Pompwater".
Dit was nu het meest ongesohikte
exemplaar van den détail-reiziger, dat
Berlgn heelt opgeleverd.
Zijn moeder, die niet van hem hield
en nooit van hem had gehouden,
omdat hij zoo'n leeljjk, kleiD, onhan
dig kereltje was en de andere zes
kinderen zoo flink en zoo recht opge
groeid, had liefst dat hij niet binnen
kwam als er menschen op bezoek
waren. Want hg had nu letter: jk
niets waarmede de eer vandelamilie
kon worden opgehouden. Zoolang bg
op Eobool ging wsb hij de laatste ge
weest; hg was een volmaakte stum
per en muntte in niet één vak uit.
Anders heb je 't nog wel dat zoo'n
onderkruiper flink leert en wel een
leelijk ventje is, maar tooh ten knap
pen kop heeft. Hg niethij was
dom, lui, slordig en vuil. Daarbij
allerlei leelijke gewoonten, die er niet
uit te krijgen waren. Bijten op zijn
nagels, handen in den zak, gedachte
loos krabben op rijn hoofd;zijn neus
afvegen met de mouw. Dün geen
manieren, wel niet onbeleeld, maar
meer menschenschuw, de lui niet aan
zien als met hem gesproken werd
geen geheugen, geen bevattingsver
mogen, traag, en dan bg al die eigen
schappen de allerhatelijkste: e n
onstilbare honger. Hij at meer dan
drie andere broers tezamen, die elk
een paer kop langer waren dan hij
en waar bleef het bij dat kereltje?
Dat was een raadsel. Soms alt er
thuis een feestje was en men buiten
gewoon mild wou zijn, mocht hij
zooveel eten als hij kon.
Dan werden er extra erwten en rijst
voor hem gekookt en de heele familie
keek toe, en hij, schuw, haastig, at,
at, at, tot het zijn vader eindelijk: och
te veel werd en deze, die 't niet lan
ger kon aanzien, hem de heele schaal
in de hand duwde en hem met één
ruk buiten de deur zette. Dat was
geen eten meer, dat was vr.n. En
waar bleef het bij dat kereltje, waar
bleef het in Godsnaam Als ie er nog
maar van groeide. Maar hij bleef,
even klein, met dezelfde oude man-
netjeskop; alleen in zijn nek kreeg
hij nu last van klieren.
„Daar komen de erwten uit!" zei
een bediende van zijn vader lachend.
De vader was wat kwaad 't was toch
zijn zoon en in zijn hart kon hij 't
niet goed velen dat een ondergeschikte
met zijn zoon, dat was ia toch, spotte.
Maar de andere kinderen hadden
groote pret en als ze hem zagen vroe
gen ze „Hoe gaat het met je erwten
Hij had ook geen enkelen vriend;
niemand, niemand hield zich met hem
op. Alleen was er eens een werk
vrouw geweestdie had hem vertroe
teld en van baar middagmaal mee
gedeeld en hem haar lieveling ge
noemd. Hij had eens gemerkt dat
de vrouw knoopen uit het manufac-
tnurmagazijn had gestolen en 't zijn
vader gezegd. Toen werd de vrouw
weggestuurd met hevige ruzie. En ze
had hem uitgescholden, nu zag ze
toch dat de anderen gelijk hadden,
zoo'n miebakeeltje. En die had haar
eten nogwel naar binnen gewerkt.
Boven op zotder had hij in een
glas een kikkerdat was zijn eenige
vriend en hij kon uren dat dikke
groene dier met zgn wijdgespalkte
oogen zitten aanstaren, als het op
het houten laddertje zat.
Een zuster, die zijn liefde voor dien
kikker had gemerkt, had op een mor
gen het dier laten wegspringen. Hij
had toen het glas met water in 't,
bed van zgn zoster leeg laten loopen'
en het houten laddertje onder 't kus
sen gelegd, 's Avonds toen 't meisje
naar bed ging, bad zij 't gemerkt en
was flink begonnen te gillen. Een
paar schoppen van zijn vader den
volgenden dag en van zgn moeder.
Als :e van dat schoppen maar groo-
ter werd Maar hij wérd niet groo
te' en toen hij vijftien jaar was en
„in de zaak" zou komen, had bij 't
BAARLEMJ1ER HALLETJES.
■'so Sstardagaïoodpraatj?.
CCCIV.
