Een edel Echtpaar.
HAARLEMMER HALLETJES
Ssn Zaterdagavondpraatje.
ccxxx.
Toen ik een jaar of wat geleden te
Arnhem woonde, vestigde lichineen
villaatje naast mjjn dear een betrek
kelijk jong echtpaar, die zich Von Besse
noemden. Daar zij zich aanvankelijk
uitsluitend bepaalden tot eene beleeld-
heidsvisite en zich in 't minst niet
opdrongen, waren we weldra goede
vrienden. Mevrouw was een dik ener
giek vrouwtje, dat haar grootste geluk
scheen te vinden in het bezoeken van
arme lieden, haar man was altijd
thuis en zat dan altijd te schrijven
of te lezen. Zij gedroegen zieh als
menschen van eenig vermogen.
Toen zij ongeveer vier maanden
naast mij woonden, werd Von Besse
ongesteld en sukkelend, zóo zelfs dat
Ëjne vrouw zich zeer ongerust maakte
en naar mij toekwam om help.
„Rudolf is zoo prikkelbaar," zei ze,
„hij wil maar niet toegeven dat hij
ziek is en wanneer ik er op aandring
dat hij een dokter zal laten komen
wordt hij boos. Wil u eens rnethem
spreken en hem zeggen, dat hij dade
lijk een geneesheer moet raadplegen?"
Natuurlijk beloofde ik dat en vol
deed dienzelfden dag aan haar ver.
langen. Von Besse was thuis en zonder
hem te laten bemerken dat zijn vrouw
mij over de zaak gesproken had, z»i
ik hem dat hij er slecht uitzag en
raadde hem aan, een dokter te laten
komen.
Dit viel blijkbaar volstrekt niet in
zijn smaak. „Waar is dat noodig voor?
Ik ben een weinig ongesteld, dat is
alles. Twee maanden geleden heb ik
mijn leven laten verzekeren en de
dokter die mij toen keurde, heeft
niets verkeerds aan mij gevonden."
„In twee maanden kan veel ge
beuren," antwoorde ik. „Werkelijk,
mijnheer Von Besse, aan uwe vrouw
en aan uzelve zijt ge verplicht, een
medicus te laten komen."
Ken oogenblik zeide hij niets, daarop
gaf hg ten antwoord: „Nu dan, als
ge meent, dat het mijn plicht is zal
ik het doen. Ik meende, dat een dokter
mij zou uitlachen, wanneer ik hem
voor zulk een kleinigheid liet komen
Wien zou u mij aanbevelen?"
„Dokter Batenburg, hg is niet alleen
bekwaam, maar daarbij humaan en
sympathiek en ge kunt u zonder eenig
voorbehoud aan hem toevertrouwen."
„Ik dank u," zei Von Besse. „Morgen
zal ik naar hem tee gaan."
Den volgenden dag toen ik Dr. Ba
tenburg entmoette, hield hg mij
staande en vertelde, dat Von Besse
juist zooeven bij hem was geweest
„Is de man ernstig ziek," vroeg ik.
„Het hart is ietwat ongeregeld, de
hartslag is wat zwak overigens vind
ik niets. Frissche lucht, niet studeeren
en goed eten zullen hem spoedig weer
op de been hebben gebracht."
Een dag of wat later zag ik Von
Beese in zijn tuin. Hij betuigde zijn
leedwezen, dat de dokter hem alle
leetuur verboden had, maar zijn
vrouw verklaarde, dat het haar goed
deed dat hij die aantrekkelijke boeken
nu niet meer hebben mocht. Wat haar
betrof, zij zou van de heels bibliotheek
gaarne een vreugdevuurtje hebben
gestookt.
Een week of wat verliepen. Op ze
keren dag weri ik de» morgens vroeg
('twas zomer) gewekt door een luid
en aanhoudend belles. Ik stac mij
haastig in de kleeren en ging naar
beneden, waar ik Dr. Batenburg vond
die een zeer ernstig gezicht zette zoo
dat ik dadelijk begreep dat er iets
niet richtig was.
„Wat scheelt er aan?,' vroeg ik.
„Wees zoo goed om met mij mee
te gaan naar mevrouw Von Besse,
Zij is weduwe."
„Wat!"
