NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. )e twee Wildstroopers. 12e Jaargang Zaterdag 4 Mei 1895. No. 3631 ABONNEMENTSPRIJS: ADYERTENTIËN: J. C. PEEREBOOM, STADSNIEUWS. FEUILLET ON HAARLEMS DAGBLAD Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden 1,65. Afzonderlijke nummers 0,05. Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30. franco per post 0,37 Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Bureau: Kleine Houtstraat 14:, Haarlem. Telefoonnummer 122. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Reclames 20 Cents per regel. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onae agenten en door alle boekhandelaren en conrantieri. Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOM; Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangère G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONES, Suee., Paryt 31 bi* Faubourg Montmartra Het Bijvoegsel van het blad dat Zaterdagavond verschijnt, zal bevatten'. Bet Loon. Haarlemmer Halletjes ÜCXXXVII. Nabetrachting van lm\ Gemeenteraad. Binnen- en Bui- lmimische berichten. Varia. Ad- ertmtün. Nota's, Rekeningen, Wissels, Qui- iantiën, Brievenhoofden, Memoranda en alle overige Drukwerken, die op cantoren voorkomenworden ter stoomdrukkerij van dit blad goed- jillijk en vlug gedrukt. De Directeur-Uitgever, Haarlem3 Mei 1895. Door het provinciaal bestuur van .oord-Holland is aanbesteed: Het weejarig onderhoud van het gebouw an bet provinciaal bestuur van oord-Holland, alhier, van den dag er goedkeuring van de aanbesteding ot en met 81 December 1896. Raming 2934. Minste inschrijver J. P. A. Ne- issen alhier voor f2317. Wij ontvangen het jaarbericht van et alhier gevestigd vaccinatiebureau, at in het volgend Nr. een plaatsje 1 vinden. Neutrale kiesvereeniging „Burgerplicht." Bovengenoemde vereeniging verga- erde Donderdagavond onder leiding an haren Voorzitter, den heer W. A. van de Kamp, op de bovenzaal der ocieteit „de Kroon." Aanwezig waren 25 leden. Aan de rde was het stellen van een candi- voor het lidmaatschap van den 3, in de plaats van wijlen Dr. D. Haan, aan wien de Voorz. een raardeerend woord wijde. Aan de verslaggevers der pers werd erzocht, bij de discussie de namen sprekers niet te vermelden. Door Voorzitter werd namens het Be tuur als candidaat voorgesteld de eer G. E. L. Hij mans, wien een de- utatie uit het Bestuur een bezoek eeft gebracht en die verklaard heelt ene eventueele candidatuur te zullen an vaarden. „Hij is," zeide de Voorz. een burger, een man uit onzen stand, is hij nu wat grooter geworden. Itijd toonde hij veel ambitie voor emeentezaken, getuige gasquaestie." Een der leden steunde deze candi- atuur. Opgemerkt werd, dat degas- uaestie de eenige vraag niet is en at men gaarne des heeren Hijmans opinie over andere zaken, b. v. de sehoolquaestie, zonde kennen. De Voorz. antwoordde dat dit niet zou gaan, daar over een paar dagen de heer Hijmans voor geruimen tijd de stad uitgaat. Een ander lid, die verklaarde de vergadering van „Vooruitgang" te hebben bijgewoond, zeide dat men meer van den heer Hij mans, dan van den heer Resink weet. Een der leden van het Bestuur mam nu het woord en herinnerde eraan hoeveel stemmen het vorige jaar zijn uitgebracht op den heer Van de Kamp. Hij was bijna geslaagd. Wat moet hij nu van onze vereeniging denken, als we weer met een anderen can didaat komen Beter is het nu weer te komen met hem, die bijna geslaagd was. Hadden we nu éen burger in den Raad, dan zouden er gemakke lijk meer inkomen. Aan het Bestuur werd onder 't oog gebracht dat het beter is eerst aan de leden te vragen of zij een candidaat hebben en eerst dan zelf een candidaat te noemen. In voor uitgang is de candidatuur van den heer Resink bestreden wegens de on bekendheid van den candidaat. Men wilde dat de Heer Resink een lezing zou houden, en daar was veel voor, maar ook veel tegen, zoodat het ten slotte aan het Bestuur werd