van mij. HAARLEMMER HALLETJES 3sn Zaterdagavondpraatje. Mijn naam is George Timbs. Ik heb een broeder Eduard. Mis schien hebt gij wel eens van hem ge hoord. Voor mij is zijn bestaan een kwelling. Een poosje geleden nog heeft hij veel van zich doen spreken door in druk te verschijnen in een welbe kend weekblad. Daar vertrouwde hij zijn ongelukken en rampen, in den vorm van een waarschuwing, aan het publiek toe. Ik geloof evenwel niet dat dit de ware reden was, ik houd het voor niets anders dan toorn en een verlangen om „gedrukt te zijn." Ge kunt begrijpen dat ik daar heel spoedig een eind aan heb gemaakt. Zóo duidelijk was het hem dat hij daaraan niet meer moest beginnen, dat hij in mijne tegenwoordigheid de gelotte aflegde, dat zijn pennevruch- ten nimmermeer zijn schrijftatel zou den verlaten. Hij moest mij dat wel beloven, want hij had bij mij nog wat goed te maken. Of was hij het niet geweest,die had toe gelaten dat een gewone dief met mijn bekers en medailles voor cricket en football was doorgegaan, alleen omdat die domme brcêr van mij geloofd had, dat hij inspecteur van politie was en hem daarom zoo maar een uur alleen gelaten had in mijn kamer! Het maakt me nog woest als ik er aan denk. Intusschen had het gelukkig een goed gevolg: hij werd er bijzonder wantrouwend en voor zichtig door. Hij gaf onze hospita, juffrouw Plags, order om niemand, wien ook, op onze kamers toe te laten, wanneer wij er zelf niet waren. Daarop begon hij de vrienden, die zoo nu en dan ons eens kwamen op zoeken, met wantrouwen aan te zien en verbeeldde zich, dat zij vermomde dieven waren in de kleederen van Jansen en Pietersen, die zij hadden nagemaakt. Op straat keek hij alle menschen aan, alsof hij door hen heen wou zien om in hun hart te lezen, of ze ook roofzuchtige plannen hadden. Dit alles was al heel dwaas, maar toen hij een geladen revolver bij zich ging dragen, die des nachts onder zijn kussen legdegen zelfs eens op een nacht toen ik wat laat thuis kwam, op mij aanlegde, werd het tijd om daar eens wat aan te doen. Ik zond hem dus maar naar buiten, waar onze moeder woonde. De landlucht bracht, hem allengs tot bedaren, hoewel hij aanvankelijk den argwaan van de dorpspolitie op wekte. Het levende vee op de boerde rij, koeien, varkens, kippen en derge lijke meer had in weinig tijd zeer veel eerbied gekregen voor zijn re volver en wanneer er 's nachts een eend die niet slapen kon, over de binnenplaats waggelde en er een raam op de eerste verdieping voorzichtig werd opengedaan, dan begreep het beest naar 't schijnt dadelijk dat dit bloedvergieten kon beduiden en zocht beschutting achter een heining. Al leen een paar domme varkens droe gen de merken van Eduards behen digheid in 't schieten, maar op den vrooten afstand waren zijn revolver kogels niet verder dan de huid door gedrongen. De goede zijde van den toestand was, dat in die dagen weinig bedelaars zich in den omtrek van 't huis durfden wagen. Dit alles ter verklaring van wat er volgde Op zekeren dag, een week ongeveer nadat Eduard zijn bezigheden in de stad weer had opgevat, kwam hij wat vroeger thuis dan ik. Nauwelijks zat hij rustig op zijn kamer, toen er ge beld werd en de getrouwe Plags ging opendoen. „Het mag goed wezen of niet goed wezen, meneer," hoorde Eduard hsar aan de deur zeggen, „maar ik moet u zeggen dat meneer Eauard heel bang is voor bezoekers." „Dat kan wel zijn goede vrouw, maar ik denk niet dat hij bang zal zijn van zijn oom die heel