„Von Besse is dood. Juist een uur
geleden werd ik geroepen en kwam
dadeljjk. De meid vertelde mij onder
weg, dat hare meesteres midden in
den nacht om hulp gegild had. Toen
zij naar beneden ging, zag zij hare
mevrouw over het lichaam van Von
Besse gebogen. Zij schreide en riep
maar steeds: „O, Rudolf, Rudolfen
hij was zoo bleek als een doods. Welnu,
toen ik kwam, was alles voorbij. Hij
was dood."
,,'t Is ontzettend. Welk een slag voor
dat arme vrouwtje. Ik ga dadelijk
met u mee."
„Om u de waarheid te zeggen, was
ik daarop in 't minst niet voorbereid."
„Wat is de oorzaak van den dood?"
„Het eenige wat ik kan vermoeden
is eene plotselinge verergering vau de
hart-aandoening, hoewel ik niet heb
kannen denken dat dit mogelijk zou
Ik ging met hem mee naar mevrouw
Von Besse en vond haar als een toon
beeld van wanhoop, half waanzinnig
van Bmart. Op dat oogenblik wss er
geen denken aar, met haar te spreken
over de te nemen maatregelen. Op
den middag kwam ik terug en vond
haar toen in staat, om zij het dan
Zijn branden aanstekelijk? Wel
neen. Maar hoe ter wereld komt het
dan, dat we er in een week of wat
niet minder aan twaalf hebben beleeld?
Mysterie. Wie het weet mag het zeg
gen, maar niet allen te gelijk, asje
blieft. Nummer éen, vooruit maar I
„De talrijke branden zijn het gevolg
van vervuiling der schoorsteenen in
dezen langen winter."
Dat zuu opgaan wanneer al de bran
den waren begonnen bij ol door de
schoorsteenen. Dit antwoord is ion
voldoende. Nummer twee.
„De vele branden en de daarbij be-
hoorende hitte zijn een vurig protest
tegen dezen eindeloozen winter."
't Beeld is niet onverdienstelijk,
maar het antwoord is geen explicatie.
Die volgt, nummer drie.
„Branden zijn expresselijk ingesteld
om de onvolmaaktheid van de brand
weer der menschen in 't licht te stel
len."
Daar is wel iets waars in 't laatste,
maar het begin is niet juist en als
geheel is het volstrekt geen antwoord
op mijn vraag. Ik zie wel jongelui,
dat r.iemand een behoorlijke reden
weet op te geven, waarom er hier in
den laat sten tijd zoo ontzaglijk veel
branden zijn geweest en aangezien
het iemand niet tot schande strekt
wanneer hi*, iets niet weet, dat hem
nooit geleerd is, zal ik zelf ronduit
erkennen dat ik er evenmin een ver
klaring van weet. Laten we ons dus
vergenoegen met de wetenschap dat
het feit zoo is en niet anders en als
praktische menschen ons hoofd niet
breken o ver dingen, waar we toch niet
achter kunnen komen.
Nu we even wei eenmaal het onder
werp ter hand hebben genomen kan
het geen kwaad, daar we mogelijk
het dozijn nog wel vol zullen zien
worden en het dan goed is van de
zaak fond p de hoogte te zijn. kan
het geen kwaad, zeg ik, een instel
ling te beschouwen, die met branden
zeer nauw verwant is, ja daaraan haar
bestaan ontleent. Dat is
„De brandweer, meneer!"
„Ja precies, jongelui, de brandweer.
Wie kan mij zeggen, wét voor een
instelling de brandweer eigenlijk is
Wie steekt daar zijn vinger op? Jij Jan
sen, goed, ga je gang maar."
„De brandweer, meneer, is precies
ook met moeite, een geregeld gesprek
te voeren.
Naar zij naij reeds vroeger verteld
had, waren Von Besse noch zij zelf uit
Nederland afkomstig, maar geboren
in Stuttgart, waar zij ook nog familie
hadden. Daar zou zij dus heengaan
en daar wilde zij ook, dat Von Besse
zou worden begraven.
Op haar verzoek schreef ik aan de
assurantie-maatschappij om uitbeta
ling van de gelden, waarvoor Von
Besse noch geen hall jaar geleden zijn
leven verzekerd had. De polis bedroeg
vijftienduizend gulden. Nadat de
maatschappij door een van hare ge
ëmployeerden een onderzoek had doen
instellen, ontving ik den volgenden
dag een brief met de mededeeling dat
het geld was afgezonden.
