Schetsjes uit de Rechtszaal. log der Tirolers. Tirol was volkomen onderworpen en volgens fret zoogenaamde Edikt van Milaan vau 12 November 1809 werd elk verzet tegen de soldaten der „groote natie" onherroepelijk met den dood gestraft. Overal, bizonder in Noord-Tirol, het departement van den bloeddorsti- gen generaal Broussier, werd ijverig naar de overtreders van het edikt ge zocht. Reeds velen had men gevon den en menig Tiroler doodgeschoten, doch de hoofdaanvoerders van den opstand waren in 1810 nog niet in handen der Fransehen. Broussier deed ijverige nasporingen om een zekeren Peter Sigmair to vinden en daarom verscheen hij in 1810 met een geheel-regiment te Mit- ter-Olauz, de woonplaats van den ge zochte, deed het dorp omsingelen, de inwoners op bet kerkhof te zamen dryven en eischte, dat ze zouden be kend maken waar zich Sigmair ver borgen hield. Vergeefs. De inwoners wilden niet zeggen, waar zich de vaderlands ver dediger schuil biel en zelfs toen ze met den dood bedreigd werden, hiel den ze staande, dat Sigmair reeds weken geleden vertrokken was. „Dat is een leugen 1" riep Brous sier, die genoeg Doitsch verstond en spreken kon, wanneer hjj het niet beneden zjjne waardigheid achtte. „We weten dat de schurk hier nabij ver borgen zit en somtyds zyn familie bezoekt. Gisteren is de kerel weer daar geweest, zei bij tot de omstan ders. „Heb je zjju huis nauwkeurig! doorzocht, kapitein Lessage?" „Van den kelder tot op den zol der hornam de gevraagde. „En niets gevonden „Geen spoor, generaal. U is zeker valsch bericht. „Zoo waaruit besluit gij dat „Uit het gezegde der huisgenooteu. Het zijn eerlijke lieden." Broussier lachte spottend. „Waar zijn deze eerlijke lieden riep hij toen. „Ik wil ze zien. Hier allen, die tot de familie van Sigmair bebooren Zijn bevel werd dadelijk opgevolgd en meerdere personen tradeu uit de menigte op bem toe. Vooraan ging eene jonge vrouw. Ze hield een zui geling iu de armen en leidde een drie jarig kind aan de hand Een oudere knaap hield haar bij bet kleed vast en wilde niet vooruit, doch een grijs aard deed hem voortgaan. „Wees niet bang, Peter!" zei hij. „Kinderen doet de beer niets 1" Broussier voelde de scherpte dezer woorden, maar zei niets. Zjjn som bere blik ustte op de jonge vrouw. „Wie ben je?" vroeg hij na eene poos. „De vrouw van Sigmair!" ant woordde ze. „Zoo! En waar houdt zich uw man verborgeu „Dat weet ik niet, generaal!" „Ho, lio, vrouwtje! Hij zit in de bergen en kwam gisteren nog by je. Ik weet het." „Dat is niet waar," verzekerde de jonge vrouw. „Wie dat zegt liegt Broussier geloofde het niet, hjj was te goed door spionnen onderricht, en was daarom dadelijk naar Mitter-Olanz opgerukt. Sigmair was ordonnans officier van Hofer geweest en wist dus zeker, waar zich deze schuil hield. Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraatje. CCIC. Juist was ik dezer dageu aan 't' opmaken vau myn balans over 1897 en was tot de conclusie gekomen, dat bet winstcijfer om en bij de ton zou bedragen, toen iemand de deur van myn kantoor opendeed en zonder com plimenten binnenstapte. Hij droeg een grooten, slappen hoed, schoenen met gespen, een Huweolen kniebroek en een grooten, zwarten schoudermantel. Met een merkwaardig sans-gêne liet hij zich op een stoel vallen, schoof toen zjju hoed wat uit de oog en, keek injj aan, glimlachte en vroeg: „Kent1 gij mij niet, sinjeur?" Ik keek hem scherp aan, zocht in mijn memorie en vond in een hoekje daarvan iiet portret waarop hij leek. „Frans Hals!" riep ik toon uit, „waar kom jij vandaan, Frans?" „Van een plaatje weggeloopen," zei hy. „Je moet weten ik