Iet meisje van éi Molen.
Een inbraak-geschiedenis.
Baron Van Wolkenheuvel was een
vrijgezel, die de eerste jeugd al eeni-
gen tijd achter den rug had.
Hjj wconde op gemeubileerde ka
mers in de voorstad, waar het er vrij
chic en deftig uitzag, zoodat leveran
ciers eri dergelyken van oordeel waren,
dat de hoogwelgeboren heer de mid
delen bezat om zijn stand op te hou
den, zoolang ze niet van het tegen
deel overtuigd werden.
Op een goeden nacht, toen de baron,
na een in de speelclub wel besteden
avond, pas in een zoete sluimering was
gezonken, werd bij gewekt door een
onzacht geraas in zijn woning.
Hy vloog overeind en bij het licht
van ce kaars, die op zijn nachttafel
tje brandde, zag bij iets ongewoons
een lauge blijkbaar stevige kerel stond
voor hem. Hij herinnerde zich niet
ooit kennis te hebben gemaakt met
dien meneer, die als een werkman ge
kleed was. Bijzondere kenteekenen
een masker voor het gezicht en een
revolver in de hand.
De ongenoode gast stond vlak voor
den baron en zei
..Hou je gemak en verroer je niet.
Waar heb je de moppen gestopt
„Wat bedoelt u?" vroeg de baron
heel beleefd.
..Stel je maar niet zoo dom aan!
Waar ie dubbeltjes zijn, wil ik weten.
Ik loop me al een half uur gek te
zoeken.' maar ik kan niets vinden.
Meer. je soms, dat wij niets beters te
doen hebben, dan in leege kasten te
snuffelen? Vooruit er mee, waar is
je geld?"
„Neem me niet kwalijk,' was het
antwoord..maar dat is toch Diet de
manier om zich bij iemand te intro-
duceeren. Ik kan me niet herinneren
't genoegen te hebben gehad, u ergens
teOratmoeten. En men komt toch maar
niet zoo onaangemeld op dit uur van
den nacht. Foei u heeft me wakker
gemaakt en ik droomde juist van
Bettinakent u Bettina een
meisje met zooveel geld als V ander-
bilt. O, aanbiddelijk
„Dat is allemaal maarlarifariWaar
zijn de pitten?
„Met wien heb ik eigenlyk de eer?"
„Wiew-athoe meen je?"
(Myn naam is Wolkenheuvel
baron van Wolkenheuvel. Ik moet
eerlijk bekennen, dat ik op uw be
zoek niet meer gerekend had. I per
mitteert. dat ik een beetje toilet
maak?"
De inbreker aarzelde een oogenblik
toen antwoordde hij
..Ja. 'tis wel een beetje koud.
Schiet maar een jasje aanmaar dan
-wat heel gauw, asjeblief. En maat
nu geen herrie, waut anders heb je
een kogel in je lyf, eer je er aan
denkt."
„Kom. kom. waar ziet u mij voor
aau Ik zal u volstrekt niet compro-
mitteeren. Maar wil u niet plaats
nemen
„Och kom..."
Geneer u toch niet! Kyk (door
de openstaande deur naar de zitka
mer wijzende), neem u dien gemak -
kelijken stoel daar bij de tafeldan
houdt u my 'tbest in 'toog. Ik ver
moed, dat u er prijs op stelt, uw- ge
waardeerde opmerkzaamheid aan mijn
nederig persoontje te wijden."
Dat begreep de roover ook, en liet
zich neerploffen in den stoel, dat bet
oude liuismeubel kraakte. De baron
kleedde zich snel aan. Toen kwam
hij binnen, streek een lucifer aan.
stak de lamp op en tevens netspiri-
tusdchtje onder een ketel, die op ta
fel stond.
„Wat ga je nu uithalen?" vroeg
de gast ongeduldig.
„Een oogenblik, mijn waarde. Wij
moeten toch een kopje thee drinken,
voor de morgen koude.... Wees gerust
thee met rum, natuurlijk. Thee zon
der rum zou ik u niet durven aan
bieden.... Rookt u?"
„Neenschei nu maar uit met al
die Jan-Klaassenstreken
„O, pardon, ik begrijp u... met dat
masker gaat 't ook moeilijk, te roo-
ken. 17 komt zeker van 't bal masqué?"
