Een vreeseltJk oogenbllk.
HAARLEMMER HALLETJES
P. N. B. C.
In Januari van het jaar 1879
Boheepte ik mij te Bouillac op de voor
treffelijke stoomboot Niger in, om
naar Montevideo terug te keeren,
waar ik sedert eenige jaren in het
handelshuis van den heer Rimon
Pomez de betrekking van correspon
dent bekleedde. Mijn grondige kennis
der Fransche taal had den heer Pomez
bewogen, mij,niettegenstaande mijnen
jongen leeftijd ik was pas drie-en
twintig jaar oud naar Parijs te
zenden met eene opdracht, die eigen
lijk iemand van meer gevorderden
leeftijd geëischt had. De zaak was nu
tot tevredenheid van mijnen chei
afgehandeld en met het aangename
gevoel, het in mij gestelde vertrouwen
gerechtvaardigd te hebben, ging ik aan
boord.
De eerste dagen van onze reis, in
de Golf van Biscaye en langs de kuBt
van Portugal, waren regenachtig en
stormachtig, zoodat ik bijna niemand
van mijn reisgezelschap te zien kreeg.
Eerst nadat wij Lissabon verlaten
hadden en het weer opgehelderd
was, kwam de een na den ander uit
ijjne hut om in de voorjaarsien te
bekomen van de vermoeienissen der
doorgestane zeeziekte.
Wij vormden een tamelijk bont ge
zelschap: Franschen, Spanjaarden, Por-
tugeezen, Argentijnen,Brazilianen ik
was de eenige Duitscher aan boord.
Op een lange zeereis ontwikkelt zich
gewoonlijk spoedig een familiaar
verkeer tusschen de passagiers. Het
op het vasteland zoo nauwgezet in
acht genomen verschil in stand ver
dwijnt hier in de gedachte aan de
menigvuldige ontberingen en gevaren,
die zoowel den voornaamste als den
geringste in dezelfde mate treffen en
de verveling doet het overige, om de
reizigers tot gezelligheid te stemmen.
Zoo had ook ik mij spoedig aan e-
Bloten bij eene familie, die uit eene
Argentijnsche en hare beide dochters
bestond. Het hoofd der familie, don
Manuel Graciano, was voor politieke
zaken eensklaps uit Parijs terugge
roepen en daar het opbreken met de
huishouding nog al wat tijd in be
slag nam, was hij met een vroegere
stoomboot vooruitgereisd, om te Mon
tevideo de zijnen te verwachten.
Donna Francesca was eene lieve,
ietwat zwaarmoedige dame van onge
veer vijftig jaar, die geheel Europa
bereisd had en met voorliefde van
hare rijke ervaringen sprak. Elena,
de jongete dochter, was ongeveer
dertien jaar oud. Zij was acht jaar
later ter wereld gekomen dan hare
zuster en werd nog altijd als een
klein kind behandeld. Zij ging met
mij om met al de naïeviteit van een
bakvischje, terwijl sennora Graciano
zich de rol eener moederlijke vriendin
liet aanleunen. Helaas ging de vriend
schap dezer twee zoo ver, dat zij mij
van vroeg tot laat in beslag namen
en mij zelden gelegenheid gaven,
Eduarda, de oudste dochter van donna
Francesca, te naderen. En, om het
maar direct te zeggen, juist die oud-
ste dochter was voor mg het krach-
ige aantrekkingspunt der familie. Zq
bezat al die bekoorlijkheden, welke
den Argentijnschen dames in zoo hooge
mate eigen is. De frissche, gezonde
kleur van haar fijn gezicht, de don
kere, gloedvolle oogen en haar betoo-
verende glimlach hadden groote uit
werking op mij. Dat het mij onder
deze omstandigheden verdreot, bijna
nooit een oogenblik voor haar over
te hebben, was des te begrijpelijker,
omdat ik meende te bemerken, dat
zij voor de attenties van eenen jongen
Franschman, den heer Godin, niet on
gevoelig was. Intusschen troostte ik
mij met de gedachte, dat donna Fran
cesca blijkbaar meer met mij ophad
dan met alle anderen, mij in elk op
zicht bevoorrechtte en ik dacht langs
de moeder tot de dochter te komen
Ik speelde behoorlijk viool en donna
Francesca was een goede pianiste;
des avonds na de thee, als de meeste
passagiers op dek gingen om de ver-
frisschende zeelucht te genieten, zaten
wij in het scheepssalon duetten te
spelen. Z9er dikwijls had ik het ge
noegen, dat Eduarda bij ons kwam
en aandachtig naar ons spel luister
de getemperd werd dit genoegen
evenwel door het feit, dat zij bijna
altijd in gezelschap van den heer
Godin verscheen, die neoit verzuimde
on$ de uitgezochtste complimenten
over ons spel te maken.
