NIEUWS- EN ADVEETENTIEBLAD.
FEUILLETON
De onneembare Stad.
13s Jaargang
Vrijdag 9 Augustus 1895.
No. 3712
HAARLEM'S DAGBLAD
ABONNEMENTSPRIJS:
Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden 1,65.
Afzonderlijke nummers0,05.
Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30.
franco per post 0,37^.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat Haarlem. Telefoonnummer 122,
ADVERTENTIEN:
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Reclames 20 Cents per regel.
Abonnementen en Advertentien worden aangenomen door
onxe agenten en door alle boekhandelaren en cour an tien.
Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOtt
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangére G. L. DAUBE Co., JOJDf F. JONES, Suee., Parigt Faubourg Montmartro;
STADSNIEUWS
Haarlem8 Augustus 1895.
Stukken van den Raad.
De heer P. Adriani heeft aan den
Raad verzocht, het plekje grond in
het Frederikspaik tusschen den dik
ken boom en het huis van den heer
Van Eeden, voor f915 te mogen
koopen,om daarop een huis te bouwen.
B. en W. zijn evenals de Commissie
voor den Hout en plantsoenen van
meening dat het niet wenschelijk is
het gedaan verzoek in te willigen.
B. en W. stellen voor de 2 as
sistenten voor het onderwijs in tee
kenen aan de Burgeravondschool, de
heeren A. van der Spek en J. A.
Traanberg, opnieuw te benoemen
voorts om tijdelijk te voorzien in de
plaats, die opengevallen is door het
overigden van den heer A. J. Jacobs
(machineteekenen) en eindelijk om,
zoo noodig, een 4den assistent
aan te stellen op een wekelijksche
belooning van f 4.50.
Voordracht tot bevordering aan de
2e Burgerschool:
van den onderwijzer 2e klasse H.
de Liefde tot jle klasse en van den
onderwijzer 3e kl. Tj. Bouma tot
2e klasse.
Woensdag zijn te 's Hage voor het
examen Fransche taal l.o. geslaagd
de heeren J. B. van Dorp en H. J.
Zijlstra van hier.
De heer ds. J. Langhout alhier,
onlangs beroepen te Groningen, heeft
dat beroep thans aangenomen.
Hier ter stede is telegraphisch be
richt ontvangen, dat de kapt. van het
O. I. Leger, A. de Leur, die wegens ver
lamming tengevolge van malaria, met
twee jaar verlof naar Holland is ge
gaan, te Genua gelukkig reeds veel
beter is aangekomen. Hij blijft tot
Amsterdam aan boord.
Het Militair Tehuis, dat in het
Volkskoffiehuis, Jansweg hoek Park
laan zal gevestigd worden, zal op Vrij
dag den 16en dezer worden geopend.
Het Bestuur bestaat, zooals men weet,
uit de heeren Ds. C. Veen, voorzitter
W. Ten Boom, secretarisEd. de
Lanoy, penningmeesterDs. P. J.
Moeton en J. M. Hij brock. Ten einde
het er den soldaat zoo aangenaam
mogelijk te maken, zal men zorgen
dat er verschillende spelen zijn. Voorts
zal men er ververschingen, uitgezon
derd alcoholische dranken, kunnen
brij gen.
Het Boeddhisme.
Woensdagavond hield de heer de. C.
Veen voor de Haarlemsche jonge-
lingsvereeniging eene lezing over
Boeddha en het Boeddhisme.
Met heldere kleuren schilderde spr.
zijn gehoor het leven van Boeddha.
Hij verhaalde, hoe deze wijsgeer, de
zoon van een inlandsch vorst, in N. O.
Indië in zijn jeugd in alle weelde
werd opgevoed, doch later nit eken
beweging zich daaraan onttrok
om in den vreemde het ware geluk
te zoeken, dat hij daar ten laatste
vond, Het gevonden hebbende, wilde
hij het ook anderen ten deel doen
vallen en daartoe ging hij, met zijne
jongeren, de wereld in. Hij mocht
het genoegen smaken, tal van aan
hangers te winnen. Op 80jarigen leef
tijd, voelde hij zijne krachten ver
minderen en zijn einde naderen drie
maanden voor zijn dood voorspelde
hij dezen. Voordat hij Btierf, drukte
hij zijnen volgelingen op het gemoed
zijn leer na te volgen. Na zijn dood
werd Boeddha's leer steeds meer en
meer verbreid en thans zijn er 450
millioen Boeddhisten.