van Aus tralië is gekomen om hem en zijn moeder en broêr te bezoeken. Breng mij dus maar naar zijn kamer." Aldus antwoordde een oudachtig heer met vroolijke stem. Juffrouw Plags gehoorzaamde met tegenzin en dacht in zichzelve„den vorigen keer was het een inspecteur, laat ons hopen dat het met den oom uit Australië in den haak wezen zal. Ik vertrouw het spul zelf niet recht." „Wel mijn jongen," zei de bezoeker, een goedgekleed man die er volstrekt niet uitzag of hij pas uit Australië was gekomen, „ik denk, dat je je oom Jan niet meer zult herinneren en daarbij stak hij de hand uit, die Eduard heel slapjes en met een soort van huivering drukte. „Wel, wel, hoe vliegt toch de tijd 1" ging oom Jan voort, zonder zijn neef gelegenheid te geven hem te ant woorden. „Laat eens zien, net moet waarlijk vijf en twintig jaar geleden zijn sinds ik je zag rond waggelen in een kieltje. Wel, het schijnt mij alsof ik pas gisteren je broer Alexander George bedoel ik een oorveeg gaf om dat hij mijn appelen stal, maar dat was véor jou tijd, denk ik. Ja, ja, jelui zult allen wel gedacht hebben dat ik dood was. Van brievenschrij ven heb ik nooit gehouden, moet je weten en daarom liet ik maar niets van mij hooren. En hoe gaat het je moeder Goed, naar ik hoop. Maar wat drommel, het schijnt dat je niet verrukt bent dat je mij weerziet 1" Nu eerst bemerkte de bezoeker, dat Eduard een ijskoud stilzwijgen be waarde en een onverschillige houding had aangenomen. „Dat is waarlijk geen vroolijke ont vangst, mompelde de oude man ge* griefd. „Heeft je moeder mijn telegram dan niet ontvangen Die schelm van een portier heeft het zeker niet ver zonden Misschien is dan mijn bagage ook wel achtergebleven en dat terwijl ik juist geld genoeg in den zak heb, om mijn rijtuig te betalen, 't Is wel zoo erg niet, want mijn geld uit Austra lië moet stellig morgen aankomen en tot dien tijd mag ik zeker wel rekenen op de gastvrijheid van mijn zusters zoon, niet waar? Wees maar zeker, dat hij, daarbij ten slotte|niet verliezen zal, voegde de oude maner bij, met een poging om schalks te zijn, die jammerlijk mislukte tegen over het ijskoude gezicht van Eduard, die hem maar voortdurend zat aan te staren. „Let maar niet op mij," zei Eduard eindelijk koeltjes na een vrij lange pauze. „Ge zij t toch zeker nog niet klaar, wel? Ga voort. Gij doet uw best, dat moet ik zeggen en het is alles prachtig voorgedragen?" „Wat meen je daarmee, jongeheer vroeg de oude man nu niet weinig boos. „Is de jongen mal? Waar hou je mij voor Bij den springenden kangeroe, dit is een vriendelijke ont vangst voor een man, die naar zijn geboorteland terugkeert met vier ton gouds dat hij door hard werken heeft verdient. Zeg eens, wat betee- kent dat „Kapitaal, kapitaal," antwoordde Eduard, met dezelfde uitdrukking op zijn gezicht. „Ik zou het zelf niet beter hebben kunnen doen. Maar waarom zegt u vier ton, inplaats van er een ronde som van te maken en te spreken van een half millioen? Dat klinkt beter, zie je. Vijf en twin tig jaar geleden, ja, ja, aandoenlijk, heel aandoenlijk. Ik zie hoe het ge beurd is. De lange overtocht met een zeilschip, de teleurstelling bij de aankomst, de moeilijkheden van het begin, toen de trek naar de goudvel den, de eerste goudklomp, toen groote kudden schapen en koeien en groote weilanden, rijkdommen aangestroomd. Toen het verlangen naar huis, de terugkeer met een snelvarend stoom schip, de bezoeken aan arme en hoop volle neven, de warme