Schetsjes uit de Rechtszaal.
log der Tirolers.
Tirol was volkomen onderworpen
en volgens fret zoogenaamde Edikt
van Milaan vau 12 November 1809
werd elk verzet tegen de soldaten
der „groote natie" onherroepelijk met
den dood gestraft.
Overal, bizonder in Noord-Tirol,
het departement van den bloeddorsti-
gen generaal Broussier, werd ijverig
naar de overtreders van het edikt ge
zocht. Reeds velen had men gevon
den en menig Tiroler doodgeschoten,
doch de hoofdaanvoerders van den
opstand waren in 1810 nog niet in
handen der Fransehen.
Broussier deed ijverige nasporingen
om een zekeren Peter Sigmair to
vinden en daarom verscheen hij in
1810 met een geheel-regiment te Mit-
ter-Olauz, de woonplaats van den ge
zochte, deed het dorp omsingelen, de
inwoners op bet kerkhof te zamen
dryven en eischte, dat ze zouden be
kend maken waar zich Sigmair ver
borgen hield.
Vergeefs. De inwoners wilden niet
zeggen, waar zich de vaderlands ver
dediger schuil biel en zelfs toen ze
met den dood bedreigd werden, hiel
den ze staande, dat Sigmair reeds
weken geleden vertrokken was.
„Dat is een leugen 1" riep Brous
sier, die genoeg Doitsch verstond en
spreken kon, wanneer hjj het niet
beneden zjjne waardigheid achtte. „We
weten dat de schurk hier nabij ver
borgen zit en somtyds zyn familie
bezoekt. Gisteren is de kerel weer
daar geweest, zei bij tot de omstan
ders. „Heb je zjju huis nauwkeurig!
doorzocht, kapitein Lessage?"
„Van den kelder tot op den zol
der hornam de gevraagde.
„En niets gevonden
„Geen spoor, generaal. U is zeker
valsch bericht.
„Zoo waaruit besluit gij dat
„Uit het gezegde der huisgenooteu.
Het zijn eerlijke lieden."
Broussier lachte spottend. „Waar
zijn deze eerlijke lieden riep hij
toen. „Ik wil ze zien. Hier allen, die
tot de familie van Sigmair bebooren
Zijn bevel werd dadelijk opgevolgd
en meerdere personen tradeu uit de
menigte op bem toe. Vooraan ging
eene jonge vrouw. Ze hield een zui
geling iu de armen en leidde een drie
jarig kind aan de hand Een oudere
knaap hield haar bij bet kleed vast
en wilde niet vooruit, doch een grijs
aard deed hem voortgaan.
„Wees niet bang, Peter!" zei hij.
„Kinderen doet de beer niets 1"
Broussier voelde de scherpte dezer
woorden, maar zei niets. Zjjn som
bere blik ustte op de jonge vrouw.
„Wie ben je?" vroeg hij na eene
poos.
„De vrouw van Sigmair!" ant
woordde ze.
„Zoo! En waar houdt zich uw man
verborgeu
„Dat weet ik niet, generaal!"
„Ho, lio, vrouwtje! Hij zit in de
bergen en kwam gisteren nog by je.
Ik weet het."
„Dat is niet waar," verzekerde de
jonge vrouw. „Wie dat zegt liegt
Broussier geloofde het niet, hjj was
te goed door spionnen onderricht, en
was daarom dadelijk naar Mitter-Olanz
opgerukt. Sigmair was ordonnans
officier van Hofer geweest en wist
dus zeker, waar zich deze schuil hield.
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCIC.
Juist was ik dezer dageu aan 't'
opmaken vau myn balans over 1897
en was tot de conclusie gekomen, dat
bet winstcijfer om en bij de ton zou
bedragen, toen iemand de deur van
myn kantoor opendeed en zonder com
plimenten binnenstapte. Hij droeg een
grooten, slappen hoed, schoenen met
gespen, een Huweolen kniebroek en
een grooten, zwarten schoudermantel.
Met een merkwaardig sans-gêne liet
hij zich op een stoel vallen, schoof
toen zjju hoed wat uit de oog en, keek
injj aan, glimlachte en vroeg: „Kent1
gij mij niet, sinjeur?"
Ik keek hem scherp aan, zocht in
mijn memorie en vond in een hoekje
daarvan iiet portret waarop hij leek.
„Frans Hals!" riep ik toon uit, „waar
kom jij vandaan, Frans?"
