van mij.
HAARLEMMER HALLETJES
3sn Zaterdagavondpraatje.
Mijn naam is George Timbs.
Ik heb een broeder Eduard. Mis
schien hebt gij wel eens van hem ge
hoord. Voor mij is zijn bestaan een
kwelling. Een poosje geleden nog heeft
hij veel van zich doen spreken door
in druk te verschijnen in een welbe
kend weekblad. Daar vertrouwde hij
zijn ongelukken en rampen, in den
vorm van een waarschuwing, aan het
publiek toe. Ik geloof evenwel niet
dat dit de ware reden was, ik houd
het voor niets anders dan toorn en
een verlangen om „gedrukt te zijn."
Ge kunt begrijpen dat ik daar heel
spoedig een eind aan heb gemaakt.
Zóo duidelijk was het hem dat hij
daaraan niet meer moest beginnen,
dat hij in mijne tegenwoordigheid de
gelotte aflegde, dat zijn pennevruch-
ten nimmermeer zijn schrijftatel zou
den verlaten.
Hij moest mij dat wel beloven, want
hij had bij mij nog wat goed te maken.
Of was hij het niet geweest,die had toe
gelaten dat een gewone dief met mijn
bekers en medailles voor cricket en
football was doorgegaan, alleen omdat
die domme brcêr van mij geloofd had,
dat hij inspecteur van politie was en
hem daarom zoo maar een uur alleen
gelaten had in mijn kamer!
Het maakt me nog woest als ik
er aan denk. Intusschen had het
gelukkig een goed gevolg: hij werd
er bijzonder wantrouwend en voor
zichtig door. Hij gaf onze hospita,
juffrouw Plags, order om niemand,
wien ook, op onze kamers toe te laten,
wanneer wij er zelf niet waren.
Daarop begon hij de vrienden, die
zoo nu en dan ons eens kwamen op
zoeken, met wantrouwen aan te zien
en verbeeldde zich, dat zij vermomde
dieven waren in de kleederen van
Jansen en Pietersen, die zij hadden
nagemaakt. Op straat keek hij alle
menschen aan, alsof hij door hen
heen wou zien om in hun hart te
lezen, of ze ook roofzuchtige plannen
hadden. Dit alles was al heel dwaas,
maar toen hij een geladen revolver
bij zich ging dragen, die des nachts
onder zijn kussen legdegen zelfs eens
op een nacht toen ik wat laat thuis
kwam, op mij aanlegde, werd het tijd
om daar eens wat aan te doen. Ik
zond hem dus maar naar buiten,
waar onze moeder woonde.
De landlucht bracht, hem allengs
tot bedaren, hoewel hij aanvankelijk
den argwaan van de dorpspolitie op
wekte. Het levende vee op de boerde
rij, koeien, varkens, kippen en derge
lijke meer had in weinig tijd zeer
veel eerbied gekregen voor zijn re
volver en wanneer er 's nachts een
eend die niet slapen kon, over de
binnenplaats waggelde en er een raam
op de eerste verdieping voorzichtig
werd opengedaan, dan begreep het
beest naar 't schijnt dadelijk dat dit
bloedvergieten kon beduiden en zocht
beschutting achter een heining. Al
leen een paar domme varkens droe
gen de merken van Eduards behen
digheid in 't schieten, maar op den
vrooten afstand waren zijn revolver
kogels niet verder dan de huid door
gedrongen. De goede zijde van den
toestand was, dat in die dagen weinig
bedelaars zich in den omtrek van 't
huis durfden wagen.
Dit alles ter verklaring van wat er
volgde
Op zekeren dag, een week ongeveer
nadat Eduard zijn bezigheden in de
stad weer had opgevat, kwam hij wat
vroeger thuis dan ik. Nauwelijks zat
hij rustig op zijn kamer, toen er ge
beld werd en de getrouwe Plags ging
opendoen.
„Het mag goed wezen of niet goed
wezen, meneer," hoorde Eduard hsar
aan de deur zeggen, „maar ik moet u
zeggen dat meneer Eauard heel bang
is voor bezoekers."
„Dat kan wel zijn goede vrouw,
maar ik denk niet dat hij bang zal
zijn van zijn oom die heel van Aus
tralië is gekomen om hem en zijn
moeder en broêr te bezoeken. Breng
mij dus maar naar zijn kamer."
