De weggenomen trap.
1 lit is eene historie oit het oude
Göteborg.
Voor omtrent '250 jaar gebeurde,
■wat in deze vertelling verhaald wordt.
Toch ■•.'rees ik niet dat het verouderd
zat schynen, want de inhoud kon
grootcndeels ook gisteren of eergiste
ren geschied zijn het gebeurt im
mers nog dikwijls genoeg.
Eerst, moeten wij de geëerde leze
ressen verzoeken zoo goed te zijn niet
met. al te veel onwil verder te lezen,
wanneer zij vernemen dat bet tooneel
dezer gebeurtenissen de straat is, die
nu Haringstraat wordt genoemd. De
naam klinkt niet goed in een liefda-
sage, dat geven wij toe. Daarom is het
mét een gevool van innige tevreden-
heia, dat wy ons haasten mee te dee-
Iec, dat de naam Haringstraat slechts
dseijr om de richting aan te wijzen:
ten tijde van onze vertelling droeg zij
den veel beter klinkenden naam van
Hertogstraat.
Dat belet evenwel niet dat zij in
het jaar 1640 er veel bouwvalliger
uitzag, dan de politie en de bouw
commissie in onze dagen zouden toe
laten. De bestrating, ongelyk en hob
belig, was dik met slijk bedekt; de
buizen waren van hout op zeer on
regelmatige lij u gebouwd, en de meeste
zeer ellendig van uitzicht; en de
zwarte vettige traanlarapen, die wag
gelden op schuinsch tusschen de hoek
huizen gespannen ijzeren bogen, dien
den enkel om 's avonds met haren
dansenden, vakerigen schijn, een nog
onaangenamer uitzieht te geven aan
bet bij daglicht reeds weinig aanlok
kend tafereel.
Voor 250 jaar woonden intusschen
in deze straat nogal tamelijk welge
stelde menscben zooals nu op onze
dagen, naar ik meen, ook wel het ge
val zal zijn. En tot die soort konden
met reden de ex-zeekapitein Malm en
de koopman Jëran Ramberg gerekend
worden.
De eerste bad zijn buis „onder aan
den berg:', d. w. z. aan den voet van
den berg, waar thans de zeevaart-
schooi! is opgericht, dicht bij de plaats
waar in onze dagen zich het postkan
toor bevindt. En recht over hem, aan
de andere zijde van de straat, woonde
de koopman Ramberg. Zij waren dus
geburen en Göteborgers van oudsher
waren zij ook; maar met de eensge
zindheid was het slecht gesteld.
De vijandschap duurde sedert een
fiaar jaar en sproot voort uit een er-
enis.' Naast den grond van den ka
pitein stond een huis, dat behoorde
aan een verren bloedverwant van bei
den, en 't welk de kapitein altijd ge
hoopt had te zullen erven, daar het
zich zoo goed schikte tot vergrooting
van zijn eigen grondgebied. Maar toen
de bloedverwant stierf, werd bevon
den, dat hij de erfenis gedeeld had
tusschen Maim en Ramberg, zoo dat
de eerste het huis kreeg- en de tweede
den grond.
Ramberg was nu wel een aardige
kerel, maar terzelfder tijd een man van
zaken. Hij zag hoeveel er den kapi
tein aan gelegen was. in 't. bezit te
komen van den grond, waarop zyn
geërfd huis. stond en vroeg er daarom
een hoogen prijs voor. Maar toen werd
kapitein" Malm, die een zeer oploopend
oud heer was en in zynen bloeitijd
het te dien tyde „achtbaar" beroep
van kaper, had uitgeoefend, letterlijk
woedend.
Hij zwoer tot aan zyn dood in bet
geërfde huis te zullen wonen, alhoe
wel het op 't invallen stond, terwijl
zijn buis nieuw en schoon was. En bij
betrok het inderdaad met heel zyn
huishouden, zoodat hij en de koop
man geheel met elkander overhoop
lagen.
Zoo ontstond er een lang proces,
en terwijl dit voortging, wandelde de
oude kaper gedurig rond metscherp-
geladen pistolen in den zak, zwerende
den eersten den besten van de Rara-
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
ccLxxxrv.