„Kom je nu met den rommel' over
de brug. of...,"
„U, ja, dat is waar ook. Het ge
noegen, met u te praten, deed ray bijna
heelemaal de zaken vergeten. Ik be
vind mij, helaas, in een oogenblikke-
lyke geldverlegenheid, die zich alleen
in de eerste dagen van de maand eenigs-
zins minder heftig openbaart. Van
daag is liet de 20eu treft het aller
fataalst
U heeft alle bewaarplaatsen alon-
derzocht, meen ik van u te hebben
jgehoord. Gut! bad u my maar wat
eerder gewektik zou daar graag bij
I hebben geholpen. Nu kan ik niets
anders zeggen danzoek maar verder;
u zult echter niets vinden. Op't idee,
dat ik mijn geld zou verstoppen, zijn
zelfs myn intiemste vrienden nog niet
gekomeu anders hadden ze wel eens
geprobeerd, my een kies te trekken.
„Kerelriep de inbreker uit, „jij
bent een kletsmajoor, net als ze in de
boeken staan! Wat let my, of ik sla
je met dien theeketel om je ooren
„Uwe humaniteit houdt u daarvan
terug," antwoordde de baron doodbe
daard u is ongetwijfeld een men-
schenvriend, dat zie ik wel aan uw
geheele delicate wijze van doen. Maar
laat ik u niet noodeloos ophouden...."
„Neenzei de kerel, terwijl men
door het masker zyn oogen kon zien
fonkelen.
„Welnu.... Hé, het theewater is aan
de kook. Mag ik u een kopje inschen
ken Of wacht even n heeft moge
lijk liever een grogje? Ja? 'n Beetje
sterk zeker? U zult het mij niet
kwalijk nemen, dat ik mij aan een
kopje thee houd. Ik heb van avond....
entin, u begrijpt me wel
De inbreker kon het vriendelijk
aanbod niet weerstaan.
Hij greep het glas en goot den war
men drank, zoo goed en zoo kwaad
het ging, door de mondopening van
het masker naar binnen.
„Dat is goed!" verklaarde hij met
overtuiging.
„Dat doet mij plezier. Kijk hier is
myn portefeuille. Ik zal de papieren
er een voor een uitnemen en u laten
zien't zal me waarlijk genoegen
doen, als u er eenige geldswaarde bij
vindt, want dat is my tot dusver nog
niet mogen gelukken."
Rekeningen, maanbrieven; maan
brieven, rekeningen.
De inbreker legde de revolver neer,
zuchtte eens en zei toen, gelaten en
zich in de onvermijdelijkheid schik
kende
„Schenk mij er nog een in."
„Met het grootste genoegen. Heeft
u myn portemonnaie al aau een in
spectie onderworpen
„Er waren drie vierduitstukken in
die heb ik er in gelatenwas bei
grootmoedige antwoord.
„Inderdaad? O, dat is aardig van
u. Ik heb het al gezegd, dat u een
zeer humaan mensch is. Maar waar
om heeft u die kleine som versmaad
Ze zou misschien hebben kunnen
dienen voor een heel bescheiden dé
jeuner in een populaire restauratie."
„Bah zei de inbreker miuachtend,
..kijk eens hier
Hy stak de band in een zijner wijde
broekzakken en toonde een aardige
collectie zilvergeld, waartusschen zelfs
een enkel gouden tientje blonk, 't
Was voor den gastheer om te water
tanden. De bezoeker vermeide zich
in het verraste gezicht van den baron,
maar liet toen het geld weer in zijn
zak glijden.
De edelman knikte eens en zei
„Neem me niet kwalijk, waarde
heer, dat ik u een beleefd verzoek
doe. Tk ben een klein beetje in geld-l
verlegenheid, en morgen is 't de ver
jaardag van Bettina, rijk als water,
van wie ik n zoo even sprak e"
als ik die hebmaar ik heb niet
eens de fondsen om haar een bouquet
te sturenZou 11 mij geen kleine
leening kunnen verstrekken50 pop
jes bijvoorbeeld? Op mijn woord
van eer. u krijgt ze terug op den
eersten der volgende maand."
„Neen. als :t nu maar uit is? Ik
kom om geld bij je te halen, en in
plaats daarvan.