Het reisseizoen is weer in vollen
gang. 't Zm eigenlijk taalkundig
juister zijn, om te zeggen, dat de
reizigers in vollen gang zijn. Het
min et meer bemiddelde Nederland
dat vacantie heeft, [rekt meestal naar
Duilscbiand en Z;r.t£eriuTd, nadat
het de vensters en deuren van zijn
woonhuis goed gesloten en den sleu
tel «an een buurman ter hand gesteld
heeft „Brieven en boodschappen te
bezorgen bij den heer Nu, de
buurman kan dat aannemen van
brieven en boodschappen op zijn ge
mak ai, war.t boodschappen ko en
er niet en brieven bijna niet, aan
gezien een groot gedeelte van het
brievenschrijvende Nederland ook
naar elders verkast ie en zich hier
of daar in den Harz of naast een
verzameling zwitsersc.ie bergen, berig
houdt met een reisdagboek.
Ik voor mij ben van dat reizen en
trekken geen liefhebber. Dat zal wel
heel dom van me wezen, aangezien
zeven achtste van de menschheid er
anders over denkt, maar het is nu
eenmaal zoo. Ik voor mij vind nu
juist het midden van den zomer in
ons land het prettigste seizoen. Dat
is, na een ruwen winter en een nat
voorjaar en terwijl ons, naar alle
waarschijnlijkheid, een stormaohtige
herfst te wachten staat, de eenige
periode van het jaar, waarin we op
een weinig standvastig mooi weer
mogen rekenen. En juist in die dagen
trokken zoovelen de stad uit. Als ze
terugkomen is het misschien met het
voorkomen van een jonpen van elf.
Hij had zich in de eerste twee da
gen van „in de zaak" zgn, bezig ge
houden met dooien met knoopen te
rangschikken, volgens het nummer
dat buiten op 't eliquet stond. Dat
had hg ijverig en netjes gedaan.
Toen was een arm naaistertje, zgn
eerste klant, bij zjjn toonbank ge
komen en bad twee dozijn hoornen
knoopen gekocht. Zij was zoo sjofel
gekleed en zij betaalde met halve
groschen er zes koperen penningen.
Toen bad hij medelijden gevoeld en
nog een doos met groote paarlemoe
ren knoopen genomen, waar zij een
heelen tijd op had gestaard. Het
was zoo mooi al die kleursoha-
keeringen. Net alsof je er heel diep
zou kunnen indringen. Als er eens
een heel groot water was van zoo'n
kleur en je kon daarin drgven en
niet6 doen en dan om je heen ook
schepen van paarlemoer en dan mu
ziek daarin.
.Is dat voor mij, nagnheer vroeg
het naaistertje verwonderd.
Ze zei mijnheer tegen hem.
„Zeker, zeker mevrouw, dat geeft
ODze firma als reclame."
Hij vond dat ze wel mevrouw mocht
heeten en hij imiteerde de stem van
den ohei. Én toen het naaistertje
weg was, ging hg naar een paska
mertje, boven, waar pantalons wer
den gepast, ging voor den grooten
spiegel staan en herhaalde: „Is dat
voor mij, mijnheer Mijnheer? Mijn
heer f Bij was mijnheer." En deftig
antwoorade hij zichzelf in den spiegel
.Zeker, zeker mevrouw, dat geeft
onze firma als reclame!"
Prachtig, prachtig, die handel, dacht
hij. Hij trok zijn kin bij dat zeggen
van .firma" terug, zoodat die dik
werd, met een kin, net als de chef.
„Hahaha, hahaha, zoo'n leelijk, lee
lijk ventje, dat staat nog waaraohtig
in de paskamer voor den spiegel te
buigen I"
Er was acht dagen pret over het
geval, dat de coupeur en twee be
dienden hadden bemerkt. En de
zueters, als hij 's middags aan tafel
kwam„Hé mot je niet naar den
spiegel
Na drie weken was zijn afdeeling
volkomen in de war. De doozen
door elkaar, nergens stof afgenomen.
Het journaal niet bijgehouden.
Ook rook het er zoo vreemd, onder
de toonbank zag men een jongen, vie-
zen hond. Dien had hg daar sedert
acht dagen verpleegd. Het vak met
de paarlemoeren knoopen was leeg.
Die had hij weggegeven .voor de
firma."
De vader, half huilend van drift,
had zijn ongeluk verteld aan een
handelsvriend, een slimmer, gewik-
sten reiziger in gitten fournituren,
die met den honingpot liep en groote
orders kreeg.