Aldus antwoordde een oudachtig
heer met vroolijke stem.
Juffrouw Plags gehoorzaamde met
tegenzin en dacht in zichzelve„den
vorigen keer was het een inspecteur,
laat ons hopen dat het met den oom
uit Australië in den haak wezen zal.
Ik vertrouw het spul zelf niet recht."
„Wel mijn jongen," zei de bezoeker,
een goedgekleed man die er volstrekt
niet uitzag of hij pas uit Australië
was gekomen, „ik denk, dat je je
oom Jan niet meer zult herinneren
en daarbij stak hij de hand uit, die
Eduard heel slapjes en met een soort
van huivering drukte.
„Wel, wel, hoe vliegt toch de tijd 1"
ging oom Jan voort, zonder zijn neef
gelegenheid te geven hem te ant
woorden. „Laat eens zien, net moet
waarlijk vijf en twintig jaar geleden
zijn sinds ik je zag rond waggelen in
een kieltje. Wel, het schijnt mij alsof
ik pas gisteren je broer Alexander
George bedoel ik een oorveeg gaf om
dat hij mijn appelen stal, maar dat
was véor jou tijd, denk ik. Ja, ja,
jelui zult allen wel gedacht hebben
dat ik dood was. Van brievenschrij
ven heb ik nooit gehouden, moet je
weten en daarom liet ik maar niets
van mij hooren. En hoe gaat het je
moeder Goed, naar ik hoop. Maar
wat drommel, het schijnt dat je niet
verrukt bent dat je mij weerziet 1"
Nu eerst bemerkte de bezoeker, dat
Eduard een ijskoud stilzwijgen be
waarde en een onverschillige houding
had aangenomen.
„Dat is waarlijk geen vroolijke ont
vangst, mompelde de oude man ge*
griefd. „Heeft je moeder mijn telegram
dan niet ontvangen Die schelm van
een portier heeft het zeker niet ver
zonden Misschien is dan mijn bagage
ook wel achtergebleven en dat terwijl
ik juist geld genoeg in den zak heb,
om mijn rijtuig te betalen, 't Is wel zoo
erg niet, want mijn geld uit Austra
lië moet stellig morgen aankomen
en tot dien tijd mag ik zeker wel
rekenen op de gastvrijheid van mijn
zusters zoon, niet waar? Wees maar
zeker, dat hij, daarbij ten slotte|niet
verliezen zal, voegde de oude maner
bij, met een poging om schalks te
zijn, die jammerlijk mislukte tegen
over het ijskoude gezicht van Eduard,
die hem maar voortdurend zat aan te
staren.
„Let maar niet op mij," zei Eduard
eindelijk koeltjes na een vrij lange
pauze. „Ge zij t toch zeker nog niet
klaar, wel? Ga voort. Gij doet uw
best, dat moet ik zeggen en het is
alles prachtig voorgedragen?"
„Wat meen je daarmee, jongeheer
vroeg de oude man nu niet weinig
boos. „Is de jongen mal? Waar hou
je mij voor Bij den springenden
kangeroe, dit is een vriendelijke ont
vangst voor een man, die naar zijn
geboorteland terugkeert met vier ton
gouds dat hij door hard werken
heeft verdient. Zeg eens, wat betee-
kent dat
„Kapitaal, kapitaal," antwoordde
Eduard, met dezelfde uitdrukking op
zijn gezicht. „Ik zou het zelf niet
beter hebben kunnen doen. Maar
waarom zegt u vier ton, inplaats van
er een ronde som van te maken en
te spreken van een half millioen?
Dat klinkt beter, zie je. Vijf en twin
tig jaar geleden, ja, ja, aandoenlijk,
heel aandoenlijk. Ik zie hoe het ge
beurd is. De lange overtocht met een
zeilschip, de teleurstelling bij de
aankomst, de moeilijkheden van het
begin, toen de trek naar de goudvel
den, de eerste goudklomp, toen groote
kudden schapen en koeien en groote
weilanden, rijkdommen aangestroomd.