Mevrouw Von Besse nam hij bij
zich en vertrok dienzelfden avond
met het lijk van haren echtgenoot
naar Stuttgart.
Ik vergezelde haar tot aan het
station en overtuigde mij, dat alles
in orde was voor hare moeielgke en
droevige reis. Toen haar betraand
gezicht mij voor het portier nog eens
dankbaar toeknikte, dacht ik er aan
hoe weinig zij geschikt was om de
droefheid, die haar deel was geworden,
te dragen.
Een dag of vijf later schreef zij mij
uit Stuttgart om mij hare behouden
aankomst te melden en mij nog eens
te bedanken. Na dien wisselden we
nog een paar brieven en daarna
hoorde ik niets meer van htar.
Ik verliet toea Arnhem en ging te
Amsterdam wonen.
Op zekeren dag overkwam mij
terwijl ik over straat slenterde, iets
vreemds. Het was zeer mistig, zooals
men in Londen nauwelijds zou ver
wachten. Een man ging mij rakelings
voorbij en hoewel ik slechts éen
oogenblik zijn gezicht had gezien
herkende ik hem dadelijk. Versuft
keek ik in de richting waar hij ver
dwenen waa. Het lange gezicht, de
lichtblauwe oogen en de smalle schou
ders h rinnerden mij aan mijn overle-
den vriend Von Besse.
Toen ik van mijn verbazing was
bekomen en hem trachtte weer te
vinden, was hij lang in de mist
verdwenen. Ik ging naar huis, het
hoofd vol van de dwaaste veronder
stellingen, want dat het Von Besse
was geweest, stond, bij mij vast. Ik
besloot te trachten de raadselachtige
zaak tot klaarheid te brengen,
Maar hoe Natuurlijk zou hij wel
een anderen naam dragen en waar
moest ik hem in deze greets stad
vinden
Eindelijk kwam ik op een denkbeeld,
dat wel niet gemakkelijk maar dan
toch uitvoerbaar was. Ik wist, dat
mevrouw Von Besse veel weldaden
bewees aan de armen en zich daar
voor altijd met predikanten in ver
binding etelde.Brandend van verlangen
om het raadsel van Von BessVs we
derverschijning op te helderen, nam
ik de portretten van hem en zijn
vrouw uit m|n album, stak die in
mijn zak en ging er op uit om aan
al de predikanten in Amsterdam de
photografieën te laten zien en hen
te vragen, of zij deze menschen mis
schien kenden.
Ik behoef wel niet te zeggen, dat
deze tocht niet aangenaam was. De
predikanten begrepen niet recht,
waar m ik hun dat kwam vragen
en ik kon, voordat ik bewijzen van
mijn vermoeden had, niet zeggen
waarom ik dea waardigen heer Von
Besse en zijne echtgenoote voor een
paar uitgeslapen schelmen hield. Som
mige predikanten dachten blqkbaar,
dat ik malende was en {gaven mij
medelijdend den raad, om naar huis
te gaan. Ik zette evenwel mijn tocht
voort, totdat ik bij den zeventienden
predikant, ds- Wijkerman, succes op
mijn poging had.
„Welzeker ken ik die lieden," zei
hij na den eersten blik op de photos
te hebben geslagen, „dat zijn twee
mijner bekenden, Thaumann en zijn
vrouw. Hier hebt ge hunne portret
ten in mijn album." En van een
hoektafeltje een groet album afne
mende, liet de predikant mij de pho-
tografiëa vanTnaumannenzija vrouw
zien.
Het waren dezelfde personen
„Waarom vraagt u naar hen?"
zeide ds. Wijkerman.
.Omdat hier een ernstig geheim
achter verscholen is. Kunt u mij ook
iets over hen mededeelen?"
„Niet zeer veel. Zij kwaaien het
vorige jaar hier wonen en zijn, naar
het schijnt, bemiddeld. Thaumann
althans heeft geen broodwinning hoe
genaamd en zijn vrouw bezoek dik
wijls de armen van mijne gemeente.
In den laatsten tijd is Tüaumann
naar 't schijnt ongesteld en ziekelijk."
„Zijn ze gelukkig samen?"
,,'t Is een van de gelukkigste hu
welijken, die ik oeit zag."
„En heeft Tüaumann zijn leven ver
zekerd
„Inderdaad," antwoordde de pre
dikant, verbaasd over mijn vraag,
als het leger. Als er niets te doen ie,
dan roept iedereen over zijn deugden,
maar al3 ze uitrukt en het gaat niet
.delijk alles voor den wind, dan
hamert iedereen er op dat het dreunt
en davert."
