De Schoonmoeder.
HAARLEMMER HALLETJES
BINNENLAND,
„Om het ronduit te zeggen, Polly,
je moeder |moet weg. Ik ben op dat
pont vast besloten."
Jack Hadley zag terwijl hij sprak
de tranen opwellen in de oogen van
zijn vrouw, maar bij had over dezen
stap te |lang nagedacht om zich nu
door een of ander beletsel daarvan te
laten terugbrengen. Hij deed dus also!
hij die tranen niet zag engingveort:
„Je weet hoe de zaken staan. Nu pre
cies drie jaar geleden trouwden we
en maakte ons kleine huwelijksreisje.
Toen direct na onzen terugkeer thuis
je moeder voorstelde dat zij eenigen
tijd bij ons zou logeeren, heb ikmjj,
hoewel ik er niet voor was, daartegen
niet verzet, daar wij van huishouden
heel weinig afwisten en ik het voor
jou niet ongesehikt vond, iemand van
eenige ervaring naast je te hebben,
die je kon onderrichten in tal van
huiselijke zaken."
Hij zweeg een oogenblik, blij dat
hij althans een gedeelte van zijn toe
spraak achter den rug had. 'tHad
moeite gekost die te ontwerpen, maar
het uitspreken was nog lastiger. Zijn
vrouw zweeg en hij ging voort: „Maar
toen de dagen weken werden en de
weken maanden en je moeder geener
lei voornemen aan oen dag legde, om
naar hare eigen woning terug te kee-
ren, toen scheen het mij alsof we van
het goede wat te veel kregen en dacht ik
ot het niet beter voor ons was, dat we
nu eens probeerden op onze eigen
voeten te staan. Ik heb herhaalde
malen je moeder daarvan een besehei
den wenk gegeven, maar zij deed alsof
zij dat niet opmerkte en daarom is
het nu zoover gekomen, dat haar een
voudig moet worden gezegd dat zij
kan heengaan.
Zie je, Polly, je moeder is geen
gewoon mensen. Zij stelt zich niet
tevreden met de positie van een logée,
die zich eenigszins op den achtergrond
moet houden. Integendeel treedt zij
altijd naar voren en neemt zelfs het
bestuur geheel in handen. Niets mag
hier in huis gebeuren voordat hare
goedkeuring daarop verkregen is. Als
er een nieuw karpet moet worden
gekocht, kiest je moeder een patroon
als het behangsel moet worden ver
nieuwd gaat het niet anders en er kan
geen schilderij opgehangen worden,
of je moeder wordt geraadpleegd over
de positie en wat het eten betreft,
daarin zijn de wenschen van je moeder
geregeld na te Bporen. Ik heb er nu
genoeg van en er moet een einde aan
komen. En daar de oude dame niet
voornemens schijnt te zijn om vrij
willig heen te gaan, zal ik het haar
zeggen op een manier, dat misverstand
niet mogelijk is."
„Dan moet je het zelf maar zeggen,"
antwoordde Polly, „want ik kan het
niet. Het zou mij het hart breken 1"
Jack had gehoopt, dat de onaange
name taak door zijn vrouw zou zijn
verricht die met vrouwelijke tact
wellicht erin zou zijn geslaagd, om de
zaak beter te behandelen dan hij dat
kon doen, maar nu hij eenmaal de
hand aan de ploeg geslagen had, wilde
hij die niet terugtrekken.
„Zeer goed, Polly," zei hij luchtig,
„ik zal het haar morgenechtend zelf
vertellen, er moge van komen wat wil."
„Schoonmoeder," zei Jack den vol
genden morgen, zoodra hij daartoe
gelegenheid vend, „ik heb u iets te
zeggen, dat uzelve betreft."
„Mij riep de oude dame en zette
met teekenen van verwondering haar
bril recht. „Ga voort, beste Jack, ik
ben geheel oor."
Jach sprak zichzelven moed in en
ging verder: „Ik... wij... dat wil zeg
gen, Polly en ik zij a nu sinds drie
jaar getrouwd."
„Drie jaar 1" viel zijn schoonmoeder
hem in de rede, „wel wel, de tijd
vliegt om 1 't Is of het slechts drie
maanden zijn. En verder?"