welkomstgroet, de tijdelijke leening en ten slotte de geheimzinnige verdwijning van den oom zoogenaamd om zijn bagage te gaan halen, die evenwel alleen in zijne verbeelding bestaat. Jou drom- melsche oude schelmzei Eduard, den toon van ironie verwisselende voor een toon van ernstig verwijt, „meen je, dat ik er niet alle3 van begrijp? Zou je denken dat ik jaren lang in Londen heb gewoond alleen om de dupe te worden van zoo'n mooi opgedischt labeitje Neen, neen, mij vang je niet," en toen opstaande ging hij naar deur en riep: „Juf frouw Plags, haal eens even een diender l" De bezoeker had hem onder die CCXLI. 'tis siap in de zaken. Na de over de hand loopende drukte tusschen Paschen en Pinksteren komt er zoodra we de Pinksterdagen achter den rug hebben een periode van kalmte. Behalve bierhandelaars, spuit waterfabrikanten en eigenaars van uitspanningsgelegenheden, heeft de menschheid het stil uitgezonderd de schooljongens die voor een toela- tings- of overgangsexamen zitten. Heel veel medelijden behoeft men met deze categorie niet te hebben, omdat ze na hun examen, spoedig vacantie krij gen en dan kunnen doen alsof er geen geleer en geblok en getob en gewurm in de wereld waren. Geluk kige jeugd In zulke dagen van stilte komt iemand tot uitspanningen, waar hij anders niet aan zou denken. Mijne vrouw had er op aangedrongen dat ik lid van het Brongebouw zou worden en toen ik voor dien aandrang be zweken was en het lijstje van de concerten eens naging, die ik voor mijn tientje krijg, toen frappeerde het mij, dat we dezen zomer waarlijk aan concerten geen gebrek zullen hebben. Toen kwam de duivel der statistiek die zoo nu en dan elk lezend, schrij vend en rekenend mensch bij de kladden krijgt, mij plagen om eens te gaan becijferen op welke dagen er van Zaterdag den 15en Juni af, al zoo in Haarlem concerten zullen wor den gegeven in Trou moet Blijcken, de Vereeniging, het Brongebouw en de muziektent in den Hout tezamen, Allereerst dan de maand JUNI. Zondag 16. (2 maal). Maandag 17. Dat is in de 2e helft van Juni dus vijftien concerten. Nu in de maand JULI. Vrijdag 19. Zondag 21. (3 maal). Maandag 22. Dinsdag 23. (2 maal). Woensdag 24. Donderdag 25. Zondag 28. Dinsdag 2. Woensdag 3. Donderdag 4. Zondag 7. (3 maal). Dinsdag 9. Woensdag 10. Donderdag 11. Vrijdag 12. Zondag 14. (3 maal). Dinsdag 16. Donderdag 18. Derhalve 29 concerten. AUGUSTUS. Donderdag 20. Vrijdag 21. Zondag 23. (3 maal). Dinsdag 25. Donderdag 27. Vrijdag 28. ('smiddag8 en 's avonds). Zondag 30. (3 maal). (3 maal). Dinsdag 30. Woensdag 31. Donderdag 1. Vrijdag 2. Zondag 4. (3 maal). Woensdag 7. Zondag 11. (2 maal). Dinsdag 13. Donderdag 15. Vrijdag 16. (2 maal). Zondag 18. (3 maal). Alzoo 27 concerten. SEPTEMBER. Maandag 19. Dinsdag 20. Woensdag 21. Donderdag 22. Zondag 25. (3 ma ff). Dinsdag 27. Donderdag 29. Vrijdag 30. Zaterdag 31. (2 maal). Zondag 1. Zondag 15. (3 maal). (2 maal). Dinsdag 3. Woensdag 18. Woensdag 4. Donderdag 19. Donderdag 5. Zondag 22. Zondag 8. (2 maal). (2 maal). Woensdag 25. Dinsdag 10. Donderdag 26. Woensdag 11. Zond g 29. Donderdag 12. (2 maal) Te zamen 21 concerten. Bij deze berekening is aangenomen, dat de gewone Hout-concerten van het Stedelijk Muziekkorps zullen du ren tot einde September. Wanneer deze veronderstelling juist is, dan zullen we in dezen zomer in een tijds verloop van 3% maand niet minder dan twee en negentig concerten kunnen hooren. Geen kleinigheid voorwaarWie nu nog mocht willen