbreken. Bin nen vier-en-twintig uren zult gij de| gelegenheid hebben, u van de waar-' heid te overtuigen." „Mijnentwege," lachte ik, „binnen; vier-en-twintig uren hoop ik al aan land te zijn." „Wij zullen Montevideo niet weer zien," was alles, wat zij antwoorddi Wrevelig liet ik haar alleen, dit stijfhoofdige vasthouden aan haar idi fix verdroot en verontrustte mij teg< gedachte aan het verschrikkelijke, u opwindt en uwe zenuwen in opstand dat ik beleefd heb, geraak ik nog brengt 1 Laat dat nuttelooze peinzen altijd buiten mij zelve. Ik wil u en probeer te slapen de dag van dag legt dan zij, met iets nieuws voor den dag komt en zijn best doet het groote nut daarvan aan te too- nen. Dan heet het„ja, maar u is ook zoo'n enthousiast!" Maar laten we de zaak van de twee kanten bekijken en eens hooren wat de weerspannige verder te zeggen heeft. „Kijk eens hier, meneer Beij nes, u is een man met een groote zaak, die niet bang hoeft te zijn om een duizend gulden of wat er aan te wagen. Al ging de heele zaak na een jaar bestaan in den emmer, dan zou u nog geen epier van uw gezicht behoeven te vertrekken over het gel delijk verlies. Ik en een ander, wij zijn geen men schen in bonis en moeten een dub;- beitje omkeeren vóór we het uitgeven. Nn wil ik wel meedoen als ik maar zeker weet, dat ik er niet teveel geld bij kan inschieten en daarvan ben ik nog niet overtui d." Zoo en niet anders is op dit oogen blik de toestand van de coöperatieve electrische verlichting. Men wil wel, maar durft niet recht. Daarom is 't ook een heel verstandig besluit om de vereeniging niet te ontbinden, maar haar nog aan te houden en in tusschen te trachten de weerspanni gen tot andere gedachten te brengen. Kon men dan met cijfers aantoonen, dat elders in ongeveer gelijke om standigheden de prijs lager of althans niet hooger is dan 2 ct., dan zou er veel gewonnen zijn. Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken. Minder gelukkig is het besluit om de volgende vergadering te houden in September. Óver lichtquaesties moet men praten in den winter als de avonden lang zijn en er behoefte is aan goed licht, niet in September als de zomer nog maar nauwelijks voorbij is. Onze tegenwoordige maatschappij kan er niet over klagen,dat men haar in 't donker laat zitten. Electriseh licht coöperatief en niet-coöperatief, gas licht en gasgloeilicht, verbeterde en verfraaide pe:roleumlampen, alles tot heil der menschheid. En onder de broederen is de petroleum niet de minste: de hoeveelheden die daarvan en niet door do minder vermogenden alleen, gebruikt worden zijn enorm. Booten die met groote moeite tot voor een paar dagen geleden door het ijs braken en naar Amsterdam voeren, kwamen dikwijls terug met niets dan vaten petroleum en maak ten door hunne verhoogde vracht prijzen, nog goede zaken. Dat bij al die lichtsoorten er nog drie waskaarsenfabrieken in ons landje kunnen bestaan is een raadsel voor den oningewijde. Men zou zoo denken dat alleen de hótels het artikel nog in eenige hoeveelheid gebruiken, maar dat schijnt toch niet het geval te zijn. Het weêr van de laatste dagen zou den grootsten mopperaar over ons klimaat tot andere gedachten hebben gebracht. Geen mooier weer dan vorst en zonneschijn, met windstilte. Er is en er wordt op het oogenblik dat ik dit schrijf, dan ook niet weinig ge profiteerd. De liefhebbers maken ge bruik van elk halluurtje dat ze kun nen uitbreken en op de singels kan men er nog velen 's avonds in den maneschijn zien zwieren dat het een lust is. De commissie voor brood en koffie is haar werk weer begonnen en krijgt geregeld vrij wat gasten, een bewijs dat er behoefte aan is. 