„Van een plaatje weggeloopen," zei
hy. „Je moet weten ik sta in een
groot, engelse!) boek, heel vooraan, in
staalgravure, heel mooi. Dat boek ligt
iu een la iD 't Rijksmuseum, zoodat
niemaud er ooit iu keek. Dat is stom
vervelend, dat vac je en daarom ben
ik er gisteravond uit gegaan toen de
suppoosten weg waren, 'k Had al I
lang eens naar myn goeie Haarlem
willen gaan en in den iaatsten tjjd
vooral, want ik bob een bezoeker van
't Museum vlak by de la waar ik
woon eens hooren zeggen, dat ze hier
een standbeeld voor me wilden zetten.
A propos, heb je ook wat te drinken
dat boek waar ik logeer, is zoo
droog
„Ik kan je een glas bier geven,"
zei ik. „Wat heb.je liever, licht of
donker?"
„Doet er niet toe. Ik ben zooals
je weet, vau een bartigen dronk
nooit bang geweest. Schenk maar
iuEn met één teug dronk
hy een groot glas Bock uit,
dat ik vóór hem had neergezet.
pNiet kwaad," zei hij, „maar een beet
je, boe zal ik zeggen, een beetje kin-
derlyk. Wy dronken in onzen tjjd
een ander brouwsel. Maar vertel nu
Wie dus Sigmair ving, •mocht ook'
verwachten Hofner in tiet net te krij
gen. Wat een eer zou het zjjn, indien
hem dit gelukte 1" Zeker kreeg hij
dan van Napoleon het kruis van bet
legioen van eer.
Met donderende stem vorderde
Broussier nogmaals de menigte op
hem den schuilhoek vau den hoofd
rebel bekend te maken. Vijfduizend
gulden zou de verklikker krygen.
Alles zweeg.
„Ik geloof u allen niet!" riep de
generaal woedend. „Gjj zjjt een ver
raderlijk volk en ik zal u het masker
afrukken. Luistert 1 Al uw huizen
wordeu doorzocht en wee u, als wy
den rebel vinden. Ik laat het dorp
plunderen en in brand steken.
Welnu? Beweert gij nog altjjd de
schuilplaats vau Sigmair uiet te ken
nen."
Fier hielden de inwoners bun woord,
niemand smeekte den wreedaard om
genade. Slechts eenigen jammerden
voor 't dreigend onheil. Klara Sigmair
echter niet. Bleek en bedaard stond
zy daar en kapitein Lessage was over
tuigd, dat zy en met haar het dorp
niets te vreezen had. Zooals het scheen,
was Peter Sigmair ioderdaad weg.
Doch Broussier geloofde dit niet en
wilde persoonlijk huiszoeking doen.
„Kapitein Lessage", riep hij, „gij
zult mij met twintig man vergezellen,
en gij", zei hy tot de familie Sigmair,
„gij gaat ook mee. Ge zult ons hel
pen zoeken. De anderen blijven hier,
totdat ik terugkom. Vooruit."
Hij wendde zyu paard om en rende
de straat af. Hem volgde, door gre
nadiers bewaakt, de familie Sigmair.
Het volk van Mitter-Olanz bieef
volkomen bedaard. De vrouwen ween
den niet meer, maar fluisterden elkaar
vragend toe, hoe dat alles wel zou
afloopen.
Weldra, misschien binneu een kwar
tier zou blyken, of Sigmair zich in
bet dorp bevond. Broussier zelf begaf
zich naar de woning van den gezochte.
Het was een mooi houten gebouw
met boogeu gevel. Alles was zinde
lijk en net en getuigde van welvaart.
Boven aan het dakvenster vertoonde
zich eventjes een mannengelaat en
tuurde door de ronde opening naar
buiten. Hy had den intocht der Fran-
schen en bet gebeurde op het kerk
hof gezien en ofschoon hy niets vor-
stond toch dadelQk begrepen, wat er
gaande was. En toen by Broussier
zag komen aanrennen, greep bij naar
bet geweer, dat naast hem stond.
„De bloedhond wijkt niet van mijn
spoor," knarste hy. Zou hij misschien
Tirol van een tiran kunnen bevrijden?
'tWas gemakkelijk. Broussier was
een prachtig mikpunt, doch door den
generaal te doodeu. zou hy zeker de
wraak der Franschen op het dorp
doen neerkomen. Ook hoopte hij, dat
men hem niet vinden zou. De kleine
geheime plaats onder het dak was
niet gemakkelijk te ontdekken. Reeds
vroeger was hy aan het oog der Fran
schen ontsnapt, misschien zou dit weer
lukken.
De vervolgde kon ieder woord ver
staan, dat boven hem gesproken werd.
