De weggenomen trap. 1 lit is eene historie oit het oude Göteborg. Voor omtrent '250 jaar gebeurde, ■wat in deze vertelling verhaald wordt. Toch ■•.'rees ik niet dat het verouderd zat schynen, want de inhoud kon grootcndeels ook gisteren of eergiste ren geschied zijn het gebeurt im mers nog dikwijls genoeg. Eerst, moeten wij de geëerde leze ressen verzoeken zoo goed te zijn niet met. al te veel onwil verder te lezen, wanneer zij vernemen dat bet tooneel dezer gebeurtenissen de straat is, die nu Haringstraat wordt genoemd. De naam klinkt niet goed in een liefda- sage, dat geven wij toe. Daarom is het mét een gevool van innige tevreden- heia, dat wy ons haasten mee te dee- Iec, dat de naam Haringstraat slechts dseijr om de richting aan te wijzen: ten tijde van onze vertelling droeg zij den veel beter klinkenden naam van Hertogstraat. Dat belet evenwel niet dat zij in het jaar 1640 er veel bouwvalliger uitzag, dan de politie en de bouw commissie in onze dagen zouden toe laten. De bestrating, ongelyk en hob belig, was dik met slijk bedekt; de buizen waren van hout op zeer on regelmatige lij u gebouwd, en de meeste zeer ellendig van uitzicht; en de zwarte vettige traanlarapen, die wag gelden op schuinsch tusschen de hoek huizen gespannen ijzeren bogen, dien den enkel om 's avonds met haren dansenden, vakerigen schijn, een nog onaangenamer uitzieht te geven aan bet bij daglicht reeds weinig aanlok kend tafereel. Voor 250 jaar woonden intusschen in deze straat nogal tamelijk welge stelde menscben zooals nu op onze dagen, naar ik meen, ook wel het ge val zal zijn. En tot die soort konden met reden de ex-zeekapitein Malm en de koopman Jëran Ramberg gerekend worden. De eerste bad zijn buis „onder aan den berg:', d. w. z. aan den voet van den berg, waar thans de zeevaart- schooi! is opgericht, dicht bij de plaats waar in onze dagen zich het postkan toor bevindt. En recht over hem, aan de andere zijde van de straat, woonde de koopman Ramberg. Zij waren dus geburen en Göteborgers van oudsher waren zij ook; maar met de eensge zindheid was het slecht gesteld. De vijandschap duurde sedert een fiaar jaar en sproot voort uit een er- enis.' Naast den grond van den ka pitein stond een huis, dat behoorde aan een verren bloedverwant van bei den, en 't welk de kapitein altijd ge hoopt had te zullen erven, daar het zich zoo goed schikte tot vergrooting van zijn eigen grondgebied. Maar toen de bloedverwant stierf, werd bevon den, dat hij de erfenis gedeeld had tusschen Maim en Ramberg, zoo dat de eerste het huis kreeg- en de tweede den grond. Ramberg was nu wel een aardige kerel, maar terzelfder tijd een man van zaken. Hij zag hoeveel er den kapi tein aan gelegen was. in 't. bezit te komen van den grond, waarop zyn geërfd huis. stond en vroeg er daarom een hoogen prijs voor. Maar toen werd kapitein" Malm, die een zeer oploopend oud heer was en in zynen bloeitijd het te dien tyde „achtbaar" beroep van kaper, had uitgeoefend, letterlijk woedend. Hij zwoer tot aan zyn dood in bet geërfde huis te zullen wonen, alhoe wel het op 't invallen stond, terwijl zijn buis nieuw en schoon was. En bij betrok het inderdaad met heel zyn huishouden, zoodat hij en de koop man geheel met elkander overhoop lagen. Zoo ontstond er een lang proces, en terwijl dit voortging, wandelde de oude kaper gedurig rond metscherp- geladen pistolen in den zak, zwerende den eersten den besten van de Rara- Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraatje. ccLxxxrv. Oêen woord mag ik oyer de actu- eele gebeurtenissen in Haarlem zeg gen. vóórdat ik aan de lezers van deze rubriek mijn verontschuldigin gen heb aangeboden voor het schrij ven van myn zoon Jan Willem Toén ik thuis kwam {uit de boter zooals die brutale jongeu zegt) stond ik er perplex van. Over de manier waarop ik de fiolen van mijn toorn heb uit gestort zal ik maar zwijgen, het zij genoeg, dat ze heelemaal leeg zijn geloopen. Kr moest ten slotte een exempiaire bestraffing worden be dacht. en ik geloof, dat ik die gevon den heb. Op myn last heeft hij moe ten bedanken voor president van de wielerclub Yelocitas en voor secre taris van de hockey-club Haarlem Vooruit ..Pa" snikte hij, ,,5tis bar- baarsch, om my aldus tè ontrukken aan het ambtelyk leven „Zwyg" riep ik uit en handhaafde mijn wil. Dat gebeurde Dinsdag. En wanneer de lezer nu op straat een jongen ont moet, die een beetje uit zyn pantalon gegroeid is. rondzwervende over stra ten en pleinen met een geel gezicht., waarop d.e wanhoop staat"geschilderd, dan weet hij. dat dit Jan Willem Fidèlio is. Intusschen hadden de schrik en »ok we) een beetje de strafoefe ning, mij zoo aangedaan, dat ik Woensdag behoefte had aan iets kalmeerends. Ik aarzelde tusschen een drankje „cum broraeto kalico" en een lepel „wonderolie", maar juist toen ik bij mynen apotheker op don stoep stond, dacht ik aan mijn ouwe, bergers, die het waagde deu voet op den betwisten grond te zetten, te zul len neerschieten. Maar er was er toch een die 't waagde. Ook deze Monteeobi en Oa- puletti luidden een Romeo die alles trotseerde om zijne Julia t.e ontmoeten. Romeo heette Kurt Ramberg, de zoon vau den koopmau een wak kere sterke knaap van ruim 22jaar; en Julia droeg den naam van Marjo Malm en was een donker, slank meisje, met dik blauw-zwart haar en een paar kastanje bruine oogen. Eu Marjo beminde baar Kurt en geen anderen dat wist overigens de heele stad, en ook de oude Malm. Daar hij echter niet alleen zijn doch ter buitengewoon lief had, maar ook een weinig bang was haar bloed al te sterk aan 't koken te brengen, had hij de oogen gesloten voor de ontmoetingen, welke bét paar zich wist te verschaffen. Maar dat hy nooit zou toestemmen in hunne eelitvereeniging, had hij duidelijk genoeg uitgedrukt. Een marskramer, een toonbanksheld, zou nooit de schoonvader worden van den ouden zeebeer. Een soldaat of een zeemaD zou het zijn een kerel, die in de eerste rij stond en getoond had dat hy moed en kracht bezat. Geen waterspiu die leefde van boeren bedrog en niet wist wat bet zeggen wil in eeu storm uit te varen of een spel te spelen met sabel of pistool. Dit liedje had de oude zoeroover nu zoo dikwijls gezongen, dat Marjo wel wist waaraan zieli te houden. En zoo zette dit proces de kroon op alles Het proces, ja! daarin was bet von nis geveld op dien dag, 'savonds, in 1640, en 't was in 't nadeel van den kapitein uitgevallen! Het verplichtte hem het huis van den grond te ver wijderen, of liet. af te staan aan koop man Ramberg. De namiddagzon scheen zoo schoon op de roode muren van het gebouw, 't welk de kapitein veroordeeld was om af te staan. Zelf was hij somber om aan te zien, toen hij omstreeks zes ure dezen twistappel aanstaarde. Rondom hem praatte het dienst volk, dat zich gereed maakte om naai de Paaschvuren te gaan, waarvan het aansteken te dien tijde een echt volksfeest was, waar allen, ten minste de jongen, bij moesten zijn. Toen hy den hoek omging, om ook dien kant van het huis te beschouwen, die uitzag op deu berg, kreeg bij eeu schouwspel te zien, dat zijne toch zeer opgejaagde woede deed over- stroomen. Daar stonden Kurt en Marjo ver trouwelijk met elkaar te prateu, alsof er nooit een proces tusschen hunne vaders ontstaan was. Dat was den ouden Malm tocli te veel; en het was met eene van woede bevende stem en den stok in de hoogte dat hij donderend schreeuwde „Weg knaapEn haast u dat gij weg komt." De uitbarsting kwam .zoo onver wacht, dat beiden een oogenblik aar zelden. Maar het duurde niet lang of Marjo had haar tegenwoordigheid van geest teruggevonden. Een licht rood verfde hare anders bleeke wangen, zij fronste hare wenkbrauwen en hare neusvleu gels sperden zich open. Maar het was met eene volkomen kalme stem, al hoewel hare vlammen de oogen getuig den dat zij met geweld haren toorn bedwong, dat zij zeide: „Vaarwel dan, Kurt, aangezien va der het wil. Wij zien elkander dezen avond, by het Paaschvuur." By deze openlijke bijeenkomstaan- wyzing werd kapitein Malm nog woe dender. Maar hij zeide niets daarover, wendde zich tot Kurt en sprak op dreigenden toon: „Uwe bezoeken hier, knaap, heb ik genoeg opgemerkt, alhoewel ik zweeg. Maar nu is dit eene goede gelegenheid om u te zeggen dat zy moeten ophouden. Hem, die hier tegen mijn wil komt, zal ik neerschieten als een hond. Een getrouwe middel tegen „zenuwaandoe ning", dat mij nu al jaren achtereen bij uitstek heeft geholpen, een middel dat nooit faalt en dat ik aan lezers die een kalmeerend middel noodig hebben, met volle overtuiging durf aanradenhet bijwonen van een ge meenteraadszitting. Toen ik de zaal binnenkwam, wer- den er juist notulen gelezen in don derden graad. De man, die namelijk in den eersten graad de notulen pleegt voor te dragen, de secretaris zelf, is, mot verlof; de commies redacteur, die dan (in den tweeden graad) de notu len leest, is naar Zwolle, in zyu nieu we betrekking van griffier der recht bank. Dus werden er notulen gelezen iu den derden graad door den com mies. den beer van Bilderbeek. De leden van den Raad luisterden toe met de gebruikelijke eerstegraads-on verschilligheid. De publieke tribune in deu Raad bestaat uit een bauk, gelijkvloers. Het woord „tribune" komt [daarbij dus heelemaal niet te pas. Deze bank staat ik moet het erkennen, onwrikbaar vast op haar pooten, maar ze is daarby ook byzonder glad. Mijn oprechte hulde aan de Gemeentelijke schoon maakster Zij moet daarop veel spier kracht en vrij'wat, Gemeentelijke boen was besteden. Maar er is een schaduwzij aandio prijzenswaardige netheid. Wanneer je. zooals ik, om te kalmeeren naai den Raad gaat en allengs je opge wonden zenuwen voelt bedaren, al luisterende naar de gedachtemvisse- ling over alles en nog wat dan zakt zoo, hoe weet je zelf niet je hoofd wel eens een beetje voorover en als je dan niet|goed oppast, dan gly je zachtjes, heel zachtjes van die gewaste bank af, totdatje opeens op schrikt en bcmorkt, datje op het punt stakkert, een bloodaard krijgt nooit mijn dochter onthoud dit goed, jon ker. Gy moet u geene moeite geven. Eerder dan gy mijne dochter krijgt, zult gij dit huis met deu grond zien gelijkmaken en daaï- zal niets van komen, hoewel uw eerlyke vader my daartoe veroordeeld kreeg. Ik zal myn huis wel weten te be- schermon." De jongeling had zich reeds omge keerd om heen te gaan. Nu bleef hij staau en zeide met woede in de stem „Htakkert en bloodaaid dat liegt ge, met uw verlof, kapitein Malm. Zet mij eens op de proef en gij zult het wel zien." De oude lachte op grimmig hoonen- de wyze. „Groot iu woorden, maar klein in daden. Wanneer gij zult bewezen heb ben dat gij mannenmoed bezit, zal ik u ook behandelen als een man. Nu wordt gij behandeld voor wat gij zijt: een kramersknaap. En nu kunt gij gaan, maar neem u in acht, zoo gij terugkomt." Kurt voelde dat hij een scherp ant woord op den toug had; maar hij dwong zich tot zwijgen, om den ouden man nog niet meer te verbitteren en haastte zich voort met een blik op Marjo, die begreep dat bij zweeg om harentwil. Toen kapitein Malm en zijne dochter alleen gebleven waren, stonden zij elkander eene poos aan te staren met blikken, die verrieden, dat