overge laten. De heer Hij mans is bij de burgerij genoeg bekend. Wat de candidatuur van den Voorzitter betreft, ook spreker houdt gaarne voet bij stuk, maar den vorigen keer heelt de Voorz. den strijd verloren. Of het toen goed was, dadelijk den vocrz. te candideeren, laat spreker in 't midden. Het doet hem plezier, dat de voorz. zelf den heer Hij mans heeft genoemd en aanbevolen. De voorsteller van de candidatuur van de Kamp, hierop antwoordende doet opmerken dat wanneer deze toevallig niet zelf voorz. was, de voorz. hem misschien als candidaat zou voordragen. Nu gaat dat na tuurlijk moeielijk. Spreker vindt het niet [mooi en niet roijaal, den heer van de Kamp thans niet te stellen, aan wien hij de voorkeur geeft boven den heer Hij mans, om dat men weet in eerstgenoemde te hebben wat men zoekt. Opgemerkt werd, dat de vorige spreker dan de candidatuur van de Kamp had moeten stellen ook in de Bestuursvergadering. Een ander wenschte de candidatuur van den voorz. te verschuiven tot de perio diek e verkiezing in Juni, waartegen werd aangevoerd dat iemand het moeilijkst succes heeft bij een per! odieke aftreding, omdat dan een ander er uitgedrongen moet worden. Een der leden herinnert er aan, hoe den vorigen keer de Voorz., naar hij zeide zeer tegen zijn zin, een can didatuur heeft aanvaard en acht het vreemd, dat terwijl het Bestuur den heer Hij mans stelt, een lid van het Bestuur den Voorz. aanbeveelt. Nadat nog is opgemerkt, dat wan neer het nu gelukt den heer Hij mans te doen slagen, het veel gemakkelijker is bij een volgenden keer den Voorz. erin te krijgen, neemt de heer Van der Kamp zelf het woord en dankt de 606 kiezers, die de vorige maal hun stem op hem uitbrachten. In de bestuursvergadering heeft spreker echter gezegd, dat hij noeh nu, noch vooreerst in aanmerking wilde komen. Misschien later, over acht ol tien jaar, daar is niets van te zeggen, maar nu niet. Na nog eenige wisseling van ge dachten wordt tot stemming overge daan en verkrijgt de [heer Hij mans 10, de heer Van de Kamp 10 stemmen en de heeren Reeser, Resink, Mons en Scbürmann elk een stemeen briefje was in blanco. Ben der leden uitte daarop de vrees, dat wanneer bij de herstemming de heer Van de Kamp de meerderheid kreeg, het moeilijk zou zijn in de toekomst ooit weer iemand te vinden die van deze vereeniging een candi datuur zou willen aanvaarden. Een ander lid vroeg den voorz. pertinent af, of deze als hij de meeste stemmen kreeg, de candidatuur zou aannemen. De voorz. antwoordt, dat hij niet intrekt wat hij gezegd heeft maar dat hij als de kiesvereeniging hem toch wil, dien wensch ook zal vervullen. Thans gaat men over tot herstem ming en verkrijgt de Voorz. 12 en de heer Hij mans 10 stemmen. 3 waren in blanco. Alzoo was de heer W. A. J. van de Kamp candidaat der vereeniging. Deze zegt, dat hij ondanks de bespre king van zooeven, nüg niet beslist kan zeggen of hij de candidatuur aan neemt of niet. Binnen 2maal 24 uur zal hij van zijn besluit in Haarlem's Dagblad kennis geven. Hierover toonden verschillende leden hunne verontwaardiging, Een der le den wees er op, dat de Voorz. uit- drukkelijk verklaard-heeft noch heden, noch vooreerst een candidatuur te zullen aannemen, bovendien heeft hij zelf de candidatuurHij mans aanbe volen. Ditis8pelen. Een ander lid be toogt dat de heer Hg mans hier op zijn zachtst genomen, als een kwajongen behandeld wordt en sluit zich bij den vorigen spreker aan. De Voorz. vraagt, wat hij meer had kunnen doen dan voor de stemming bedanken „Toch heeft men mij gestemd en bij de herstemming ver kreeg ik nog meer stemmen dan de heer Hij mans. Ik heb gezegd dat ik zou bedanken en ik bedank ook in elk geval*" Een ander lid noemt deze handelwijs „beneden het minieme". Verschillende leden verklaren voor het lidmaatschap te bedanken en ver laten de zaal. Na nog eenige besprekingen wordt de vergadering gesloten. De Schutterij. Nu de oefeningen van de