Dat „en verder beviel onzen dap
peren Jack in 't geheel niet, maar hij
begreep het ijz°r te moeten smeden
terwijl het heet was en ging dus zon-
der ademhalen voort: „Al die drie
jaar heeft u bij ons gewoond."
„O ja Jack, zeker," zei zijn schoon
moeder eenvoudig.
„En ik... wij... dat is te zeggen we
zijn tot de overtuiging gekomen, dat
we het nu verder samen wel kunnen
redden."
De oude dame richtte zich opeens
op. „O, Jack Hadley," zei zij stijfjes,
„ik begrijp je bedoeling. Je wilt mij
de deur wijzen, niet waar?"
„Dat juist niet," zei Jack verzoe
nend. „We zouden natuurlijk nim
mer aan zooiets denkea, maar wij
wagen het om te hopen, dat u goed
zal vinden alleen te gaan wonen wat
dan ook zeker uw plan wel is."
„Ik begrijp het zeer wel, meneer
Hadley," antwoordde de schoonmoe
der ijskoud. „Het komt precies op het
zelfde neer. Ik ben niet gek en kan
zeer goed de bedoeling van iemands
woorden begrijpen. Ik zal aan uw
verlangen voldoen en vandaag nog
dit huis verlaten."
„Zooveel haaet is er niet bij," zei
Jack zachtaardig. „Een week of twee,
drie is 'spoedig genoeg. U heeft dan
den tijd om plannen te maken en
daar hebben wij niet» tegen."
,tGenoeg, ik ga dadelijk," zei de
oude dame en stapte naar de deur
alsof zij meteen het huis verlaten wou,
„Een woord nog vóór ik ga. Gij
spraakt van wij. Moet ik daaruit
opmaken, dat mijn dochter kennis
draagt van dit plannetje?"
„Uw dochter, mevrouw Haslop,"
antwoordde Jack door den minach
tenden toon van zijn [schoonmoeder
tot verzet geprikkeld, „uw dochter is
mijn vrouw en als zoodanig is haar
eerste plicht, om aan haar man te
gehoorzamen. Aldus heeft alles wat
ik doe of laat, h.»re volkomen goed
keuring.
Dank u," antwoordde de oude
dame en verdween na een statige
buiging.
Jack Hadley was verrast, maar niet
bepaald verheugd over de gemakke
lijke overwinning di© hij behaald
had. Hij had verzet verwacht en was
bijna teleurgesteld, dat dit niet kwam.
Evenwel is einde goed al goed en
hij bereikte zij n doei volkomen, want
Polly's moeder verliet nog denzelfden
dag het huis.
Aanvankelijk misten Jack en zjjn
vrouw de oude dame wel, want zij had
altijd in huis een groote rol gespeeld.
Nu zij er niet meer was scheen het
in huis stil en eenzaam en Polly
schreide vaak over het gebeurde.
Haar man evenwel ging iang niet
meer zoo vaak naar de sociëteit, maar
kwam des avonds thuis, hetgeen
Polly spoedig troostte en toen eeaig©
weken waren verloopen, werd het
jonge paar den nieuwen toestand
gewoon en wenschte Jack Hadley
zich geluk, dat hg zijn beeluit zoo
flink had uitgevoerd.
Bsn Zatsrdagavondpraatje.
CCXXXIIV.
Ongeveer drie maanden later, toen
Jack op een middag van zijn kantoor
kwam, vloog zijn vrouw hem in de
gang met opgezwollen oogleden tege
moet. „Droevig nieuws!" zeide ze
opnieuw in tranen uitbarstende. „Moe
der is plotseling ziek geworden en
gestorven. Mijne arme moeder I"
Jack trachtte dadelijk zijn vrouws ver
driet te lenigen. Toen zij weer eeniger-
mate bedaard was, deelde zij hem nog
iets mee, waarop hij volstrekt niet
verdacht was. „Is heb gehoord van
de .buren, dat moeder veertigduizend
gulden heeft achtergelaten."
„Veertigduizend gulden 1" riep Jack
verbaasd. „Ei, ei, ik dacht dat zij geen
vierduizend centen rijk was."
„Ik ook niet," zei Polly.
„Veertigduizend guldenherhaalde
Jack nadenkend. „En jij bent immers
het eeniee kind, Polly? Dat kleed
van ons in de voorkamer bevalt mij
niet, het is een verbleekt patroon en
ik heb hot altijd leelijk gevonden.