beweren, dat Haar lange toespraak verbluft zitten aan staren, maar kreeg nu zijn stem weer terug. „Wel, ik moet zeggen van al de onbeschaamde vogelverschrikkers die ik ooit ontmoette, zou deze de banaan winnen zooals ze in Queensland zeg gen. Dit is sterker dan alles wat ik ooit in Australië bijwoonde. Jan Timbs een gemeene zwendelaar; Jan Timbs! Jong mensch, deze dag zal je heugen- Waar is mijn hoed? Ik ga dadelijk heen. Jan Timbs een bedrie ger en een afzetterBij den springen den kangaroe daar zul je pleizier van hebbenen in den hevigsten toorn strompelde de aude heer naar bene den. „Hij houd zich goed," zei Eduard die niet de minste moeite deed zijn bezoeker terug te houden. „Zoo goed, dat ik bijna zou denken dat ik mij vergiste. Maar komaan, iedereen weet immers dat oom Jan al een paar jaar dood is. Dit moet een zwendelaar en een oplichter zijn, die hem eens gekend heeft en daar nu gebruik van tracht te maken om zijn familie wat af te zetten. En heel doodgewone truc", zei Eduard, maar hij voelde zich toch niet volkomen op zijn gemak. Kort daarna kwam ik haastig thuis, want moeder had mij getelegrafeerd, dat de langvergeten en doodgewaande oom Jan plotseling weer teruggekeerd was en dat hij ons misschien wei dadelijk zou komen opzoeken. „Iemand hier geweest vroeg ik. „Ja," zei Eduard nonchalant, „weer zoo'n oplichter. Deze kerel gaf zich nu eens niet voor inspecteur uit, maar voor oom Jan verbeeld je, oom Jan, die al lang „Uilskuikenriep ik, „je hebt hem toch niet laten heengaan?" „Teru -gehouden heb ik hem niet,' antwoordde die broeder van mij ,,'t Was anders een uitstekend ac teur de man speelde zijn rol voor treffelijk „Het was geen rol," schreeuwde ik en schudde hem heen en weer. „Nu heb je het mooiste stukje uitgeaaaid van je leven. Je eenigen oom wegge jaagd en hem op den koop toe zeker nog beleedigdEen erfoom, die geen andere betrekkingen heeft dan ons en duizenden bezit „O viermaal honderddduizend gul den," zei de idioot flauw. „Knap gedaan," zei ik. „Als alle paarden de haver kregen die ze ver dienen, dan moest jij naar Meeren- berg 1" Sinds drie maanden na dien zijn wij bezig te trachten met mijn oom vriendschap te sluiten, maar hij wil er nog niet van hooren. Misschien lukt het wel nooit en laat hij einde lijk zijn vier ton aan een honden- asyl naO, die broeder van mij MADAGASCAR. door A. VAN DER VOORT Ami Nu de Frausche expeditie naar Ma dagascar de aandacht van Europa bi zonder op dit eiland gaat vestigen, wil ik gaarne aan den wensch der Redactie voldoende, enkele aardrijks kundige en historische bizonderheden daaromtrent aan de lezers van Haar lem's Dagblad mededeelen. Madagascar heelt een oppervlakte, welke die van Frankrijk met 62.991 K. M3. overtreft Het ligt op ruim 200 zeemijlen oostelijk van Afrika's kust van 11"57' tot 23°38' zuider breed te en tusschen 40°59' en 48°7'ooster lengte van Parijs. Het wordt in groot te slechts door de eilanden Nieuw Guinea en Borneo overtroffen. De vorm van het eiland is lang werpig ovaal, de kust weioig inge sneden. Goede havens zijn er alleen vijf nl. die van Diego Suarez, Wohe- mar, Maroanzettra, Foulpoint en Ta- matave. Verder vindt men er Blechts opene reeden, die, vooral aan de Oost kust, bij de heerschende, dikwijle stormachtige oostenwinden, weinig gunstige ankerplaatsen bieden. De westkust, voor westelijke stormen beveiligdis op verschil lende plaatsen door koraal-riffen be zet. Aan de oostkust vindt men deze slechts op enkele