schutterij weer begonnen zijn, komt ook de kri tiek op deze weerbaarheidsinstelling weer opdagen. Glossen op de schut terij laten z-ich zeker gemakkelijk vin den, ze liggen als meer dingen die vaak gebruikt worden, vlak voor de hand en er zijn er onder de schutters zelve, die er, men zou zeggen met opzet, voedsel aan geven, als ware dit een gepaste weerwraak tegenover de diensten, die de instelling; van hen vergt. Nu zal wel niemand de volmaakt heid van de schutterij willen betoo- gen; ze is wezenlijk niet wat men zou wenschen dat ze was. De vraag is evenwel wat daar de oorzaak van is en of er reden bestaat, den spot te drijven met de schutters en met hen, die trachten hun door oefeningen zooveel mogelijk krijgstucht en wapen handel te leeren. Het is gewoonte geworden, om elkander na te praten, dat de Nederlander niet militair in zijn hart is en dat daarom de bur ger-krijgsman, zooals de schutter ge noemd kan worden, nooit zal voldoen aan voor een land verdediger matig gestelde eischen. Wat die uitdrukking „militair in zijn hart" zeggen wil, is ons nooit recht duidelijk geweest. Beteekent het dat een natie haakt naar den oorlog, dan is de qnalificatie voorzeker op geen enkel beschaafd volk toepasse lijk en misschien waren .dan enkel de woeste volken uit de oude geschie denis „militair in hun hart", hoewel wij zelfs van hen nog lezen, dat zij meestal alleen bijwijze van verhuizing van een streek bezit namen en dan wel moesten vechten om die te behou den. Dai, om op het onderwerp terug te komen, het nederlandsche volk bepaald anti-militair zou zijn, is uit den toestand van ons leger waarlijk niet gebleken, vooral niet in den laatsten tijd. Niet in onzen volksaard schuilt dus de reden waarom de schutterij niet beter is dan zij is. De ware reden schuilt in hare verkeerde organisatie. Een van onze beste officieren bij de schut terij heeft onlangs de pen opgevat en in een ingezonden stuk zijn hart eens uitgestort over wat er naar zijne meening aan de schntterij ontbreekt en hij komt tot de conclusie, dat al leen ingrijpende verandering de schut terij kan maken tot een bruikbaar wapen. Laat ons de verbeteringen die hij aanwijst, even nagaan. Allereerst het schieten. Zal de schut ter ooit „een goed schutter" zijn, dan is het noodig dat hij zich flink oefent in die moeielijhe kunst. Van die oefe ningen komt niet veel. Gedurende de zomermaanden, zoo betoogt bovenge noemde inzender, wordt maar eens in de 14 dagen naar de schijf gescho ten en dan nog lang niet geregeld, omdat bij slecht weer de oefening wordt afgewimpeld. Als nu in tijd van oorlog de schutter op eenige honderden meters afstands een vijand raakt, dan zal dat met zoo onvol doende oefening, meer geluk dan wijsheid wezen. Een tweede wensch, die zeker niet minder gewettigd mag heeten, is dat de schutterij niet meer onder Bin- nenlandsche Zaken, maar onder Oorlog zal behooren. Nu staat nota- bene onze landweer onder toezicht van het gemeentebestuur, dat wan neer het al iets voor de schutterig gevoelt, met het oog op de kosten zeker niet heel vriendschappelijk denkt over de schutterij. Behoorde de schut terij tot het departement van Oorlog, dan zou zij veel meer militaire- ment worden behandeld en de discipline, die thans zoo moeilijk is te handhaven, er zeker op voor uitgaan. Gemeentelijke schutterij was goed, toen zij nog geroepen was om de rust iu de stad te bewaren, in een tijd toen de gemeentebesturen veel onbeperkter macht hadden dan thans. De heele regeling van onze huidige schutterij dateert dan ook van uit de groene doos. De wet waaronder de schutte rijen nu leven, kwam in 1827 tot stand en men kan gerust zeggen dat een wet, die 70 jaren telt, al moge zij dan ook nu en dan wat opgelapt en bijgespijkerd zijn, verouderd pn versle ten is. Bij de behandeling van de geweren- wet in de Kamer heeft men er over Schets uit hel italiaansch. GIUSEPPE GIACOSA. In de laatste jaren van de regeering