hier twee krachtige karakters tegen elkander aanbotsten, welke geeu van beiden lust gevoelden te wijken. De oude man verbrak het eerst liet stilzwiigeu. „Wat wildet ge zeggen toen gij met hem over het Paaschvuur spraakt?" Het meisje bezag hem kalm en strak. En met klare, duidelijke stem antwoordde zy „Ik denk hem te ontmoeten bij 't Paaschvuur, dat door onze knechten op den berg wordt aangestoken." „Daar komt niets vau in, zeide de oude man met harde stem. Indien gy daar by hem gaat, verstoot ik u. Ik jaag u uit mijn huis en gij zijt niet langer mijne dochter. Zij antwoordde liem niet. Zij zag hem enkel eenige n tyd strak in de oogeu, wendde zich daarop langzaam om, trad het huis binnen en ging naar boven, waar zij hare kamer had. De oude zeeroover ging een paar raaien heen en weer op liet hofplein; hij zag ziju volk uitgaan naar de Paaschvuren en bleef nog eenigen tijd buiten, toen zy reeds weg waren. Hy dacht aan liet verloren proces en aan ziju dochter maai' meest aan deze laatste. Hij was een tiran niek oud man, geliard uoor bet leven op zee en gewoon gehoorzaamd te worden zonder tegenspraak. Slechts eene bad bij nooit kunnen beheer- schen zyn eigene dochter. Deels had zij een wil even sterk als de zijne, die zich verzette tegen zijn eisch om blinde gehoorzaamheid, deels had de oude man tegenover haar nooit dezen eisch op bizonder krachtige manier doen gelden. In zijne barsclie oude ziel was er wer kelijk een teedere pleken die he li oorde aan Marjo. Maar in dit geval wilde liy niet toegevenzijn dochter zou nooit trouwen met den kramerbloodaard, die op den koop toe de zoon was van den man, die liem de erfenis wilde ont nemen, welke hem nooit anders dan verdriet veroorzaakt had en die hij natuurlijk juist daarom tot geen prijs wilde verliezen. Eerst en vooral zou die ontmoeting by het Paaschvuur niet plaats heb ben. Maar, bekommerde Marjo zich om zijn verbod en zijne bedreigingen Zij was genoegzaam vrouw, om juist daarom zooveel te hardnekkiger naar die bjjeenkomst te willen gaan Het scheen kapitein Malm toe dat hij te heftig was uitgevaren tegen Marjo. Zou hij naai- boven gaan en met haar onderhandelen Het was nogal ongewoon voor hem den eersten stap te waart op den grond te tuimelen. Hoe kan nu de Raad nog klagen over gebrek aan belangstelling van 't publiek, wanneer den toehoorders geen andere zitplaats wordt aange boden, dan die gladde bank Want er zijn nog wel andere zitplaatsen, maar die komen pas bij" hooge ge- legenbeden voor den dag. Dat zijn twee stoelen met verschoten trijpen zittingen, die naai- ik geloof uit de kamers van de wethouders worden gebaald, maar alleen ten be hoeve van damesWelk hooggeplaatst lid van het sterke geslacht ook onze Raadsvergadering bezoekt, voor hem is de bank goed genoeg, al ware hij ook de koning van Siam of de kroon prins van Kamtschatka in ei/en per soon. Intusschen had de vergadering op mijn zenuwen weer de gewone kal- meerende werking. Er was bepaald iets bedarends voor geschokte zenuwen in, om de nieuwbenoemde leden van den Raad, een voor een als over hunne toe lating moest worden beslist, de deur uit te zien huppelen, om die na eenige seconden weer binnen te hup pelen. En bij de goedkeuring van de geloofsbrieven van Mr. de Haan Hugenholtz zei de waarnemend voor zitter nog een woordje meer dan bij de andere raadsleden. Ik zeg maar: er is onderscheid van stand. Raads leden zijn er een en dertig, maar wet houders zyn er maar vier. Dat is la crème de la crème; de room van de room. leder lid van don Raad mag benoembaar wezen tot wethouder, maar daarom wordt iedereen hot nog maar niet. Zoo ben ik bijvoorbeeld benoembaar tot Minister van Kolo niën, niet waar? maar toch is ei- weinig