Na dit alles medegedeeld te heb
ben, verklaarde spreker de leer van
Boeddha. Er zijn twee soorten van
Boeddhisten: zij, die tot de maat
schappij in betrekking staan en zij,
die daartoe niet behooren.
De eerBten moeten beloven, geen
levend dier te dooden, niet te stelen,
geen ontucht te plegen, niet te lie
gen of te lasteren en geen alcoho-
holische dranken te gebruikende
laatsten daarentegen moeten boven
dien nog verklaren geen dierlijk
voedsel te zullen gebruiken, niet te
zullen trouwen, zich geheel van alle
alcoholische dranken van alle IJdel
heid te onthouden en in vrijwillige
armoede te zullen verkeeren.
Spreker eindigde met te zeggen,
dat Christus het ware licht der we
reld is en Zijne leer beter dan die
van Boeddha.
De opening der Kneipp-
inriohting.
De heer Dr. S. E. Oudschans, die
verleden jaar uit Wörishofen, de
woonplaats van pastoor Kneipp terug
keerde en zich hier vestigde om diens
methode van genezing toe te passen,
mocht zich weldra in een druk be
zoek zijner inrichting verheugen,
zoodat hij thans, gesteund door
eene Daamlooze vennootschap, die de
inrichting exploiteeren zal, Woensdag
eene nieuwe kon openen.
Dr. Ondschans hield daarbij eene
rede, waarin hij herinnerde, dat toen
bij verleden jaar uit Wörishofen terug
keerde, hij de hoop koesterde in ver
band met de medische wetenschap,
door hydrotherapeutische aanwen
ding genezingen te bewerkstelligen
tn hoe hij hierin niet teleurgesteld
was.
Spr. wees er op, dat de thermische,
mechanische en chemische werking,
die te zamen de waterkuur vormen,
invloed hebben op alle organische
functiën. Dat met water niet alle
ziekten te genezen zijn. erkende spr.
gaarne. Vervolgens merkte hij op, dat
waar de uitkomsten dikwijls falen bij
hen, die op eigen gelegenheid het ge
neeskundig dilettantisme uitoefenen
en alleen het boekje van paBtoor
Kneipp „mijn waterkuur" raadple
gen, ïneenende, dat dit voldoende is,
dit alleen moet geweten worden aan
het niet raadplegen van een genees
heer. Ook bij een waterkuur moet
men door een geneesheer voorgelicht
worden, die in de eerste plaats zijn
oordeel moet uitspreken of het ziekte
geval zich tot de koudwaterkuur leent
en in de tweede plaats het volgens
wetenschappelijke grondslagen moet
regelen.
Sprekers droombeeld, eene inrich
ting te stichten, die aan alle eischen
des tijds voldeed en in alle deelen
met het buitenland kon concurreeren,
was vervuld. Daarvoor bracht hij
dank aan den heer Ed. de Lanoy, die
van den beginne af met hem raad
en daad had bijgestaan en het meest
bijgedragen tot het gelukken van zijn
voornemen, aan de heeren, die zoo
welwillend waren geweest het com
missariaat der naamlooze vennoot
schap op zich te nemen, aan de aan
nemers, de heeren Groen en Schor
nagel, aan den architect J. Gosschalk
van Amsterdam, die alle plans en
teekeningen belangeloos had geleverd
alleen om de goede zaak te bevorde
ren en ten laatste aan zijne helpers,
Mols en echtgenoote, die {als begieter
en begietster hem zoo trouw hadden
bijgestaan. Spr. wenschte, dat Mols
en zijne echtgenoote in de nieuwe in
richting nog eene reeks van jaren
mochten arbeiden en verklaarde zich
het in hem gestelde vertrouwen waar
dig te zullen betoonen.
De inrichting, die geheel symetrisch
is, maakte met zijn fraaien met kunst
zandsteen bewerkten gevel een goeden
indruk. Op den voorgevel leest men
met flinke letters „Nieuw-Wöris-
bofen". Door de vestibule met zijne
nette eikenhout geschilderde deuren,
komt men in eene ruime wachtka
mer, met een parketvloer. Aan weers
zijden dezer wachtkamer is een gang,
de eene geeft toegang tot de heeren-,
de andere tot de damesafdeeling. Het
lokaal, waarin de patiënten zullen
worden behandeld, heeft evenals de
wachtkamer, een parketvloer, die
schuins afloopt, zoodat het water niet
blijft staan, maar wegvloeit; de wan
den zijn gewit en van een tegelbe-
kleeding voorzien. In denhoek,waar
de bliksemstraalbegieting (Blitzguss)
zal geschieden, bestaat de geheele
wand uit blauwe tegeltjes.