sta in een groot, engelse!) boek, heel vooraan, in staalgravure, heel mooi. Dat boek ligt iu een la iD 't Rijksmuseum, zoodat niemaud er ooit iu keek. Dat is stom vervelend, dat vac je en daarom ben ik er gisteravond uit gegaan toen de suppoosten weg waren, 'k Had al I lang eens naar myn goeie Haarlem willen gaan en in den iaatsten tjjd vooral, want ik bob een bezoeker van 't Museum vlak by de la waar ik woon eens hooren zeggen, dat ze hier een standbeeld voor me wilden zetten. A propos, heb je ook wat te drinken dat boek waar ik logeer, is zoo droog „Ik kan je een glas bier geven," zei ik. „Wat heb.je liever, licht of donker?" „Doet er niet toe. Ik ben zooals je weet, vau een bartigen dronk nooit bang geweest. Schenk maar iuEn met één teug dronk hy een groot glas Bock uit, dat ik vóór hem had neergezet. pNiet kwaad," zei hij, „maar een beet je, boe zal ik zeggen, een beetje kin- derlyk. Wy dronken in onzen tjjd een ander brouwsel. Maar vertel nu Wie dus Sigmair ving, •mocht ook' verwachten Hofner in tiet net te krij gen. Wat een eer zou het zjjn, indien hem dit gelukte 1" Zeker kreeg hij dan van Napoleon het kruis van bet legioen van eer. Met donderende stem vorderde Broussier nogmaals de menigte op hem den schuilhoek vau den hoofd rebel bekend te maken. Vijfduizend gulden zou de verklikker krygen. Alles zweeg. „Ik geloof u allen niet!" riep de generaal woedend. „Gjj zjjt een ver raderlijk volk en ik zal u het masker afrukken. Luistert 1 Al uw huizen wordeu doorzocht en wee u, als wy den rebel vinden. Ik laat het dorp plunderen en in brand steken. Welnu? Beweert gij nog altjjd de schuilplaats vau Sigmair uiet te ken nen." Fier hielden de inwoners bun woord, niemand smeekte den wreedaard om genade. Slechts eenigen jammerden voor 't dreigend onheil. Klara Sigmair echter niet. Bleek en bedaard stond zy daar en kapitein Lessage was over tuigd, dat zy en met haar het dorp niets te vreezen had. Zooals het scheen, was Peter Sigmair ioderdaad weg. Doch Broussier geloofde dit niet en wilde persoonlijk huiszoeking doen. „Kapitein Lessage", riep hij, „gij zult mij met twintig man vergezellen, en gij", zei hy tot de familie Sigmair, „gij gaat ook mee. Ge zult ons hel pen zoeken. De anderen blijven hier, totdat ik terugkom. Vooruit." Hij wendde zyu paard om en rende de straat af. Hem volgde, door gre nadiers bewaakt, de familie Sigmair. Het volk van Mitter-Olanz bieef volkomen bedaard. De vrouwen ween den niet meer, maar fluisterden elkaar vragend toe, hoe dat alles wel zou afloopen. Weldra, misschien binneu een kwar tier zou blyken, of Sigmair zich in bet dorp bevond. Broussier zelf begaf zich naar de woning van den gezochte. Het was een mooi houten gebouw met boogeu gevel. Alles was zinde lijk en net en getuigde van welvaart. Boven aan het dakvenster vertoonde zich eventjes een mannengelaat en tuurde door de ronde opening naar buiten. Hy had den intocht der Fran- schen en bet gebeurde op het kerk hof gezien en ofschoon hy niets vor- stond toch dadelQk begrepen, wat er gaande was. En toen by Broussier zag komen aanrennen, greep bij naar bet geweer, dat naast hem stond. „De bloedhond wijkt niet van mijn spoor," knarste hy. Zou hij misschien Tirol van een tiran kunnen bevrijden? 