Een edel Echtpaar. HAARLEMMER HALLETJES Ssn Zaterdagavondpraatje. ccxxx. Toen ik een jaar of wat geleden te Arnhem woonde, vestigde lichineen villaatje naast mjjn dear een betrek kelijk jong echtpaar, die zich Von Besse noemden. Daar zij zich aanvankelijk uitsluitend bepaalden tot eene beleeld- heidsvisite en zich in 't minst niet opdrongen, waren we weldra goede vrienden. Mevrouw was een dik ener giek vrouwtje, dat haar grootste geluk scheen te vinden in het bezoeken van arme lieden, haar man was altijd thuis en zat dan altijd te schrijven of te lezen. Zij gedroegen zieh als menschen van eenig vermogen. Toen zij ongeveer vier maanden naast mij woonden, werd Von Besse ongesteld en sukkelend, zóo zelfs dat Ëjne vrouw zich zeer ongerust maakte en naar mij toekwam om help. „Rudolf is zoo prikkelbaar," zei ze, „hij wil maar niet toegeven dat hij ziek is en wanneer ik er op aandring dat hij een dokter zal laten komen wordt hij boos. Wil u eens rnethem spreken en hem zeggen, dat hij dade lijk een geneesheer moet raadplegen?" Natuurlijk beloofde ik dat en vol deed dienzelfden dag aan haar ver. langen. Von Besse was thuis en zonder hem te laten bemerken dat zijn vrouw mij over de zaak gesproken had, z»i ik hem dat hij er slecht uitzag en raadde hem aan, een dokter te laten komen. Dit viel blijkbaar volstrekt niet in zijn smaak. „Waar is dat noodig voor? Ik ben een weinig ongesteld, dat is alles. Twee maanden geleden heb ik mijn leven laten verzekeren en de dokter die mij toen keurde, heeft niets verkeerds aan mij gevonden." „In twee maanden kan veel ge beuren," antwoorde ik. „Werkelijk, mijnheer Von Besse, aan uwe vrouw en aan uzelve zijt ge verplicht, een medicus te laten komen." Ken oogenblik zeide hij niets, daarop gaf hg ten antwoord: „Nu dan, als ge meent, dat het mijn plicht is zal ik het doen. Ik meende, dat een dokter mij zou uitlachen, wanneer ik hem voor zulk een kleinigheid liet komen Wien zou u mij aanbevelen?" „Dokter Batenburg, hg is niet alleen bekwaam, maar daarbij humaan en sympathiek en ge kunt u zonder eenig voorbehoud aan hem toevertrouwen." „Ik dank u," zei Von Besse. „Morgen zal ik naar hem tee gaan." Den volgenden dag toen ik Dr. Ba tenburg entmoette, hield hg mij staande en vertelde, dat Von Besse juist zooeven bij hem was geweest „Is de man ernstig ziek," vroeg ik. „Het hart is ietwat ongeregeld, de hartslag is wat zwak overigens vind ik niets. Frissche lucht, niet studeeren en goed eten zullen hem spoedig weer op de been hebben gebracht." Een dag of wat later zag ik Von Beese in zijn tuin. Hij betuigde zijn leedwezen, dat de dokter hem alle leetuur verboden had, maar zijn vrouw verklaarde, dat het haar goed deed dat hij die aantrekkelijke boeken nu niet meer hebben mocht. Wat haar betrof, zij zou van de heels bibliotheek gaarne een vreugdevuurtje hebben gestookt. Een week of wat verliepen. Op ze keren dag weri ik de» morgens vroeg ('twas zomer) gewekt door een luid en aanhoudend belles. Ik stac mij haastig in de kleeren en ging naar beneden, waar ik Dr. Batenburg vond die een zeer ernstig gezicht zette zoo dat ik dadelijk begreep dat er iets niet richtig was. „Wat scheelt er aan?,' vroeg ik. „Wees zoo goed om met mij mee te gaan naar mevrouw Von Besse, Zij is weduwe." „Wat!" „Von Besse is dood. Juist een uur geleden werd ik geroepen en kwam dadeljjk. De meid vertelde mij onder weg, dat hare meesteres midden in den nacht om hulp gegild had. Toen zij naar beneden ging, zag zij hare mevrouw over het lichaam van Von Besse gebogen. Zij schreide en riep maar steeds: „O, Rudolf, Rudolfen hij was zoo