Hij hoorde hoe iemand beval het huis
grondig te doorzoeken.
Broussier was het, die zoo sprak.
„Gjj zult my alle plaatsen in het
huis toonen," bulderde by tegen de
ongelukkige Klara, „en pas op, anders
vergeet ik, dat gij eene vrouw zyt.
Vooruit 1"
Klara gaf geen antwoord. Zy ging
voor en Broussier volgde, den biankeu
sabel in de vuist en doorzocht alles
met twee grenadiers. Naar den zol
der kon ?de huisvrouw hem niet vol-
eens als je wilt,: hoe is 't eigenlijk
met dat, standbeeld?"
De Raad heeft gisteren
„Wat is dat voor een ding, de
Raad
„De Raado ja, dat noemden
ze in jou tyd de vroedschap."
„Juist, nu ben ik er achter. Wat
heeft, de Raad dan gedaan
„Het standbeeld aanvaard."
„Wel, dat is goedig," zei hy op
zijn knie slaande en lachte dat hij
schudde. „Je zou zeggen, hé, zoo'n
beeld, dat je gratis wordt gepresen
teerd En waar kom ik nu te staan
„Ja, daar is heel wat over te doen
geweest. De een wou je op het Frans
Halsplein hebben..."
„Nooit van gehoord
„Een ander op het Verwulft."
„Bekend," zei bij, „dat is nog een
ouwe kennis van me."
„Eeu derde sprak van de Groote
Markt."
„O," zei hy en zijn oogen begonnen
te glinsteren. „Dat zou me wel ge
lekeu hebben. Daar heb ik menig
voetstapje liggen, op de Groote Markt.
Kom ik daar te staan
„Wacht een boei je," zei ik. „Het
comité dat het geld bij mekaar ge
bracht heeft, wou je in 't Florapark
zetten."
„Florapark Nooit vau gehoord."
„Dat is aliemaal van ua jou tyd,"
zei' ik. „De stad is zoo groot gewor
den, moet je denken. Nu dan,'in bet-
Florapark kom je te staan."
„Zoozei by, keek nadenkend
voor zich uit en deed toen, alsof
hy zijn glas wou uitdrinken, dat
al leeg was. Den zachton wenk
begrijpende, schonk ik hem nog
cons in. Hy dronk het glas
weer in een teug leeg en zette het
toen zóo hard op de tafel, dat liet
in stukken brak.
„Neem me niet kwalijk" zei hij,
„ik dacht er niet aan dat het van
glas was. Vroeger dronken we uit,
Md oen kroezen, weet je, die, konden
wel tegen een stootje. Maar vertel
me ereis, ik wou de heeren die dat
standbeeld willen zetten, wel eens
gaan bedanken. Of beeft de vroed
schap dat al gedaan
„J ja," zei ik, „dat was maar
ampertjes. Schout en schepenen bad-
geth ze was te zèè? afgemat door bét
gebéurde der laatste uren.
Ze bleef in een leunstoel zitten en
luisterde aandachtig naar elk geluid,
dat van den zolder kwam.
,,Moed gehouden, ze vinden niets,"
fluisterde de onde grootvader, die niet
van hare zjjde week. Doch wat was
dat voor een geklop op zolder?
„Ze hebben hem!" zuchtte ze en.
wilde naar boven snellen, doch de!
grysaard weerhield haar.
„Bljjf," zei hy, „er is niets ge-!
beurd
Hy had gelyk» Broussier kwam te
rug met eeu somber gelaat, want bij
had niets gevonden. Zou hem de vluch
teling ontsnappen Wat zou hy doen
om hem te vinden Daar stond
een kleine knaap naast den grysaard.
De Franschman trad op hem toe en
nam hem op zjjn armen.
„Wees niet bang, kleine," zei hy.
„Ik heb je zeer lief ou zal je iets
moois geven, wanneer je me zegt,
waar je vader is."
Klara werd nog bleeker en gaf
bjjna een gil van schrik de grysaard
echter bleef bedaard en ontnam
Broussier den knaap.
„Mynheer, u gaat te ver," zei hjj
met eene van toorn trillende stem.
„Leg mij liever op de pijnbank, maar
spaar de kinderen. Zy hebben u den
oorlog niet aangedaan."
Broussier glimlachte.
„Ze zyu niet zoo hardnekkig als
de ouden," hernam hjj. „Daarom houd
ik van hen."
„Dat mag u niet. mijnheer. De jon-
gen weet van niets af en toch zou
hy u in zijne onschuld aanwijzingen
kunnen geven, die tot de gevangen
neming vau zijn vader konden leiden.