'tWas gemakkelijk. Broussier was een prachtig mikpunt, doch door den generaal te doodeu. zou hy zeker de wraak der Franschen op het dorp doen neerkomen. Ook hoopte hij, dat men hem niet vinden zou. De kleine geheime plaats onder het dak was niet gemakkelijk te ontdekken. Reeds vroeger was hy aan het oog der Fran schen ontsnapt, misschien zou dit weer lukken. De vervolgde kon ieder woord ver staan, dat boven hem gesproken werd. Hij hoorde hoe iemand beval het huis grondig te doorzoeken. Broussier was het, die zoo sprak. „Gjj zult my alle plaatsen in het huis toonen," bulderde by tegen de ongelukkige Klara, „en pas op, anders vergeet ik, dat gij eene vrouw zyt. Vooruit 1" Klara gaf geen antwoord. Zy ging voor en Broussier volgde, den biankeu sabel in de vuist en doorzocht alles met twee grenadiers. Naar den zol der kon ?de huisvrouw hem niet vol- eens als je wilt,: hoe is 't eigenlijk met dat, standbeeld?" De Raad heeft gisteren „Wat is dat voor een ding, de Raad „De Raado ja, dat noemden ze in jou tyd de vroedschap." „Juist, nu ben ik er achter. Wat heeft, de Raad dan gedaan „Het standbeeld aanvaard." „Wel, dat is goedig," zei hy op zijn knie slaande en lachte dat hij schudde. „Je zou zeggen, hé, zoo'n beeld, dat je gratis wordt gepresen teerd En waar kom ik nu te staan „Ja, daar is heel wat over te doen geweest. De een wou je op het Frans Halsplein hebben..." „Nooit van gehoord „Een ander op het Verwulft." „Bekend," zei bij, „dat is nog een ouwe kennis van me." „Eeu derde sprak van de Groote Markt." „O," zei hy en zijn oogen begonnen te glinsteren. „Dat zou me wel ge lekeu hebben. Daar heb ik menig voetstapje liggen, op de Groote Markt. Kom ik daar te staan „Wacht een boei je," zei ik. „Het comité dat het geld bij mekaar ge bracht heeft, wou je in 't Florapark zetten." „Florapark Nooit vau gehoord." „Dat is aliemaal van ua jou tyd," zei' ik. „De stad is zoo groot gewor den, moet je denken. Nu dan,'in bet- Florapark kom je te staan." „Zoozei by, keek nadenkend voor zich uit en deed toen, alsof hy zijn glas wou uitdrinken, dat al leeg was. Den zachton wenk begrijpende, schonk ik hem nog cons in. Hy dronk het glas weer in een teug leeg en zette het toen zóo hard op de tafel, dat liet in stukken brak. „Neem me niet kwalijk" zei hij, „ik dacht er niet aan dat het van glas was. Vroeger dronken we uit, Md oen kroezen, weet je, die, konden wel tegen een stootje. Maar vertel me ereis, ik wou de heeren die dat standbeeld willen zetten, wel eens gaan bedanken. Of beeft de vroed schap dat al gedaan „J ja," zei ik, „dat was maar ampertjes. Schout en schepenen bad- geth ze was te zèè? afgemat door bét gebéurde der laatste uren. Ze bleef in een leunstoel zitten en luisterde aandachtig naar elk geluid, dat van den zolder kwam. ,,Moed gehouden, ze vinden niets," fluisterde de onde grootvader, die niet van hare zjjde week. Doch wat was dat voor een geklop op zolder? „Ze hebben hem!" zuchtte ze en. wilde naar boven snellen, doch de! grysaard weerhield haar. „Bljjf," zei hy, „er is niets ge-! beurd Hy had gelyk» Broussier kwam te rug met eeu somber gelaat, want bij had niets gevonden. Zou hem de vluch teling ontsnappen Wat zou hy doen om hem te vinden Daar stond een kleine knaap naast den grysaard. De Franschman trad op hem toe en nam hem op zjjn armen. „Wees niet bang, kleine," zei hy. „Ik heb je zeer lief ou zal je iets moois geven, wanneer je me zegt, waar je vader is." Klara werd nog bleeker en gaf bjjna een gil van schrik de grysaard echter bleef bedaard en ontnam Broussier den knaap. „Mynheer, u gaat te ver," zei hjj met eene van toorn trillende stem. „Leg mij liever op de pijnbank, maar spaar de kinderen. Zy hebben u den oorlog niet aangedaan." Broussier glimlachte. „Ze zyu niet zoo hardnekkig als de ouden," hernam hjj. „Daarom houd ik van hen." „Dat mag u niet. mijnheer. De jon- gen weet van niets af en toch zou hy u in zijne onschuld aanwijzingen kunnen geven, die tot de gevangen neming vau zijn vader