„Deze zielkundige opmerking, Janeen.
pleit voor de helderheid van je oor
deel. Zorg nu maar dat je het beginsel
dat daaraan ten grondslag ligt, je
leven door behoorlijk in praktijk
brengt. Anders hebben de beste
grondbeginselen weinig om 't lijf.
Wie weet er wat meer over de brand
weer te zeggen Die puntige vinger
dien ik daar ginds in de verte zie, is
zeker het eigendom van onzen pun-
tigen Pietersen. Wat wou je zeggen,
Pietersen
jlk wou iets zeggen over den
commandant van de brandweer, me
neer."
„Zou ik je dat wel toestaan jongen
Je weet dat politiek op school ver
boden is en met het gemeentebe
stuur wensch ik niet in conflict te
komen."
„'tis niet over bet Brongeb..."
„Al genoeg, we hebben het hier niet
over aard- en andere verschuivingen.
Zeg maar op."
„De beste commandant van iedere
brandweer staat altijd onder het pu
bliek dat toekijkt, meneer."
„Pietersen, je krijgt een extra aan-
teekening voor puntigheid. Jongelui,
ik zie met vreugde dat jelui opmer
kingsgave door al de vakken die hier
onderwezen worden nog niet is ge-
bluscht. Niet dan met schroom en
aarzeling heb ik mij namelijk de be
noeming tot leeraar in de beschou
wende redeneerkunst aan deze inrich
ting voor onderwijs laten welgevallen,
omdat ik wist dat er reeds zoo talloos
vele vakken worden onderwezen en
daardoor tot de vrees was gekomen,
dat er voor het edele vak van de be
schouwende redeneerkunst geen hoek
je in jelui hersenkas zou zijn open
gebleven. Ik wensch dan ook, in te
genstelling met sommige van mijne
collega's, die voor hun onderwijs vak
gaarne de heele massa van jelui her
sencellen in beslag nemen, slechts een
klein kamertje daarin te bewonen,
liefst naast de groote zaal bestemd
voor de wiskunde, want daarmee heeft
de beschouwende redeneerkunst de
meeste overeenkomst. Zegt de wiskun
de „twee maal twee is vier en daar
baseer ik alles op," mijn vak is niet
minder zeker en onfeilbaar. Wie het
goed bestudeert staat opeen stevig vier
kant voetstuk, niet op rolletjes zoo
als hq die natuur- en scheikunde
bestudeert. Deze rolletjes glijden bij
iedere nieuwe ontdekking onder nwe
voeten weg, maar van het voetstuk der
beschouwende redeneerkunst werpt
geen rijksveldwachter u at.
Dit tot inleiding van mijne lessen,
Laat ons nu voortgaan met de be
schouwing van het onderwerp brand.
Oyer 't algemeen, jongelui, is de
brandweer in een andere gemeente
altijd beter. Dit feit is een gevolg
van de aangeboren tevredenheid van
den mensch met wat hij heeft. Gij
kijkt ongeloovig en hebt blijkbaar
moeite mij te volgendat komt om-
tot nu toe de beschouwende
„juist veertien dagen geleden. Hij
wilde er aanvankelijk niet toe over
gaan, m ar mevrouw Thaumann
kwam mij vragen hem te overreden
en na eenige tegenspraak gaf hij
toe."
„Precies," zei ik.
„Maar hoe weet u dit alles Heeft
hij er over gesproken?"
„Dit wil ik voor een oogenblik in
't midden laten," antwoordde ik,
„voorloopig zal ik alleen mij er toe
bepalen de toekomst te voorspellen.
Over een week ot wat zal mevrouw
Thaumann u zeggen, dat haar man
ziek is en weigert een dokter te laten
komen, en zij zal u vragen hem daar
toe te bewegen. Natuurlijk zal u dit
doen en Thaumann zal na eenig ver
zet, erin bewilligen. Nadat de dokter
hem een paar weken bezocht heelt,
zal Thaumann plotseling sterven en
gij zult haar helpen bij de te nemen
maatregelen. Daar hunne familie in
Dnitschland woont, zal zij met het
lijk daarheen vertrekken. Zóo zal het
gaan l"
Dr. Wykerman keek mq ontsteld
aan, klaarblijkelijk niet wetec.de wat
hij van deze mededeelingen moest
denken. „Wat beduidt dat alles,"
vrueg hij.