Het was nog slechts weinige dagen
voor onze aankomst te Montevideo,
toen donna Francesca des morgens
met eene uitdrukking van vermoeie
nis in het gezicht aan de ontbijttafel
verscheen. Óp onze vraag, of zij niet
wel was, antwoordde zij, dat zij eenen
slapeloozen nacht gehad had en aan
hoofdpijn leed. Den geheelea dag hield
de pijn aanvoor de eerste maal, se
dert ik haar had leeren kennen, zat
zij uren lang op haren stoel, zonder
een woord te spreken, by elk gedrui6ch
schrikte zij zenuwachtig op, op onze
vragen gaf zq verstrooide antwoor
den kortom, ze was een geheel
andere. Na het avondeten zette zij
zich, zooals gewoonlijk, aan de piano,
midden onder het spel eehter sprong
zij op en verklaarde dat de heete
lucht in de kamer haar deed stikken.
Eduarda's aanbod, op dek eene wan
deling met haar te doen, wees zij af
onder voorwendsel, dat zij alleen wilde
zijn; des te meer verrastte het mij,
toen zij direct daarna naar mij toe
kwam en mij verzocht, haar nog wat
gezelschap te houden.
Wij begaven ons naar het voorste
gedeelte van het schip.
Donna Francesca zei me„Ik moet
u spreken, don Enrique," zeide zij.
„Een benauwde droom heeft mij den
afgeloopen nacht gekweld ik vrees,
d it ons iets verschrikkelijks te wach
ten staat."
„Vandaar uwe opgewondenheid
vroeg ik glimlachend.
„Luister," ging zij voort„ik moet
u eerst iets uit mijne jeugd vertellen,
opdat gij inziet, dat ik reden heb, mij
ongerust te maken. Het is nu vijf en
twintig jaar geleden. Mijn man was
voor zaken naar Rio grande do Sul
gegaan en had mij voor de eerste maal
in ons huwelijk met mijnen zoon Ri-
oardo, die toen twee jaar oud was, alleen
gelaten. Ofschoon de scheiding slechts
4 weken zoude duren, viel het afscheid
ons beiden toch zeer zwaar wij had
den beiden het voorgevoel, dat ons
een ongeluk zou overkomen. Na veer
tien dagen reeds ontving ik van mij
nen man een brief, waarin hij mij
mededeelde, dat zijn verblijf waar
schijnlijk eenige maanden zoude duren
en daar, zooals hij schreef, het ver
langen naar ons hem van al zijne
kalmte en energie beroofde, verzocht
hij mij, hem na te reizen en den
winter met hem in Rio door te bren
gen. Ik ging natuurlij k volgaarne op
zijn voorstel in en begaf mij spoedig
aan boord van de kleine kuststoom-
boot „Paraguya", die juist tot vertrek
gereed lag. De reis scheen zonder on
geval van stapel te zullen loopen, het
weer was schoon, een zachte zuide-
wind bespoedigde onze reis en reeds
na weinige dagen verkondigde de ka
pitein ons, dat wij nog slechts vier
entwintig uren van de plaats onzer
bestemming verwijderd waren. Ik
herinner mij duidelij k met welke aan
gename gevoelens ik mij dien avond
ter ruste begaf. Langen tijd lag ik
wakend in mijn kooi, mijnen kleinen
Ricardo in den arm, steeds denkend
aan het spoedige weerzien, dat ik in
mijne gedachten met de levendigste
kleuren schilderde. Eindelijk sliep ik
in. Tegen den morgen ontwaakte ik
badende in mijn zweet en aan alle
leden bevendik had gedroomd, dat
een woedende storm ons kort voor de
aankomst verrast en ons schip tegen
de rotsen geslingerd ha l. Met ver
schrikkelijke natuurlijkheid had ik
al de verschrikkingen eener schip
breuk doorleefd; van het begin van
den storm tot het vergaan der boot
was het eene tooneel na het andere
voor mijn geestesoog afgespeeldnog
hoorde ik het hameren en kloppen
der manschappen, die van de planken
van het dek een vlot poogden te ma
ken mijne vertwijfeling, zoo nabij
het doel aan den dood te worden
prijs gegeven, was ten toppunt
stegen, toen ik ontwaakte. Ik had
eenige oogenblikken noodig, om tot
mijzelve te komen, want een oorver-
doovend alarm belette mij helder te
denken. Eindelijk vermende ik mij
en opende de deur mijner hut. Welk
een aanblik werd mij toen geboden
In onbeschrijfelijke verwarring liep
alle» door elkander. Uit enkele woor
den maakte ik op, dat een storm
losgebroken was, dat ons sehip op
eene zandbank lag, en er geene hoop
was, het weer vlot te maken.