„Pardon, pardon, waarde heer; ik
wil niets van u cadeau hebbenik
vraag maar alleen een kleine transac
tie. zooals in de financieele wereld
gebruikelijk is. Ik geef u intrest: 20
percentdat is eigenlijk nog erger
dan diefstal, maar u blijft er eerlijk
man bij."
Het duurde nog een poos, eer de
inbreker, door den woordenvloed van
den baron en de kracht van den grog
verteederd, argwanend het geld uit
zijn zak haalde en vjjftig gulden op
de tafel uittelde.
De baron dankte hem beleefd en
liet hem uit, onder vele buigingen en
strijkages door het venster, zooals j
hy ook gekomen was.
„Aangenaam uw kennis gemaakt te
hebben. Tot genoegen
Baron van Wolkenheuvel bracht
het geld met de interest eerlijk terug
aan het opgegeven adres, eeu „café"
van den lOOsten rang.
Maar hy genoot niet meer de eer
van een bezoek.
Eeltige Bladzijden uit 't dag
boek vaii een jongen lioud.
7 u. Y. M. Vrij katterig word
ik wakker als gevolg van een gestoorde
nachtrust. Bijua te lam om me uitte
rekkeu. Midden in den nacht klom
een man met een tasch in zijn hand
stilletjes door ?t keukenraam. Ik ging
dadelijk heel vriendschappelijk naar
hem toe. Hy was lief tegen ray en ik
was lief tegen hem. Hij gaf me een
stuk vleesch van een plank, waar ik
zelf niet by kon. Terwijl ik me daar
aan te goed deed pakte hij een heelen
hoop zilveren dingen, die by in zyn
tasch stopte. Toen, terwijl hy weer
weg ging, trapte de lomperd, ik:
geloof nu, dat hy 't by ongeluk deed, j
me op mijn poot, dat ik moest:
janken van de pijn. Ik gaf hem een
flinken knauw, hij liet zijn tasch val
len en smeerde hein weer door 't raam.
Mijn gejank maakte het heele huis
gezin wakker en heel gauw versche
nen de oude en de jonge meneer op
't tooneel. Zy kregen dadelijk de tasch
met zilver in de gaten en beweerden
toen dat ik hun leven had gered en
ze wisten niet hoe ze me zouden op
kammen. Ik ben een held. Later kwam
de jonge juffrouw naar beneden en
knuffelde me en kuste me eu boud
een- eindje lint om mijn nek, dat ik
er uitzag als een gek. Wat of toch
't nut van lint is, dat zou ik wel eens
willen weten. Het smaakt allerge
meenst, als je er op kauwt.
8.30. Eet mijn ontbijt met lange
tanden.
8.35. Eet het ontbijt van de kleine
katjes op.
8.36. Ruzie met de kat (de moe
der van de kleine katten.) Ik laat
haar dadelijk aan haar lot over, als
't laffe schepsel niet eerlijk recht en
haar klauwen gaat gebruiken.
9.0. Door Marie gewasscheu,
Een akelige liefhebberij. In een tobbe
gestopt en heelemaal geboend kop
ooren en pooten met vuil zeep
water, terwijl de valsche kat er met
een ironisch, minachtend gezicht naar
zit te kijken. Ik zou wel eens willen
weten, waar het beest die verbeelding
van daau haalt. Zij moet zich zelf
schoon houden en ik heb er een meid
voor. Eigenlijk wou ik, dat ik een
zwarte hond was. Die blijven veel
langer schoon. Iedere vuile vinger
valt op mijn wit haar in 't oog. 't Is
een liefhebberij om me te zien als de
keukenmeid me geaaid heeft.
9.30. Vertoon mezelf gewasschen
en wel aan de familie. Een ware
triumftocht. Het is gewoon verbazend
zooveel voordeel als ik heb van't ge
val met dien naebtelnken bezoeker.
De jonge juffrouw (van wie ik heel
veel houd) is bijzonder met mij uit.
Ze kust me maar en noemt me „een
lief, dapper, heider, frisch, lekker,
klein hondje."
9.40. Er komt iemand door de
voordeurik maak van de gelegen
heid gebrnik om er van door te gaan
on heerlyk in de modder te rollen.
Daarna voel ik me weer als gewoon
lijk.