Toen het verlangen naar huis, de
terugkeer met een snelvarend stoom
schip, de bezoeken aan arme en hoop
volle neven, de warme welkomstgroet,
de tijdelijke leening en ten slotte de
geheimzinnige verdwijning van den
oom zoogenaamd om zijn bagage te
gaan halen, die evenwel alleen in
zijne verbeelding bestaat. Jou drom-
melsche oude schelmzei Eduard,
den toon van ironie verwisselende
voor een toon van ernstig verwijt,
„meen je, dat ik er niet alle3 van
begrijp? Zou je denken dat ik jaren
lang in Londen heb gewoond alleen
om de dupe te worden van zoo'n
mooi opgedischt labeitje Neen, neen,
mij vang je niet," en toen opstaande
ging hij naar deur en riep: „Juf
frouw Plags, haal eens even een
diender l"
De bezoeker had hem onder die
CCXLI.
'tis siap in de zaken.
Na de over de hand loopende drukte
tusschen Paschen en Pinksteren komt
er zoodra we de Pinksterdagen achter
den rug hebben een periode van
kalmte. Behalve bierhandelaars, spuit
waterfabrikanten en eigenaars van
uitspanningsgelegenheden, heeft de
menschheid het stil uitgezonderd
de schooljongens die voor een toela-
tings- of overgangsexamen zitten. Heel
veel medelijden behoeft men met deze
categorie niet te hebben, omdat ze na
hun examen, spoedig vacantie krij
gen en dan kunnen doen alsof er
geen geleer en geblok en getob en
gewurm in de wereld waren. Geluk
kige jeugd
In zulke dagen van stilte komt
iemand tot uitspanningen, waar hij
anders niet aan zou denken. Mijne
vrouw had er op aangedrongen dat
ik lid van het Brongebouw zou worden
en toen ik voor dien aandrang be
zweken was en het lijstje van de
concerten eens naging, die ik voor
mijn tientje krijg, toen frappeerde
het mij, dat we dezen zomer waarlijk
aan concerten geen gebrek zullen
hebben.
Toen kwam de duivel der statistiek
die zoo nu en dan elk lezend, schrij
vend en rekenend mensch bij de
kladden krijgt, mij plagen om eens
te gaan becijferen op welke dagen er
van Zaterdag den 15en Juni af, al
zoo in Haarlem concerten zullen wor
den gegeven in Trou moet Blijcken,
de Vereeniging, het Brongebouw en de
muziektent in den Hout tezamen,
Allereerst dan de maand
JUNI.
Zondag 16.
(2 maal).
Maandag 17.
Dat is in de 2e helft van Juni dus
vijftien concerten.
Nu in de maand
JULI.
Vrijdag 19.
Zondag 21.
(3 maal).
Maandag 22.
Dinsdag 23.
(2 maal).
Woensdag 24.
Donderdag 25.
Zondag 28.
Dinsdag 2.
Woensdag 3.
Donderdag 4.
Zondag 7.
(3 maal).
Dinsdag 9.
Woensdag 10.
Donderdag 11.
Vrijdag 12.
Zondag 14.
(3 maal).
Dinsdag 16.
Donderdag 18.
Derhalve 29 concerten.
AUGUSTUS.
Donderdag 20.
Vrijdag 21.
Zondag 23.
(3 maal).
Dinsdag 25.
Donderdag 27.
Vrijdag 28.
('smiddag8 en
's avonds).
Zondag 30.
(3 maal).
(3 maal).
Dinsdag 30.
Woensdag 31.
Donderdag 1.
Vrijdag 2.
Zondag 4.
(3 maal).
Woensdag 7.
Zondag 11.
(2 maal).
Dinsdag 13.
Donderdag 15.
Vrijdag 16.
(2 maal).
Zondag 18.
(3 maal).
Alzoo 27 concerten.
SEPTEMBER.
Maandag 19.
Dinsdag 20.
Woensdag 21.
Donderdag 22.
Zondag 25.
(3 ma ff).
Dinsdag 27.
Donderdag 29.
Vrijdag 30.
Zaterdag 31.
(2 maal).
Zondag 1. Zondag 15.
(3 maal). (2 maal).
Dinsdag 3. Woensdag 18.
Woensdag 4. Donderdag 19.
Donderdag 5. Zondag 22.
Zondag 8. (2 maal).
(2 maal). Woensdag 25.
Dinsdag 10. Donderdag 26.
Woensdag 11. Zond g 29.
Donderdag 12. (2 maal)
Te zamen 21 concerten.