De man had de schouders opge
haald, heel hoog, toen de twee han
den als presenteerblaadjes ter zijde,
de palmen bovenwaarts en dit ééne
woord
.Pompwater
De vader lachte om de mop half
tegen zichzelf. De bedienden laohten
en voortaan heette hij „Pompwa
ter."
Pompwater was van morgen voor
't eerst op commissie uitgegaan. Hij
had een mooi wasleeren handkoffer
tje met glimmende nikkel-spijkertjes,
van binnen met paars gemarmerd pa
pier bekleed en in verschillende bokjes
verdeeld. In elk hokje een monster
kleermakersfournitaren, broekgespen,
knoopen, knoopjes, pijpaarde voor
coupeurs om te teekenen, kleine zil
veren en bronzen loovertjes om«dames-
jaequets te garneeren, kleine gespjes
voor rg wiel-broeken. Een patentknoop,
om zonder garen aan de broek te
zettenzeveD staaltjes van bretels-
elastiek. Ook had hij een nieuw
potlood gekregen en een nieuw was
leeren zakboekje net rooie lijntjeBen
blauw overdrukpapier er in voor de
mooie weer gedaan.
Intusschen wordt het er met al
dat reizen, in onze gemeente niet ge
zelliger op. In onze deftige buurten I
zijn tientallen van huizen gesloten,
en wie niet beter wist zou denken,
dat er in die straten een hevige
besmettelijke ziekte heeft gewoed.
Gelukkig dat we in ruil voor onze
vertrokken ingezetenen, dagelgbB ver
zamelingen toeristen van elders in
de stad krijgen, bijwijze van equiva
lent. Het zijn soms Franechen. dik
wijls Duitechers, ccaar het allermeest
Eugelschen, de laats en mees; in
groote kudden, onder de leiding van
het een of ander reisagentschap. Zoo
was er deze week nog een club van
niet minder dan 50 personen tegelgk.
De dames dragen meer gemakkelijke
dan sierlgke reiskostuums, deheeren
onderscheiden zich door eigenaardige
hoofddeksels of wei. wanneer zij die
afnemen, door een bg ons ongewcnen
snit van het haar allen gezamen
lijk trekken de aandacht door de
reisboekjes die zij in de hand houden,
gewooDlgk de bekende gids van
Baedeker.
Ik wil var. niemand kwaad spre
ken, maar kan tooh niet verbergen.,
dat onder die gezelsohappen Engel-
schen al bitter weinig vrouwen zyn
die verdienen dat men. van hen ge
wagende, spreekt van „de sohoone
sekse." Menschen en kinderen! wat
zijn die vrouwen gewoonlijk leelijk.
Er zyn er bg met bleeke oogen, met
groote brillen, met roode neuzen
de gedachte is wel eens bg me op
gekomen, of men in Engeland gedu
rende den zomer maar eens een hoe
veelheid van deze dames wegzendt,
om ze voor een poosje eens kwyt te
wezen. Als het zoo was, zou ik het
mg kunnen voorstellen, want ze de-
orders. Zgn moeder deed hem een
schoonen boord aan en manchetten
en gal hem een schoonen linnen zak
doek. HQ kreeg een nieuwen fantai-
i siehoed en nieuwe schoenen en mocht
zgn Zondagech pak aan. Zelfs zgn
stug haar werd door den kapper op
gemaakt en hg werd voor 't eerst
van zijn leven gesohoren.
Zgn vader was vriendelijk en gaf
hem raad, ernstig, nadrukkelijk met
luide stem, opdat de bedienden 't
zouden hooren.
„Nu kom je netjes bij de meD-
echen aan. Op de stoep ruk je je
hoed al van je hoofd bijt niet op
jp nagels, dat is de tiende keer van
daag. Je maakt een buiging, eerst
voor de dames krab niet op je
hoofd, zal je dat nodit afleeren Als
je een bediende spreekt of een win
keljuffrouw, treedt je brutaal op en
vraagt naar den patroon. Altyd naar
den patroon nooit met onderge
schikten, dkt geeft toch niets. God
in den hemel, daar veegt hij met de
mouw van zijn nieuwe pakkie zijn
neus af- Leg weg je koffertje naar
je kamer, ongelukkom terug,
kom hier, recht voor mij, wat neb
je daar in je zak neen "daar, dèir.