9.45 Vertoon me weer aan de
famiiie. Kreten van afgrijzen nu ze
me zien in een korst van slijk. Maar
ze zyn 't allemaal eens, dat ik niet
beknord mag worden vandaag, nu ik
eeu held ben (tegenover dien kerel)
allemaal, behalve de oude tante, die
altijd om de een of andere reden iets
tegen me heeft, terwijl niets goed ge
noeg is voor de kat. Zij noemt me
zonder complimenten „een afschuwe
lijk beest."
9.50. Een prachtige gedachte
Naar boven gehold en heen en weer
gerold in 't bed van de oude tante.
De hemel zij dank, de modder was
nog nat.
10. tot 10.15. Met mijn staart
gekwispeld.
10.16. Beneden naar de keuken
gegaan. Terwijl de keukenmeid naar
voorby komende soldaten kijkt, speel
ik met de karbonaden en byt er groote
stukken uit. De keukenmeid is zoo
in de war door de massa soldaten,
dat zij 't vleesch braadt zonder er
iets van te merken.
10.20 tot 1. Gesluimerd.
1. Eet mijn diner.
1.15. Eet 't diner van de kleine
katjes op.
1.20. Weer door dat beest van een
kat aangevallen. Zij krabt myn ach
terpoot open en daarom bedank ik er
voor verder te vechten. Ik zal't ont
houden en er de jonge katjes wel voor
laten boeten.
1.25. Boven naar de eetkamer.
De familie zit nog te lunchen. De
jongo meneer gooi <7 me met een brood
pilletje op mijn neus. Ik likdebelee-
diying op. Dan ga ik naar de jonge
juffrouw en kijk haar aan met mijn
groote vragende oogen. Ik dacht wel
ze zyn onweerstaanbaar. Ze geeft me
een stuk pudding. De oude tante
zegt, dat ze 't niet moest doen, waarop
de jonge juffrouw haar heel ffink
zegt, dat zy beter deed zich met haar
eigen zaken te bemoeien. Ik begin dat
meisje hoe langer hoe meer te bewon
deren.
1.30. Een meevallertje. Er staat
een heele schaal met visch en mayon
naise in den gang. In drie tellen heb
ik alles opgeslokt.
1.32. Vreemdsoortige pijn in myn
buik.
1.33. De pijn iu mijn buik wordt
erger.
1.34. Een akelig misselijk gevoel.
1.35. Vlieg naar de kamer van
de oude tante en spuw daar den hee
len boel vol.
1.37. Wordt wat beter. Als ik
heel voorzichtig ben, zal ik 't mis
schien wel te boven komen.
1.40. Byna weer beter.
1.41. Heelemaal boter. De hemel
zij dank. Dezen keer stond ik al met
drie pooten in 't graf. Qe menschen
moesten zulk vies spul ook niet laten
staan.
1.42. Gauw naar de eetkamer.
Om te laten zien hoe plezierig ik me
voel, ren ik de kamer in 't rond, zoo
dikwijls ik kan, wel twintig keer,
en ik stuur me met myn staart. Dan
spring ik tot slot tweemaal op den
dikken buik van den ouden heer, die
vreedzaam op de canapé ligt te sla
pen.
Hij wordt erg nydig wakker en zegt
woorden, die ik nog nooit gehoord heb.
Ook de jonge juffrouw zegt tot mijn
groote verbazing, dat 't erg slecht
van me is. De oude heer staat er
op. dat ik gestraft zal worden en be
veelt zijn dochter me te slaan. Zij
vertelt weer alles van den inbreker,
maar 't helpt niets, de oude baas
heeft geen gevoel voor iets betame
lijks. Dus slaat de jonge juffrouw
me. Erg lief. Ge.voon heerlijk. Juist
als of ik aangehaald word. Maar toch
jank ik om te doen voorkomen, of 't
hevig pijn doet en vertoon de droevi
ge oogentruc. Zy scheidt er gauw
mee uit, gaat met me naar de andere
kamer en geeft me zes klontjes suiker.
Een gezegend denkbeeld. Laat ik et-
om denken, dat ik 't eens weer doe.
Voordat ze me laat gaan. kust ze
me nog en vertelt me, dat ik niet
weer op den buik van dien armen
papa moet springen; want dat hy de
man is, die naar de stad gaat om
mijn kost te verdienen. Dat is nog
zoo dom niet. Een erg lief meisje.