Oêen woord mag ik oyer de actu-
eele gebeurtenissen in Haarlem zeg
gen. vóórdat ik aan de lezers van
deze rubriek mijn verontschuldigin
gen heb aangeboden voor het schrij
ven van myn zoon Jan Willem Toén
ik thuis kwam {uit de boter zooals
die brutale jongeu zegt) stond ik er
perplex van. Over de manier waarop
ik de fiolen van mijn toorn heb uit
gestort zal ik maar zwijgen, het zij
genoeg, dat ze heelemaal leeg zijn
geloopen. Kr moest ten slotte een
exempiaire bestraffing worden be
dacht. en ik geloof, dat ik die gevon
den heb. Op myn last heeft hij moe
ten bedanken voor president van de
wielerclub Yelocitas en voor secre
taris van de hockey-club Haarlem
Vooruit ..Pa" snikte hij, ,,5tis bar-
baarsch, om my aldus tè ontrukken
aan het ambtelyk leven „Zwyg"
riep ik uit en handhaafde mijn wil.
Dat gebeurde Dinsdag. En wanneer
de lezer nu op straat een jongen ont
moet, die een beetje uit zyn pantalon
gegroeid is. rondzwervende over stra
ten en pleinen met een geel gezicht.,
waarop d.e wanhoop staat"geschilderd,
dan weet hij. dat dit Jan Willem
Fidèlio is.
Intusschen hadden de schrik en
»ok we) een beetje de strafoefe
ning, mij zoo aangedaan, dat ik
Woensdag behoefte had aan iets
kalmeerends. Ik aarzelde tusschen
een drankje „cum broraeto kalico"
en een lepel „wonderolie", maar juist
toen ik bij mynen apotheker op don
stoep stond, dacht ik aan mijn ouwe,
bergers, die het waagde deu voet op
den betwisten grond te zetten, te zul
len neerschieten.
Maar er was er toch een die 't
waagde. Ook deze Monteeobi en Oa-
puletti luidden een Romeo die alles
trotseerde om zijne Julia t.e ontmoeten.
Romeo heette Kurt Ramberg, de
zoon vau den koopmau een wak
kere sterke knaap van ruim 22jaar;
en Julia droeg den naam van Marjo
Malm en was een donker, slank meisje,
met dik blauw-zwart haar en een
paar kastanje bruine oogen.
Eu Marjo beminde baar Kurt en
geen anderen dat wist overigens
de heele stad, en ook de oude Malm.
Daar hij echter niet alleen zijn doch
ter buitengewoon lief had, maar ook
een weinig bang was haar bloed al
te sterk aan 't koken te brengen,
had hij de oogen gesloten voor de
ontmoetingen, welke bét paar zich
wist te verschaffen.
Maar dat hy nooit zou toestemmen
in hunne eelitvereeniging, had hij
duidelijk genoeg uitgedrukt. Een
marskramer, een toonbanksheld, zou
nooit de schoonvader worden van den
ouden zeebeer. Een soldaat of een
zeemaD zou het zijn een kerel,
die in de eerste rij stond en getoond
had dat hy moed en kracht bezat.
Geen waterspiu die leefde van boeren
bedrog en niet wist wat bet zeggen
wil in eeu storm uit te varen of een
spel te spelen met sabel of pistool.
Dit liedje had de oude zoeroover
nu zoo dikwijls gezongen, dat Marjo
wel wist waaraan zieli te houden.
En zoo zette dit proces de kroon op
alles
Het proces, ja! daarin was bet von
nis geveld op dien dag, 'savonds, in
1640, en 't was in 't nadeel van den
kapitein uitgevallen! Het verplichtte
hem het huis van den grond te ver
wijderen, of liet. af te staan aan koop
man Ramberg.
De namiddagzon scheen zoo schoon
op de roode muren van het gebouw,
't welk de kapitein veroordeeld was
om af te staan. Zelf was hij somber
om aan te zien, toen hij omstreeks
zes ure dezen twistappel aanstaarde.
Rondom hem praatte het dienst
volk, dat zich gereed maakte om naai
de Paaschvuren te gaan, waarvan het
aansteken te dien tijde een echt
volksfeest was, waar allen, ten minste
de jongen, bij moesten zijn.
Toen hy den hoek omging, om ook
dien kant van het huis te beschouwen,
die uitzag op deu berg, kreeg bij eeu
schouwspel te zien, dat zijne toch
zeer opgejaagde woede deed over-
stroomen.
Daar stonden Kurt en Marjo ver
trouwelijk met elkaar te prateu, alsof
er nooit een proces tusschen hunne
vaders ontstaan was.
Dat was den ouden Malm tocli te
veel; en het was met eene van woede
bevende stem en den stok in de
hoogte dat hij donderend schreeuwde
„Weg knaapEn haast u dat gij
weg komt."