Hoe is het GodB mogelijk een vet
tig kadetje in een krant. Denk dan
toch, dat je nu een positie hebt, dat
je de zoon bent van een aanzienlijk
koopman -- als je honger hebt, ga
dan in een café en bestel een bief
stuk
Met aardappelen? vroeg hij geheel
verhelderd. Zgn nieuw vak begon
hem plotseling te lijken.
„Met aardappelen, hij denkt aan
aardappelen en aan zijn hondenmaag".,
huilde de vader, terwijl hij rondzag
om medelijden voor „zoo'n ongeluk"
te ontmoeten. Bn opeens in drift,
duwde hij den jongen het kistje in
de hand en pakte hem bg den schou
der sn met een schop zette hij hem
aan de deur.
„Als je thuis komt zonder wat
verkocht te hebben, trap ik je er
weer uit en moet je maar onder een
brug slapen."
Het was heerlijk wéér, na-lente;
en het parkje op het plein in nieuw
jong groen, met spelende kinderen
en de banken met kindermeisjes en
juffrouwen, die handwerkjes haakten
of breiden, was zoo vriendelgk lief.
En de trams in de zon met vroolijk
bellen en het gerij en de wandelaars
hg vond het heerlijk met zijn
koffertje in de handhij was erg
moedig. Eerst liep hg een paar
straten door tot hij nit het gezicht
van 't huis was en toen dacht hg
er over om zaken te gaan doen. „Ik
ga zaken doen", zei hij tot zichzelf.
„Zaken, zaken": „ik zal dien eens
even iijmen." Hij trok zijn kin naar
achter, juist als de chef. „Ea ik
zal dien eens even een oud poBtje
„aan.-meren." En dat kereltje zullen
we nok eens „aan de haak pikken."
En dat heer zullen wq ook eens een
partij oude doosjes „in zijn maag
stoppen." En dan Müller <k Co. zal
ik ereis „opknappen" voor een paar
honderd grosjes."
Hij keek het lijstje met de adres
sen na en Je reizigerstermen imitee
rend, besloot hij voor vandaag eenB
wat „eitjes uit te broeden" en ze den
„ouden man in afleveringen te slij
ten" en eens „ruim baan op de zolders
te maken."
Een mooi boekje, dacht hij, zgn
orier-boekje inziend. En dat blauw
doortrekpapier. Dat was zoo aardig
als je voor met potlood schreef,
stond het er achter meteen roet
blauw. Als je een poppetje teekende
stond het meteen aan den achterkant.
Leuk hè en hg begon een poppe
tje te teekenen en nog een en toen
een vrouwtje en toen een koetsier en
danma een paard en daarnaast een
boom, zouals diedaor voor hena stond.
Hij wist een plaatsje op de Doaboff-
Platz waar een perk met Aaronskelkea
in bloei stond. Dat waren eerst mooie
ooreeren de omgeving lang niet. In
dat opzioht bebben wg Haarlemmers,
onze eigen ingezetenen ruilende voor
deze troepen vreemdelingen, bg den
ruil stellig niet gewonnen.
Wie er vacantie heeft, de muzikanten
niet. Zy hebben nu pae goed hunhanden
vol. Overal wordenzomerconcertenge-
gevea. Straatmuzikanten geven hunne
uitvoeringen in de open lucht. Kortom
in de vaoantiedagen behoeft niemand
verlegen te zijn om muziek en nu
heb ik nog met eens gesproken van
de vogels, die 't nog het mooist van
allen doen.
Wat die straatmuziek bstreft, dat is
een vak dat steeds meer beoefenaars
vindt. Ik weet niet recht of we ons
daarover al dan niet hebben te ver
heugen. Is het een gevolg van grooter
kefde van de mensoben voor de edele
muziek? of komt het door den „druk
der Tijden?" Ik vrees, dat het laatste
er wel de meeste sohuld aan draagt.
Dinsdagavond wandelde ik naar
Bloemendaai. In Haarlem ontmoette
ik leden van het muziekkorps van de
grenadiers en jagers, op weg n. ar
het Brongebouw. Bg den tol te Over
veen stond een echte of een nage
maakt-Itahaansche orgelman zeer
vroolgk de wals uit Fauet af te draaien
op oen piano orgel. Verder op, om
streeks bg de Kleverlaan. vond ik
een zeer eigenaardig orkestje: een
heer met een klarinet, een ander met
een soort harmonika, nog een ander
heer met een zwaarmoedige dwars
fluit en een juffrouw met een soort
van harp, benevens een kleinere editie
met tambourijn, die evenwel naar
't soheen meer voor het ophalen van
oenten, dan tot verfraaiing van het
bloemen. Die moeBt hij even gaan
teekenen. Hg liep een paar straten
door en ging voor 't perk op een
bank ritten en begon de bloemen te
teekenen. Een kindermeisje naast
hem keek over zijn schouder; toen
deed hg nog meer rijn best. Ze ge
lukten prachtig. Met één lijn trok
hij den stengel en dan met een zacht
teer lijntje even de draaiinp van den
kelk; en nu de stamper neen
dat was nog niet gelukt, zoo'n kelk
gaat met zo< 'n mooien rechten zwaai
opeens nit den steel slank, rijzig
en tocb niet stijf zóó moest ik
hem dadelijk knnnen vatten.