2 tot 3.15. Aanval op 't kleedje
van bont in de achterkamer om 't te
vermoorden, 't Lukt niet.
3.15 tot 3.45. Mijn teleurstelling
verkropt.
3.46. Er komt een kleine jon
gen binnen, die me wil aaien. Ik
byt naar hem. Ik wil niet allemans
speelgoed zyn.
3.47 tot 4.0. Weer een aanval
om 't kleedje te vermoorden. Het
zou me dezen keer zijn gelukt, als
die hatelijke tante niet juist binnen
was gekomen en er zich in mengde.
Ik zeg niets, maar kijk haar aan met
een blik, die zeggen wil: „ik zal je
wel eens voor goed klein krijgen".
Ik geloof, dat ze 't verstaat.
4.0 tot 5JA Geslapen.
5.15 Wakker geworden door
hevige jeuk.
5.20 tot 5.30. Weer ingeslapen.
5.30. Weer wakker geworden
door jeuk. Ik vang er éen.
5.30 tot 6.0. De kanarie de stui
pen op :t lyf gejaagd, door hem voort
durend hongerig aan te staren.
6.0 Een bezoek aan de keuken
gebracht. Wat kluifjes soldaat ge
maakt.
ff. 6.15. Een jong katje in den keu-
kengaug gejaagd. Die andere lafaards
1 oo pen weg.
6.20. De wereld begint er wat
vroolyker uit te zien. Ik help een muis
om aan de klauwen van de kat te
ontsnappen.
6.30. Naar boven ik kom langs
de salon. De slaapkamerdeur van de
oude mevrouw staat uituoodigend
open. Ik ga naar binnen. Hier beu
ik nog nooit geweest. Ik vind niets,
waar ik belang in stel. Alleen eet ik
wat bloemen van een hoed op. Een
beestachtige smaak. Nu naar de kamer
van de jonge juffrouw, 't Ziet er erg
netjes uit. Ik ontdek een pakje met
een etiquette, waarop staat: „Bonbons
le qual." Zy smaken niet slecht. Een
aardige kamer.
7.0. Naar beneden voor myu sou
per. Ik eet 't, maar 't smaakt me
niet erg. Ik heb niet veel trek van
daag.
7.15. Eet de portie van de kleine
katjes op. Ik won dat ze die beesten
niet eeuwig en altijd visch gaven,
lederen keer word ik misselijk er van.
7.16. Missolyk er van in den tuin.
7.25. Ik krijg een lam gevoel
van moeheid met verlies van alle lust
om op te treden ik zal alles maar
nemen zooals 't is en in de keuken
wat by 't vnur gaan liggen. Soms
deak ik wel eens, dat ik niet meel
de hond ben van vroeger.
8. Hoeramyn eetlust komt terug.
8.1. Een verslindende eetlust.
8.2. Een van de heerlijkste stuk
ken steenkool, die ik nog ooit heb
gegeten.
8.5. Snuffel rond over den keu
kenvloer, snap een stukje ui, een ham
metje van nagemaakt schildpad, een
byna nog heele garnaal, een bijzonder
oudbakken stukje brood en een half
el heerlijk touw. Na cokes houd ik
't meest van touw. De familie heeft
gemerkt wat een massa ik daar van
aan kan. Het was verleden lang geen
dom idee van den jongen meneer, die,
omdat er altyd een stuk touw uit
miju mond hangt me als touwrol wou
gaan gebruiken, 'tls de moeite niet
waard om er een grap over te maken.
Toch moest ik er even om lachen.
8.30. Wanneer je, wat eten be
treft, van anderen af hangt dan verga
je van honger. Gelukkig ontdek ik
in den gang de strooppudding. Lik
de stroop op en laat den reuzel voor
de familie over.