bleek als een doods. Welnu, toen ik kwam, was alles voorbij. Hij was dood." ,,'t Is ontzettend. Welk een slag voor dat arme vrouwtje. Ik ga dadelijk met u mee." „Om u de waarheid te zeggen, was ik daarop in 't minst niet voorbereid." „Wat is de oorzaak van den dood?" „Het eenige wat ik kan vermoeden is eene plotselinge verergering vau de hart-aandoening, hoewel ik niet heb kannen denken dat dit mogelijk zou Ik ging met hem mee naar mevrouw Von Besse en vond haar als een toon beeld van wanhoop, half waanzinnig van Bmart. Op dat oogenblik wss er geen denken aar, met haar te spreken over de te nemen maatregelen. Op den middag kwam ik terug en vond haar toen in staat, om zij het dan Zijn branden aanstekelijk? Wel neen. Maar hoe ter wereld komt het dan, dat we er in een week of wat niet minder aan twaalf hebben beleeld? Mysterie. Wie het weet mag het zeg gen, maar niet allen te gelijk, asje blieft. Nummer éen, vooruit maar I „De talrijke branden zijn het gevolg van vervuiling der schoorsteenen in dezen langen winter." Dat zuu opgaan wanneer al de bran den waren begonnen bij ol door de schoorsteenen. Dit antwoord is ion voldoende. Nummer twee. „De vele branden en de daarbij be- hoorende hitte zijn een vurig protest tegen dezen eindeloozen winter." 't Beeld is niet onverdienstelijk, maar het antwoord is geen explicatie. Die volgt, nummer drie. „Branden zijn expresselijk ingesteld om de onvolmaaktheid van de brand weer der menschen in 't licht te stel len." Daar is wel iets waars in 't laatste, maar het begin is niet juist en als geheel is het volstrekt geen antwoord op mijn vraag. Ik zie wel jongelui, dat r.iemand een behoorlijke reden weet op te geven, waarom er hier in den laat sten tijd zoo ontzaglijk veel branden zijn geweest en aangezien het iemand niet tot schande strekt wanneer hi*, iets niet weet, dat hem nooit geleerd is, zal ik zelf ronduit erkennen dat ik er evenmin een ver klaring van weet. Laten we ons dus vergenoegen met de wetenschap dat het feit zoo is en niet anders en als praktische menschen ons hoofd niet breken o ver dingen, waar we toch niet achter kunnen komen. Nu we even wei eenmaal het onder werp ter hand hebben genomen kan het geen kwaad, daar we mogelijk het dozijn nog wel vol zullen zien worden en het dan goed is van de zaak fond p de hoogte te zijn. kan het geen kwaad, zeg ik, een instel ling te beschouwen, die met branden zeer nauw verwant is, ja daaraan haar bestaan ontleent. Dat is „De brandweer, meneer!" „Ja precies, jongelui, de brandweer. Wie kan mij zeggen, wét voor een instelling de brandweer eigenlijk is Wie steekt daar zijn vinger op? Jij Jan sen, goed, ga je gang maar." „De brandweer, meneer, is precies ook met moeite, een geregeld gesprek te voeren. Naar zij naij reeds vroeger verteld had, waren Von Besse noch zij zelf uit Nederland afkomstig, maar geboren in Stuttgart, waar zij ook nog familie hadden. Daar zou zij dus heengaan en daar wilde zij ook, dat Von Besse zou worden begraven. Op haar verzoek schreef ik aan de assurantie-maatschappij om uitbeta ling van de gelden, waarvoor Von Besse noch geen hall jaar geleden zijn leven verzekerd had. De polis bedroeg vijftienduizend gulden. Nadat de maatschappij door een van hare ge ëmployeerden een onderzoek had doen instellen, ontving ik den volgenden dag een brief met de mededeeling dat het geld was afgezonden. Mevrouw Von Besse nam hij bij zich en vertrok dienzelfden avond met het lijk van haren echtgenoot naar Stuttgart. Ik vergezelde haar tot aan het station en overtuigde mij, dat alles in orde was voor hare moeielgke en droevige