Bij deze berekening is aangenomen,
dat de gewone Hout-concerten van
het Stedelijk Muziekkorps zullen du
ren tot einde September. Wanneer
deze veronderstelling juist is, dan
zullen we in dezen zomer in een tijds
verloop van 3% maand niet minder
dan twee en negentig concerten kunnen
hooren.
Geen kleinigheid voorwaarWie nu
nog mocht willen beweren, dat Haar
lange toespraak verbluft zitten aan
staren, maar kreeg nu zijn stem weer
terug.
„Wel, ik moet zeggen van al de
onbeschaamde vogelverschrikkers die
ik ooit ontmoette, zou deze de banaan
winnen zooals ze in Queensland zeg
gen. Dit is sterker dan alles wat ik
ooit in Australië bijwoonde. Jan
Timbs een gemeene zwendelaar; Jan
Timbs! Jong mensch, deze dag zal je
heugen- Waar is mijn hoed? Ik ga
dadelijk heen. Jan Timbs een bedrie
ger en een afzetterBij den springen
den kangaroe daar zul je pleizier van
hebbenen in den hevigsten toorn
strompelde de aude heer naar bene
den.
„Hij houd zich goed," zei Eduard
die niet de minste moeite deed zijn
bezoeker terug te houden. „Zoo goed,
dat ik bijna zou denken dat ik mij
vergiste. Maar komaan, iedereen weet
immers dat oom Jan al een paar jaar
dood is. Dit moet een zwendelaar en een
oplichter zijn, die hem eens gekend
heeft en daar nu gebruik van tracht
te maken om zijn familie wat af te
zetten. En heel doodgewone truc",
zei Eduard, maar hij voelde zich toch
niet volkomen op zijn gemak.
Kort daarna kwam ik haastig thuis,
want moeder had mij getelegrafeerd,
dat de langvergeten en doodgewaande
oom Jan plotseling weer teruggekeerd
was en dat hij ons misschien wei
dadelijk zou komen opzoeken.
„Iemand hier geweest vroeg ik.
„Ja," zei Eduard nonchalant, „weer
zoo'n oplichter. Deze kerel gaf zich
nu eens niet voor inspecteur uit, maar
voor oom Jan verbeeld je, oom Jan,
die al lang
„Uilskuikenriep ik, „je hebt hem
toch niet laten heengaan?"
„Teru -gehouden heb ik hem niet,'
antwoordde die broeder van mij
,,'t Was anders een uitstekend ac
teur de man speelde zijn rol voor
treffelijk
„Het was geen rol," schreeuwde ik
en schudde hem heen en weer. „Nu
heb je het mooiste stukje uitgeaaaid
van je leven. Je eenigen oom wegge
jaagd en hem op den koop toe zeker
nog beleedigdEen erfoom, die geen
andere betrekkingen heeft dan ons en
duizenden bezit
„O viermaal honderddduizend gul
den," zei de idioot flauw.
„Knap gedaan," zei ik. „Als alle
paarden de haver kregen die ze ver
dienen, dan moest jij naar Meeren-
berg 1"
Sinds drie maanden na dien zijn
wij bezig te trachten met mijn oom
vriendschap te sluiten, maar hij wil
er nog niet van hooren. Misschien
lukt het wel nooit en laat hij einde
lijk zijn vier ton aan een honden-
asyl naO, die broeder van mij
MADAGASCAR.
door
A. VAN DER VOORT Ami
Nu de Frausche expeditie naar Ma
dagascar de aandacht van Europa bi
zonder op dit eiland gaat vestigen,
wil ik gaarne aan den wensch der
Redactie voldoende, enkele aardrijks
kundige en historische bizonderheden
daaromtrent aan de lezers van Haar
lem's Dagblad mededeelen.
Madagascar heelt een oppervlakte,
welke die van Frankrijk met 62.991
K. M3. overtreft Het ligt op ruim
200 zeemijlen oostelijk van Afrika's
kust van 11"57' tot 23°38' zuider breed
te en tusschen 40°59' en 48°7'ooster
lengte van Parijs. Het wordt in groot
te slechts door de eilanden Nieuw
Guinea en Borneo overtroffen.
De vorm van het eiland is lang
werpig ovaal, de kust weioig inge
sneden. Goede havens zijn er alleen
vijf nl. die van Diego Suarez, Wohe-
mar, Maroanzettra, Foulpoint en Ta-
matave. Verder vindt men er Blechts
opene reeden, die, vooral aan de Oost
kust, bij de heerschende, dikwijle
stormachtige oostenwinden, weinig
gunstige ankerplaatsen bieden.