Donna Francesc i maakte een oogen
blik pauze, de herinnering aan dien
nacht had haar overweldigd, zij sprong
op en keek met ontstelde blikken
naar de zee, die in verheven kalmte
voor ons lag. De aanblik van het
vreedzame element scheen haar hare
kalmte terug te gevenzij ademde
diep en streek zich met de hand
over het voorhoofd.
Pardon, ging zij voort, bij de
Bsn Zaterdagaïondpraatje.
CCXXVI.
De heer Beijnes, ik bedoel den he9r
J. J. F. Beijnes, dien men in de wan
deling ter onderscheiding van zijn
neef en compagnon den blonden Beij
nes, de zwarte Beijnes pleegt te noe
men, die heer Beijnes is een enthou
siast. En omdat hij dat is, verkeert
hij in de meening dat anderen zich
even warm zullen maken als hij voor
een zaak van welker belang hij in
zijn ziel overtuigd is. Dit zou ook
het geval wezen wanneer ook die
anderen enthousiasten waren. Maar
enthousiasten zijn zeldzaam als witte
raven en de groote menigte is niet
gemakkelijk warm te maken, ja blijft
vaak zoo kil, dat de beste plannen
door haar ijzigen adem sterven.
Ik kan mij zoo voorstellen, dat toen
de heer Beijnes bemerkte hoe weinig
animo er bij het publiek was om
mee te doen aan de coöperatieve ver-
eeniging voor electriseh licht, hij in
verbazing heeft uitgeroepen„maar
zien die menschen hun voordeel dan
niet in? Beseffen zij niet, dat het
licht niet duurder en zeker veel beter
zal zijn dan ons tegenwoordige gas
„Dat is allee goed en wel," zeiden
de weerspannigen tot wie deze phi-
lippica mijner fantasie gericht was,
„maar do moeilijkheid zit 'em in de
- duboeltjes. Die hoofdelijke aanspra
kelijkheid van de leden voor het
kapitaal is al een struikelblok, maar'
de groote quaestie is of het licht in
derdaad niet meer dan 2 eenten per
uur en per pit zal kosten. U zegt dat
wel, meneer Beijnea, maar neem me
niet kwalijk: u is een enthousiast 1"
Zoo gaat het als iemand uit de
groote menigte naar voren treedt en
meer activiteit en energie aan den
niet de bijzonderheden der catastro
phe schilderen het zij u voldoen
de dat ik mqnen droom verwezen
lijkt zag. Tot in de kleinste omstan
digheid werd bewaarheid, wat ik op
zoo zonderlinge wijze reeds eenmaal
beleefd had. Vier en twintig uur lag
ik hopeloos op het wrak, mijn kind
aan het hart, totdat de lang verbeide
redding kwam.
„En hoe geschiedde dat vroeg ik.
„Onze schipbreuk had onmiddellijk
voor de haven plaats gehadvan hst
land had men onze noodschsten ge
hoord en was ons te hulp gesneld.
Den volgenden dag had ik het geluk,
mijnen man te omhelzen, die ons
reeds verloren gewaand had en van
angst en zorg bijaa vergaan was."
Weer maakte zij eene pauze. Haar
levendige schildering had mij, on
danks mij zeiven, aangegrepen. Ik
rilde, niettegenstaande de warme
avondluchtik ging naar dea rand
vau het schip, om mij doer den aa:
blik der kalme zee te overtuigea, dat
wij een dergelijk ongeluk niet te duch
ten hadden. De maan was opgegaan
en spreidde haar zacht licht over de
eindelooze watervlakte uit, onhoor
baar doorkliefde het schip den oceaan,
alleen aan dsn boeg licht schuimende
golven voortbrengend, uit het tus-
schendek weerklonk zacht een vroolij k
gezang naar boven alles alemde
rust en vrede. Was hst mogelijk, dat
dit zelfde element in tooinlooze
woede een schip tst atomen kon
verpletteren
Al» een antwoord op mijne onuit
gesproken vraag klonk het met on
heilspellende kalmte uit donna Fran-
ceaca's mond„Wij zullen Montevideo
niet wederzien."