kans dat ik het ooit zal worden. Alles stemt je tot kalmte in die omgeving; de stoelvastheid van do doen tot verzoening; maar hy gingj toch hitmen en klom naar boveD. Te dien tijde kende men, ten minste iu de burgerhuizen, onze tegenwoor dige gemakkclyke trappen niet, maar men- vergenoegde zich met eene soort draagbare steile ladders; en zulk een ladder was het, waarlangs de grijs aard opklauterde naar zijne dochter. Maar toen zijne stramme oude beeneu hem met veel moeite hadden opge- hesclien tot den laatstcn sport, bleef hij staan en grëep met zync handen den vloer vau den zolder vast. Hij had een denkbeeld gekregen. Hij zette zich op zij c knieën op den zoldervloer en begon de haken van de Trap los te maken uit de ijze ren krammen, waarin zij vastgemaakt waren. Toen hij hiermee klaar was, kroop hij weer naar beneden, sloeg zijne nog krachtige armen om de trap en droeg die heel eenvoudig weg in een hoek van de kamer. Met den blik raat bij de hoogte van den zolder. Den sprong waagt zij niet, mompel de hij vergenoegd ook niet uit het venster. En allen ziju reeds vertrok ken naar liet Paaschvuur. Niemand kan haar helpen. Ga nu maar naar het Paaschvuur en ontmoet er deu kramersknaap, indien gy kunt, mijn lief .meisje I Bij deze woorden lachte de oude kaper vergenoegd en ging uit om in „de Druif", een herberg aan de Köp- mausgatan, zijne gewone maat bier en wijn te drinken. Eerst ontstak hij even wel een stokje harshout, want het was donker geworden, en zocht overal in huis rond. Hij vond niemand meer thuis en zoo wilde hy het juist hebben. Daarna vertrok hy naar„de Druif." Op 't binnenplein der herberg ston den de weinige gasten, die niet naai de Paaschvuren konden gaan en zagen naar den hemel, die zich met breéde roode streepen verfde, den weerschijn van de Paaschvuren. „Er moet een vuur ontstoken zyn op den berg, naby uw huis, zeide meester Hendrik, de baas, tot kapitein Malra. En een vuur dat mag meetollen ook. Zie eens hoe rood dè hemel is." De kapitein zag in de verte. Inder daad. Ginder verre was de hemel bloedrood. Het was toch zonderling, want in die richting werd gewoonlijk nooit een brandstapel aangestoken voor Paaschvuren, daar het midden in de stad lag. Maar de kapitein en de overigen behoefden zich niet lang het hoofd te breken met hierover na te denken, want op hetzelfde oogenblik stormde een man buiten adem de plaats voor de herberg binnen, met heesche stem roepende Er is brand in de Hertog straat waarop hy verder rende. Al dus was het te dien tijde de gewoonte, liet volk by een te* roepen om te blussclien. Op 't zelfde oogenblik begon de alarmklok te luiden en in de straten lieerschte weldra een groot gewoel van het volk, dat met het bluschge- reedschap, 't welk men in haast kon meester worden, naar de plaats van den brand liep. Te dien tijde was er geeu brand weer. Al de inwoners der stad ar beidden dan, wanneer een brand ont stond de mannen bluschten en de vrouwen vormden oen keten om wa ter te balen. En ook nu stroomden veel menscben naai' de Hertungstraat maar meest menscben van jaren, want de jonge ren waren naar buiten, naar de Paasch vuren. En sneller dan iemand anders haastte zich kapitein Malm. Want wat hy vermoedde was hem reeds bevestigd door degenen, aan wien bij het vroeg: bet was bij hem thuis dat liet brandde. Of hij zelf onvoorzichtig geweest was, toen hij rondlichtte met het stuk brandend hout, of wel of het vuur op andere wijze was ontstaan wat er van zij, bet brandde in zijne woning. En terwijl bij naar huis liep. werd hy gekweld door de vreeselijke onze kerheid of liet 't oude of het nieuwe aanwezigen, de rustige majesteit waar mee de boden door de zaal ik mag zeggen zweven, de bedaardheid