konden leiden. En daarmee ware zijn geheel leven verwoest." Broussier klopte den grysaard op den schouder. „Je hebt gelijk, wakkere oude. Het ware ongelukkig voor den knaap, in dien hij den prjjs verdiende, die op 't hoofd zijns vaders gesteld is. Maar dan bleef de som toch in de familie," zei hy met een duivelschen glimlach. „Indien gij my eens zeidet, waar Pe ter Sigmair zich ophoudt!" „Ik riep de grysaard. „Ik Dat meent u toch niet. Gjj verlangt toch niet, dat een vader zyn eigen kind ver raadt ter wille vau een handvol goud „En toch!" schreeuwde Broussier, „ik wil weten waar uw zoon is. Gy zult het my zeggen, anders..." Hii voleindde den zin niet, maar zijn "blik verried een boosaardig plan. Doch George Sigmair, zoo heette de grijsaard, kende geene vrees. „Doe wat gy wilt," hernam hy, „ik zal nooit een Judas worden, nooit voor al het geld der aarde of de pijnen der hel." „Mooi zoo!" 1 achtte Broussier. „Nu is er geen twijfel meer, je weet waar de rebel zit. En ge zult het my zeg gen „Ik weet niets!" riep George Sig mair. „Doch, al wist ik het, dan zou ik eerder sterven, dan u oen slacht offer leveren. Dat is mijn laatste woord. Doe nu wat u wilt." Broussier stampte. Yoor den d«ivel. We willen zien, wie sterker is, een Tiroolsche boer, of een Fransch ge neraal! Hier grenadiers! De oude is onze gevangene. Bewaakt bem, in dien u 't leven lief is! De oude wordt binnen drie dagen onherroepelijk doodgeschoten, indien ik binnen dien tijd Peter Sigmair niet heb." Hij ging been en liet de familie in angst zitten. „Wat zal Peter zeggen, wat zal hy doen Men luisterde of den bet eigenlijk vergeten, zie je, maar toen is er eeu lid van de vroed schap gekomen en heeft het gedaan en toen klapten de andere leden van de vroedschap in de handen." „Dronken ze daar een glaasje bier bij „Hoe kom je er aan Ze drinken op 't stadhuis nooit anders dan wa ter." „Water! Brrr!" zei hy en klapte met de vingers. „Maar die eene van do vroedschap, dat is een knap stuk van een man. Wie is dat?" „Meneer van Styrurn." „Zoo. En wat doet hy „Advocaat en procureur, zooveel als pleitbezorger." „O, jawel. Nou als je meneer Van Styrurn eens ontmoet, zeg hem dan, dat ik het heel netjes vind en a^s de plaats in 't hoe heet bet ook weer in 't Florapark me niet be valt, dan kom ik bij hem om te pro- cedeeren over een andere plaats. Maar nu wou ik wetenwie moet ik nu eigenlijk gaan bedanken?" „Er ié éen lid van 't comité, dat dertig duizend gulden gegeven heeft," zei ik aarzelend, „maar ik weet niet „Dertig duizend gulden?" riep hy, „bijlo, dat is een kranige kerel. Die moét een handdruk van Frans Hals hebben. Als ik 't penseel nog kon voeren, zou ik hem voor niemendal uitschilderen. Ik ga op slag naar hem toe. Hoe heet bij eu waar woo ut hy „Dat mag ik eigenlijk niet zeggen." „Waarom niet? Weet je het dan niet „Jawel, maar 'tis een geheim." „Weet de vroedschap het dan ook niet „Jawel." „En schout en schepenen „Ook wel. 'tls een lid van de vroedschap moet je weten." „En noem je dat een geheim, dat jjj weet en schout en schepenen en de vroedschap Jullie hebt tegenwoor dig een raar idee van een geheim. Komaan, voor den dag er mee, wie is het eigenlyk?" „Hoor eens, Frans" zei ik, „hou je bedaard en zeg geen kwaad van onze geheimen. Jullie zult er in jou tjjd ook bil 'zich niet bewoog, 'l'oeh de 'Fr&tK schen een geruimeu tyd met hun ge vangene bet huis verlaten hadden, kwam Sigmair naar beneden. Hij had alles gehoord. „Ik kan hem niet sneer ontloopen", riep hy wanhopend, „Het best is, dat ik my in zijne banden stel." Klara wierp zich aan zjjne borst. „Peter, dat mag je niet 1" riep