Wat beweegt u tot deze voorspel
ling?" vroeg ik verschrikt.
„Mijn droom van den afgeloopen
nacht," antwoordde zij. „Evenals voor
vijf-en-twintig jaren, zag ik ook dit
maal het schip aan den ondergang
prijs gegeven. Ik zelf van mijne kin
deren gescheiden, zag mij in eene
reddingsboot, die door d© woedende
zee verslonden werd. Gij zult nu
mijne opgewondenheid begrijpen."
„Hoe kunt u aan eenen droom zulk
eens beteekonis toeksnnen?" vroeg
ik, terwijl ik mij dwong, ts glimla
chen. „Dat de lange reis, de aanblik
der zee juist nu kort voor de aan
komst, een yerschrikkelij k wedervaren
in het geheugen terugroeptdat de
gedachte daaraan u zelfs in den
slaap niet verlaat is dat nist na
tuurlijk? Waarom, wilt gij u door een
zoo verklaarbaar feit bang laten ma
ken
„Ik heb sedert menige zeereis
gedaan, en tst op den afgeloopen
nacht nooit weer zulk eenen droom
gehad," antwoordde donna Francesca
zenuwachtig.
Omdat de bijkomende omstandighe
den verse lillend waren, stelde ik haar
gerust. „Ditmaal is uw echtgenoot
vooruitgereisd en verwacht u vol
ongeduld, evenals voor vijf-en-twintig
jarendeze overeenkomst is het, die
orgsn zal uwt bezorgdheid weg.
nemen."
„Ik hoop, dat gij in het gelgk gesteld
wordt," antwoordde zij dof. „Ook baat
het niet, over de waarschgnlijkheid
mijner voorgevoelens te twisten. Het
is laat geworden wij willen gaan sla
pen. Goeden nacht."
Zij gaf mij de nand en ging in hare
kooi.
Ook ik ging naar beneden en legde
mij in mijn bed. Het verhaal van
donna Francesca hield mij nog eeni-
gen tqd bozig, zonder mij evenwel
erg ongerust te maken. In het eerste
oogenblik had hare onheilspellende j'
profetie inderdaad eenen angstwek-
kenden indink op mij gemaaktdoch
bij kalmer nadenken overwon ik die
vrees geheel. Het schip liep stil als
in een rivier. Alle kenteekenen wezen
op goed weer waartoe mij dus te
kwellen met een schrikbeeld, dat zeker
uit eene overprikkelde fantasie voort
gekomen wa».
Toen ik den volgenden morgen ont
waakte, was nochtans mijn eerste
werk, naar het kajuitvenster te snel
len en naar het weer te zien. Een
ondoordringbare nevel omringde ons.
Met korte tusschenpoozen hoorde ik!
de stoomfluit weerklinken, ter waar-
schuwing voor andere schepen, die
zich mogelijk in onze nabijheid be
vonden en, evenals wij, in een vrij
uitzicht belemmerd wareü.
Toen ik aan de ontbijttafel kwam
en de familie Graciano begroette zeide
donna Francesca slechts het eene
voor mij verstaanbaar woord: Van
daag 1 Ik glimlachte maar kon een
onaangenaam gevoel niet van mij af
zetten.
Het overige tafelgezelschap
in de vroolij kste stemming. De kapi
tein had hun gezegd, dat het weer]
tegen den middag zou opklaren,
hij er bepaald op rekende, om vijf
uur des anderen morgens in Monte
video binnen te loopen.
Na twaalf uur kwam de zen wer-|
kelijk te voorschijn, een windvlaag
verjoeg den nevel, en na weinige mi-|
nuten straalde de hemel in het heer
lijkste blauw. Ik kon mij de voldoe
ning niet ontzeggen, naar mijne vrien
din te gaan, om haar te vragen of zij|
nog altijd aan haren droom daoht.
„Hebt gij ai eens een pampero op|
zee beleefd?" vroeg zij mij kalm. Ik
antwoordde ontkennend. „Nu dan,"
ging zij voort, „weet dan, dat
gevaarlijke stormen bijna altijd zon
der voorafgaande kenteekenen bij
eenen heideren hemel losbreken. Bin
nen vier-en-twintig uren zult gij de|
gelegenheid hebben, u van de waar-'
heid te overtuigen."