Deze gordijnen zijn, naar mijn wij et
van zien, ook lang niet van de fraaiste
en de huiskamer begint er met die
oude meubelen ook tamelijk armoe
dig uit te zien. Denk je ook niet
En o ja, Polly, toen ik Strand door
ging, zag ik daar zoo'n mooie dia
manten broche, die ik zeker zou hebben
gekocht als ik maar geld had gehad.
Ze kost maar twee honderd gulden
en zal je zoo moei staan. Kom, schrei
zoo niet, Polly," ging hij voort, ge
voelende dat zijn overdenkingen juist
niet geschkit waren om zijn vrouw
te troosten. Ik „zal tr voor zorgtn, dat
ze een deftige begrafenis krggt, daar
zal niets aan ontbreken. Veertigdui
zend gulden. Wie zou dat ooit gedacht
hebbenl"
Toen de begrafenis voorbg was, zat
Jatk Hadley in gezelschap van een
slordigen notaris in een klein kamertje.
De man der wet had twee papieren
voor zich.
„Dit," zei h|, zonder verderen om
haal en wee» op eeu der papieren, „is
de laatst© wil en het testament van
de overleden Sarah Juliana Haslop,
weduwe. Het is gedateerd op 3 Maart
1881..."
Eon week voordat zij heenging uit
mga hui»," mompelde Jaek.
„Hot luidt aldu»," ging de notaris
voort. „Ik vermaak hierbij aan mijn
schoonzoon Jack Hadley en aan mijne
dochter Marianne, zijn vrouw, de som
van veertigduizend gulden, die op mijn
naam staan in de Engelsche Bank,
met machtiging dat geld te gebrui
ken tot hun wederzijdsoh genoegen
en goedvinden."
„De goede oude vrouw 1" riep Jack.
die zich nauwelijks weerhouden kon
zijn hoed tegen de zoldering te gooien.
„En dit," zei do man der wet, ter
wij l hij document no. 2 opnam, „is
een codicil, dat precies veertien dagen
later is opgemaakt.*
„Een week na haar vertrek," zei
Jack plotseling opschrikkende.
„Het is niet lang en luidt aldus:
„Ik vernietig en herroep bij deze
al mijne vorige testamenten en be
schikkingen wanneer ook gemaakt
en stel daarvoor deze laatste wils
uiting in de plaats. Aan mijne doch
ter Marianne Hadley vermaak ik
honderd gulden om haar in staat te
stellen een fatsoenlijke rouwjapon te
koopen; aan mijn schoonzoon Jack
Hadley, wegens de vriendelijke ma
nier waarop hij mij de deur heeft
uitgezet, juist op een tijdstip toen ik
voornemens was uit eigen beweging
heen te gaan, schenk ik vijftig ceuts;
het overige van mgn vermogen schenk
ik aan het Bestuur van het Oester-
hospitaal te Londen, om daarvan een
fonds te stichten tot ondersteuning
en tegemoetkoming van miskende
schoonmoeders 1"
Nationaal Vakoongres.
0SloL
S©etie UI.
Zelden heb ik een vergadering bij
gewoond waar zooveel woorden zijn
vermoord, als op die van de aandeel
houders der Staalwaterbron, gehouden
ter bespreking van het weigeren der
vergunning. Sommigen praatten als
nakomelingen van Brugman, maar
anderen beweerden er op los en trok
ken éen lijn, waar men van stond te
beven. 'tWas of het artikel waarvoor
men geen vergunning had kunnen
krijgen, in de lucht zweefde en som
migen inspireerde.
De heer Van den Berg zei ereis
waar het eigenlijk op stond. Ik mag
dat wel, zoo'n klein beetje uitvallen,
't Geeft het overkropte gemoed wat
lucht en zuivert meteen de atmosfeer.
„Welzoo, edelachtbare heeren, wilt ge
ons geen vergunning geven? Past maar
op, dan krijgen we u wel bij de stem
bus in Juni." Aldus was de bedoeling
van het betoog des heeren Van den
Berg en de heer Prins was ook van
meening, dat er nu lang genoeg ge
veegd was met de zachte spons.