De uitbarsting kwam .zoo onver
wacht, dat beiden een oogenblik aar
zelden.
Maar het duurde niet lang of Marjo
had haar tegenwoordigheid van geest
teruggevonden. Een licht rood verfde
hare anders bleeke wangen, zij fronste
hare wenkbrauwen en hare neusvleu
gels sperden zich open. Maar het was
met eene volkomen kalme stem, al
hoewel hare vlammen de oogen getuig
den dat zij met geweld haren toorn
bedwong, dat zij zeide:
„Vaarwel dan, Kurt, aangezien va
der het wil. Wij zien elkander dezen
avond, by het Paaschvuur."
By deze openlijke bijeenkomstaan-
wyzing werd kapitein Malm nog woe
dender. Maar hij zeide niets daarover,
wendde zich tot Kurt en sprak op
dreigenden toon:
„Uwe bezoeken hier, knaap, heb ik
genoeg opgemerkt, alhoewel ik zweeg.
Maar nu is dit eene goede gelegenheid
om u te zeggen dat zy moeten ophouden.
Hem, die hier tegen mijn wil komt,
zal ik neerschieten als een hond. Een
getrouwe middel tegen „zenuwaandoe
ning", dat mij nu al jaren achtereen
bij uitstek heeft geholpen, een middel
dat nooit faalt en dat ik aan lezers
die een kalmeerend middel noodig
hebben, met volle overtuiging durf
aanradenhet bijwonen van een ge
meenteraadszitting.
Toen ik de zaal binnenkwam, wer-
den er juist notulen gelezen in don
derden graad. De man, die namelijk
in den eersten graad de notulen pleegt
voor te dragen, de secretaris zelf, is,
mot verlof; de commies redacteur, die
dan (in den tweeden graad) de notu
len leest, is naar Zwolle, in zyu nieu
we betrekking van griffier der recht
bank. Dus werden er notulen gelezen
iu den derden graad door den com
mies. den beer van Bilderbeek. De
leden van den Raad luisterden toe
met de gebruikelijke eerstegraads-on
verschilligheid.
De publieke tribune in deu Raad
bestaat uit een bauk, gelijkvloers. Het
woord „tribune" komt [daarbij dus
heelemaal niet te pas. Deze bank staat
ik moet het erkennen, onwrikbaar
vast op haar pooten, maar ze is daarby
ook byzonder glad. Mijn oprechte
hulde aan de Gemeentelijke schoon
maakster Zij moet daarop veel spier
kracht en vrij'wat, Gemeentelijke boen
was besteden.
Maar er is een schaduwzij aandio
prijzenswaardige netheid. Wanneer
je. zooals ik, om te kalmeeren naai
den Raad gaat en allengs je opge
wonden zenuwen voelt bedaren, al
luisterende naar de gedachtemvisse-
ling over alles en nog wat dan
zakt zoo, hoe weet je zelf niet je
hoofd wel eens een beetje voorover
en als je dan niet|goed oppast, dan
gly je zachtjes, heel zachtjes van die
gewaste bank af, totdatje opeens op
schrikt en bcmorkt, datje op het punt
stakkert, een bloodaard krijgt nooit
mijn dochter onthoud dit goed, jon
ker. Gy moet u geene moeite geven.
Eerder dan gy mijne dochter krijgt,
zult gij dit huis met deu grond zien
gelijkmaken en daaï- zal niets
van komen, hoewel uw eerlyke vader
my daartoe veroordeeld kreeg.
Ik zal myn huis wel weten te be-
schermon."
De jongeling had zich reeds omge
keerd om heen te gaan. Nu bleef hij
staau en zeide met woede in de stem
„Htakkert en bloodaaid dat
liegt ge, met uw verlof, kapitein Malm.
Zet mij eens op de proef en gij zult
het wel zien."
De oude lachte op grimmig hoonen-
de wyze.
„Groot iu woorden, maar klein in
daden. Wanneer gij zult bewezen heb
ben dat gij mannenmoed bezit, zal ik
u ook behandelen als een man. Nu
wordt gij behandeld voor wat gij zijt:
een kramersknaap. En nu kunt gij
gaan, maar neem u in acht, zoo gij
terugkomt."
Kurt voelde dat hij een scherp ant
woord op den toug had; maar hij
dwong zich tot zwijgen, om den ouden
man nog niet meer te verbitteren en
haastte zich voort met een blik op
Marjo, die begreep dat bij zweeg om
harentwil.