En daarmee ware zijn geheel leven
verwoest."
Broussier klopte den grysaard op
den schouder.
„Je hebt gelijk, wakkere oude. Het
ware ongelukkig voor den knaap, in
dien hij den prjjs verdiende, die op
't hoofd zijns vaders gesteld is. Maar
dan bleef de som toch in de familie,"
zei hy met een duivelschen glimlach.
„Indien gij my eens zeidet, waar Pe
ter Sigmair zich ophoudt!"
„Ik riep de grysaard. „Ik Dat
meent u toch niet. Gjj verlangt toch
niet, dat een vader zyn eigen kind ver
raadt ter wille vau een handvol
goud
„En toch!" schreeuwde Broussier,
„ik wil weten waar uw zoon is. Gy
zult het my zeggen, anders..."
Hii voleindde den zin niet, maar
zijn "blik verried een boosaardig plan.
Doch George Sigmair, zoo heette de
grijsaard, kende geene vrees.
„Doe wat gy wilt," hernam hy, „ik
zal nooit een Judas worden, nooit voor
al het geld der aarde of de pijnen
der hel."
„Mooi zoo!" 1 achtte Broussier. „Nu
is er geen twijfel meer, je weet waar
de rebel zit. En ge zult het my zeg
gen
„Ik weet niets!" riep George Sig
mair. „Doch, al wist ik het, dan zou
ik eerder sterven, dan u oen slacht
offer leveren. Dat is mijn laatste woord.
Doe nu wat u wilt."
Broussier stampte. Yoor den d«ivel.
We willen zien, wie sterker is, een
Tiroolsche boer, of een Fransch ge
neraal! Hier grenadiers! De oude
is onze gevangene. Bewaakt bem, in
dien u 't leven lief is! De oude wordt
binnen drie dagen onherroepelijk
doodgeschoten, indien ik binnen dien
tijd Peter Sigmair niet heb."
Hij ging been en liet de familie in
angst zitten. „Wat zal Peter zeggen,
wat zal hy doen Men luisterde of
den bet eigenlijk vergeten, zie je,
maar toen is er eeu lid van de vroed
schap gekomen en heeft het gedaan
en toen klapten de andere leden van
de vroedschap in de handen."
„Dronken ze daar een glaasje bier
bij
„Hoe kom je er aan Ze drinken
op 't stadhuis nooit anders dan wa
ter."
„Water! Brrr!" zei hy en klapte
met de vingers. „Maar die eene van
do vroedschap, dat is een knap stuk
van een man. Wie is dat?"
„Meneer van Styrurn."
„Zoo. En wat doet hy
„Advocaat en procureur, zooveel
als pleitbezorger."
„O, jawel. Nou als je meneer Van
Styrurn eens ontmoet, zeg hem dan,
dat ik het heel netjes vind en a^s de
plaats in 't hoe heet bet ook
weer in 't Florapark me niet be
valt, dan kom ik bij hem om te pro-
cedeeren over een andere plaats.
Maar nu wou ik wetenwie moet
ik nu eigenlijk gaan bedanken?"
„Er ié éen lid van 't comité, dat
dertig duizend gulden gegeven heeft,"
zei ik aarzelend, „maar ik weet
niet
„Dertig duizend gulden?" riep hy,
„bijlo, dat is een kranige kerel. Die
moét een handdruk van Frans Hals
hebben. Als ik 't penseel nog kon
voeren, zou ik hem voor niemendal
uitschilderen. Ik ga op slag naar
hem toe. Hoe heet bij eu waar
woo ut hy
„Dat mag ik eigenlijk niet zeggen."
„Waarom niet? Weet je het dan
niet
„Jawel, maar 'tis een geheim."
„Weet de vroedschap het dan ook
niet
„Jawel."
„En schout en schepenen
„Ook wel. 'tls een lid van de
vroedschap moet je weten."
„En noem je dat een geheim, dat
jjj weet en schout en schepenen en
de vroedschap Jullie hebt tegenwoor
dig een raar idee van een geheim.
Komaan, voor den dag er mee, wie
is het eigenlyk?"
„Hoor eens, Frans" zei ik, „hou je
bedaard en zeg geen kwaad van onze
geheimen. Jullie zult er in jou tjjd ook
bil 'zich niet bewoog, 'l'oeh de 'Fr&tK
schen een geruimeu tyd met hun ge
vangene bet huis verlaten hadden,
kwam Sigmair naar beneden. Hij had
alles gehoord.