van Victor Emanuel as het aantal wildstrooperB in het Aosta-dal zoozeer toege- lomen, dat de koning geen ander hulpmiddel ter bestrijding laarvan wist dan door eenige stroopere, en wel de onver- chrokkenste en flinkste, tot zijne ei«en boschwachters aan e stellen. Bekend is, dat koning Victor Emanuei een hartstochtelijk llpenjager en trotsch op de behaalde buit was. Hij wist lovendien, dat de Btroopers, zonder zich om de waarde van iet wild te bekommeren, hun jachtbedrijt uitoefenen, en er den koning veel aan gelegen om het Bchoone ras der iteenbokken niet te laten uitsterven, omdat er daarvan in ;eheel Europa nog 6lechts weinig exemplaren zijn, die zich ■edeeltelijk in de afgronden en in de spleten van zeer hooge berggroepen van het Gran Paradiso schuil houden. Het koninklijk jachtgebied had evenwel ook de toeristen in verzoeking gebracht, hun geluk te wagen. Het vleesch der steenbokken is zeer smakelijk en gezocht, en vele Zwitsers zouden er ongetwijfeld een aanzienlijke som gelds voor heb ben betaald, wanneer zij daardoor in het bezit van een man netje en wijfje waren gekomen, opdat het raB zich in hunne eigen bergen had kunnen voortplanten. Het gevolg daarvan was, dat sommige koninklijke boschwachters, wanneer de lust daartoe bij hen opkwam, des winters de hoogste pun ten van het woud opzochten en de macht, die zij krachtens hunne betrekking bezaten, misbruikten tot hun eigen voor deel door naar de jongen te zoeken. Zooals te begrijpen is werden de stroopers daarbij door hen vervolgd, en wel met steeds meerderen ijver, naarmate het stroopen hun meer schade berokkende. De wilddieven van hun kant koesterden een ingewortelden haat tegen hunne tegenstanders, omdat deze boschwachters waren en hen in hun bedrijf bemoeielijkten. Dikwijls kwam het daarom boven in de eenzaamheid der bergen tot een hevigen strijd tusschen de wachters en de stroopers; niet alle buksen werden alleen op de steenbokken gericht en niet alle pijnlijke kreten, die men daarboven hoorde, werden geuit door het gewonde wild. Dikwijls keerde des av.mds de een of andere bergbewoner naar beneden, met een arm of heen zoo goed mogelijk ver bonden; zijne vrouw legde dan kruiden op de wonde en trachtts het bloed in het machtelooze lichaamsdeel door in wrijving met kruit ot fijne tabak weer geregeld te doen vloeien. Dan bleef de man dagenlang in de duisternis van zijne vochtige hut verborgen, kauwde tabak, vloekte en be schouwde met norschen bJiK de koeien, die hem droevig aan staarden, en in het dorp heette het, dat hij in Piemont de een oflandere boodschapldeed.En toch wist iedereen, wat er was gebeurd, maar niemand sprak er over. Niet zelden ontmoette dan later de gewonde zijn tegenstander in de dorpsherberg, en zij warmden elkaar op, terwijl zij zich uit de wijnkan een roes indronken, en beiden wiBten, dat bij de eerste de beste ontmoeting op de berghoogten zij als doodsvijanden tegen over elkaar zouden staan. Toen de koning stierf nam het Btroopen nog grooter uit breiding aan. Reeds in de eerste maanden na zijn dood was het een algemeene strooptocht en steenbokken en gemzen vielen in grooten getale. Op zekeren dag, het was tegen het einde van de lente, ondernamen Gregorio Balmet en Vincenzo Marquettar, de „Roode" bijgenaamd een tocht naar de hoog gelegen toppen van den Nouva, die met een der bergruggen van den Lavena aan gene zijde van den Gran Paradieo door een korte keten van rotsige, bijna ontoegankelijke kammen zijn verbonden. Aan den kant van het Soanadai vindt men langs den berg rug van den Nouva geen eeuwige sneeuw, maar aan den kant van Cogne is de geheele bergrug van den Gran Paradiso door een gordel van kleinere, zeer steile gletsehers omringd en meer benedenwaarts door sneeuwvelden, die alleen een brandende Juli- of Augustuszon kan doen smelten. Tot deze hoogte klimmen de schaapherders niet op, en vandaar ver.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 1