Alzoo zal dan de leus aan de stem
bus wordenvóór of tegen de ver
gunning aan het Brongebouw Maar
hoe zal men uitmaken, wie van de
wethouders vóór en wie tegen de
vergunning heeft gestemd? De ver
houding is allerwaarschijnlijkst ge
weest drie tegen twee en het schijnt
zeker, dat de Burgemeester tegen was.
Verder verliest men zich in gissingen
en dat is een gevaarlijk artikel. Zoo
meent men over 't algemeen, dat de
heer Mr. Waller tegen gestemd had,
maar mij is positief verzekerd, dat
deze wethouder véor heeft gestemd.
Ook van den heer de Breuk wordt
dat gezegd. Hebben dan juist de twee
tijdelijke wethouders Mrs. Cnoop
Koopmans en Hugenholtz tegen ge
stemd
De juiste toedracht van de zaak
zou alleen een van de wethouders
kunnen zeggen en als men het hun
vroeg, zouden zij er zich denkelijk niet
over willen uitlaten. Waartoe eigen
lijk die geheimhouding dienen moet,
kan ik maar niet begrijpen. Wat B.
en W. bespreken en behandelen, is
natuurlijk in vele gevallen niet voor
publiciteit geschikt, maar waarom d©
stemming over een belangrijke zaak
geheim moet blijven, wil mij maar
niet helder worden, 't Is immers veel
beter dat men weet wie vóór was en
wie tegen, dan wordt de toestand
zuiver.
Als B. en W. door de pogingen die
Commissarissen van de Staalbron in
't werk zullen stellen om de vergun
ning nog te krijgen, niet worden ver
murwd, dan kunnen we van zoo'n
stembus-campagne heel wat beleven.
Het heele dagelij ksch Bestuur treedt
dit jaar af: Mr. Waller, de heeren
de Kanter en de BreukMr. Hugen
holtz, van wien men zegt dat hij wet
houder zou worden in de plaats van
Dr. de Haan, heeft zitting tot 1897.
Ook Mr. Cnoop Koopmans' mandaat
loop dit jaar af en overigens treden
nog af de heeren Mrs. Macaré en
't Hooft, Sabelis, de Lanoy, Beijnes,
Leupen en van Lennep.
Ik heb al eens gezegd, dat ik de
weigering der vergunning niet juist
vind, maar aan oen anderen kant
houd ik niet erg van dreigementen.
Alleen wenschte ik wel, dat een Col
lege van bestuur, dat gekozen wordt
uit personen, die gekozen worden door
de burgerij, zich niet zoo hulde in een
wolk van geheimzinnigheid en er eens
voor uitkwam, wie voor en wie tegen
is geweest, 'tls altijd goed te weten
wat men aan elkander heeft: nu denkt
de burgerij „wat hebben we, fami
liaar gesproken, aan die heeren?Ha
ring of kuit?"
Wat Jack Hadley van dit codicil
zei zullen wij maar niet vermelden.
Dat het niet veel vriendelijks was,
kan men licht begrijpen. Nu nog,
veertien jaar na dato, kan men
hem niet erger kwellen, dan door
hem te herinneren aan de erfenis van
zijn schoonmoeder.
Naar het engelse h.
In deze sectie werd op den 2en-
Congresdag het eerst behandeld de
vraag
„Zfn de bezwaren van de steeds
toenemende verdeeling van arbeid in
de fabrieks-nij verheid voor den toe-
komstigen werkman door betere vak
opleiding te beperken Hoe dient in
het algemeen de vakopleiding vooi
de fabriek te zijn
Op voorstel van den heer Stork,
werden hieromtrent de volgende con-
clusiën aangenomen:
lo. In het algemeen kan de oplei
ding van leerlingen voor de groot
industrie alleen gesohiedeu in fabrie
ken.
2o. De leerling moet aangenomen
worden doer den patroon zelf en het
vak leeren onder leiding van bekwame
en geschikte werklieden.
3e. De ijver van den leerling moet
geprikkeld worden door een geleide
lijke stijging van zij a loon in verband
met zijn stijgende productiviteit. De
leermeester meet zoo mogelijk werken
in gemeensehap met zijn leerling en
een rechtmatig deel verkrijgen van de
opbrengst van hun gezimenlijken
arbeid. De werktijd van den leerling
zij zoo kort mogelijk en zijn loon
voldoende.