Toen kapitein Malm en zijne dochter
alleen gebleven waren, stonden zij
elkander eene poos aan te staren met
blikken, die verrieden, dat hier twee
krachtige karakters tegen elkander
aanbotsten, welke geeu van beiden
lust gevoelden te wijken. De oude man
verbrak het eerst liet stilzwiigeu.
„Wat wildet ge zeggen toen gij met
hem over het Paaschvuur spraakt?"
Het meisje bezag hem kalm en
strak. En met klare, duidelijke stem
antwoordde zy
„Ik denk hem te ontmoeten bij 't
Paaschvuur, dat door onze knechten
op den berg wordt aangestoken."
„Daar komt niets vau in, zeide de
oude man met harde stem. Indien gy
daar by hem gaat, verstoot ik u. Ik
jaag u uit mijn huis en gij zijt niet
langer mijne dochter.
Zij antwoordde liem niet. Zij zag
hem enkel eenige n tyd strak in de
oogeu, wendde zich daarop langzaam
om, trad het huis binnen en ging
naar boven, waar zij hare kamer had.
De oude zeeroover ging een paar
raaien heen en weer op liet hofplein;
hij zag ziju volk uitgaan naar de
Paaschvuren en bleef nog eenigen
tijd buiten, toen zy reeds weg waren.
Hy dacht aan liet verloren proces
en aan ziju dochter maai' meest
aan deze laatste. Hij was een tiran
niek oud man, geliard uoor bet leven
op zee en gewoon gehoorzaamd te
worden zonder tegenspraak. Slechts
eene bad bij nooit kunnen beheer-
schen zyn eigene dochter.
Deels had zij een wil even sterk
als de zijne, die zich verzette tegen
zijn eisch om blinde gehoorzaamheid,
deels had de oude man tegenover
haar nooit dezen eisch op bizonder
krachtige manier doen gelden. In
zijne barsclie oude ziel was er wer
kelijk een teedere pleken die he
li oorde aan Marjo.
Maar in dit geval wilde liy niet
toegevenzijn dochter zou nooit
trouwen met den kramerbloodaard, die
op den koop toe de zoon was van den
man, die liem de erfenis wilde ont
nemen, welke hem nooit anders dan
verdriet veroorzaakt had en die hij
natuurlijk juist daarom tot geen prijs
wilde verliezen.
Eerst en vooral zou die ontmoeting
by het Paaschvuur niet plaats heb
ben. Maar, bekommerde Marjo zich
om zijn verbod en zijne bedreigingen
Zij was genoegzaam vrouw, om juist
daarom zooveel te hardnekkiger naar
die bjjeenkomst te willen gaan
Het scheen kapitein Malm toe dat
hij te heftig was uitgevaren tegen
Marjo.
Zou hij naai- boven gaan en met
haar onderhandelen Het was nogal
ongewoon voor hem den eersten stap te
waart op den grond te tuimelen.
Hoe kan nu de Raad nog klagen
over gebrek aan belangstelling van 't
publiek, wanneer den toehoorders
geen andere zitplaats wordt aange
boden, dan die gladde bank Want
er zijn nog wel andere zitplaatsen,
maar die komen pas bij" hooge ge-
legenbeden voor den dag. Dat zijn
twee stoelen met verschoten trijpen
zittingen, die naai- ik geloof uit de
kamers van de wethouders worden
gebaald, maar alleen ten be
hoeve van damesWelk hooggeplaatst
lid van het sterke geslacht ook onze
Raadsvergadering bezoekt, voor hem
is de bank goed genoeg, al ware hij
ook de koning van Siam of de kroon
prins van Kamtschatka in ei/en per
soon.
Intusschen had de vergadering op
mijn zenuwen weer de gewone kal-
meerende werking. Er was bepaald iets
bedarends voor geschokte zenuwen in,
om de nieuwbenoemde leden van den
Raad, een voor een als over hunne toe
lating moest worden beslist, de deur
uit te zien huppelen, om die na
eenige seconden weer binnen te hup
pelen. En bij de goedkeuring van
de geloofsbrieven van Mr. de Haan
Hugenholtz zei de waarnemend voor
zitter nog een woordje meer dan bij
de andere raadsleden. Ik zeg maar:
er is onderscheid van stand. Raads
leden zijn er een en dertig, maar wet
houders zyn er maar vier. Dat is la
crème de la crème; de room van de
room. leder lid van don Raad mag
benoembaar wezen tot wethouder,
maar daarom wordt iedereen hot nog
maar niet. Zoo ben ik bijvoorbeeld
benoembaar tot Minister van Kolo
niën, niet waar? maar toch is ei-
weinig kans dat ik het ooit zal worden.