8.40. Weer beneden naar de keu
ken. Ik ga voor 't vuur zitten met
een gezicht, alsof ik heelemaal niet
weet, wat stroop is. Maar de venijnige
kat zit er ook en ik geloof, dat ze
't raadt. Voortdurend kijkt ze naar
ine- met haar hatelijk minachtend ge
zicht. Laat ze naar den dnivel loopen,
waar haalt ze zulke airs vandaan. Ze
is niet half zoo groot als ik en be
taalt niet eens belasting. De dnivel
hale haar verbeelding. Ik wou dat
de duivel haar heelemaal haalde. Haar
aanblik maakt me gek en zoodra ze
me haar rug toe keert vlieg ik op
haar toe en ik bijt haar. Het listige
laffe schepsel kwispelt met haar staart,
alsof ze 't prettig vindt, ik doe'took,
nu draait zy zich in eens om en krabt
me zoo hevig over mijn poot, dat 't
bloed er uit komt eu ik moet huilen
van de pijn. Daardoor komt de jonge,
juffrouw te trappen afstuiven. Ze
kust me en zegt tpgen de kat, dat
ze een gemeene kat is (ik had ze er
voor vermoord) geeft me wat suiker
en doet eene broodpap om mijn poot.
Lieve hemel wat is dat meisje do!
op me.
9.0. Eet de broodpap op.
9.15. Begin slaperig te worden.
9.15 tot 10.0. Gedommeld.
10.0. In myn mand gekropen.
10.15. Licht uit. Zoo eindigde
eeu verwensclit vervelende dag.
Uit Ned. Hondensport.
SIHNENLAf'ÜD.
Atjeh.
Aan het departement van koloniën
is Vrijdag van den gouverneur-gene
raal van Fed.-Indië liet volgende
telegram ontvangen:
„Op het bericht, dat Toekoe Oemar
met zyne benden Djantoi op negen
kilometer bezuiden Seiimoen aan de
Atjehrivier bereikt had om door te
trekken naar Pedir, zijn troepen
daarheen gezonden. Toekoe Oemar
had Djantoi verlaten, tot dekking
achterlatende 180 mandeze werden
verdreven. Toekoe Oemar wordt ver
volgd. Aan onze zijde hadden wij
een zwaar en drie licht gewonde
militairen".
De N. E. Cl. voegt hieraan toe
Het is te betreuren, dat aan Toekoe
Oemar de pas niet kon worden afge
sneden in liet kleine stukje vlak Sa-
wah terrein, waaraan Djantoi op
de kaart van Thompson Aloer Lin-
tang genaamd gelegen is. Volgens
Snouck Hurgronje is Djantoi een vaa
de zelfstandige moekims, ressoitee-
rende ouder de 22 moekims, gelogen
aan een zytak van de Atjeh-rivier
tegen den voet van den Goudberg.
Dit laatste blykt nu onjuist tewezeu.
Die vlakte is niet meer dan een paar
kilometers breed en wordt aan beide
zjjdeu ingesloten door enkel met alang
eu gras begroeide heuvelruggen, waar
tusschen de Atjeh-Rivier stroomt. Wjj
betwijfelen of onze colonne hem nu
nog veel nadeel zal kunnen toebren
gen. Hy zal haar met zijn achter
hoede weten op te houden en als al
onze soldaten na zware vermoeienis
sen op het zoo sterk geaccidenteerde
terrein by Reung Reung in de vallei
der Selimoen-rivier of by Pantja
mochten uitkomen, dan zit hy waar
schijnlijk reeds by zijn vriend Pan-
glima Polirn of by den pretendent
sultan.
Onze colonne is niet sterk genoeg
en ook zeker niet voldoende uitge
rust om hem op dien langen wegH-j
volgen. Zij zal onverrichter zake moe-
ton terugkeerenden dan is het te ver
wachten dat wij spoedig weder wal
anders van onze vijanden hooren.
Hoe eerder met hen kan afgerekend
worden hoe beter. Aanvallen ligt meer
in de tradities van ons Indisch leger
dan verdedigen. Als wy aanvallen
worden wy gevreesd, als wij ons ver
dedigen worden wy geminacht. En
zoolang de Atjeher ons niet vreest,
zal hy wachten met zich te onder
werpen.
Begrafenis van geaeraal
Speelman.