„Ik kan hem niet sneer ontloopen",
riep hy wanhopend, „Het best is, dat
ik my in zijne banden stel."
Klara wierp zich aan zjjne borst.
„Peter, dat mag je niet 1" riep ze, hem
omarmend. „Wat zou er met ons ge
beuren. wanneer ze je doodschieten
„God zal e beschermen", hernam
Peter. „Vaartwel allen en bidt voor
my. Ik mag myn vader niet laten
sterven".
Hjj wilde zich uit hare armen los
rukken, doch liefde en vertwijfeling
gaven haar reuzenkracht;. Neen, hy
mocht niet gaan en zicli nutteloos
opofferen Broussier zou zijne bedrei
ging niet uitvoeren
Maar Broussier liet zyn besluit tot
afschrik door de streek bekend maken.
En wat zou zy doen iu zulk een
geval Zou zy haar vader in den steek
laten Neen, dat nooit
En toen zy Peter plotseling voor
zich zag staan, bereid, den laatsten
gang te doen, zonk ze voor hem op
de knieën en bezwoer bem niet te gaan.
Peter schudde treurig het hoofd.
„Alles is gedaan, lieve vrouw", zei
hij. „Wees sterk, verdraag gelaten
alles wat komen mag. Denk dat liet
leven slechts een droom is, waarna
we ons terugvinden om niet meer te
scheiden 1"
Ze snikte aan zyne borst en om
klemde hem krampachtig, Hy voelde
het bange kloppen van beur hart, en
hoe wee deed hem dit I
Doch plicht en geweten begonnen
te spreken eu de heldhaftige man be
daarde. Zyn besluit stond vast. Nog
oenmaal knste en zegende hy vrouw
en kinderendaarna ging hy heen met
vaste schreden.
„Peter, ga niet!" klonk het hem
na. maar by hoorde er niet naar.
Een bode meldde Broussier het
gebeurde. Dadelijk liet hjj Peter voor
komen.
„Eindeljjk hebben we dus den hoofd-
rebel," zeide hy.
„Ja," hernam Peter bedaard. „Ieder
een verdedigt zich zoo lang hy kan!"
Broussier lachte boosaardig.
„Ge .veet, dat ge ter dood veroor
deeld zyt," sprak hy.
„Ja, ik weot het!"
„En dat ge dadelijk kunt doodge
schoten worden."
„Ook dat is my bekend
„Welaan, dan wil ik u nog eene
zaak zeggen. Ik zal bet vonnis ver
nietigen onder voorwaarde, dat ge my
zegt, waar Hofer zich schuil houdt."
Sigmair had dit verwacht, hy glim
lachte verachtelijk. „Dan moet ik
sterven 1" sprak hy bedaard.
Broussier was woedend. „Is dat je
laatste woord vroeg hjj.
„Myn laatste."
„Dan hoor ook het mjjne. Om uw
hoogmoed te straffen zal ik het von
nis verscherpen. Ik laat je voor uw
huis doodschieten en daarna uw lijk
aan den galg knoopen."
Peter beefde, maar wankelde niet.
„Doe, wat gjj in uw macht hebt te
doen," zei hy, doch denk aan 't oor
deel van het volgende geslacht.
Smaad en schande zal er op uwen
naam rusten en de menschen zullen
hem met afschuw noem n."
Dadelijk liet Broussier het vonnis
beleend maken.
Het scheen alsof dit oordeel niet
eene familie, maar alle huisgezinnen
van Mitten Olaiiz trof. Zelfs de strijd
lustige soldaten van Broussier lieten
treurig het hoofd hangen, doch de
wel gehad hebben, die niet van stroo
waren. Eigenlijk weten eeu beele boel
menschen het, zie je, want iemand
die zoomaar ineens dertigduizend gul
den voor een standbeeld geeft, is een
zeldzaamheid."
„Nu ja, maar voor mijn beeld
zei Hals en drapeerde zich iu zyn
mantel met den hoed op een oor.
„Wees niet jjdel," zei ik. „Ware
verdienste is altyd bescheiden. Daarom
doen we ook net of we niet weten,
wie de man van de dertigduizend is, vat
je, om hem niet verlegen tc maken,
ik wil je liet adres daarom niet geven
maar wél een goeden raad."
,,'k Heb het adres liever," zei Hals.
„Ga naar het Stadhuis en vraag
daar naar Koper."
„Wie is Koper?" vroeg hij alweer.
„Man, wat ben je uit de oude doos.