Hg sloeg al 't vierde blaadje van
't orderboekje omzoo'n kastanje
bloeit toch mooi. Net een klein spar-
reboompjeen die rooie bloeeemp-
jes met diertjes en insecten met
sprietjes en zóó hij keek schuin
over zijn werk. En nn nog een paar
meizoentjes en een paardebloem, zoo'n
paardebloem is toch eerst mooi
zoo mooi van kleur, dat goudgeel,
'k Wou dat ik verf had, een bloem
moet je eigenlijk kleuren. Met lijnen
is bet wel mooi, maar de kleur hoort
er tooh bij. Zou je een bloem niet
zóó mooi kunnen schilderen dat je
als je haar zag, meteen haar geur
rook
Terwgl hij teekende kwamen er
meer meisjes achter hem en een andere
juffrouw vroeg hem of hij schilder
was.
Hij keek even op.
„Dan won ik u vragen, of u niet
een patroontje tooi mg wou teekenen,
voor een sluimerrol, dan kan ik het
later borduren."
Hij knikte deftig. „Hoeveel lengte,
hoeveel breedte, dertien bg twaalf,
zeven bij negen zoo vroegen ze 't in
den winkel ook.
,,2do groot zoowat" - zei de juf
frouw met de handen de grootte
aangevend. Hij scheurde drie blaadjes
uit zijn boek. „Een sluimrcerrol, om
te slapen", peiDsde hg. Slapen i
dan neem ik twee papavers een1
al ontbloei en met den zaadknop en
een ander in bloei zoo schuin, half
gebogen, dan komt aan den hoek de
bol en zoo de steel in een kromming...
hg teekende al, en in korten lijd was
't gereed. De juffrouw was verbaasd
't was prachtig en de kindermeisjes
zagen hem vol bewondering aan
toen schrikte hij op. Hg had zijn
koffertje laten staan op den hoek van
de straat, waar hij zijn orderboekje
hnd voor den dag gehaald. Hij vloog
weg, zgn hart bonsde. Zou 't er staan?
Zou 't er niet staan Ach Gcd,
ze hadden gelijk, ze hadden allemaal
gelijk thuis hij was voor niets ge
schikt. Pompwater, Pompwater
hij zou naar zijn vader gaan en op
zijn knieën om vergiffenis smeeken,
ach God, hij moest-nu onder een brug
slapen, hij zou nooit meer thuis dur
ven komen. Waar was hij nu toch
voor geschiktDat koffertje was weg.
Midden op straat in Berlijn
zoo'n mooi koffertje, met rrooie spij
kertjes en allemaal hokjeshij be
hoefde niet eens te gaan zien.
Maar het viel meetoen hij aan
den straathoek kwam, stond het kof
fertje er nog half in eea portiek,
't Was niet opgemerkt. Hij nam het
op, hij drukte het aan zijn hart; hij
wilde het wel kussen. Mijn goed,
mooi, lief koffertje1. Hg opende het,
alles lag er nog prachtig in orde. Nu
er op uit eerst naar Müller Co.
Hij liep het oosten van de stad in;
het was middag geworden, warmde
grijze huizen dor, hard, meedoogen-
loos. Maar dat huis van Müller A Co.
was het allerhardste. Wal lee.ijk,
grijs, met allemaal ornameDt boven
de ramen net alsof het er tegenaan
was geplakt. Eu zoo schaduwloos in
de zon. Zuo'n huis is net alsof het
•je een vuistslag geeft. Als ik een
huis zou laten bouwen, moest bet
vriendelijk zgnzacbtrood en dan
moois arabesken en geen lofwerk er
tegen aan maar er in, net alsof
het «an het huis hoorde en dan
nooit vlak van boven, maar met een
slank, rijzig dak, en terzij dan krul
muzikaal geheel moest dienen. Toen
ze mgn gave in ontvangst nam,
zei 't kind „meroimonsieur
maar ik denk, dat dit maar voor
de fras ïgheid washet heele ge-
zelsohapje zag er, dacht mg, zeer
hollandsoh uit.