waar mee B. en W. adviezen geven (dat over de onbewoonbare woningen hoeft juist een jaar geduurd) en mijn hoofd zakte dan ook al weer iu vergenoegde rustigheid allengs voorover, toen een geweldigehamerslag me deed opschrik ken. De voorzitter sloot de openbare en opende een geheime vergadering. En daar ik volstrekt geen belang stel in andermans geheimen en bovendien gevaar liep. er uitgezet te worden als ik bleet, ben ik heengegaan, beter eu vollediger gekalmeerd, dan dat ooit met brom kali of oleum ricini bad kunnen gebeuren. We mogen dit jaar, behalve v>:or den prachtigen zomer, wel dankbaar wezen voor de weinige inbraken. Er is hier in de laatste tijden geen dief stal met braak van eenige beteekenis geweest, zelfs niet gedurende de ker mis, anders een voor dergelijke onder nemingen bijzonder gewild tijdperk. Nu moet ik ook zeggen, datuevige- lantie van de politie gróoter geweest is dan ooit en dat iwil nog al wat zeggen. Vooral op Dinsdagen werd niet een oogje, maar een oogwat zeg iktwee, drie, vier, werden er dan in 't zeil gehouden. Iedereen weet, op hoe geduchte manier Dinsdags na kermis de schouwburgvoorstelling is belet, maar niet iedereen zal weten, dat een week vroeger, op Dinsdag van kermis, de burgemeester zelf dós avonds mei den adjunct, inspecteur van politie Kempers in politiek, de kermis is rondgeweest. Do adjunct zette een gezicht, waar op duidelijk te lezen stond„in ge wone dagen sta ik er zes, maar thans huis was, waarin het vuur woedde of het 't onbewoonde was of dat waarin ?yne dochter zich bevond zon der er te kunnen uitkomen. Hij had haar zelf, door liet wegnemen van de trap, de mogelijkheid tot redding af gesneden Eindelijk! eindelijk stond hij er voor! Het krioelde van volk op de plaats, allen schreeuwden en liepen, zonder iets te doen, en het geheel was gehuld in een stikkenden rook. Maar in 't midden van dien rook flikkerde en vlamde het, stegen knetterende vuurzuilen uit het roode huis, het proceshuis dat, waarin hij zijne dochter had opgeslotcu De oude kaper was evenwel een man, die gewoon was aan vuur eu rookhet gevaar was zijn oude vriend, en hoe dreigender het was, des te kalmer en koelbloedige!- bleef bij. Tusschen al het lawaai klonk nu zijne krachtige stem, gewoonlyk het gebrul van den storm eu bet gedruisch van den strijd te overschreeuwen. „Heeft iemand myne dochter gezien? Is zij van den zolder beneden ge komen Neen, niemand had haar gezien. Iu de benedenwoning was het vuur ontstaan; het hout der wanden, nog vochtig door de wintersneeuw, bood weerstand aan de vlammeu. Maar in de meubelen der benedenwoning en op den vloer vlamde liet lustig. Zonder acht te geven op de vlam men, snelde de oude man in liet huis, gevolgd door eenige moedige mannen Hij riep naar den zolder: „Marjo, zijt gij daar?" Geen antwoord volgde, en de oude man verspilde geen tijd met verdere vragen. Daar binnen blijven in vuur en rook was buitendien onmogelijk. Hij liep naar buiten en snelde naai de achterzijde van het huis, de zijde op welks Maijo's venster uitzag. En daar kreeg hij haar te zien, geleund tegen het vensterkozijn, waardoor de ïook reeds begon op te stygen. „Houd u een oogenblik kalm, mijn kind! riep bij. „Wees maar stil, wy zullen u redden." „Haal een ladderbeval hij den toeschouwers. „Ik beu kalm, vader," antwoordde het meisje. „Maar de vloer begint reeds te branden." „Slechts een oogenblik eu wij zyu hier met de ladder!" riep de oude en liep zelf weg om deze te lielpen dra gen. Maar in al dat geharrewar was het niet gemakkelijke eene ladder te vin den, en het duurde verscheidene mi nuten, eer men er eene kon krijgen. Eindelijk vond men er eenetoen men ze tegen den muur oprichtte, brand den reeds de houten