De westkust, voor westelijke
stormen beveiligdis op verschil
lende plaatsen door koraal-riffen be
zet. Aan de oostkust vindt men
deze slechts op enkele plaatsen. De
grootste heeft men in het Noorden
tusschen da Antongilbocht en'i'ama-
tave. Hier konden de Enge'sche na
tuuronderzoekers bij Foulpoint een
bizouder snel aangroeien vau de door
koraaldieren gevormde riffen waar
nemen.
Vijf groote gebergten verdealen het
eiland, dat overigenB vrij vlak of
hoogstens heuvelachtig is. In het
binnenland vindt men een laagge
legen gebied, dat door zijn voorko
men aan hevige vulcanische werking
in vroegeren tijd doet gelooven. Om.
dit laaggelegen gebied verheden de
bergen zich met steile wanden, terwijl
ze in de richting van de kust lang
zaam en terrasvormig afhellen. Niet
minder dan honderd uitgebrande vul
canen zijn in de gebergten van Ma
dagascar verspreid. Bij velen zijn nog
thans de met versteende lavastroomen
bedekte krateropeningen duidelijk
waarneembaar. Tusschen deze woeste
vulcanische streken liggen uitgestrek
te bergachtige landschappen van
schilderachtige schoonheid, waar de
sedert lang verweerde lavabodem een
buitengewoon weelderig tropisch plan
tenkleed draagt.
Zoo treft men hier de teekenen van
de werkzaamheid der scheppende
krachten uit langvervlogen tijdperken
der aardgeBchiedenis, onmiddellijk
Frankrijk heeft 528.572 K. M\ ie
ruim 9600 vierk. G. M.
lem geen amusementen oplevert, zal
schaamrood in een hoekje moeten
kruipen. Orpheus lokte in de onder
wereld met zijn fluitspel de dieren
tot zich, of het zal gelukken aan
Haarlems Staalbad om de menschen
te trekken zal nog moeten blijken
Voor 't eerste jaar mag natuurlijk op
een groot aantal badgasten nog niet
worden gehoopt. Niet ineens brengt
men het tot de hoogte van Carlsbad
of Wiesbaden 1 Daar is tijd voor noo-
dig. Wat het aantal leden van het
Brongebouw betreft, dit valt voor een
begin niet tegen. Naar ik gehoord
heb zijn er ongeveer 400, behalve de
bijkaarten en het is zeker, dat voor
of kort na de opening er nog menig
een bij zal komen. Zoovelen willen
eerst het katje eens uit den boom
zien en weten, of X. wel lid is en Y en
Z. Dan worden ze ook lid en anders
zuilen ze nog maar wat wachten I
Zoo gaat het in de wereld. Die zich
volstrekt onafh nkelijk, gevoelen, zijn
nog altijd afhankelijk, al weten
ze 't zelf niet, van wat anderen den
ken of doen. In de maatschappij kan
niemand zien isoleerenhij wordt ge
trokken naar hier en naar ginds en
't hangt er maar van af, of hij de
draden waar hij mee vastzit, minder
goed of beter weet te verbergen.
We hebben in langen tijd nietB van
de Gasfabriek gehoord.
Wie daaruit zou afleiden dat ze niet
wakker is en de oogen heeft dicht
gedaan, zou zich deerlijk vergissen.
Den 21sten Maart heeft zij weer een
verzoek gedaan aan den Raad en met
„gepaste" Bnelheid hebben B. en W.
d arop den 4den Juni advies uitge
bracht.
Wat dit verzoek was Och, doodeen
voudig. De Gasfabriek wou alleen
maar een paar buizen aansluiten.
En Burgemeester en Wethouders
stellen voor, dat niet toe te staan.