't Is voor velen een kwade tijd om door te komen, die maand Februari en nu is, hoewel „Vraag en Aanbod" een heel lijstje van beschikbare arbeidskrachten heeft, de werkeloosheid toch dezen win ter niet groot. Voor een gedeelte is dit zeker toe te schrijven aan den bouw van het Brongebouw in het Frederikipark, die aan velen werk verschaft en aan de masia'a gevallen sneeuw, die me nigeen met het ruimen een broodje hebben bezorgd. In Amsterdam hoort men lang niet zooveel van de werk loosheid als den vorigen winter, toen optochten en betoogingen aan de orde van den dag waren. De ijsclub die Maandag reed* een wedstrijd voor amateurs hield heeft er thans een uitgeschreven voor zoons van leden, welke op het oogenblik dat men dit leest reed3 afgeloopen zal zijn. 't Is mijn taak noch mijn plan oin het Bestuur raad te geven, maar mij dacht zoo dat een hardrijderij om levensmiidelen, spek, erwten, boonen en zoo meer, voor vaders van gezinnen uitsluitend in Haarlem woonachtig, eene onderneming zou zijn, waaraan voor de club veel sa tisfactie te beieven was. Aan deelne ming zou het niet ontbreken. Menig een zou wat in zijn schik zijn in deze dagen van luttel verdienste en groote uitgaven, zoo hij een flinke zij spek ol een zak erwten of boonen bemachtigen kon, die hij, zij het dan ook met schaatsenrijden, zelf ver diend had. Of men het nog zoover brengen zal, dat een wedstrijd met paard en ar op het ijs zal kunnen worden ge houden, is een vraag die de geleer den op het stuk van weerkennis de schouders doet ophalen. Volgens hen hebben we veel kans, dat na volle maan (op Zaterdag) er een kentering komt in het weer en als dat het ge val is, dan zijn we over enkele da gen in het voorjaar. 'tls trouwens de vraag of er voor hardarren wel genoeg liefhebbers te vinden zouden zijn. Het aantal arren dat men hier en in den omtrek ziet, is niet groot. Uit Haarlem zien we er van mevrouw de Petit, den heer Victor en den heer Van Dobben, in Overveen bepaalt het zich vrijwel tot de heeren Van der Vliet en Bijvoet en behalve deze vijf zag ik den heer Crommeli* met een ar. Dit is, al» lijkertijd. Ik wilde dus niet lange» met haar alleen zijn, en daar ook™ zij mijn gezelschap niet zocht, was k mij voor de eerst maal op mijnenl overtoeht mogelijk, Eduarda te na-I men spreekt van sierlijke arresledeni vrijwel alles. Vroeger werd daar meeil aan gedaan, maar naar 't schijnt in bij de meesten de liefhebberij er eetl beetje uit. Maar 'tis de vraag of het ijssterkl genoeg is om een aantal arren en dj daarbij beboorende mensehenmassa goed te dragen. Het mag dik zijsl sterk is het in evenredigheid nietf In en onmiddellijk buiten de stf waar het meest gereden wordt, zijn] de banen dan ook vrijwel afgereden] een bewijs dat het niet hard i» ge] wee6t. Op verschillende punten nog tochtgaten gebleven, en in ieder! geval is voorzichtigheid bij het rijdenl aangeraden. E ?n dag of wat liep hier al een gerucht, dat dri«| jonge meisjes op de Leidsche Vaan er waren doorgezakt en verdronken] en men wist zelfs te vertellen, dat eenl daarvan den naam droeg van een J bekende familie te Hill gom. Gelukt kig kwam het verhaal slechts ui; iemands verkoudenverbeeldingskrach; voort. Van ernstige ongelukken zijnf we tot dusver, dank zij de waakzaam! heid van onze politie die stredsvlug bij de hand was om een drenkeling! weer op het droge te brengen, ver-[ schoond gebleven. Het „ijs kostte! nog geen menschenvleis" zooals het| bekende rijmpje dat uitdrukt. Wie wel het meeste plezier vaaf] het ijs hebben zijn de militairen, di«| heel wat liever ij soefeningen houdend dan de gewone exceroities. Hier ook verloochent de Nederlander zijn [aardil die hem naar het water trekt,' nietj en als de Franschen of Duitschers oa» eens wilden komen inpikken in een winterperiode als deze, dan zouden! we hen met versnelde ijs-masrehen zool verbazen, dat zij met versnelde land- marschen ervan doorgingen [FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6