Alles stemt je tot kalmte in die
omgeving; de stoelvastheid van do
doen tot verzoening; maar hy gingj
toch hitmen en klom naar boveD.
Te dien tijde kende men, ten minste
iu de burgerhuizen, onze tegenwoor
dige gemakkclyke trappen niet, maar
men- vergenoegde zich met eene soort
draagbare steile ladders; en zulk een
ladder was het, waarlangs de grijs
aard opklauterde naar zijne dochter.
Maar toen zijne stramme oude beeneu
hem met veel moeite hadden opge-
hesclien tot den laatstcn sport, bleef
hij staan en grëep met zync handen
den vloer vau den zolder vast. Hij
had een denkbeeld gekregen.
Hij zette zich op zij c knieën op
den zoldervloer en begon de haken
van de Trap los te maken uit de ijze
ren krammen, waarin zij vastgemaakt
waren. Toen hij hiermee klaar was,
kroop hij weer naar beneden, sloeg
zijne nog krachtige armen om de trap
en droeg die heel eenvoudig weg in
een hoek van de kamer.
Met den blik raat bij de hoogte van
den zolder.
Den sprong waagt zij niet, mompel
de hij vergenoegd ook niet uit het
venster. En allen ziju reeds vertrok
ken naar liet Paaschvuur. Niemand
kan haar helpen. Ga nu maar naar
het Paaschvuur en ontmoet er deu
kramersknaap, indien gy kunt, mijn
lief .meisje I
Bij deze woorden lachte de oude
kaper vergenoegd en ging uit om in
„de Druif", een herberg aan de Köp-
mausgatan, zijne gewone maat bier en
wijn te drinken. Eerst ontstak hij even
wel een stokje harshout, want het
was donker geworden, en zocht overal
in huis rond. Hij vond niemand meer
thuis en zoo wilde hy het juist hebben.
Daarna vertrok hy naar„de Druif."
Op 't binnenplein der herberg ston
den de weinige gasten, die niet naai
de Paaschvuren konden gaan en zagen
naar den hemel, die zich met breéde
roode streepen verfde, den weerschijn
van de Paaschvuren.
„Er moet een vuur ontstoken zyn
op den berg, naby uw huis, zeide
meester Hendrik, de baas, tot kapitein
Malra. En een vuur dat mag meetollen
ook. Zie eens hoe rood dè hemel is."
De kapitein zag in de verte. Inder
daad. Ginder verre was de hemel
bloedrood. Het was toch zonderling,
want in die richting werd gewoonlijk
nooit een brandstapel aangestoken
voor Paaschvuren, daar het midden
in de stad lag.
Maar de kapitein en de overigen
behoefden zich niet lang het hoofd te
breken met hierover na te denken,
want op hetzelfde oogenblik stormde
een man buiten adem de plaats voor
de herberg binnen, met heesche stem
roepende Er is brand in de Hertog
straat waarop hy verder rende. Al
dus was het te dien tijde de gewoonte,
liet volk by een te* roepen om te
blussclien.
Op 't zelfde oogenblik begon de
alarmklok te luiden en in de straten
lieerschte weldra een groot gewoel
van het volk, dat met het bluschge-
reedschap, 't welk men in haast kon
meester worden, naar de plaats van
den brand liep.
Te dien tijde was er geeu brand
weer. Al de inwoners der stad ar
beidden dan, wanneer een brand ont
stond de mannen bluschten en de
vrouwen vormden oen keten om wa
ter te balen.
En ook nu stroomden veel menscben
naai' de Hertungstraat maar meest
menscben van jaren, want de jonge
ren waren naar buiten, naar de Paasch
vuren. En sneller dan iemand anders
haastte zich kapitein Malm. Want
wat hy vermoedde was hem reeds
bevestigd door degenen, aan wien bij
het vroeg: bet was bij hem thuis dat
liet brandde.
Of hij zelf onvoorzichtig geweest
was, toen hij rondlichtte met het stuk
brandend hout, of wel of het vuur op
andere wijze was ontstaan wat er
van zij, bet brandde in zijne woning.