ze, hem omarmend. „Wat zou er met ons ge beuren. wanneer ze je doodschieten „God zal e beschermen", hernam Peter. „Vaartwel allen en bidt voor my. Ik mag myn vader niet laten sterven". Hjj wilde zich uit hare armen los rukken, doch liefde en vertwijfeling gaven haar reuzenkracht;. Neen, hy mocht niet gaan en zicli nutteloos opofferen Broussier zou zijne bedrei ging niet uitvoeren Maar Broussier liet zyn besluit tot afschrik door de streek bekend maken. En wat zou zy doen iu zulk een geval Zou zy haar vader in den steek laten Neen, dat nooit En toen zy Peter plotseling voor zich zag staan, bereid, den laatsten gang te doen, zonk ze voor hem op de knieën en bezwoer bem niet te gaan. Peter schudde treurig het hoofd. „Alles is gedaan, lieve vrouw", zei hij. „Wees sterk, verdraag gelaten alles wat komen mag. Denk dat liet leven slechts een droom is, waarna we ons terugvinden om niet meer te scheiden 1" Ze snikte aan zyne borst en om klemde hem krampachtig, Hy voelde het bange kloppen van beur hart, en hoe wee deed hem dit I Doch plicht en geweten begonnen te spreken eu de heldhaftige man be daarde. Zyn besluit stond vast. Nog oenmaal knste en zegende hy vrouw en kinderendaarna ging hy heen met vaste schreden. „Peter, ga niet!" klonk het hem na. maar by hoorde er niet naar. Een bode meldde Broussier het gebeurde. Dadelijk liet hjj Peter voor komen. „Eindeljjk hebben we dus den hoofd- rebel," zeide hy. „Ja," hernam Peter bedaard. „Ieder een verdedigt zich zoo lang hy kan!" Broussier lachte boosaardig. „Ge .veet, dat ge ter dood veroor deeld zyt," sprak hy. „Ja, ik weot het!" „En dat ge dadelijk kunt doodge schoten worden." „Ook dat is my bekend „Welaan, dan wil ik u nog eene zaak zeggen. Ik zal bet vonnis ver nietigen onder voorwaarde, dat ge my zegt, waar Hofer zich schuil houdt." Sigmair had dit verwacht, hy glim lachte verachtelijk. „Dan moet ik sterven 1" sprak hy bedaard. Broussier was woedend. „Is dat je laatste woord vroeg hjj. „Myn laatste." „Dan hoor ook het mjjne. Om uw hoogmoed te straffen zal ik het von nis verscherpen. Ik laat je voor uw huis doodschieten en daarna uw lijk aan den galg knoopen." Peter beefde, maar wankelde niet. „Doe, wat gjj in uw macht hebt te doen," zei hy, doch denk aan 't oor deel van het volgende geslacht. Smaad en schande zal er op uwen naam rusten en de menschen zullen hem met afschuw noem n." Dadelijk liet Broussier het vonnis beleend maken. Het scheen alsof dit oordeel niet eene familie, maar alle huisgezinnen van Mitten Olaiiz trof. Zelfs de strijd lustige soldaten van Broussier lieten treurig het hoofd hangen, doch de wel gehad hebben, die niet van stroo waren. Eigenlijk weten eeu beele boel menschen het, zie je, want iemand die zoomaar ineens dertigduizend gul den voor een standbeeld geeft, is een zeldzaamheid." „Nu ja, maar voor mijn beeld zei Hals en drapeerde zich iu zyn mantel met den hoed op een oor. „Wees niet jjdel," zei ik. „Ware verdienste is altyd bescheiden. Daarom doen we ook net of we niet weten, wie de man van de dertigduizend is, vat je, om hem niet verlegen tc maken, ik wil je liet adres daarom niet geven maar wél een goeden raad." ,,'k Heb het adres liever," zei Hals. „Ga naar het Stadhuis en vraag daar naar Koper." „Wie is Koper?" vroeg hij alweer. „Man, wat ben je uit de oude doos. Verbeeld je nu iemand, die Koper niet kent. Nu dan, Koper is de oudste bode, moet je weten. Nu dan, je gaat naar hem toe en zegt: Koper, wees zoo goed en geef my liet adres van een Raadslid, die zyn vollen baard draagt, die naast het oudste lid van den Raad zit, die lid is van de Commissie vau