„Dat beduidt, dat uw vriend Thau
mann een spook is of een bedrieger
en ik houd hem voor 't laatste, want
ik heb hem te Arnhem als Von Besse
d, daar heb ik hem dood zien
neerliggen en nu is hij weer in le
ven!"
Maar de goede predikant geloofde
mij niet en ik verliet hem overtuigd
dat de gebeurtenissen mij gelijk zou
den geven.
Twee maanden na mijn bezoek
kreeg ik een briefje van Ds. Wijker
man, die mij verzocht even bij hem
te komen. Het was zooals ik dacht
Thaumann was ziek geworden, de
predikant had hem een geneesheer
aangeraden, deze had hem drie we
ken verzorgd en daarna was hij op
eens gestorven.
Samen gingen wij naar den dok
ter, die ons verzekerde dat de man
werkelijk dood was en dat van een
kunstgreep geen sprnke kon zijn.
„Wees voorzichtig dokter," zei ik,
„een collega van u heeft zich ook al
eens laten beetnemen. U glimlacht
en gelooft mij niet. Welnu dan, stel
aan de weduwe voor het lijk te ope
nen om een onderzoek in te stellen
naar den geheimzinnigen dood en kijk
dan wat ze zegt."
„Ik wil dat doen, hoewel het mij
onze gemeente agenten van dertig
verschillende maatschappijen die in
branda8surantiëa doen voor haar brood
en eene die het doet voor haar ple
zier. Vóór ik verder ga, veroorloof ik
mij eene kleine uitweiding over het
boekje van den heer Janssen van
Raaij.
Uit dit werkje dan, dat ik altijd
naast mij heb liggen, blijkt op be-
schouwend-redenoerkunstige gronden
zonneklaar, welk een ontzettende
slechten tijd we thans beleven. Ge
moet dan ook weten dat de beschou
wende redeneerkunst als een van hare
onomstootelijke principes heeft: „de
dat gij
redeneerkunst nog niet hebt beoefend, mensch leeft van zijn verlies."
Zoo komt het dan, om tot mijn on- J Vroeger meende men, dat
hij
derwerp terug te keeren, dat in Haar-j leefde van zijn winst, maar sedert
Leiden en het intreden van de malaise in zaken,
leni de brandweer van
Arnhem, in Arnhem die van Haar
lem en Leiden en in Leiden die
van Arnhem en Haarlem beter is. Ook
is ze in een andere stad altijd goed-
kooperin Haarlem is b.v. die te
Leiden goedkooper en in Leiden die
te Haarlem. Deze curieuse wisselwer
king, die ik wel in uwe aandacht
recommandeer, is een ander gevolg
van de volslagen tevredenheid, waarin
de mensch ten aanzien van de instel
lingen in zijn eigen omgeving pleegt
te verkeeren. Wat wou je zeggen,
Willemse?"
„Dat niemand zeggen zal, dat de
brandweer te Amsterdam niet veel
duurder is dan een andere in ons
land, meneer."
„Dit zou volkomen juist zijn opge
merkt, maar het ongeluk is dat de
beschouwde redeneerkunst nog zoo
bitter weinig wordt beoefend. Er
wordt wel veel beschouwd, maar min
der geredeneerd. Men beschouwt b.v.
wel de ontzaglijke kosten van de
stoombrandspuiten te Amsterdam,
maar vergeet daarna het redeneeren,
daar men een dergelijke spuit ook te
Haarlem wil hebben en tegelijk..., zijn
volkomen tevredenheid uitspreekt over
de belasting, die men betalen moet.
Ik zou nog meer over de brandweer
kunnen zeggen, bijvoorbeeld dat het
woord brandweer ziGh uitstekend
leent tot allerlei uitroepen die we in
den laatsten tijd te hooren krijgen,
als daar is weer brand en „het
brandt xteer maar daar dit slechts
illustratiën zijn van den tekst, die au
fond met het onderhavige onderwerp
niet te maken hebben, wil ik over
gaan tot een ander onderdeel van
mijn onderwerp en wel tot de brand
waarborg maatschappij en
Voigens het boekje van den heer
Janssen van Raaij bevinden zich in
heeft de beschouwende redeneerkunst
de bovengenoemde nieuwe formule
ontdekt, die naar mijne bescheiden
meening iedereen die zaken doet,
volkomen moet bevredigen.