En terwijl bij naar huis liep. werd
hy gekweld door de vreeselijke onze
kerheid of liet 't oude of het nieuwe
aanwezigen, de rustige majesteit waar
mee de boden door de zaal ik mag
zeggen zweven, de bedaardheid waar
mee B. en W. adviezen geven (dat
over de onbewoonbare woningen hoeft
juist een jaar geduurd) en mijn hoofd
zakte dan ook al weer iu vergenoegde
rustigheid allengs voorover, toen een
geweldigehamerslag me deed opschrik
ken. De voorzitter sloot de openbare
en opende een geheime vergadering.
En daar ik volstrekt geen belang stel
in andermans geheimen en bovendien
gevaar liep. er uitgezet te worden als
ik bleet, ben ik heengegaan, beter eu
vollediger gekalmeerd, dan dat ooit
met brom kali of oleum ricini bad
kunnen gebeuren.
We mogen dit jaar, behalve v>:or
den prachtigen zomer, wel dankbaar
wezen voor de weinige inbraken. Er
is hier in de laatste tijden geen dief
stal met braak van eenige beteekenis
geweest, zelfs niet gedurende de ker
mis, anders een voor dergelijke onder
nemingen bijzonder gewild tijdperk.
Nu moet ik ook zeggen, datuevige-
lantie van de politie gróoter geweest
is dan ooit en dat iwil nog al wat
zeggen. Vooral op Dinsdagen werd
niet een oogje, maar een oogwat zeg
iktwee, drie, vier, werden er dan
in 't zeil gehouden. Iedereen weet, op
hoe geduchte manier Dinsdags na
kermis de schouwburgvoorstelling is
belet, maar niet iedereen zal weten,
dat een week vroeger, op Dinsdag
van kermis, de burgemeester zelf dós
avonds mei den adjunct, inspecteur
van politie Kempers in politiek, de
kermis is rondgeweest.
Do adjunct zette een gezicht, waar
op duidelijk te lezen stond„in ge
wone dagen sta ik er zes, maar thans
huis was, waarin het vuur woedde
of het 't onbewoonde was of dat
waarin ?yne dochter zich bevond zon
der er te kunnen uitkomen. Hij had
haar zelf, door liet wegnemen van de
trap, de mogelijkheid tot redding af
gesneden
Eindelijk! eindelijk stond hij er
voor! Het krioelde van volk op de
plaats, allen schreeuwden en liepen,
zonder iets te doen, en het geheel was
gehuld in een stikkenden rook. Maar
in 't midden van dien rook flikkerde
en vlamde het, stegen knetterende
vuurzuilen uit het roode huis, het
proceshuis dat, waarin hij zijne
dochter had opgeslotcu
De oude kaper was evenwel een
man, die gewoon was aan vuur eu
rookhet gevaar was zijn oude vriend,
en hoe dreigender het was, des te
kalmer en koelbloedige!- bleef bij.
Tusschen al het lawaai klonk nu zijne
krachtige stem, gewoonlyk het gebrul
van den storm eu bet gedruisch van
den strijd te overschreeuwen.
„Heeft iemand myne dochter gezien?
Is zij van den zolder beneden ge
komen
Neen, niemand had haar gezien.
Iu de benedenwoning was het vuur
ontstaan; het hout der wanden, nog
vochtig door de wintersneeuw, bood
weerstand aan de vlammeu. Maar in
de meubelen der benedenwoning en
op den vloer vlamde liet lustig.
Zonder acht te geven op de vlam
men, snelde de oude man in liet huis,
gevolgd door eenige moedige mannen
Hij riep naar den zolder:
„Marjo, zijt gij daar?"
Geen antwoord volgde, en de oude
man verspilde geen tijd met verdere
vragen. Daar binnen blijven in vuur
en rook was buitendien onmogelijk.
Hij liep naar buiten en snelde naai
de achterzijde van het huis, de zijde
op welks Maijo's venster uitzag. En
daar kreeg hij haar te zien, geleund
tegen het vensterkozijn, waardoor de
ïook reeds begon op te stygen.
„Houd u een oogenblik kalm, mijn
kind! riep bij. „Wees maar stil, wy
zullen u redden."
„Haal een ladderbeval hij den
toeschouwers.
„Ik beu kalm, vader," antwoordde
het meisje. „Maar de vloer begint reeds
te branden."
„Slechts een oogenblik eu wij zyu
hier met de ladder!" riep de oude en
liep zelf weg om deze te lielpen dra
gen.
Maar in al dat geharrewar was het
niet gemakkelijke eene ladder te vin
den, en het duurde verscheidene mi
nuten, eer men er eene kon krijgen.
Eindelijk vond men er eenetoen men
ze tegen den muur oprichtte, brand
den reeds de houten wanden der ka
mer en de vloer waggelde en dreigde
elke minuut in te storten.