O neen, maar wat is dat bar Ib dat
nu zoo erg, dat de gasfabriek de eene
buis aan de andere wil aansluiten
NeeD, maar ziet ge waarde lezer, de
Gasfabriek wil een leiding maken in
Bloemendaal en die dan aansluiten
met Haarlem 1
Ohooooooo
Ge ziet, dat het geval er nu wel er een enkele maal verschijnen en
wat anders gaat uitzien. Bloemendaal j dan ronddwalen van de eene afdee
heeft op dit oogenblik geen gas en 1 üng naar de andere, totdat ze einde
zou dat natuurlij fc gaarne willen heb
ben. Vooral zij, die vroeger in Haar
lem woonden en nu over de grens
getrokken zijn
Maar wat is 't gevalZoodra een
maal aansluiting van Haarlem met
Bloemendaal geschied is, zal allicht
het verbruik van gas, dat nu slechts
voor enkele huizen wordt gevraagd,
zich uitbreiden, 't Gevolg hiervan kan
zijngeringer drukking in de gemeente
Haarlem, vooral de bewoners aan den
Zijlweg zouden er waarschijnlijk niet
op vooruitgaan. Is het nu gewenscht,
dat terwijl de gemeente Haarlem
zucht onder een voor haar zeer on-
voordeelige concessie aan buitenge
meenten de gemakken van hare gas
fabriek ten goede zouden komen,
zonder dat de gemeente daarvan iets
profiteert en terwijl het voor een deel
der eigen ingezetenen nadeelig kan
worden
Natuurlijk niet.
Wanneer de gemeente Bloemendaal
nu eens kwam met eene aanbieding
van zoo en zooveel, in ruil voor de
toestemming van Haarlem om de haar-
lemsche buisleiding aan te sluiten
aan de hare, en de Gasfabriek wilde
waarborgen geven dat de productie
in Haarlem er niet door werd bena
deeld, dan zou er nog te praten zijn.
Maar zoomaar het hecht uit handen
te geven in ruil voor niets niemendal,
dat zou van slechte koopmanschap
getuigen,
De verbouwing van 't Stadhuis zal
weldra klaar zijn. Zooals men weet
heeft het publiek dan slechts door
éen deur, de nu bestaande groote
middeldeur, toegang tot al de lo
kalen. In de vestibule zal de nieuwe
bewaarder zetelen als concierge, om
hun die er vreemd zijn, den weg te
wijzen.
Meen niet, lezer, dat dit weelde is.
Wie dagelijks met het Stadhuis en
zijn onderdeelen te maken heeft, weet
precieB waar hij wezen moet, maar
veel grooter is het getal van hen die
lijk door een welwillend menschen
kind naar de plaats gedirigeerd wor
den, waar ze moeten wezen. Met groote
kalmte komt een gelukkige vader met
zijne twee getuigen zijn eerstgeborene
aangeven bij de afdeelingMilitie
en Schutterij, alsof de zuigeling op
slag bekwaam was om met eenzuig-
flesch om den hals en een proppen
schieter in de hana, uit te trekken
tot verdediging van 't vaderland.
Zulke vergissingen zullen niet meer
mogelijk zijn, wanneer de concierge
iederen bezoeker kan terec -twijzen.
Ik had het daar over de verbouwing
van 't Stadhuis. Snuffelend in oude
papieren, bemerkte ik dat er vroeger
een torentje op 't Stadhuis heeft ge
prijkt, boven de plek ongeveer waar
't oude bodenkamertje was. Volgens
de teekeningen van het voormalige
Stadhuis was dit een slank torentje
dat mooi „deed" op het gebouw, maar
in 1772 wegens bouwvalligheid afge
oroken is moeten worden.
Naar 't schijnt was de gemeentekas
toen al niet in bloeiender staat, dan
tegenwoordig, anders had men het
allicht wel weer opgebouwd. Misschien
is er in Haarlem, men kan het maar
niet weten, wel eens iemand die liefde
voor de kunst heeft en die niet enkel
platonisch (dat is door zeggen) maar
ook daadwerkelijk (dat is doordoen)
aan den dag legt. Wanneer zoo iemand
eens van een duizend gulden of wat
wou afstappen, dan zou hij het 3tad
huis er heelwat mee kunnen ver
fraaien.
Van Stadhuis tot „stadhuistaal" is de
afstand nietgroot. Éen stadtjevande
laatste! Iemand komt op een Stad
huis dat.... hm.... niet ver van Haar
lem ligt en vraagt of de wethouder
X. ook te spreken is.
De bode zet zich in postuur, kucht
eens en zegt met een bevallig gebaar:
„Integendeel meneer, kan ik u be
richten dat de wethouder X. niet op
'tStadhuis aanwezig is."
Dat is mooi gezegd, niet waar En
dan willen sommigen nog beweren,
dat onze taal zoo slordig gesproken
wordtFIDELIO. j