„Mijnentwege," lachte ik, „binnen;
vier-en-twintig uren hoop ik al
aan land te zijn."
„Wij zullen Montevideo niet weer
zien," was alles, wat zij antwoorddi
Wrevelig liet ik haar alleen, dit
stijfhoofdige vasthouden aan haar idi
fix verdroot en verontrustte mij teg<
gedachte aan het verschrikkelijke, u opwindt en uwe zenuwen in opstand
dat ik beleefd heb, geraak ik nog brengt 1 Laat dat nuttelooze peinzen
altijd buiten mij zelve. Ik wil u en probeer te slapen de dag van
dag legt dan zij, met iets nieuws
voor den dag komt en zijn best doet
het groote nut daarvan aan te too-
nen. Dan heet het„ja, maar u is
ook zoo'n enthousiast!"
Maar laten we de zaak van de twee
kanten bekijken en eens hooren wat
de weerspannige verder te zeggen
heeft. „Kijk eens hier, meneer Beij
nes, u is een man met een groote
zaak, die niet bang hoeft te zijn om
een duizend gulden of wat er aan te
wagen. Al ging de heele zaak na een
jaar bestaan in den emmer, dan zou
u nog geen epier van uw gezicht
behoeven te vertrekken over het gel
delijk verlies.
Ik en een ander, wij zijn geen men
schen in bonis en moeten een dub;-
beitje omkeeren vóór we het uitgeven.
Nn wil ik wel meedoen als ik maar
zeker weet, dat ik er niet teveel geld
bij kan inschieten en daarvan ben ik
nog niet overtui d."
Zoo en niet anders is op dit oogen
blik de toestand van de coöperatieve
electrische verlichting. Men wil wel,
maar durft niet recht. Daarom is
't ook een heel verstandig besluit om
de vereeniging niet te ontbinden,
maar haar nog aan te houden en in
tusschen te trachten de weerspanni
gen tot andere gedachten te brengen.
Kon men dan met cijfers aantoonen,
dat elders in ongeveer gelijke om
standigheden de prijs lager of althans
niet hooger is dan 2 ct., dan zou er
veel gewonnen zijn. Leeringen wekken,
maar voorbeelden trekken.
Minder gelukkig is het besluit om
de volgende vergadering te houden
in September. Óver lichtquaesties
moet men praten in den winter als
de avonden lang zijn en er behoefte
is aan goed licht, niet in September
als de zomer nog maar nauwelijks
voorbij is.
Onze tegenwoordige maatschappij
kan er niet over klagen,dat men haar in
't donker laat zitten. Electriseh licht
coöperatief en niet-coöperatief, gas
licht en gasgloeilicht, verbeterde en
verfraaide pe:roleumlampen, alles tot
heil der menschheid. En onder de
broederen is de petroleum niet de
minste: de hoeveelheden die daarvan
en niet door do minder vermogenden
alleen, gebruikt worden zijn enorm.
Booten die met groote moeite tot
voor een paar dagen geleden door
het ijs braken en naar Amsterdam
voeren, kwamen dikwijls terug met
niets dan vaten petroleum en maak
ten door hunne verhoogde vracht
prijzen, nog goede zaken.
Dat bij al die lichtsoorten er nog
drie waskaarsenfabrieken in ons landje
kunnen bestaan is een raadsel voor
den oningewijde. Men zou zoo denken
dat alleen de hótels het artikel nog
in eenige hoeveelheid gebruiken, maar
dat schijnt toch niet het geval te zijn.
Het weêr van de laatste dagen zou
den grootsten mopperaar over ons
klimaat tot andere gedachten hebben
gebracht. Geen mooier weer dan vorst
en zonneschijn, met windstilte. Er is
en er wordt op het oogenblik dat ik
dit schrijf, dan ook niet weinig ge
profiteerd. De liefhebbers maken ge
bruik van elk halluurtje dat ze kun
nen uitbreken en op de singels kan
men er nog velen 's avonds in den
maneschijn zien zwieren dat het een
lust is.
De commissie voor brood en koffie
is haar werk weer begonnen en krijgt
geregeld vrij wat gasten, een bewijs
dat er behoefte aan is. 't Is voor
velen een kwade tijd om door te
komen, die maand Februari en nu is,
hoewel „Vraag en Aanbod" een heel
lijstje van beschikbare arbeidskrachten
heeft, de werkeloosheid toch dezen win
ter niet groot. Voor een gedeelte is dit
zeker toe te schrijven aan den bouw van
het Brongebouw in het Frederikipark,
die aan velen werk verschaft en aan
de masia'a gevallen sneeuw, die me
nigeen met het ruimen een broodje
hebben bezorgd. In Amsterdam hoort
men lang niet zooveel van de werk
loosheid als den vorigen winter, toen
optochten en betoogingen aan de
orde van den dag waren.