reis. Toen haar betraand gezicht mij voor het portier nog eens dankbaar toeknikte, dacht ik er aan hoe weinig zij geschikt was om de droefheid, die haar deel was geworden, te dragen. Een dag of vijf later schreef zij mij uit Stuttgart om mij hare behouden aankomst te melden en mij nog eens te bedanken. Na dien wisselden we nog een paar brieven en daarna hoorde ik niets meer van htar. Ik verliet toea Arnhem en ging te Amsterdam wonen. Op zekeren dag overkwam mij terwijl ik over straat slenterde, iets vreemds. Het was zeer mistig, zooals men in Londen nauwelijds zou ver wachten. Een man ging mij rakelings voorbij en hoewel ik slechts éen oogenblik zijn gezicht had gezien herkende ik hem dadelijk. Versuft keek ik in de richting waar hij ver dwenen waa. Het lange gezicht, de lichtblauwe oogen en de smalle schou ders h rinnerden mij aan mijn overle- den vriend Von Besse. Toen ik van mijn verbazing was bekomen en hem trachtte weer te vinden, was hij lang in de mist verdwenen. Ik ging naar huis, het hoofd vol van de dwaaste veronder stellingen, want dat het Von Besse was geweest, stond, bij mij vast. Ik besloot te trachten de raadselachtige zaak tot klaarheid te brengen, Maar hoe Natuurlijk zou hij wel een anderen naam dragen en waar moest ik hem in deze greets stad vinden Eindelijk kwam ik op een denkbeeld, dat wel niet gemakkelijk maar dan toch uitvoerbaar was. Ik wist, dat mevrouw Von Besse veel weldaden bewees aan de armen en zich daar voor altijd met predikanten in ver binding etelde.Brandend van verlangen om het raadsel van Von BessVs we derverschijning op te helderen, nam ik de portretten van hem en zijn vrouw uit m|n album, stak die in mijn zak en ging er op uit om aan al de predikanten in Amsterdam de photografieën te laten zien en hen te vragen, of zij deze menschen mis schien kenden. Ik behoef wel niet te zeggen, dat deze tocht niet aangenaam was. De predikanten begrepen niet recht, waar m ik hun dat kwam vragen en ik kon, voordat ik bewijzen van mijn vermoeden had, niet zeggen waarom ik dea waardigen heer Von Besse en zijne echtgenoote voor een paar uitgeslapen schelmen hield. Som mige predikanten dachten blqkbaar, dat ik malende was en {gaven mij medelijdend den raad, om naar huis te gaan. Ik zette evenwel mijn tocht voort, totdat ik bij den zeventienden predikant, ds- Wijkerman, succes op mijn poging had. „Welzeker ken ik die lieden," zei hij na den eersten blik op de photos te hebben geslagen, „dat zijn twee mijner bekenden, Thaumann en zijn vrouw. Hier hebt ge hunne portret ten in mijn album." En van een hoektafeltje een groet album afne mende, liet de predikant mij de pho- tografiëa vanTnaumannenzija vrouw zien. Het waren dezelfde personen „Waarom vraagt u naar hen?" zeide ds. Wijkerman. .Omdat hier een ernstig geheim achter verscholen is. Kunt u mij ook iets over hen mededeelen?" „Niet zeer veel. Zij kwaaien het vorige jaar hier wonen en zijn, naar het schijnt, bemiddeld. Thaumann althans heeft geen broodwinning hoe genaamd en zijn vrouw bezoek dik wijls de armen van mijne gemeente. In den laatsten tijd is Tüaumann naar 't schijnt ongesteld en ziekelijk." „Zijn ze gelukkig samen?" ,,'t Is een van de gelukkigste hu welijken, die ik oeit zag." „En heeft Tüaumann zijn leven ver zekerd „Inderdaad," antwoordde de pre dikant, verbaasd over mijn vraag, als het leger. Als er niets te doen ie, dan roept iedereen over zijn deugden, maar al3 ze uitrukt en het gaat niet .delijk alles voor den wind, dan hamert iedereen er op dat het dreunt en davert." „Deze zielkundige opmerking, Janeen. pleit voor de helderheid