Het boekje dan is hoogst leerzaam
voor de kennis van de malaise en van
de treurige maatschappelijke toestan
den van dezen tijd. We treffen daarin
aan een opsomming van soeieteiten,
waar honderdtallen van leden eens
of meermalen in de week het zakgeld
dat er van hun verlies overschiet,
komen verkolven, verdomineeren of
verbiljarten. Tal van andere genoot
schappen treffen we in het boes je
aan, die ep ver chiliende wijze hun
saldo verlies wegwerken en hunne
zorgen wegkegelen, wegschieten, weg
fietsen en wegvaren, wegdraven, weg-
zingen, wegdeclameeren en wegpho-
tografeeren. Dit alles geschiedt van
het verlies, dat zij in hunne zaken
sinds jaren lijden. De beschouwende
redeneerkunst oeeft, hoe moedig zij
anders ook ingewikkelde vraagstuk
ken bij de kraag durft vatten, nog
niet de courage gehad om uit la re
kenen hoevele millioenen in de jaren
der malaise, dat is ongeveer na
1875, alzoo nu twintig jaar, door
hen die zaken doen op hunne af
faires is bijgepast.
Ik kom nu weer tot de brand waar
borgmaatschappij en terug. Het is een
algemeen erkend feit, dat de reden
waarom de polissen gewoonlijk in
zoe kleine letters zijn gedrukt, deze
is dat men den mensehen de lectuur
gemakkelijk wil maken, opdat de
minste uitzonderingsbepaling terstond
door hen wordt ontdekt, evenals
ieder weet dat er in zulk een br?.nd-
contract zooveel ;en velerlei bepalin
gen worden gemaakt om toch vooral
de duidelijkheid te bevorderen. Het
begrip dat kort spreken goed spreken
is, mag dan ook een overwonnen stand
punt worden genoemd. Was niet
Demosthenes duidelijk en heeft hij
niet veel gepraat En onze roman
schrijver Ja tob van Lennep Heeft
die niet veel geschreven en kon niet
de eenvoudigste hem begrijpen
Tot mijn leedwezen (want moppe
ren past in geen beschouwend-rede-
neerkunstige levensopvatting) moet
ik erkennen, dat de brandwaarborg-
maatschappijen niet karig zijn met het
leveren van kritiek op de samenstel
ling en op de werking van elke
brandweer zonder onderscheid. Ik
behoef hier geen woorden te verspil
len om u duidelijk te maken, dat
zij daar overigens het recht toe be
zitten, daar zij van zoo nabij met
branden te maken hebben. Er is wel
eens iemand geweest die het billgk
vond, dat de gezamenlijke maatschap
pijen althans een deel van de kosten
der brandweer betaalden, maar dit
idee is door Commissarissen van alle
maatschappijen zonder onderscheid,
bejegend met de volkomen negatie
die het verdiende.
Ik moet evenwel erkennen, dat vele
maatschappijen na een plaats gehad
hebbenden br.wnd de kunst verstaan
om op zuiver beschouwend-redeneer-
kunstige gronden quaesties op te
werpen omtrent de uitbetaling van
de som waarvoor zij het verbrande
verzekerd hadden. Zeer terecht bewe
ren zij, dat het feit dat zij toch altijd
de premie van de som in den zak
hebben gesteken, de verplichting niet
meebrengt om ook die som te betalen.
Oud rwetsche lieden beweren dat de
maatschappijen bij het aangaan eener
verzekering behoorlijk moeten doen
nagaan of het verzekerde de aangege
ven waarde wel heeft, maai in dezen
vooruitstrevend®!! tijd hebben derge
lijke antieke begrippen geen zin Tot
een proces komt hüt zeiden, daar de
maatschappij van haar beschouwend'
redeneerkunstig standpunt duidelijk
ziet, dat de geassureerde na brand
meestal de duiten broodnoodig heeft
en er niet aan denken kan daar door
een proces, ren zoo niet twee jaar,
op te wachten.
Hiermee eindig ik mijn les voor
heden. Bedenkt en bespreekt onder
ling goed wat ik u heb voorgehou
den, maar raakt er jniet al te zeer
over in vuur, want daar zou weer brand
van kunnen komen en branden heb
ben we nu voorloopig genoeg gehad,
ÏTDSLIO.