wanden der ka mer en de vloer waggelde en dreigde elke minuut in te storten. Op dat oogenblik stormde Kurt Ramberg vooruit naar het venster, allen wegstootendc die hem in den weg stonden. Hij was bij het, Paasch vuur geweest, maar toen hij Marjo daar niet vond, was hy naar de stad teruggekeerd, en onderweg vernam hij den brand. Buiten adem. doods bleek en met opengescheurden kraag, sprong liy vooruit, juist op het oogen blik dat men de ladder tegen liet venster oprichtte. Marjo was reeds op den boord van het venster geklommen en z?tte den voet op de ladder, toen zij baren ge liefde te zien kreeg. Haastig bedacht zij zich en steeg opnieuw in de bran dende kamer, met heldere stem tot haren vader roepende, die beneden stond om haar te ontvangen. „Ik kom niet beneden. En indien gij poogt mij te halen, spring ik terug in het vuur r Zij zag er zoo vastbesloten uit, toen zij deze. woorden zeide, dat allen, zelfs de oude kapitein, met een kreet van schrik zich terugtrokken, alsof zy vreesden dat zij anders hare be dreiging zou uitvoeren. Alle uitgenomen Kui t. Zonder zich een oogenblik te bedenken klau terde hy als eene kat op de ladder, onder het oog van myn chef neem ik bet op tegen twee dozijn!" Waar schijnlijk heeft hij deze heldhaftige stemming niet kunnen benuttigen, daar er op Dinsdagavond van kermis gewoonlijk geen twee dozijn men sehen bij elkaar zijn te vinden. Hulde dus aan de politie eri een vriendelijk woord van dank aan de in brekers, dat ze ons wel met rust hebben willen latenEr zijn in deze dagen toch nog menschen, die op de politie af geven en wel wegens het gebeurde met het Bureau Hollandia, waarvan de directeur, eigenaar, chef (hoe zul len we den man noemen) zoo over haast op leis is gegaan, dat hij zoo waarlyk vergeten heeft,' aan zijn ver plichtingen te voldoen ten aanzien van een stuiversloterij, die door hem op touw was gezet. Nu de man weg is, zeggen velen waarom heeft de politie ook niet gewaarschuwd Langzamerhand vorderen we van de politie steeds meer. Niet alleen moet de politic er voor zorgen, dat alle groote en kleine booswichten in een ommezientje worden opgespoord, maar ook dient zij er voor te zorgen, dat er geen groentenwagens of melk boeren op de kleine steentjes rijden, dat dokterskoetsjes en fietsen een be hoorlijke snelheid niet te boven gaan, dat onze weggeraakte poes weer te recht komt evengoed als ons verloren horloge; het is hare taak, te beletten, dat de hond van onzen buurman ons uit den slaap houdt, dat jongens onze pasgeverrde deur bekrassen, dat we in open kelders vallen, dat we landloopers aan de deur krijgen, dat we bedorven viseh eten en nog hon derd zeven en dertig andere dingen meer, die ik met bet oog op de be schikbare plaatsruimte, met allemaal zal opnoemen. Wanneer^, óns iets onaangenaams sprong tusschen den rook en de vlammen, greep het meisje vast en droeg haar over de waggelende lad der naar beneden. Daar sloot de oude kaper baar iu zyne armen. De anders zoo kracht volle grijsaard beefde over al zyne leden, en de tranen stroomden over al zijne wangen. „Wildet gij mij dan waarlijk ver laten en sterven, meisjemompelde hij. Wildot gy u in het vuur stor ten en aldus uw armen vader ver laten „Neen, vaderantwoordde zij eu legde hare hand in die van Kurt. Maar ik wilde dat hy mij zou redden. Ik wilde u toonen, dat hy èn moedig èn sterk 'is. En nu ziet gij dat hij zulks wezenlijk isvoegde zij er bij met eindelooze teederbeid eu een trot- sclien blik op den jongen man. Toen zij deze woorden gezegd bad, zonk zij uitgeput ten gronde. Want zelfs dappere dochters van een kaper kapitein zyn ten slotte vrouwen. Maar kapitein Malm schudde Kurt Rambergs hand en zeide „Gij voudt elkander toch