Nauwelijks waren de tonen van
dit trouwens zwakke orkestje wegge
storven of trompettenklank schalde
mij in de ooren. Het geluid kwam
uit het Bioemendaalsohe bosoh, beter
gezegd van bet buiten „Saxer.burg."
De kleurige uniform en de sierlgke
epauletten wezen duidelgk uit, dat
de bekende Beiersohe kapei, directeur
Uilrioh hier hare muzikale vermo
gens te genieten gaf. Met groote
statigheid speeldtn de muzikanten
het bekende koraal „Ein fester Burg
iet unser Gott", dat zeer plechtig
klonk te midden van de statige bou-
men van dit heerlijk woud
Op zoo'n heerlgken avond ziet de
mensch er tegen op, terug te keeren
naar de stad met haar gedruisoh
en gewoel, met haar jagen en drgven,
met hare felle oonourrentie die reel
erger aan den dag komt, dau in het
rustige stille buitenleven. Die in :ruk
is vooral sterk in de dagen der va
cant! wanneer men buiten omringd
is door kleine en groote menschen,
dien men het kan aanzien, dat zg
gelukkig zgn door het besef van
vrijheid het besef, dat lij ontsla
gen zgn van de dagelgksohe kleine
onaangenaamheden, welke ieder vak
en iedere betrekking met zich mee
brengen.
En toch zou het genot van de
vaoantie wel zóo groot wezen,
wanneer daaraan niet een tijd
va' hard werken was voorafge
gaan? Natuurlijk niet Alleen de
tegenstelling van de vry heid tegec over
len hé, dat beeld in de niB staat
niet goed dat is veel te groot, daar
is geen ruimte omheen... „zaken",
„zaken", nu moet ik ze „lijmen". Hrj
klom de donkere trap opbij werd
bang, ongernst; hg zou toch niets
verkoopen. Zij zouden dadelijk zien
dat hij Pompwater was.
Zon hg naar den patroon durven
vragen Als hij eens naar den chef
vroeg.... of naar den bediende.... als
hg aan den loopjongen mocht verkoo
pen, dan zou hg dien zeker „lijmen".
„Sie wüneohen?" vroeg een dame
tje aohter het kassiershokje.
„1stist.naeine Karte
leb
„Komt u offerte maken ?M
„Ja juffrouw, ik wou den patroon
l^men voor een oud postje..."
„Offerten van tien tot twaalf" zei
de juffrouw snibbig, ,,'t Is nu etens
tijd komt u morgen terug."
„Ik wist het wel, Pompwater,
Pompwater," zei hij wanhopig op de
trap tot zichzelf. Nu naar Baoh-
mann und FischerKommandan-
tenstrasse 14.
Hij kwam bij B chmann. De patroon
rtond aan do kassa met den handels
reiziger, die zoo dikwijls bg zijn vader
kwam.
„Nu mijnheer Pompwater, wat komt
u hier doen
Pompwater nam met een ruk zijn
hoed af. „Ik kom offerte maken, 'k
heb een extra postje".
„Laat zien", zei de patroon.
Hg wilde zijn koffertje openmaken.
Maar hij wist niet, waar hij 't sleu
teltje had gelatenhij voelde een
grooten angst nu, juist nu, nu die
lammeling er bij was, die 't thuis
zou zeggen.
De patroon wachtte even, terwgl
Pompwater al zijn zakken navoelde,
maar 't sleuteltje niet vond.
„Jongeman, kom maar terug als jg
't gevonden hebt."
„Morgen vroeg Pompwater met
e n smeeking in zijn oogen.
„Meinetwegen", zei de patroon.
Pompwater ging weg; op straat
herinnerde hij zich waar 't sleuteltje
was. 't Hing aan ean touwtje ter
zg. Die iainoae kerel bad het wel
gezien, maar hg had het hem niet
gezegd. Die ellendelingde coupeur
zei ook dat ie rijn vader om de com-
missie's naliep ais een hondjedat
ie hem liktemaar mij heipen,
daar was ie te gemeen voor.