plaatsen. De grootste heeft men in het Noorden tusschen da Antongilbocht en'i'ama- tave. Hier konden de Enge'sche na tuuronderzoekers bij Foulpoint een bizouder snel aangroeien vau de door koraaldieren gevormde riffen waar nemen. Vijf groote gebergten verdealen het eiland, dat overigenB vrij vlak of hoogstens heuvelachtig is. In het binnenland vindt men een laagge legen gebied, dat door zijn voorko men aan hevige vulcanische werking in vroegeren tijd doet gelooven. Om. dit laaggelegen gebied verheden de bergen zich met steile wanden, terwijl ze in de richting van de kust lang zaam en terrasvormig afhellen. Niet minder dan honderd uitgebrande vul canen zijn in de gebergten van Ma dagascar verspreid. Bij velen zijn nog thans de met versteende lavastroomen bedekte krateropeningen duidelijk waarneembaar. Tusschen deze woeste vulcanische streken liggen uitgestrek te bergachtige landschappen van schilderachtige schoonheid, waar de sedert lang verweerde lavabodem een buitengewoon weelderig tropisch plan tenkleed draagt. Zoo treft men hier de teekenen van de werkzaamheid der scheppende krachten uit langvervlogen tijdperken der aardgeBchiedenis, onmiddellijk Frankrijk heeft 528.572 K. M\ ie ruim 9600 vierk. G. M. lem geen amusementen oplevert, zal schaamrood in een hoekje moeten kruipen. Orpheus lokte in de onder wereld met zijn fluitspel de dieren tot zich, of het zal gelukken aan Haarlems Staalbad om de menschen te trekken zal nog moeten blijken Voor 't eerste jaar mag natuurlijk op een groot aantal badgasten nog niet worden gehoopt. Niet ineens brengt men het tot de hoogte van Carlsbad of Wiesbaden 1 Daar is tijd voor noo- dig. Wat het aantal leden van het Brongebouw betreft, dit valt voor een begin niet tegen. Naar ik gehoord heb zijn er ongeveer 400, behalve de bijkaarten en het is zeker, dat voor of kort na de opening er nog menig een bij zal komen. Zoovelen willen eerst het katje eens uit den boom zien en weten, of X. wel lid is en Y en Z. Dan worden ze ook lid en anders zuilen ze nog maar wat wachten I Zoo gaat het in de wereld. Die zich volstrekt onafh nkelijk, gevoelen, zijn nog altijd afhankelijk, al weten ze 't zelf niet, van wat anderen den ken of doen. In de maatschappij kan niemand zien isoleerenhij wordt ge trokken naar hier en naar ginds en 't hangt er maar van af, of hij de draden waar hij mee vastzit, minder goed of beter weet te verbergen. We hebben in langen tijd nietB van de Gasfabriek gehoord. Wie daaruit zou afleiden dat ze niet wakker is en de oogen heeft dicht gedaan, zou zich deerlijk vergissen. Den 21sten Maart heeft zij weer een verzoek gedaan aan den Raad en met „gepaste" Bnelheid hebben B. en W. d arop den 4den Juni advies uitge bracht. Wat dit verzoek was Och, doodeen voudig. De Gasfabriek wou alleen maar een paar buizen aansluiten. En Burgemeester en Wethouders stellen voor, dat niet toe te staan. O neen, maar wat is dat bar Ib dat nu zoo erg, dat de gasfabriek de eene buis aan de andere wil aansluiten NeeD, maar ziet ge waarde lezer, de Gasfabriek wil een leiding maken in Bloemendaal en die dan aansluiten met Haarlem 1 Ohooooooo Ge ziet, dat het geval er nu wel er een enkele maal verschijnen en wat anders gaat uitzien. Bloemendaal j dan ronddwalen van de eene afdee heeft op dit oogenblik geen gas en 1 üng naar de andere, totdat ze einde zou dat natuurlij fc gaarne willen heb ben. Vooral zij, die vroeger in Haar lem woonden en nu over de grens getrokken zijn Maar