van je oor deel. Zorg nu maar dat je het beginsel dat daaraan ten grondslag ligt, je leven door behoorlijk in praktijk brengt. Anders hebben de beste grondbeginselen weinig om 't lijf. Wie weet er wat meer over de brand weer te zeggen Die puntige vinger dien ik daar ginds in de verte zie, is zeker het eigendom van onzen pun- tigen Pietersen. Wat wou je zeggen, Pietersen jlk wou iets zeggen over den commandant van de brandweer, me neer." „Zou ik je dat wel toestaan jongen Je weet dat politiek op school ver boden is en met het gemeentebe stuur wensch ik niet in conflict te komen." „'tis niet over bet Brongeb..." „Al genoeg, we hebben het hier niet over aard- en andere verschuivingen. Zeg maar op." „De beste commandant van iedere brandweer staat altijd onder het pu bliek dat toekijkt, meneer." „Pietersen, je krijgt een extra aan- teekening voor puntigheid. Jongelui, ik zie met vreugde dat jelui opmer kingsgave door al de vakken die hier onderwezen worden nog niet is ge- bluscht. Niet dan met schroom en aarzeling heb ik mij namelijk de be noeming tot leeraar in de beschou wende redeneerkunst aan deze inrich ting voor onderwijs laten welgevallen, omdat ik wist dat er reeds zoo talloos vele vakken worden onderwezen en daardoor tot de vrees was gekomen, dat er voor het edele vak van de be schouwende redeneerkunst geen hoek je in jelui hersenkas zou zijn open gebleven. Ik wensch dan ook, in te genstelling met sommige van mijne collega's, die voor hun onderwijs vak gaarne de heele massa van jelui her sencellen in beslag nemen, slechts een klein kamertje daarin te bewonen, liefst naast de groote zaal bestemd voor de wiskunde, want daarmee heeft de beschouwende redeneerkunst de meeste overeenkomst. Zegt de wiskun de „twee maal twee is vier en daar baseer ik alles op," mijn vak is niet minder zeker en onfeilbaar. Wie het goed bestudeert staat opeen stevig vier kant voetstuk, niet op rolletjes zoo als hq die natuur- en scheikunde bestudeert. Deze rolletjes glijden bij iedere nieuwe ontdekking onder nwe voeten weg, maar van het voetstuk der beschouwende redeneerkunst werpt geen rijksveldwachter u at. Dit tot inleiding van mijne lessen, Laat ons nu voortgaan met de be schouwing van het onderwerp brand. Oyer 't algemeen, jongelui, is de brandweer in een andere gemeente altijd beter. Dit feit is een gevolg van de aangeboren tevredenheid van den mensch met wat hij heeft. Gij kijkt ongeloovig en hebt blijkbaar moeite mij te volgendat komt om- tot nu toe de beschouwende „juist veertien dagen geleden. Hij wilde er aanvankelijk niet toe over gaan, m ar mevrouw Thaumann kwam mij vragen hem te overreden en na eenige tegenspraak gaf hij toe." „Precies," zei ik. „Maar hoe weet u dit alles Heeft hij er over gesproken?" „Dit wil ik voor een oogenblik in 't midden laten," antwoordde ik, „voorloopig zal ik alleen mij er toe bepalen de toekomst te voorspellen. Over een week ot wat zal mevrouw Thaumann u zeggen, dat haar man ziek is en weigert een dokter te laten komen, en zij zal u vragen hem daar toe te bewegen. Natuurlijk zal u dit doen en Thaumann zal na eenig ver zet, erin bewilligen. Nadat de dokter hem een paar weken bezocht heelt, zal Thaumann plotseling sterven en gij zult haar helpen bij de te nemen maatregelen. Daar hunne familie in Dnitschland woont, zal zij met het lijk daarheen vertrekken. Zóo zal het gaan l" Dr. Wykerman keek mq ontsteld aan, klaarblijkelijk niet wetec.de wat hij van deze mededeelingen moest denken. „Wat beduidt dat alles," vrueg hij. „Dat beduidt, dat uw vriend Thau mann een spook is of een bedrieger en ik houd