Verbeeld je nu iemand, die Koper
niet kent. Nu dan, Koper is de oudste
bode, moet je weten. Nu dan, je gaat
naar hem toe en zegt: Koper,
wees zoo goed en geef my liet adres
van een Raadslid, die zyn vollen baard
draagt, die naast het oudste lid van
den Raad zit, die lid is van de
Commissie vau Financiën en buiten
den Raad voorzitter is van de Ver-
eeniging tot verfraaiing van Haarlem
eu Omstreken en tot. bevordering van
liet Vreemdelingenverkeer. Kun je dat
allemaal onthouden
„Ik zal net probeeren," zuchtte
Hals mistroostig, „maar'tis een beele
toer voor myn oude memorie. Ik
schilder nog liever een lieer met een
bochel. Maar in ieder geval, ik dank
je wel voor de gastvrylieid en voor
de inlichtingen. En als je eens ia het
Rijksmuseum komt, zoek me dan eens
op in myn la, de suppoost zal 't je
wel wjjzeu."
„Ga je daar dau weer heen?"
vroeg ik.
„Natuurlijk, daar woon ik en ik
ben niet zoo uithuizig meer als vroe
ger. Als je oud wordt, beste vriend,
dan raakt dat er wel af. Nu,goeien-
dag hoor, ik ga naar Zilver, naar
Koper meen ik. A propos, ik heb nog.
een droge keel. Je permitteert immers?"
Hiermee nam bij, daar zyn glas
kapot was, de biernesch zelf bjj den
hals en dronk die knaphandig leeg,
waarna hjj verdween met een laatstén
geueraal weigerde hardnekkig op zyn
besluit terug te komen.
Peter Sigmair had intusschen af
scheid van de zijnen genomen.
„Ween niet, maar denk aan my, tot
we elkaar weerzien Er zullen betere
dagen komen!"
Dat waren zyn laatste woorden.
Daarna trad hy op de grenadiers toe,
die hem ter bestemder plaatse voel
den. De pastoor, die uiet van zijne
zyde week, behoefde hem niet te troos
ten. Hy vreesde den dood niet en met
een„Leve de Keizer 1 Leve Tirol
ontving hy het doodende salvo.
Met hem viel een ware Tirolscho
held. (Cm.)
Gevecht bij Aalsmeer!
In de maand November waren de
Aalsmeerders met een paar Duitsc.iers
slaags geweest. Er was, naar Donder
dag voor de rechtbank door een der
getuigen werd verklaard, een „formeel
gevecht" geleverd. Vier personen ston
den terecht ter zake, dat zy de twee
Duitschors hadden gemolesteerd eu
mishandeld. Maar by de behandeling
der zaak bleek, dat volgens den een
wel honderd en volgens den ander
wel vyftig Aalsmeerders het den Duit
schers erg lastig hadden gemaakt,
't Was er dus inderdaad metmalsch
aan toe gegaau op dien bewusten
4en November
Dat de Duitschers, of liever de oude
Duitscher geen aanleiding tot de zaak
had gegeven, zal niet kunnen ontkend
worden. Het O. M. noemde dien ouden
heer in zyn requisitoir „eeu te Aals
meer weinig sympathieke persoonlijk
heid." Eenigen lijd geleden had hy
iemand, die riet had gepacht en ook
nabjj zyn land dat afmaaide, met eene
revolver gedreigd, daar hy er z. i. niet
het recht toe had dit riet af te maaien.
De Aalsmeerders waren toen heenge
gaan. Maar er was wrok tegen dien
Duitscher ontstaan, welke wrok nog
werd vermeerderd, doordat de oude
Duitschor, die wegens nachtrumoer
al een paar maal was veroordeeld, de
gewoonte had iD de herbergen op Hol
land en de Hollanders te schimpen.
Een leelyke gewoonte van een vreem
deling, die niet ieder Hollander naar
den zin is. De Ambtenaar van het
O. M. waarschuwde dan ook den
ouden heer ernstig, dat hij dit moest
nalaten, daar hij" dan ook wel eens
met den strafrechter in aanraking zou
kunnen komen. Het gaat toch niel op,
dat een vreemdeling zoo maar Holland
belastert. Dit en liet. dreigen met de
revolver was het voorspel van het
treurspel, waarvan op den 4en Novem
ber het eerste bedrjjf was afgespeeld.
Toen hadden een paar menschen,
volgens den Duitscher de „ergste bel
hamels" hem eenigen tyd aangehou
den omdat zy h. i. geld van den Duit
scher kregen. Daar waren, zooals meer
geschied, ook anderen bijgekomen.