wat is 't gevalZoodra een maal aansluiting van Haarlem met Bloemendaal geschied is, zal allicht het verbruik van gas, dat nu slechts voor enkele huizen wordt gevraagd, zich uitbreiden, 't Gevolg hiervan kan zijngeringer drukking in de gemeente Haarlem, vooral de bewoners aan den Zijlweg zouden er waarschijnlijk niet op vooruitgaan. Is het nu gewenscht, dat terwijl de gemeente Haarlem zucht onder een voor haar zeer on- voordeelige concessie aan buitenge meenten de gemakken van hare gas fabriek ten goede zouden komen, zonder dat de gemeente daarvan iets profiteert en terwijl het voor een deel der eigen ingezetenen nadeelig kan worden Natuurlijk niet. Wanneer de gemeente Bloemendaal nu eens kwam met eene aanbieding van zoo en zooveel, in ruil voor de toestemming van Haarlem om de haar- lemsche buisleiding aan te sluiten aan de hare, en de Gasfabriek wilde waarborgen geven dat de productie in Haarlem er niet door werd bena deeld, dan zou er nog te praten zijn. Maar zoomaar het hecht uit handen te geven in ruil voor niets niemendal, dat zou van slechte koopmanschap getuigen, De verbouwing van 't Stadhuis zal weldra klaar zijn. Zooals men weet heeft het publiek dan slechts door éen deur, de nu bestaande groote middeldeur, toegang tot al de lo kalen. In de vestibule zal de nieuwe bewaarder zetelen als concierge, om hun die er vreemd zijn, den weg te wijzen. Meen niet, lezer, dat dit weelde is. Wie dagelijks met het Stadhuis en zijn onderdeelen te maken heeft, weet precieB waar hij wezen moet, maar veel grooter is het getal van hen die lijk door een welwillend menschen kind naar de plaats gedirigeerd wor den, waar ze moeten wezen. Met groote kalmte komt een gelukkige vader met zijne twee getuigen zijn eerstgeborene aangeven bij de afdeelingMilitie en Schutterij, alsof de zuigeling op slag bekwaam was om met eenzuig- flesch om den hals en een proppen schieter in de hana, uit te trekken tot verdediging van 't vaderland. Zulke vergissingen zullen niet meer mogelijk zijn, wanneer de concierge iederen bezoeker kan terec -twijzen. Ik had het daar over de verbouwing van 't Stadhuis. Snuffelend in oude papieren, bemerkte ik dat er vroeger een torentje op 't Stadhuis heeft ge prijkt, boven de plek ongeveer waar 't oude bodenkamertje was. Volgens de teekeningen van het voormalige Stadhuis was dit een slank torentje dat mooi „deed" op het gebouw, maar in 1772 wegens bouwvalligheid afge oroken is moeten worden. Naar 't schijnt was de gemeentekas toen al niet in bloeiender staat, dan tegenwoordig, anders had men het allicht wel weer opgebouwd. Misschien is er in Haarlem, men kan het maar niet weten, wel eens iemand die liefde voor de kunst heeft en die niet enkel platonisch (dat is door zeggen) maar ook daadwerkelijk (dat is doordoen) aan den dag legt. Wanneer zoo iemand eens van een duizend gulden of wat wou afstappen, dan zou hij het 3tad huis er heelwat mee kunnen ver fraaien. Van Stadhuis tot „stadhuistaal" is de afstand nietgroot. Éen stadtjevande laatste! Iemand komt op een Stad huis dat.... hm.... niet ver van Haar lem ligt en vraagt of de wethouder X. ook te spreken is. De bode zet zich in postuur, kucht eens en zegt met een bevallig gebaar: „Integendeel meneer, kan ik u be richten dat de wethouder X. niet op 'tStadhuis aanwezig is." Dat is mooi gezegd, niet waar En dan willen sommigen nog beweren, dat onze taal zoo slordig gesproken wordtFIDELIO. j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6