De ijsclub die Maandag reed* een
wedstrijd voor amateurs hield heeft
er thans een uitgeschreven voor zoons
van leden, welke op het oogenblik dat
men dit leest reed3 afgeloopen zal
zijn. 't Is mijn taak noch mijn plan
oin het Bestuur raad te geven, maar
mij dacht zoo dat een hardrijderij
om levensmiidelen, spek, erwten,
boonen en zoo meer, voor vaders
van gezinnen uitsluitend in Haarlem
woonachtig, eene onderneming zou
zijn, waaraan voor de club veel sa
tisfactie te beieven was. Aan deelne
ming zou het niet ontbreken. Menig
een zou wat in zijn schik zijn in
deze dagen van luttel verdienste en
groote uitgaven, zoo hij een flinke
zij spek ol een zak erwten of boonen
bemachtigen kon, die hij, zij het dan
ook met schaatsenrijden, zelf ver
diend had.
Of men het nog zoover brengen
zal, dat een wedstrijd met paard en
ar op het ijs zal kunnen worden ge
houden, is een vraag die de geleer
den op het stuk van weerkennis de
schouders doet ophalen. Volgens hen
hebben we veel kans, dat na volle
maan (op Zaterdag) er een kentering
komt in het weer en als dat het ge
val is, dan zijn we over enkele da
gen in het voorjaar.
'tls trouwens de vraag of er voor
hardarren wel genoeg liefhebbers te
vinden zouden zijn. Het aantal arren
dat men hier en in den omtrek ziet,
is niet groot. Uit Haarlem zien we
er van mevrouw de Petit, den heer
Victor en den heer Van Dobben, in
Overveen bepaalt het zich vrijwel tot
de heeren Van der Vliet en Bijvoet
en behalve deze vijf zag ik den heer
Crommeli* met een ar. Dit is, al»
lijkertijd. Ik wilde dus niet lange»
met haar alleen zijn, en daar ook™
zij mijn gezelschap niet zocht, was k
mij voor de eerst maal op mijnenl
overtoeht mogelijk, Eduarda te na-I
men spreekt van sierlijke arresledeni
vrijwel alles. Vroeger werd daar meeil
aan gedaan, maar naar 't schijnt in
bij de meesten de liefhebberij er eetl
beetje uit.
Maar 'tis de vraag of het ijssterkl
genoeg is om een aantal arren en dj
daarbij beboorende mensehenmassa
goed te dragen. Het mag dik zijsl
sterk is het in evenredigheid nietf
In en onmiddellijk buiten de stf
waar het meest gereden wordt, zijn]
de banen dan ook vrijwel afgereden]
een bewijs dat het niet hard i» ge]
wee6t. Op verschillende punten
nog tochtgaten gebleven, en in ieder!
geval is voorzichtigheid bij het rijdenl
aangeraden. E ?n dag of wat
liep hier al een gerucht, dat dri«|
jonge meisjes op de Leidsche Vaan
er waren doorgezakt en verdronken]
en men wist zelfs te vertellen, dat eenl
daarvan den naam droeg van een J
bekende familie te Hill gom. Gelukt
kig kwam het verhaal slechts ui;
iemands verkoudenverbeeldingskrach;
voort. Van ernstige ongelukken zijnf
we tot dusver, dank zij de waakzaam!
heid van onze politie die stredsvlug
bij de hand was om een drenkeling!
weer op het droge te brengen, ver-[
schoond gebleven. Het „ijs kostte!
nog geen menschenvleis" zooals het|
bekende rijmpje dat uitdrukt.
Wie wel het meeste plezier vaaf]
het ijs hebben zijn de militairen, di«|
heel wat liever ij soefeningen houdend
dan de gewone exceroities. Hier ook
verloochent de Nederlander zijn [aardil
die hem naar het water trekt,' nietj
en als de Franschen of Duitschers oa»
eens wilden komen inpikken in een
winterperiode als deze, dan zouden!
we hen met versnelde ijs-masrehen zool
verbazen, dat zij met versnelde land-
marschen ervan doorgingen
[FIDELIO.