Tegen den avond had hij zeven
firma's bezocht; bij geen enkele was
hij er toe gekomen om zijn monsters
zelts te toonen. Hij liep'nog bij drie
andere aanhij ging nog maohinaal
tot aan de deurmaar dan ontzonk
hem de moed1 en hij ging niet eens
naar binnen. Hij tocht de meest uit-
eenloopendw adressen op van bet cen
trum naar 't noorden, van 't- noorden
naar 'i westen van de stad, om maar
lang onderweg te zijn met g..ede hoop.
Maar voor de huizen gekomen, durfde
hij niet naar binnen.
Hij liep in zichzelf te weenennaar
huis gaan durfde hij niet. Ach God,
hg zou onder een brug moeten slapen.
En het ergste wa?j hij had zoo'n hon
ger den heelen dag geloopen en niets
gegeten en geen penning op z <k.
Pompwater ging langs de Linden.
Wat was het daar nn ellendig. En
al de lui in de café'e zaten hier te
drinken en op de tafels stonden scho
teltjes met gebak en andere met
broodjes. Als hij daar eens zooveel
van mocht eten als hij wou. Dat
zon misschien éénmaal gebeuren
als hij getrouwd was. Heerlijk, ge
trouwd te zijn. 'k Wou dat ik een
vrouw had die voor mij zorgde en
eiken dag kookte. Fleck, heerlijk,
heerlijk en „Eiebein mit Sauer-
kohl" zooveel als je Just, en anders
maak je je vrouw eea standje, en cote-
lettes er, dan „Hamrmlkt ule" en
vanille-ijs. Ik zou nooit een vrouw
trouwen uie geen vanille-ijskon maken.
Zijn zuster bon het niet, wat heb je
toch domme vrouwen
het gebonden zgn aan sobool of
kantoor alleen die tegenstelling
veroorzaakt het genot van de vacantie.
Ik heb niet eens, maar meermalen in
boeken gelezen en op vergaderingen
booren verkondigen, dat wanneer
ieder eens werkte en de opbrengst
van dat werk werd behoorlijk ver
deeld dat dan niemand langer dan
drie, ja misschien twee uur uur daags
zou behoeven te arbeiden en het
overige van den dag zou kunnen
besteden tot ontwikkeling van zgn
geest en voor ontspanning.
In theorie Igkt dat wel mooi maar
wie zou er zich in de praktyk mee
tevreden gevoelen Ik geloof van
niet een. Boe wil meu denganschen
dag doorbrengen met lezen, met stu-
deeren missohien, met wandelen of
met hengelen 't Zou niet lang duren,
of de mensch zou «oo lui worden,
dat zelfs die onnoozeie twee uur
daags hem teveel zouden worden. En
waarvoor zou ontspanning dienen,
daar waar geen ««spanning van be
teekenis is geweest
Wanneer zoo weinig mogelijk ar
beiden het levensgeluk zou uitmaken,
dan moest de rentenier wel de ge
lukkigste mensoh van de wereld we
zen en dat hij dat ook inderdaad
zou zgn wil er bg mij niet in. En
daaromleve de arbeid al ware het
alleen, omdat hg ons het genot van
de vaoantie ten volle te genieten
geeft.
Nu ik over ontspanning spreek,
mag ik ook wel meteen van de ker
mis gewagen. De kermis is een ont
spanning voor velen, die hard ge
werkt hebben een heel jaar lang en
tgd noch geld bezitteü, om den
Zgn maag knaagdehg stond
voor een delicatessenwinkel bis
Brandenburger Poort, bezocht doe
hoogere standen. En met rijn ge*
dicht tegen de spiegelruit version!
mei zgn oogen de druiven en
bananen en de perziken in w^
gelegd in houten doosjes, en Mal
rozijnen in een sierlgke epanen
met prachtige platen er op en papii
kant teriij. En glazen vazen mei
confijte vruchten in gelei en chl
lade in zilverpapier en een klein hl
metje, ook in zilverpapier, half j
gesneden
Plotseling kreeg bij een idée. j
hg zgn monsterkistje eens verkq
Hij zou toch nooit meer thuis dui
komen. En dan voor dat geld j
extra-heerlijk eten wat daarna kw
voelde hij als een ontzettende vj
heid. Eerst eten dacht hij.
Reoht over hem in een dwarBstl
waB een kleine uitdragerij er hir
voor de deur twee uniformen
kapstokken, en in het uiistalkt
stonden pendules en hingen c
horloges.
Hij giug naar binnen en wilde
monsters verkoopen.