De oude Duitscher had toen met zijn
stok geslagen en een der beklaagden
Th. J. M. Robert, die de geschiedenis
van de revolver wist, had hem by den
arm beet gegrepen om te verhinderen,
dat hy mogeljjk ongelukken zou be
gaan.
Robert had daarin gelijk gehad,
want de Duitscher zeide zelf: „ik had
myne revolver niet bij my, maar bad
ik ze gehad, zeker had ik ze ge
bruikt, toen ik door zoovelen weid
aangevallen."
Daar ook de jonge Duitscher, die
later zyu vader was komen ter hulp
snellen getuigde, dat zyn vader al-
handdruk. De deur liet hy open en
de koude die in de kamer kwam
maakte mij wakker,
want ik had geslapen in myn leun
stoel en voor mij stond mijn veelbe
lovende zoon Jan. die pas binnenge
komen was en zei„Heeft u lekker
gedut, pa?"
Hals was weg, dat spreekt vanzelf
en dat speet mij minder, dan dat ook
de balans was verdwenen, die zoo'n
mooi saldo winst over 1897 aanwees
een ton gouds, stel u voor
Ik heb eeu vriend of neen, 't is
eigenlijk geen vriend, 't is een kennis.
Wanneer men iemand een vriend kan
noemen, dan dient hij toch wel min
stens een half dozjjn malen aan uw
tafel het brood en het zout te heb
ben gegeten. En daar i.s bij deo man
dien ik bedoel eenvoudig geen quaestie
van, omdat hy geen tijd heelt. Hy
heeft nooit tijd. Wat voert hy dan
uit in de wereld? zal do lezer vragen.
Is hjj soms aan hot station van de
Hollandscbe Spoor? Of is hjj dok
ter? Of tramconducteur? Óf wat
anders? Niets van dat alles. De man
is rentenier.
Lach niet, het geval is droevig ge
noeg. Vroeger, moet u weten, stond
hij als directeur aan 't hoofd van een
groote fabriek met honderd vjjftig man.
Daar was veel werk, maar tusschen
izijn drukke bezigheden door vond hjj
nog gelegenheid om wat te kuutseleu
(een liefhebberij van zjjn hart) en met
zyn kinderen te spelen. Toen erfde
hjj van een oom viermaal honderd
duizend gulden en giug rentenieren,
maar aangezien zjjn werkzame geest
niet stil kon bljjven, zocht hjj rela
tion en wou wel een paar eerebaau-
tjes hebben.
Nu, die zijn indozen tyd niet moeio-
ljjk te krijgen, vooral uiet voor
iemand die vier ton heeft. Ik vraag
uw aandacht voor wat hjj zelf hier
over schrjjft in een brief, dien ik pas
van hem ontvangen heb
„Amice, ik zou dolgraag van je
vriendelijke invitatie om eens een
avond by je te komen, gebruik maken,
maar ik heb er geen tyd voor. De
eerstvolgende zesvweken beb ik eiken
leen maar van achter was beetge
pakt, en een getuige, dat R. alleen
had gehandeld om den Duitscher on
schadelijk te maken, wat met de ver
klaring van Robert overeen kwam,
werd hy vrijgesproken.
De onde Duitscher had inmiddels
eeu lang en breed verhaal van het
gebeurde gedaan, nadat hy den heeren
had verzocht om in het Duitsch to
mogen spreken. De man sprak driftig
en haalde er allerlei bij te pas, zoodat
het veel geleek, als sprak hy hier een
redevoering uit. Do waarnemende
president viel hem eindelijk iu derede
met te zeggen„Antwoord maar al
leen op de vragen, die iü u doe." De
oude heer zeide o. a. dat „zijn zoon
in doodsgevaar verkeerde", dat men
gedreigd had hem te worgen en dat
de andere drie beklaagden alleen zjjn
zoon hadden mishaudeld.
De jonge Duitscher zeide dat, na
dat zjjn vader was gemolesteerd, de
dienstbode het hem kwam mededee-
len, dat by er toen op was afgegaan
en men bem had gezegd „je vader is
dood en jy gaat er ook aan." De ande
ren drie hadden hem toen mishandeld
de tweede bekl. inzonderheid hem met
zyn klomp geslagen. Deze beklaagde,
D. Schouten antwoordde, dat hij met
zyn klomp had gestooten, omdat de
jonge Duitscher als een dolle op hem
was komen toevliegen, maar dat hy
niet er mede had geslagen omdat ande
ren hem hadden teruggehoudeu. De
derde beklaagde E. Maarse beweerde
alieen met den vuist een stomp te
hebben gegeven en de vierde. K.