4o. De epleiding van den leerling
moet aangevuld worden door herha-
lings- en voortgezet onderwijs op dag
scholen ©a vakonderwijs op avond
schol©*.
Thans werd een half uur pauze
gehouden. Na de pauze waren aan de
orde de volgende punten
1. „Welke is de meest gewensehte
wettelijke regeling van het vakonder
wijs voer toekomstige werklieden in
Nederland? Hoe kan daarin o.a. re
kening worde* gehouden met de ver
schillende behoeften en de draagkraoht
van groote en kleine gemeenten?"
2. „Het leerlingwezen de rol van
het particulier initiatief en van den
werkgever."
De eerste vraag werd ingeleid door
den heer Mr. H. Smeenge, de tweede
door den heer B. H. Heldt.
Aangenomen werd eene conclusie
van Mej. Goudsmit, luidende„Ge
hoord in de inleiding de discussiën
spreekt de vergadering als hare mee
ning uit, dat een wettelijke regeling
van het leerlingstelsel niet wenscfelijk
is, zoolang niet door de ervaring is aan
getoond.
a. dat vakopleiding bij patroons
een goede opleiding kan zijn
b. hoe dit stelsel zal moeten wor
den geregeld om de meest mogelijke
waarborgen te hebben, dat de vakop-
Hoe de heer de Kanter over de
zaak denkt? Ik weet het niet, maar
meen te weten dat hij er ook niet
voor is vergunning aan het Bronge
bouw te verleenen. In zoover zou men
wanneer hij aan de zittingen van het
College weer deelneemt, niet veel ge
wonnen hebben.
Intusschen heeft de gemeente er
aan gewonnen dat de heer de Kanter
weer hersteld is. IIou hij zich ook
door den aard van zijn betrekking en
door zijne niet altijd even hoofsche
vormen, hier en daar antipathiën
heeft geschapen, in den grond van
zijn hart is ieder overtuigd, dat deze
man is gegoten uit éen stuk en dat
zijn toewijding aan de belangen van
de gemeente niet licht haar weder
gade vinden zal. Hoor hem brommen
tegen den een of anderen ambtenaar,
die naar hij meent, iets niet goed of
niet gauw genoeg doet en zie, hoe
hij twee minuten later op straat een
vriendschappelijk praatje maakt met
een kind, dat hij nog nooitgezien heeft.
Hij is het levend bewijs van de
stelling, dat men iemand niet mag
beoordeelen op het eerste gezicht.
Zijn wonderlijke uitvallen zijn ver
maard. Toen hij in den nacht van
den brand werd binnengebracht in
het gasthuis en daar hevige pijn leed,
klaagde hij bitter over het stukknip
pen van een kleedingstuk. „Jullie
maakt ook alles maar kapot, die
pantalon was nog heel goed," zei hij
en toen hij den volgenden morgen
een der verpleegsters zag, die hem
den vorigen nacht had ontvangen,
riep hij „Wat is dat, zuster ben
je hier nu nog D8 wethouder wou
dadelijk weten, hoelang de diensttijd
van de verpleegsters wel was in een
gesticht, dat de stad voor een gedeelte
bekostigt.
De andere verpleegden zagen hem
gaarne eens op hun zaal komen. Tot
een man, dien door den trein een
voet was afgereden, zei hij „maar
beste vrind, hoe kon je dan ook je
voet onder een trein honden. Wie doet
dat nu?" eu dergelijke vragen, met
het goede doel den stumper wat op
te vroolijken. Toen hg, op zijn pan
toffels den tuin eens kon inwandelen,
vroeg hij dadelijk of dat groote kippen
hok niet wat kleiner kon, dat er
menschen konden wandelen.
Nu kan men in onze straten den
heer de Kanter weer zien gaan, het
hoofd gebogen, voortdurend in zieh
zelyen pratende als van ouds en de
eenige iierinnering die het publiek
ziet aan het accident waarvan hij het
slachtoffer had kunnen worden, zijn
de zwarte pantoffels, die aantoonen
dat zijne voeten toch tegen den druk
van deelaarzen nog niet bestand zijn.
-ifSj
„Fidelio," zei de heer A. Koolhoven,
directeur van de Bloemendaalsche
tram, dezer dagen tot mij, „heb je
ook lust om Vrijdagmorgen den proef
rit van mijn char bancs mee te
maken
„Char bancs zei ik. „Is dat die
hooge wagen, waar niemand in en
iedereen bovenop zit?"