„Dat U niks", zei een oude vr<
die 't bekeek. Maar het koffertje!
ik koopen, hoeveel moet je er
hebben
„Twee thaler?"
„Een thaler
„Goed", zei hij. Hij had een razen|
honger. Eüj zou 't voor één broj
hebben gegeven.
En met rijn tbalcr ging hij s
den delicatessen-winkel. Hij ko
v&n dat mooie hammetje én abrika
en een zak chocolaatjes, tot hg
vijftig penningen over had. Daar
kocht hij een grijs brood v<m
pond, en zes kleine, witte brooi
Dan ging hij naar den Thiergar
zocht een stil plaatsje waar een b
stond en begon rijn maul. Hij
eerst de chocolade en de vruchten o
omdat hg nu vrij was en onges
en thuis altijd vruchten alB de^
kwamen.
Toen begon hij aan 't brood,
lekker, nu zoo te mogen eten als
wilde, sneed hij het in onbehou
hompen en at het vleesch apait
de hand er bij op, telkens zgn vin
aflikkend. En om het hart nu t
flink op te halen, krabde hij
telkens op het hoofd en veegde
neus met de mouw af en 'beet op
nagels. „Lekker" „lekker" alles i
te mogen doen, onbespied en zon
aanmerking en zonder vreesO,
was het heerlijk vrij te zgn, he<
maal vrij.
Er kwamen wat muscbj -s om h
heen, die van de gevallen kruim
tersluiks pikten. Hij had zich zati
getenbij stopte met zijn duim i
meer in den mond, tot hij zelf e k
nen moest, niets meer te knnnen v
zwelgen en brokkelde toen het kle
restnntje voor de muschjes.
Dan, verzadigd, vermoeid, met t
gevoel van grooten aDgst, na al i
slechte wat hij gedaan had, vadi
dik, zonder scherp bewustzijn, j
Pompwater in slaap en bleef tot m'
ften in den nacht slapen.
Toen hij wakker werd, herinne
hij zich dadelgk alles wat hij 1
gedaan. En iD groot schuldbesef 1
hij naar de Brandenburger Po<
waar een politieagent stond,
„Ik heb mijn monsters verkocht
mij gekrabd op het hoofd en m;
nagels afgebeten en mijn neus n
de mouw afgeveegd I"
De agent begreep het maar half
„Ik ben schuldig, arresteer mij
zet mij voor levenslang in de gev
genis hij begon hard te snikl
en te weenen.
Wie ben je? vroeg de agent korf
„Pompwater" snikte het. kind. „K<
maar mee naar de wacht."
En hg, klein, ellendig, gansch
broken, met een groot schuld bef
volgden den grooten, zwaren Schu
mann met korte snikjes in de k
Rgn op te varen of in de Ard<
nen een paar weken rond te dol
De kermis dan is er. Toen de eer
plank van de tent van Van Lier
de Groote Markt werd gelegd, n:
men het standbeeld van Coster z
bloemkrans af. Missohien vraagt d<
of gene, wat dit voor een zonderlir
combinatie is en dan moet ik eerl
bekennen, dat ik die niet heb ontde
Ik vond die in een van de blac
a.hier en ik denk, dat de steller v
dat berioht voor die oogenaohgnl
zonderlinge samenvoeging zijn re<
nen wel zal hebben geoacf. Eere, w;
eere toekomt 1
Heeft hg, zoo vroeg ik mgzel ven
er missohien mee willen zeggen,
Coster waaneer bg nog leefde, teg
de kermis zou zgn Missohien h
hg wel in een of anderen oud)
foliant (het grgze verleden levi
somtijds zulke merkwaardige verri
singen op) gevonden, dat Coster wt
was van het rumoer van de ja:
markt. Een andere lezing is,
Coster niet aldus getooid tussch
het kermisvolk wilde staan, aangezi
dit zioh weinig om deboekdrukkui
bekommert, uitgezonderd het vi
spreiden van een duizend of w
tjpografisoh- onbeduidende strooib
jetten. De werkzame geest verli<
zioh in gissingen.
Maar raadselachtiger nog, dau de
eigenaardige samenvoeging v
Co3ters bloemen en van Liers plsnk
is het berioht in een Amsterdams
blad (het meestgelezene zegt het zei
dat de hoofdprijs van de paarde
loterg gevallen is op No. 1. Hoed
bericht in de wereld gekomen
mag een raadsel heeten. Daar ki
zelfs de zeeslang van den komkoi
mertgd niet tegen op.
FIDELIO.