bij het Paaschvuur, en liet was een groot paaschvuur, waarlyk! Nooit zou ik geloofd hebben dat. er zulke kracht stak in oen kramer! Maar nu gij het meisje gered hebt, moet gij baar maar behouden ook. Groet uwen vader van mij en zeg hem dat het huis nu met den bodem is gelijk gemaakt, zooals het vonnis luidde. Dus kunnen wij wel weer vrienuen worden, hij en ik." De betwiste grond werd echter door koopman Ramberg aan de jongelieden geschonken, en kapitein Malmbouwde er een Huisje op voor hen. En zoo leeiden zij gelukkig en vroolijk vele jareo, zooals liet in de sage te lezen staat. Cm. BINNENLAND. Koninklijk bezoek aan Arnhem. HH. MM. zullen te Arnhem dep 28sten te 1 uur 30 min. aankomen en zich dan langs de ütrechtsche- straat en Bovenover naar het Sint Elisabeth's Gesticht begeven. Dan volgt een bezoek aan de Iroote Kerk, vervolgens aan de tentoonstel ling op tëonsbeek en van daar aan Musis Sacrum, om de vierjaarlyksehe tentoonstelling in oogenschouw te nemen. Op liet Gemeentehuis zullen ver moedelijk eenige ververschingen ge bruikt worden, om ten slotte liet Burgerweeshuis nog te bezoeken, waarna de Vorstinnen te 6.30 weder de stad verlaten. Nederlandsch Schoolmuseum. Aan het zesde nummer van de be richten en mededeelingen van het Nederlandsch Schoolmuseum is het volgende ontleend De strijd, die sedert het verschij nen van liet vorig nummer is gevoerd gold voornamelijk de finaocieele klach ten, waarover beschikt kon worden. De gelden, welke inkwamen, werden hoe langer hoé minder. Een voorstel van den minister van binnenlandsciie zaken, om een subsidie van staats wege te verleenen, werd in de Tweede Kamer afgestemd. Het voorhanden kapitaal klomp elk jaar in. De localiteit in de Handelsschool, die de gemeente Amsterdam in bruik leen had afgestaan, werd voortdu rend kleiner, zoodat den bezoekers, bij vermeerdering van het aantal voorwerpen, niet langer een geregeld overzicht gegeven kon worden. Ein delijk in 1894 kwam de aanschrij ving, dat de localiteit, welke het Museum in gebruik had, vóór Mei moest worden ontruimd. Toen werd getracht een eigen ge bouw te krijgen, waar behalve het Museum, ook de besturen van de Levensverzekering, de Spaarkas, de overkomt, dan moet daarvan iemand de schuld hebben. Dat ligt zoo in 'tmensehelijk karakter. Worden we verkouden, dan hebben die ellen dige timmerlui 't gedaan, die tegen woordig de ramen zoo slecht ma ken stooten we onze teenen dan heeft de miserabele bestrating het gedaan en gaat iemand er van door met onze dubbeltjes, dan krijgt de politie de schuld, die niet beter op den man heeft gepast. Dit zoo zynde, heb ik een schema ontworpen van een soort van voor- schriftenboek, dat ik nader denk uit te werken, wanneer mij blyktdat ik met onderstaande wenken de sym pathie van myne lezers inoogst. Houd uw poes in huis, als ge haar niet wilt kwijtraken. Maak uw horloge goed vast, als ge heribiiet wilt verliezen. Kijk uit uw oogen, als ge niet in een kelder wilt vallen. Leer goede viseh onderscheiden, als ge geen slechte eten wilt. (reef uw goede geld niet in lote rijen. opgezet door menschen die ge niet kent en waarop ge geen controle kunt uitoefenen Laat ik de bedoeling in een voor beeld samenvatten. Hier te lande worden de spoorwegen afgezet met groote hekben en barrières. Wordt ei nu iemand overreden, dan krijgt alles de schuld: het hek, dat niet goed dicht, de wachter die niet aanwezig was maar niet de ver ongelukte zelf, die niet goéd uitge keken heeft. In Amerika gaan vaak spoorlijnen, geheel onafgescheiden, over drukke straten. Wordt daar iemand overreden, dat zegt men't is de schuld vau zijn eigen onvoorzich tigheid! FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1897 | | pagina 6