In den grafkelder op de algemeens
begraafplaats te 's-Gravcnhage werd
Vrijdag bijgezet liet stoffelijk over
schot van jhr. O. J. A. Ridder Baro
net Speelman, gep. generaal der artil
lerie. Rondom de groeve waren go-
schaard luitenant-generaal jhr. Ver-
spyck, inspecteur der artillerie, gene
raal Bergansius, chef van den generaleii
staf, de gepeus. generaal Kool. de
majoors Van Steeuberghe, Estel, Vau
Wissekerke, Borel, Netscher. de gep.
vice-admiraal Y an Rees, de comman
dant van het 2e reg. veld-artilierie
indertijd door den overledene gecom
mandeerd alsmede enkele hoofdoffi
cieren van het wapen waarbij de over
ledene diende. Ook de heer Lodewijk
Mulder was aanwezig. Namens 'de
familie bedankte de kapitein bij de
infanterie Klerk de Reus voor de be-
Zwigtman van Noppen.
A an den heer D. A. Zwigtman van
Noppen ontvingen wy uit Chicago
een schrijven dt. 8 Jan., waarin hij
ons verzoekt vooral omdat Zeeland
zijn bakermat is in de oogen van
onze lezers hem te rechtvaardigen
tegenover de verschillende praatjes,
die over hem in de pers de ronde dóen,
voornamelijk op gezag van het „Maand
blad tegeu de Kwakzalverij."
Dit blad wordt, (volgens hem. ge
ïnspireerd door zekeren dr. Birkhoff
te Chicago, wien het een doom in het
oog is, dat de heer "V an Noppen zulk
een uitgebreide praktijk heeft.
Bij den Geneeskundigen Raad is geen
enkele andere klacht over hem inge
komen dan van genoemden dr. Birkhoif.
De heer van Noppen constateert in
zijn schrijven
dat hij geslaagd is voor zijn arts
examen
dat liy is professor aan het „Inde-
pendant medical college" een attest
van de bestuurders dier inrichting is
in zijn brief gesloten, waarin o. a.
wordt verklaard, dat de heer Van Nop
pen in het gelijk is gesteld tegenover
dien Geneeskundigen raad; en dat al
wat tegen hem in de couranten wordt
geschreven geheel en al bezijden de
waarheid is
dat hy zich voor niemand anders
uitgeeft, dan waartoe zyn diploma's
en zijn titel van professor recht ge
ven;
dat hy voor de Hoogere rechtbank
zijn goed recht heeft kunnen hand
haven rechter Gibbons had hem alle
m ogel ij ke vr ij b ei d gegeven
dat hij sedert vier jaar de praktijk
uitoefent, geen couranten vent, zooals
men beweerde, en veel succes heeft.
Een paar uitknipsels, o. a. uit het
„Chicago Journal," bevestigen die
verklaringen.
De school, waaraan hij zulk een
hoogeu rang bekleedt, staat volgens
bem op gelijken voet met alle andere.
FE UI L L E T O N.
Naar hetlengelsch
Zelfs Everard, die zelden lacht, kon zich na niet goed
houden.
„Nuhet is goedMay voelt zich zeer beleedigd.
Zij ziet even naar Grey, maar deze, trots al zijn po
gingen. kan zijn lachlust niet bedwingenin zyn ge
dachten ziet hij mevrouw, waggelend, groot, rood, met
den matrozenhoed, bn dit is te veel voor hem.
..Maar het is de waarheid. Zij vertelde my, hoe zy
dikwijls aan rheumatiek en asthma leed..."
„Zoo, zeide zy dat?" valt Owen haar iu de rede, ter
wijl hij er uitziet alsof hij zeer nieuwsgierig is nog meer
te hooren, „maar heeft zij ook geen melding gemaakt
van haar ontaarde neus
„Neen," antwoordt May woedend.
.Eén gebrek is ray weer bijzonder opgevallen," zegt
mrs Clarence met duidelijke stem liet gesprek ouder-
brekend, daar zy ziet dat er een twist ophanden is en
deze wil trachten te voorkomen„n.in. haar nieuwsgie
righeid. Vandaag was zy verschrikkelijker dan ooit."
„Was zij nieuwsgieriger dan anders?"
„O! veel. Maar zij heeft mij er niet laten inloopen,
Owen," zegt zij tot haar nalatigen broeder, „denkt gy
wel om de vijf pond?"
„Ja, maar gij zegt dit nu wel, lief' kind," antwoordt
Owen, „maar waar zijn je bewijzen?"
„Myn bewijzen zijn deze: zij stelde mij meer vragen,
dan ik mij kan herinneren, dat zij ooit deed en ik heb
op geen van alle geantwoord."