In den anderen hoek is de water-
trapbak, waarin een kraan, die voort
durend een straal uitspuit, zoodat
men, als 't ware, in stroomend water
trapt. Zeven kleedkamertjes heeft
elke afdeeling, voor elk kamertje
h^ngt een gordijn. Des winters of
wanneer zulks noodig is, zal in de
lokalen een kachel branden. Voor
goede ventilatie is gezorgd. In de
kleedkamers zal op den vloer hoven-
dien een lattenvloer gelegd worden,
zoodat men daar niet in het water
behoeft te staan.
De inrichting mag beschouwd wor
den, als volgens de eischen des tijds
te zijn ingericht en aan het voor haar
bestemde doel te zullen beantwoorden.
Frans Hals.
Het plan om FranB Hals te ver
eeuwigen door een standbeeld te
Haarlem is in den laatsten tijd nogal
besproken en niet altijd op zeer wel
willende wijze. Vooral Jan Veth, de
kunstcriticus van het weekblad De
Amsterdammer trekt er heftig tegen
te velde en betoogt met een heelen
woordenomhaal, dat men beter deed
met de stukken van Hals niet steeds
uit Nederland te laten gaan.
In de N. E. Ct. heeft nu Jozef
Israëls op die aanvallen geantwoord
als volgt
Monument voor Frans Hals.
(Ingezonden).
Mijnheer de Redacteur 1
De besprekingen omtrent het op te
richten monument voor Frans Hals
te Haarlem schijnen mij toe zich in
eene richting te bewegen die niet de
juiste is. Vergun mij daarom, als lid
van het comité, daarvoor een lans te
breken.
Men zegt, dat het niet aangaat een
monument op te stellen voor den
man waarvoor men geen geld genoeg
bij elkander kon krijgen om zijne
schilderijen te koopen die, jaren ge
leden, uit een der hofjes te Haarlem
werden aangeboden. Met alle moge
lijke middelen is op deze zaak niet
meer terug te komendeze zaak iB
uit. Maar zijn er nu geene schilde-
njen van Frans Hals te Haarlem aan
wezig Of zou men pas door dien
aankoop, indien hij gelukt was, eigen
lijk hebben gezien wie Frans Hals
was Het tegendeel iB waar. Wie
Frans Hals kennen wil in zijne beste
scheppingen, wie zijn talent van on
navolgbaar schilderen wil kennen en
bewonderen, moet in het museum te
Haarlem terecht komen, al had hij
ook alles gezien wat er daarbuiten
van hem te kijk is. Want wat men
elders ook van hem te aanschouwen
geeft, nergens vertoont hij zich zoo,
in al zijne eigenaardige persoonlijk
heid van dat schilderen, dat hem van
alle andere penseelvoerders onder
scheidt, als in de vele en uitmun
tende stukken die in het museum
te Haarlem tentoongesteld zijn. Men
moge het jammer vinden dat ook de
schüdergen van het hofje niet daar
aanwezig zijn, maar wij mogen big
zijn met den schat, dien wij te Haar
lem en te Amsterdam van onzen
levendigen kunstenaar Frans Hals
bezitten, een schat die nergens andera
te vertoonen is. Ik heb de grootste
achting voor het streven van de Ver-
eeniging Rembrandt, maar niet in,
dat alles van onze oude meesters in
het land moet blijven. Ik voor mij
zon naast die Vereeniging gaarne
eene znster-vereeniging zien verrijzen,
die ons begiftigde met wat bij ons
zoo bizonder ontbreekt, de oude kunst
uit het buitenland. Geen Rafaël, geen
Titiaan, Paul Veronese noch Velas
quez, Durer, noch zoovele, zoovele,
anderen, kan men bij ons te lande
genieten. Maar met onze eigen oude
meesters, kunnen wij op enkelen na,
gelukkig, voortreffelijk voor den dag
komen, en welk een genot nog daar
bij, voor ieder Hollander, dat hij bijna
in geene buitenlandsche collectie kan
binnentreden zonder getroffen te wor
den door schoone exemplaren uit
onze groote Hollandsche school. Als
men dat alles wel overweegt behoe
ven wij naar al die treurmaren niet
te luisteren dat er zoo veel niet is,
maar laat ons trotsch zijn, dat wij
bezitten wat wij hebben. Frans Hals
heeft Haarlem tot het oord gemaakt,
waar ieder kunstgevoelige naar toe
trekt om zijne werken te bestudeeren
en te genieten, en om voor dien man
in die plaats een monument te zet
ten, redelijker wijze, zou ik zeggen,
kan daar niemand iets tegen hebben.