Op dat oogenblik stormde Kurt
Ramberg vooruit naar het venster,
allen wegstootendc die hem in den
weg stonden. Hij was bij het, Paasch
vuur geweest, maar toen hij Marjo
daar niet vond, was hy naar de stad
teruggekeerd, en onderweg vernam
hij den brand. Buiten adem. doods
bleek en met opengescheurden kraag,
sprong liy vooruit, juist op het oogen
blik dat men de ladder tegen liet
venster oprichtte.
Marjo was reeds op den boord van
het venster geklommen en z?tte den
voet op de ladder, toen zij baren ge
liefde te zien kreeg. Haastig bedacht
zij zich en steeg opnieuw in de bran
dende kamer, met heldere stem tot
haren vader roepende, die beneden
stond om haar te ontvangen.
„Ik kom niet beneden. En indien
gij poogt mij te halen, spring ik terug
in het vuur r
Zij zag er zoo vastbesloten uit,
toen zij deze. woorden zeide, dat allen,
zelfs de oude kapitein, met een kreet
van schrik zich terugtrokken, alsof
zy vreesden dat zij anders hare be
dreiging zou uitvoeren.
Alle uitgenomen Kui t. Zonder
zich een oogenblik te bedenken klau
terde hy als eene kat op de ladder,
onder het oog van myn chef neem
ik bet op tegen twee dozijn!" Waar
schijnlijk heeft hij deze heldhaftige
stemming niet kunnen benuttigen,
daar er op Dinsdagavond van kermis
gewoonlijk geen twee dozijn men
sehen bij elkaar zijn te vinden.
Hulde dus aan de politie eri een
vriendelijk woord van dank aan de in
brekers, dat ze ons wel met rust hebben
willen latenEr zijn in deze dagen toch
nog menschen, die op de politie af
geven en wel wegens het gebeurde
met het Bureau Hollandia, waarvan
de directeur, eigenaar, chef (hoe zul
len we den man noemen) zoo over
haast op leis is gegaan, dat hij zoo
waarlyk vergeten heeft,' aan zijn ver
plichtingen te voldoen ten aanzien
van een stuiversloterij, die door hem
op touw was gezet. Nu de man weg
is, zeggen velen waarom heeft de
politie ook niet gewaarschuwd
Langzamerhand vorderen we van
de politie steeds meer. Niet alleen
moet de politic er voor zorgen, dat
alle groote en kleine booswichten in
een ommezientje worden opgespoord,
maar ook dient zij er voor te zorgen,
dat er geen groentenwagens of melk
boeren op de kleine steentjes rijden,
dat dokterskoetsjes en fietsen een be
hoorlijke snelheid niet te boven gaan,
dat onze weggeraakte poes weer te
recht komt evengoed als ons verloren
horloge; het is hare taak, te beletten,
dat de hond van onzen buurman ons
uit den slaap houdt, dat jongens
onze pasgeverrde deur bekrassen, dat
we in open kelders vallen, dat we
landloopers aan de deur krijgen, dat
we bedorven viseh eten en nog hon
derd zeven en dertig andere dingen
meer, die ik met bet oog op de be
schikbare plaatsruimte, met allemaal
zal opnoemen.
Wanneer^, óns iets onaangenaams
sprong tusschen den rook en de
vlammen, greep het meisje vast en
droeg haar over de waggelende lad
der naar beneden.
Daar sloot de oude kaper baar iu
zyne armen. De anders zoo kracht
volle grijsaard beefde over al zyne
leden, en de tranen stroomden over
al zijne wangen.
„Wildet gij mij dan waarlijk ver
laten en sterven, meisjemompelde
hij. Wildot gy u in het vuur stor
ten en aldus uw armen vader ver
laten
„Neen, vaderantwoordde zij eu
legde hare hand in die van Kurt.
Maar ik wilde dat hy mij zou redden.
Ik wilde u toonen, dat hy èn moedig
èn sterk 'is. En nu ziet gij dat hij
zulks wezenlijk isvoegde zij er bij
met eindelooze teederbeid eu een trot-
sclien blik op den jongen man.
Toen zij deze woorden gezegd bad,
zonk zij uitgeput ten gronde. Want
zelfs dappere dochters van een kaper
kapitein zyn ten slotte vrouwen.