Financiën en buiten den Raad voorzitter is van de Ver- eeniging tot verfraaiing van Haarlem eu Omstreken en tot. bevordering van liet Vreemdelingenverkeer. Kun je dat allemaal onthouden „Ik zal net probeeren," zuchtte Hals mistroostig, „maar'tis een beele toer voor myn oude memorie. Ik schilder nog liever een lieer met een bochel. Maar in ieder geval, ik dank je wel voor de gastvrylieid en voor de inlichtingen. En als je eens ia het Rijksmuseum komt, zoek me dan eens op in myn la, de suppoost zal 't je wel wjjzeu." „Ga je daar dau weer heen?" vroeg ik. „Natuurlijk, daar woon ik en ik ben niet zoo uithuizig meer als vroe ger. Als je oud wordt, beste vriend, dan raakt dat er wel af. Nu,goeien- dag hoor, ik ga naar Zilver, naar Koper meen ik. A propos, ik heb nog. een droge keel. Je permitteert immers?" Hiermee nam bij, daar zyn glas kapot was, de biernesch zelf bjj den hals en dronk die knaphandig leeg, waarna hjj verdween met een laatstén geueraal weigerde hardnekkig op zyn besluit terug te komen. Peter Sigmair had intusschen af scheid van de zijnen genomen. „Ween niet, maar denk aan my, tot we elkaar weerzien Er zullen betere dagen komen!" Dat waren zyn laatste woorden. Daarna trad hy op de grenadiers toe, die hem ter bestemder plaatse voel den. De pastoor, die uiet van zijne zyde week, behoefde hem niet te troos ten. Hy vreesde den dood niet en met een„Leve de Keizer 1 Leve Tirol ontving hy het doodende salvo. Met hem viel een ware Tirolscho held. (Cm.) Gevecht bij Aalsmeer! In de maand November waren de Aalsmeerders met een paar Duitsc.iers slaags geweest. Er was, naar Donder dag voor de rechtbank door een der getuigen werd verklaard, een „formeel gevecht" geleverd. Vier personen ston den terecht ter zake, dat zy de twee Duitschors hadden gemolesteerd eu mishandeld. Maar by de behandeling der zaak bleek, dat volgens den een wel honderd en volgens den ander wel vyftig Aalsmeerders het den Duit schers erg lastig hadden gemaakt, 't Was er dus inderdaad metmalsch aan toe gegaau op dien bewusten 4en November Dat de Duitschers, of liever de oude Duitscher geen aanleiding tot de zaak had gegeven, zal niet kunnen ontkend worden. Het O. M. noemde dien ouden heer in zyn requisitoir „eeu te Aals meer weinig sympathieke persoonlijk heid." Eenigen lijd geleden had hy iemand, die riet had gepacht en ook nabjj zyn land dat afmaaide, met eene revolver gedreigd, daar hy er z. i. niet het recht toe had dit riet af te maaien. De Aalsmeerders waren toen heenge gaan. Maar er was wrok tegen dien Duitscher ontstaan, welke wrok nog werd vermeerderd, doordat de oude Duitschor, die wegens nachtrumoer al een paar maal was veroordeeld, de gewoonte had iD de herbergen op Hol land en de Hollanders te schimpen. Een leelyke gewoonte van een vreem deling, die niet ieder Hollander naar den zin is. De Ambtenaar van het O. M. waarschuwde dan ook den ouden heer ernstig, dat hij dit moest nalaten, daar hij" dan ook wel eens met den strafrechter in aanraking zou kunnen komen. Het gaat toch niel op, dat een vreemdeling zoo maar Holland belastert. Dit en liet. dreigen met de revolver was het voorspel van het treurspel, waarvan op den 4en Novem ber het eerste bedrjjf was afgespeeld. Toen hadden een paar menschen, volgens den Duitscher de „ergste bel hamels" hem eenigen tyd aangehou den omdat zy h. i. geld van den Duit scher kregen. Daar waren, zooals meer geschied, ook anderen bijgekomen. De oude Duitscher had toen met zijn stok geslagen en een der beklaagden Th. J. M. Robert, die de geschiedenis van de revolver wist, had hem by den arm beet gegrepen om te verhinderen, dat