JOZEF ISRAËLS.
Het Leger des Heils houdt gedu
rende deze week ook kermisbijeen.
komsten, in haar lokaal indeSchag.
Naar het engelsch
van
MAX PEMBERTON.
HOOFDSTUK V.
De man in de kooi.
„God zal u vergeldenantwoordde hij. „Ik heet Jack
Williams en ben een zeeman. Men laat mij hier langzaam
sterven zooals u ziet."
„Wat hebt gij dan gedaan?" vroeg ik. „Waarom heeft men
je hier ingesloten?"
„Omdat ik aan land was gegaan zonder verlof," kreunde
hij. „Het is de wet en ik schond die. En dit is nog niets in
vergelijking met wat mij nog te wachten staat."
Ik had een flesch met brandewijn in mijn zak en hield
die aan zijne lippen.
„Als er eenige kans bestaat van je te helpen," zeide ik,
terwijl ik den drank tusschen zijne tanden doorgoot, „dan
zul je hier uit verlost zijn voordat er tien minuten voorbij
zijn."
Hij lachte zelfs in zijne smart.
„Mijnheer," zeide hij, een oogenblik later, „hoe is n hier
op dit schip gekomen?"
„Ik werd hier aan boord gebracht," gaf ik ten antwoord,
„onder allerlei voorwendsels."
„Onthoud dan den raad van iemand, die niet lang meer
tot de levenden zal behooren verlaat dit schip in de eerste
de beste haven waar wij aan zullen komen."
„Bevind ik mij dan in gevaar?" vroeg ik gejaagd.
Eenigen tijd verliep, voordat hij mij antwoordde, toen
strekte hij zijne hand uit naar een van de ijzeren staven
en vroeg
„Dokter, wil u een armen zeeman helpen?"
„Wat kan ik voor je doen zeide ik.
„Maak er een eind aan 1" riep hij. „Stoot nw mes diep in
mijn arm hier; u zult wel weten waar ongeveer."
Op deze vraag deed ik een stap achterwaarts, niet weinig
verbaasd over de diepe smart, welke tot zulk een vraag aan
leiding gegeven had. Ik herinner mij nog goed, hoe ik voor
een oogenblik onbeweeglijk bleef staan, terwijl hij zijn ver
magerd, geelachtig gezicht tegen de staven drukte, besche
nen door het flikkerende licht van de olielamp. Toen was
eensklaps de man uit mijn gezicht verdwenen, de deur van
zijn kooi was plotseling met kracht toegeworpen, en toen ik
mij hierop fluks omwendde, vond ik de reusachtige gestalte
van den Ier aan mijne zijde. Hij hield den vinger aan zijne
lippen, greep mijn arm op eene ruwe wijze aan en sleurde
mij bijna naar boven.
Bij de machinekamer aangekomen zijnde sprak hg mij
aan in een gedempten toon.
„Dokter," zeide hij, „de atmosfeer daar beneden deugt niet
voor u."
De blik die zijn gezegde vergezelde, hield meer in dan
zijne woorden te kennen gaven.
„De lucht is daar heel slecht, dokter," vervolgde hg na
een oogenblik, „op zulk een schoonen avond is het hier
boven op dek veel beter!"
Ofschoon mijnjhoofd duizelde en mijne handen vochtig en
klam waren, hadden zich mijne krachten wederom langzaam
verzameld.
„Zeg eens," zeide ik, „is nw naam niet Dennis O'Brien?
en zijt gij niet in .September ontslagen uit het Westmin
ster Hospitaal
„Dat ben ik, ja mijnheer," gaf hij ten antwoord.
„Ed herkende je mij toen ik hier aan boord kwam?"
„Direct mijnheer, op het eerste gezicht."
„Dan kun je met mij wel vrijuit spreken. Wat is dit voor
een schip? En waarom wordt die man als een beest be
handeld
Omzichtig keek hij naar alle kanten rond; de duisternis
hulde het gansche schip in een zwarten mantel, behalve nu
en dan als de gloed uit de fornuizen alles voor een oogen
blik verlichtte. Toen hij zich overtuigd had, dat wij geheel
alleen waren, bracht hij zijn mond dicht bij mijn oor en
fluisterde
„Dokter," zeide hij, „ik zal u in een paar woorden zeggen