„Maar," vraagt Adare. wiens belangstelling wordt
opgewekt, daar mevrouw het hem ook zoo lastig heeft
gemaakt, „hoe hebt gij dat aangelegd?"
„Ja, vertol dat eens," zegt May.
„Wel, op elke vraag antwoordde ik ik weet het niet."
„Och, dat is onmogelijk."
„Toch is het zoo," zegt mrs Clarence triumfantelyk,
„ik heb het werkelijk gedaan. Het is een feit en ik ben
er trotseh op. Eerst troonde zij mij mede naar een klein
hoekje, even groot als de ruimte achter dat scherm,
waar," met een welsprekend gebaar, „volgens haar
meening, ontsnappen onmogelijk was en toen begon zy:
„Waar is uw echtgenoot naar toe lieve?"
„Ik weet het niet."
„Hoe vreemdtk hoorde niet lang geleden, dat hy
zich op Korea bevond, of is hy te Konstantinopel
„Ik weet het niet, mevrouw."
„Nu ik er goed over nadenk," hernam zy weder, „ge
loof ik, dat hij ongeveer op de hoogte van Borneo was.
Is dit zoo?"
„Ik weet het niet," zeide ik vriendelijk.
„Iu elk geval komt hy spoedig thuis, niet waar
Zij werd nu eeu beetje boos eu dit schonk mij de
kracht glimlachend„ik weet het niet," te antwoorden.
„Gij hoort toch wel eens van hem. Hy heeft u toch
verteld, waar by naar toe ging Waar ging hy
naar toe?"
„Ik weet het niet."
Nu werd zy bepaald woedend en zeide:
„Dat moest gij weteu. Gy zyt toch zyn vrouw en
bezit, hoop ik, toch wel eenig gevoel?"
Dat was een verschrikkelijke vraag, maai' toch zeide
ik „ik weet het niet."
„Zyt gy een vrouw riep zij driftig uit."
„Ik weot het niet," antwoordde ik klagend.
Toen verliet zij mij. „Ik hen tot de conclusie geko
men," vervolgde Dolly, „dat, als men zijn geüeele leven
op alie vragen „ik weet het niet," antwoordt, iedereen
na onzen dood zeggen zalop dien persoon was niets
aan te merken. Ik wou, dat ik dit eerder had ingezien.
Maar a propos Owen, ik heb de vijf pond gewonnen.
Ik heb ze ten volle verdiend."
„O jawy hebben gewed 1" zeide Mc Grath,
die rijf pond een heele som vindt.
„Geef ze mij de volgende week maar," zegt zyn zuster
hem den rug toekeerend.
„Je moet betalen, oude kerel," mompelt Gilbert
Grey, tevergeefs zyu vreugde hierover trachtend te
verbergen.
„Je zuster heeft eerlijk gewonnen."
„Heeft zy werkelijk?" zegt Owen lusteloos.
„Twijfelt gy daar nog aan
Mc Grath ziet hem woedend aan.
„Ik vreet het niet," zegt hy zyn zuster's stem naboot
sende. Maar één ding weet ik wel n.m., dat mijn zuster
verduiv handig is
„Maar beste kerel
„Ik houd niet van
„O zeg het niet weer 1"
„Op dat punt is zij zeker een beetje malende," zegt
May tot Everard, a propos van mevrouw O'Flaherty.
„Een ware Magnall," zegt Owen, wiens neerslachtige
bui nog niet gezakt is. „Zy valt iemand voortdu
rend lastig."
„Ik vind, dat zij maar eens moest bidden om
dat ongelukkige gebrek te worden afgenomen", zegt
Mrs Clarence.
„Dat ben ik met u eens," zegt Grey peinzend.
„En daarbij een vrouw, die op haar leeftijd nog een
matelotje opzet
„Daar helpt geen bidden meer voor," zegt Everard,
die ook van mëvrouws nieuwsgierigheid weet mee te
spreken.
HOOFDSTUK VIII.
Ojeugd gij zyt aanbiddelijk schoon
En zoo is ook myn liefde!"
In het testament van Sir Lucien, Adare's grootvader
was bepaald, dat de kostbare, en prachtige familiestee-
nen aan de oudste dochter des huizes kwamen en wel
op den dag van haar huwelijkzy zouden of tot aan