hy mogeljjk ongelukken zou be gaan. Robert had daarin gelijk gehad, want de Duitscher zeide zelf: „ik had myne revolver niet bij my, maar bad ik ze gehad, zeker had ik ze ge bruikt, toen ik door zoovelen weid aangevallen." Daar ook de jonge Duitscher, die later zyu vader was komen ter hulp snellen getuigde, dat zyn vader al- handdruk. De deur liet hy open en de koude die in de kamer kwam maakte mij wakker, want ik had geslapen in myn leun stoel en voor mij stond mijn veelbe lovende zoon Jan. die pas binnenge komen was en zei„Heeft u lekker gedut, pa?" Hals was weg, dat spreekt vanzelf en dat speet mij minder, dan dat ook de balans was verdwenen, die zoo'n mooi saldo winst over 1897 aanwees een ton gouds, stel u voor Ik heb eeu vriend of neen, 't is eigenlijk geen vriend, 't is een kennis. Wanneer men iemand een vriend kan noemen, dan dient hij toch wel min stens een half dozjjn malen aan uw tafel het brood en het zout te heb ben gegeten. En daar i.s bij deo man dien ik bedoel eenvoudig geen quaestie van, omdat hy geen tijd heelt. Hy heeft nooit tijd. Wat voert hy dan uit in de wereld? zal do lezer vragen. Is hjj soms aan hot station van de Hollandscbe Spoor? Of is hjj dok ter? Of tramconducteur? Óf wat anders? Niets van dat alles. De man is rentenier. Lach niet, het geval is droevig ge noeg. Vroeger, moet u weten, stond hij als directeur aan 't hoofd van een groote fabriek met honderd vjjftig man. Daar was veel werk, maar tusschen izijn drukke bezigheden door vond hjj nog gelegenheid om wat te kuutseleu (een liefhebberij van zjjn hart) en met zyn kinderen te spelen. Toen erfde hjj van een oom viermaal honderd duizend gulden en giug rentenieren, maar aangezien zjjn werkzame geest niet stil kon bljjven, zocht hjj rela tion en wou wel een paar eerebaau- tjes hebben. Nu, die zijn indozen tyd niet moeio- ljjk te krijgen, vooral uiet voor iemand die vier ton heeft. Ik vraag uw aandacht voor wat hjj zelf hier over schrjjft in een brief, dien ik pas van hem ontvangen heb „Amice, ik zou dolgraag van je vriendelijke invitatie om eens een avond by je te komen, gebruik maken, maar ik heb er geen tyd voor. De eerstvolgende zesvweken beb ik eiken leen maar van achter was beetge pakt, en een getuige, dat R. alleen had gehandeld om den Duitscher on schadelijk te maken, wat met de ver klaring van Robert overeen kwam, werd hy vrijgesproken. De onde Duitscher had inmiddels eeu lang en breed verhaal van het gebeurde gedaan, nadat hy den heeren had verzocht om in het Duitsch to mogen spreken. De man sprak driftig en haalde er allerlei bij te pas, zoodat het veel geleek, als sprak hy hier een redevoering uit. Do waarnemende president viel hem eindelijk iu derede met te zeggen„Antwoord maar al leen op de vragen, die iü u doe." De oude heer zeide o. a. dat „zijn zoon in doodsgevaar verkeerde", dat men gedreigd had hem te worgen en dat de andere drie beklaagden alleen zjjn zoon hadden mishaudeld. De jonge Duitscher zeide dat, na dat zjjn vader was gemolesteerd, de dienstbode het hem kwam mededee- len, dat by er toen op was afgegaan en men bem had gezegd „je vader is dood en jy gaat er ook aan." De ande ren drie hadden hem toen mishandeld de tweede bekl. inzonderheid hem met zyn klomp geslagen. Deze beklaagde, D. Schouten antwoordde, dat hij met zyn klomp had gestooten, omdat de jonge Duitscher als een dolle op hem was komen toevliegen, maar dat hy niet er mede had geslagen omdat ande ren hem hadden teruggehoudeu. De derde beklaagde E. Maarse beweerde alieen met den vuist een stomp te hebben gegeven en de vierde. K. Jongkind Dzn., uit zelfverdediging