„Precies," zei hg.
„Jongen, Koolhoven, zou ik dat wel
doen Zoo'n hoogte Je moet denken
ik ben niet zoo jong meer. Acrobatische
toeren laat ik maar liever aan anderen
over."
„Wees niet bang," zei onze tram-
directeur. „Zóo hoog is het niet, dat
je duizelig worden zult en ik heb
voor een gemakkelijk trapje gezorgd,
waar zelfs dames en kinderen geen
last mee hebben. Maak dus maar geen
bezwaren en ga mee
Goed we spraken het af en Vrijdag
morgen ongeveer kwartier vóór twaal
ven was ik op 't Stationsplein. Het
gevaarte stond al te wachten, 't Was
nog vóór den tijd van vertrek, maar
er zaten reeds een tiental dames,
heeren en kinderen bovenop en keken
rond met dat welgevallen, dat een
menBch pleegt te ondervinden wanneer
hij hooger geplaatst is dan een an
der mensch. Zóo gaat het in de wereld
en niet anders ep den char bancs.
Nu ik toch eenmaal den rit zou
meemaken wou ik er ook alles van
genieten en klauterde dus over het
wiel langs de treden naar boven naast
den koetsier op aen bok. Uit den
trein van Amsterdam die pas aan
gekomen was, kwam nog een gezel
schap van elf personen dat meewoü,
maar we waren au complet, zoodat
ze besloten terug te komen voor den
tweeden rit, die te kwartier over
tweeën zou plaats hebben.
Voorzichtig gingen we vooruit, langs
den kiosk van den Volksbond die
naast het hulpbureau van politie staat
en die, naar de koetsier zeide, wel wat
in den weg Btond voor de op dat punt
elkander kruisende rijtuigen en wa
gens. Ja, men moet voor nuttige din
gen zich wat moeite getroosten
Vooruit ging het, den Kruisweg op,
dienstmeisjes hingen uit de vensters,
kennissen ontmoetten ons, die glim
lachend groetten. Ja, ja, jelui zoudt
wel mee willen, niet waar Stapvoets
door de Barteljorisstraat, toen de Ko
ningstraat en de Gierstraat door, tot
we eindelijk den Hout inreden en
met genot den Dreef overzagen, ter
wijl ons de frissche voorjaarswind in
't gezicht woei. Een ezel voor een
groentenwagen bleef staan en keek
ons vehikel verwonderd aantwee
jeugdige metaaldraaiers (dit is de
nieuwste term voor wielrijders) snor
den ons voorbij.
Langs de Koediefslaan reden we,
den Heemsteedschen straatweg over
de Zandvoortschelaan in. Aan alle
kanten prijkten de hyacinthen in hun
kleurenpracht, 't Is jammer, dat de
warme dagen die de bloemen hebben
doen ontluiken, niet vóór Paschen
gekomen zijn, maar zeker is het dat
aanstaanden Zondag de dag zal zijn
om hei neerlijke schouwspel te be
wonderen. Onze coach reed kalmpjes
voort, in gestadigen gang, maar niet
zóo snel of we konden van onze ver
heven zitplaats alles om ons i
goed gadeslaan. De koude mist had
nu plaats gemaakt voor een verwar*
mend zonnetje, dat bij den frisschen
voorjaarswind goed te pas kwam.
Door den Aardenhout, waar heel
wat van de fraaie boomen door „boom*
tering" schijnen te zijn aangetast, ging
het op llswout aan, toen doorOv«r-
veen, de Kleverlaan om achter
bleekerij en weer terug door Orer-
veen,langs den Zijlweg naar het station
terug. De rit had ruim anderhalf uur
geduurd. Hn dat voor vijftig cental
Het gezelschap dat dien morgen
geen plaats had kunnen krijgen, stond
ai op den uitkijk en bestormde bet
vehikel, toen we afdaalden.
Ik heb een aangenaam ritje
maakt en eens naar hartelust ffi*
sche llucht en bloemengeur opgesno
ven. Ik daoht eerst aan mijn vriend
Koolhoven een kaartje p. r. te zenden,
maar dacht„neen, liever zet ik hem
en zijn genoeglijk voertuig sameo
in mijn Zaterdagavondpraatje!"
FIDELIO.