hem voor 't laatste, want ik heb hem te Arnhem als Von Besse d, daar heb ik hem dood zien neerliggen en nu is hij weer in le ven!" Maar de goede predikant geloofde mij niet en ik verliet hem overtuigd dat de gebeurtenissen mij gelijk zou den geven. Twee maanden na mijn bezoek kreeg ik een briefje van Ds. Wijker man, die mij verzocht even bij hem te komen. Het was zooals ik dacht Thaumann was ziek geworden, de predikant had hem een geneesheer aangeraden, deze had hem drie we ken verzorgd en daarna was hij op eens gestorven. Samen gingen wij naar den dok ter, die ons verzekerde dat de man werkelijk dood was en dat van een kunstgreep geen sprnke kon zijn. „Wees voorzichtig dokter," zei ik, „een collega van u heeft zich ook al eens laten beetnemen. U glimlacht en gelooft mij niet. Welnu dan, stel aan de weduwe voor het lijk te ope nen om een onderzoek in te stellen naar den geheimzinnigen dood en kijk dan wat ze zegt." „Ik wil dat doen, hoewel het mij onze gemeente agenten van dertig verschillende maatschappijen die in branda8surantiëa doen voor haar brood en eene die het doet voor haar ple zier. Vóór ik verder ga, veroorloof ik mij eene kleine uitweiding over het boekje van den heer Janssen van Raaij. Uit dit werkje dan, dat ik altijd naast mij heb liggen, blijkt op be- schouwend-redenoerkunstige gronden zonneklaar, welk een ontzettende slechten tijd we thans beleven. Ge moet dan ook weten dat de beschou wende redeneerkunst als een van hare onomstootelijke principes heeft: „de dat gij redeneerkunst nog niet hebt beoefend, mensch leeft van zijn verlies." Zoo komt het dan, om tot mijn on- J Vroeger meende men, dat hij derwerp terug te keeren, dat in Haar-j leefde van zijn winst, maar sedert Leiden en het intreden van de malaise in zaken, leni de brandweer van Arnhem, in Arnhem die van Haar lem en Leiden en in Leiden die van Arnhem en Haarlem beter is. Ook is ze in een andere stad altijd goed- kooperin Haarlem is b.v. die te Leiden goedkooper en in Leiden die te Haarlem. Deze curieuse wisselwer king, die ik wel in uwe aandacht recommandeer, is een ander gevolg van de volslagen tevredenheid, waarin de mensch ten aanzien van de instel lingen in zijn eigen omgeving pleegt te verkeeren. Wat wou je zeggen, Willemse?" „Dat niemand zeggen zal, dat de brandweer te Amsterdam niet veel duurder is dan een andere in ons land, meneer." „Dit zou volkomen juist zijn opge merkt, maar het ongeluk is dat de beschouwde redeneerkunst nog zoo bitter weinig wordt beoefend. Er wordt wel veel beschouwd, maar min der geredeneerd. Men beschouwt b.v. wel de ontzaglijke kosten van de stoombrandspuiten te Amsterdam, maar vergeet daarna het redeneeren, daar men een dergelijke spuit ook te Haarlem wil hebben en tegelijk..., zijn volkomen tevredenheid uitspreekt over de belasting, die men betalen moet. Ik zou nog meer over de brandweer kunnen zeggen, bijvoorbeeld dat het woord brandweer ziGh uitstekend leent tot allerlei uitroepen die we in den laatsten tijd te hooren krijgen, als daar is weer brand en „het brandt xteer maar daar dit slechts illustratiën zijn van den tekst, die au fond met het onderhavige onderwerp niet te maken hebben, wil ik over gaan tot een ander onderdeel van mijn onderwerp en wel tot de brand waarborg maatschappij en Voigens het boekje van den heer Janssen van Raaij bevinden zich in heeft de beschouwende redeneerkunst de bovengenoemde nieuwe formule ontdekt, die naar mijne bescheiden meening iedereen die zaken doet, volkomen moet bevredigen. Het boekje dan is hoogst leerzaam voor de kennis van de malaise en van de treurige