Maar kapitein Malm schudde Kurt
Rambergs hand en zeide
„Gij voudt elkander toch bij het
Paaschvuur, en liet was een groot
paaschvuur, waarlyk! Nooit zou ik
geloofd hebben dat. er zulke kracht
stak in oen kramer! Maar nu gij het
meisje gered hebt, moet gij baar maar
behouden ook. Groet uwen vader van
mij en zeg hem dat het huis nu met
den bodem is gelijk gemaakt, zooals
het vonnis luidde. Dus kunnen wij
wel weer vrienuen worden, hij en ik."
De betwiste grond werd echter door
koopman Ramberg aan de jongelieden
geschonken, en kapitein Malmbouwde
er een Huisje op voor hen.
En zoo leeiden zij gelukkig en
vroolijk vele jareo, zooals liet in de
sage te lezen staat.
Cm.
BINNENLAND.
Koninklijk bezoek aan
Arnhem.
HH. MM. zullen te Arnhem dep
28sten te 1 uur 30 min. aankomen
en zich dan langs de ütrechtsche-
straat en Bovenover naar het Sint
Elisabeth's Gesticht begeven.
Dan volgt een bezoek aan de Iroote
Kerk, vervolgens aan de tentoonstel
ling op tëonsbeek en van daar aan
Musis Sacrum, om de vierjaarlyksehe
tentoonstelling in oogenschouw te
nemen.
Op liet Gemeentehuis zullen ver
moedelijk eenige ververschingen ge
bruikt worden, om ten slotte liet
Burgerweeshuis nog te bezoeken,
waarna de Vorstinnen te 6.30 weder
de stad verlaten.
Nederlandsch Schoolmuseum.
Aan het zesde nummer van de be
richten en mededeelingen van het
Nederlandsch Schoolmuseum is het
volgende ontleend
De strijd, die sedert het verschij
nen van liet vorig nummer is gevoerd
gold voornamelijk de finaocieele klach
ten, waarover beschikt kon worden.
De gelden, welke inkwamen, werden
hoe langer hoé minder. Een voorstel
van den minister van binnenlandsciie
zaken, om een subsidie van staats
wege te verleenen, werd in de Tweede
Kamer afgestemd. Het voorhanden
kapitaal klomp elk jaar in.
De localiteit in de Handelsschool,
die de gemeente Amsterdam in bruik
leen had afgestaan, werd voortdu
rend kleiner, zoodat den bezoekers,
bij vermeerdering van het aantal
voorwerpen, niet langer een geregeld
overzicht gegeven kon worden. Ein
delijk in 1894 kwam de aanschrij
ving, dat de localiteit, welke het
Museum in gebruik had, vóór Mei
moest worden ontruimd.
Toen werd getracht een eigen ge
bouw te krijgen, waar behalve het
Museum, ook de besturen van de
Levensverzekering, de Spaarkas, de
overkomt, dan moet daarvan iemand
de schuld hebben. Dat ligt zoo in
'tmensehelijk karakter. Worden we
verkouden, dan hebben die ellen
dige timmerlui 't gedaan, die tegen
woordig de ramen zoo slecht ma
ken stooten we onze teenen
dan heeft de miserabele bestrating
het gedaan en gaat iemand er van
door met onze dubbeltjes, dan krijgt
de politie de schuld, die niet beter
op den man heeft gepast.
Dit zoo zynde, heb ik een schema
ontworpen van een soort van voor-
schriftenboek, dat ik nader denk uit
te werken, wanneer mij blyktdat
ik met onderstaande wenken de sym
pathie van myne lezers inoogst.
Houd uw poes in huis, als ge haar
niet wilt kwijtraken.
Maak uw horloge goed vast, als
ge heribiiet wilt verliezen.
Kijk uit uw oogen, als ge niet in
een kelder wilt vallen.
Leer goede viseh onderscheiden,
als ge geen slechte eten wilt.
(reef uw goede geld niet in lote
rijen. opgezet door menschen die ge
niet kent en waarop ge geen controle
kunt uitoefenen
Laat ik de bedoeling in een voor
beeld samenvatten.
Hier te lande worden de spoorwegen
afgezet met groote hekben en barrières.
Wordt ei nu iemand overreden, dan
krijgt alles de schuld: het hek, dat
niet goed dicht, de wachter die niet
aanwezig was maar niet de ver
ongelukte zelf, die niet goéd uitge
keken heeft. In Amerika gaan vaak
spoorlijnen, geheel onafgescheiden,
over drukke straten. Wordt daar
iemand overreden, dat zegt men't is
de schuld vau zijn eigen onvoorzich
tigheid!
FIDELIO.