te hebben gehandeld, daar hy iu de borst was beetgegrepen. Uit het verhoor dor getuigen bleek, dat de drie laatste beklaagden de mishandeling hadden gepleegd. Van zelfverdediging door Jongkind was volgens den 6Ó-jarigen get. Blanken geen sprake. Den waarn. pres. kwam dit ook onaannemeljjk voor, zelfs al had hij het gedaan," zeide Z.E.A.» „dan nog was het te begrjjpen, waar zjjn vader werd gemolesteerd. Je liadr. in ieder geval eerbied voor den zoon moeten hebben, dat hij zjjn va der te hulp kwam eu dezen wilde helpen." Daarenboven zeide de jonge Duitscher nog dat hij niemand bad beetgepakt. Dat de Duitschers niet erg gezien zjjn, bleek, behalve uit het hiervoren uit het requisitoir van deu ambt. van liet O. M. medegedeelde, ook hieruit, dat een der getuigen voor dat het gevecht was begonnen geweigerd had den ouden Duitscher te helpen, daar hij dau vreesde, de gelieele bevolking tegen zich te krygen. De ambt. van het O. M. deed dezen getuige opmerken, dat in elk geval zulk eene handel- w jjze niet opging en dat hij dan beter I deed de politie te gaan waarschuwen. De ambtenaar van het O. M. zjjn j requisitoir nemende, ging, gelijk ge- zegd de zaak uitvoerig na, wees er op, dat ook de Aalsmeerders niet mooi hadden gehandeld, al keurde hij niet in elk opzicht des ouden Duit schers gedrag goed, requireerde vrjj- spraak van Robert en tegen de au- j deren, hen schuldig verklarend aan I overtreding van art. 141 Wetb. van Strafrecht, deze straffenSchouten 2 maanden en Maarso en Jongkind ieder 1 maand. BINNEN L. AftS Koninklijk bezoek. Naar wij vernemen zal dit jaar het gewone bezoek aan Amsterdam van avond vergadering, 't Is eigenaardig, dat ik in de twee jaar dat ik hier woon, het record van eereposten finaal geslagen heb. 't Kostte een weinig moeite om de eerste betrekking te krijgen, maar de anderen kwamen daarna van zelf. Het was, of er op eeus van alle kanten bestuursledennood ontstond in allerlei vereenigingen vooral aan secretarissen kwam opeens een verbazende schaarste. Ik ben op 't oogenblik penvoerder van negen en penningmeester van acht vereenigin gen bovendien van dertien.bestu ren gewoon lid. Ik zai met trachten je te beschrij ven, hoe druk ik het heb, want je zoudt het niet gelooven. 's Morgens maak ik notulen, schrjjf brieven en convocaties voor myn negen vereeni gingen, maak de kas op en schrjjf quitantiën en bedelbrieven voor de andere acht. Gemiddeld ontvang ik per dag vijf eu twintig bezoeken, 's Avonds ben ik natuurljjk op ver gaderingen. Moet er ergens een spe ciale commissie benoemd worden, dan ben ik er bij zendt een afdeeling afgevaardigden naar eeu algemeene vergadering, ik word met algemeene stemmen gekozen en daarna door mijn mede-afgevaardigden tot rapporteur. Ik heb toch niets te doen, zeggen ze, ik ben immers rentenier. Welnu, Fide le, ik heb eeu kwartier tyd om kof fie te drinken, een half uur om te eten. Ontoijten doe ik uit het vuistje. Mijn vrouw kent het geluid vanmjjn stem bjjua niet. Ik ben onlangs twee van mjja kinderen op straat voorbjj- geloopen zonder zo te herkennen. Op dit oogenblik liggen er drie brieven op rojjn schrjjftafel vau menschen, die vragen of ik een benoeming in hunne besturen zal aannemen, wanneer ik gekozen word. Weiger ik, dan zeg gen ze, dat ik een luie renteuier ben en worden boos. Fidelio, ik hou het niet langer uit. Het rentenieren is mjj een te druk bestaan, daar zou een paard niet tegen kunnen. Ik denk er ernstig over, om te solliciteeren naar brievenbesteller of spoorwegconduc teur om eens uit te rusten van 't rentenieren." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6