maatschappelijke toestan den van dezen tijd. We treffen daarin aan een opsomming van soeieteiten, waar honderdtallen van leden eens of meermalen in de week het zakgeld dat er van hun verlies overschiet, komen verkolven, verdomineeren of verbiljarten. Tal van andere genoot schappen treffen we in het boes je aan, die ep ver chiliende wijze hun saldo verlies wegwerken en hunne zorgen wegkegelen, wegschieten, weg fietsen en wegvaren, wegdraven, weg- zingen, wegdeclameeren en wegpho- tografeeren. Dit alles geschiedt van het verlies, dat zij in hunne zaken sinds jaren lijden. De beschouwende redeneerkunst oeeft, hoe moedig zij anders ook ingewikkelde vraagstuk ken bij de kraag durft vatten, nog niet de courage gehad om uit la re kenen hoevele millioenen in de jaren der malaise, dat is ongeveer na 1875, alzoo nu twintig jaar, door hen die zaken doen op hunne af faires is bijgepast. Ik kom nu weer tot de brand waar borgmaatschappij en terug. Het is een algemeen erkend feit, dat de reden waarom de polissen gewoonlijk in zoe kleine letters zijn gedrukt, deze is dat men den mensehen de lectuur gemakkelijk wil maken, opdat de minste uitzonderingsbepaling terstond door hen wordt ontdekt, evenals ieder weet dat er in zulk een br?.nd- contract zooveel ;en velerlei bepalin gen worden gemaakt om toch vooral de duidelijkheid te bevorderen. Het begrip dat kort spreken goed spreken is, mag dan ook een overwonnen stand punt worden genoemd. Was niet Demosthenes duidelijk en heeft hij niet veel gepraat En onze roman schrijver Ja tob van Lennep Heeft die niet veel geschreven en kon niet de eenvoudigste hem begrijpen Tot mijn leedwezen (want moppe ren past in geen beschouwend-rede- neerkunstige levensopvatting) moet ik erkennen, dat de brandwaarborg- maatschappijen niet karig zijn met het leveren van kritiek op de samenstel ling en op de werking van elke brandweer zonder onderscheid. Ik behoef hier geen woorden te verspil len om u duidelijk te maken, dat zij daar overigens het recht toe be zitten, daar zij van zoo nabij met branden te maken hebben. Er is wel eens iemand geweest die het billgk vond, dat de gezamenlijke maatschap pijen althans een deel van de kosten der brandweer betaalden, maar dit idee is door Commissarissen van alle maatschappijen zonder onderscheid, bejegend met de volkomen negatie die het verdiende. Ik moet evenwel erkennen, dat vele maatschappijen na een plaats gehad hebbenden br.wnd de kunst verstaan om op zuiver beschouwend-redeneer- kunstige gronden quaesties op te werpen omtrent de uitbetaling van de som waarvoor zij het verbrande verzekerd hadden. Zeer terecht bewe ren zij, dat het feit dat zij toch altijd de premie van de som in den zak hebben gesteken, de verplichting niet meebrengt om ook die som te betalen. Oud rwetsche lieden beweren dat de maatschappijen bij het aangaan eener verzekering behoorlijk moeten doen nagaan of het verzekerde de aangege ven waarde wel heeft, maai in dezen vooruitstrevend®!! tijd hebben derge lijke antieke begrippen geen zin Tot een proces komt hüt zeiden, daar de maatschappij van haar beschouwend' redeneerkunstig standpunt duidelijk ziet, dat de geassureerde na brand meestal de duiten broodnoodig heeft en er niet aan denken kan daar door een proces, ren zoo niet twee jaar, op te wachten. Hiermee eindig ik mijn les voor heden. Bedenkt en bespreekt onder ling goed wat ik u heb voorgehou den, maar raakt er jniet al te zeer over in vuur, want daar zou weer brand van kunnen komen en branden heb ben we nu voorloopig genoeg gehad, ÏTDSLIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6