Jongkind Dzn., uit zelfverdediging
te hebben gehandeld, daar hy iu de
borst was beetgegrepen.
Uit het verhoor dor getuigen bleek,
dat de drie laatste beklaagden de
mishandeling hadden gepleegd. Van
zelfverdediging door Jongkind was
volgens den 6Ó-jarigen get. Blanken
geen sprake. Den waarn. pres. kwam
dit ook onaannemeljjk voor, zelfs al
had hij het gedaan," zeide Z.E.A.»
„dan nog was het te begrjjpen, waar
zjjn vader werd gemolesteerd. Je
liadr. in ieder geval eerbied voor den
zoon moeten hebben, dat hij zjjn va
der te hulp kwam eu dezen wilde
helpen." Daarenboven zeide de jonge
Duitscher nog dat hij niemand bad
beetgepakt.
Dat de Duitschers niet erg gezien
zjjn, bleek, behalve uit het hiervoren uit
het requisitoir van deu ambt. van liet
O. M. medegedeelde, ook hieruit, dat
een der getuigen voor dat het gevecht
was begonnen geweigerd had den ouden
Duitscher te helpen, daar hij dau
vreesde, de gelieele bevolking tegen
zich te krygen. De ambt. van het
O. M. deed dezen getuige opmerken,
dat in elk geval zulk eene handel-
w jjze niet opging en dat hij dan beter I
deed de politie te gaan waarschuwen.
De ambtenaar van het O. M. zjjn j
requisitoir nemende, ging, gelijk ge-
zegd de zaak uitvoerig na, wees er
op, dat ook de Aalsmeerders niet
mooi hadden gehandeld, al keurde hij
niet in elk opzicht des ouden Duit
schers gedrag goed, requireerde vrjj-
spraak van Robert en tegen de au- j
deren, hen schuldig verklarend aan I
overtreding van art. 141 Wetb. van
Strafrecht, deze straffenSchouten
2 maanden en Maarso en Jongkind
ieder 1 maand.
BINNEN L. AftS
Koninklijk bezoek.
Naar wij vernemen zal dit jaar het
gewone bezoek aan Amsterdam van
avond vergadering, 't Is eigenaardig,
dat ik in de twee jaar dat ik hier
woon, het record van eereposten finaal
geslagen heb. 't Kostte een weinig
moeite om de eerste betrekking te
krijgen, maar de anderen kwamen
daarna van zelf. Het was, of er op
eeus van alle kanten bestuursledennood
ontstond in allerlei vereenigingen
vooral aan secretarissen kwam opeens
een verbazende schaarste. Ik ben op
't oogenblik penvoerder van negen en
penningmeester van acht vereenigin
gen bovendien van dertien.bestu
ren gewoon lid.
Ik zai met trachten je te beschrij
ven, hoe druk ik het heb, want je
zoudt het niet gelooven. 's Morgens
maak ik notulen, schrjjf brieven en
convocaties voor myn negen vereeni
gingen, maak de kas op en schrjjf
quitantiën en bedelbrieven voor de
andere acht. Gemiddeld ontvang ik
per dag vijf eu twintig bezoeken,
's Avonds ben ik natuurljjk op ver
gaderingen. Moet er ergens een spe
ciale commissie benoemd worden, dan
ben ik er bij zendt een afdeeling
afgevaardigden naar eeu algemeene
vergadering, ik word met algemeene
stemmen gekozen en daarna door mijn
mede-afgevaardigden tot rapporteur.
Ik heb toch niets te doen, zeggen ze,
ik ben immers rentenier. Welnu, Fide
le, ik heb eeu kwartier tyd om kof
fie te drinken, een half uur om te
eten. Ontoijten doe ik uit het vuistje.
Mijn vrouw kent het geluid vanmjjn
stem bjjua niet. Ik ben onlangs twee
van mjja kinderen op straat voorbjj-
geloopen zonder zo te herkennen. Op
dit oogenblik liggen er drie brieven
op rojjn schrjjftafel vau menschen, die
vragen of ik een benoeming in hunne
besturen zal aannemen, wanneer ik
gekozen word. Weiger ik, dan zeg
gen ze, dat ik een luie renteuier ben
en worden boos. Fidelio, ik hou het
niet langer uit. Het rentenieren is
mjj een te druk bestaan, daar zou een
paard niet tegen kunnen. Ik denk er
ernstig over, om te solliciteeren naar
brievenbesteller of spoorwegconduc
teur om eens uit te rusten van 't
rentenieren."
FIDELIO.