Iet meisje van éi Molen. Een inbraak-geschiedenis. Baron Van Wolkenheuvel was een vrijgezel, die de eerste jeugd al eeni- gen tijd achter den rug had. Hjj wconde op gemeubileerde ka mers in de voorstad, waar het er vrij chic en deftig uitzag, zoodat leveran ciers eri dergelyken van oordeel waren, dat de hoogwelgeboren heer de mid delen bezat om zijn stand op te hou den, zoolang ze niet van het tegen deel overtuigd werden. Op een goeden nacht, toen de baron, na een in de speelclub wel besteden avond, pas in een zoete sluimering was gezonken, werd bij gewekt door een onzacht geraas in zijn woning. Hy vloog overeind en bij het licht van ce kaars, die op zijn nachttafel tje brandde, zag bij iets ongewoons een lauge blijkbaar stevige kerel stond voor hem. Hij herinnerde zich niet ooit kennis te hebben gemaakt met dien meneer, die als een werkman ge kleed was. Bijzondere kenteekenen een masker voor het gezicht en een revolver in de hand. De ongenoode gast stond vlak voor den baron en zei ..Hou je gemak en verroer je niet. Waar heb je de moppen gestopt „Wat bedoelt u?" vroeg de baron heel beleefd. ..Stel je maar niet zoo dom aan! Waar ie dubbeltjes zijn, wil ik weten. Ik loop me al een half uur gek te zoeken.' maar ik kan niets vinden. Meer. je soms, dat wij niets beters te doen hebben, dan in leege kasten te snuffelen? Vooruit er mee, waar is je geld?" „Neem me niet kwalijk,' was het antwoord..maar dat is toch Diet de manier om zich bij iemand te intro- duceeren. Ik kan me niet herinneren 't genoegen te hebben gehad, u ergens teOratmoeten. En men komt toch maar niet zoo onaangemeld op dit uur van den nacht. Foei u heeft me wakker gemaakt en ik droomde juist van Bettinakent u Bettina een meisje met zooveel geld als V ander- bilt. O, aanbiddelijk „Dat is allemaal maarlarifariWaar zijn de pitten? „Met wien heb ik eigenlyk de eer?" „Wiew-athoe meen je?" (Myn naam is Wolkenheuvel baron van Wolkenheuvel. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik op uw be zoek niet meer gerekend had. I per mitteert. dat ik een beetje toilet maak?" De inbreker aarzelde een oogenblik toen antwoordde hij ..Ja. 'tis wel een beetje koud. Schiet maar een jasje aanmaar dan -wat heel gauw, asjeblief. En maat nu geen herrie, waut anders heb je een kogel in je lyf, eer je er aan denkt." „Kom. kom. waar ziet u mij voor aau Ik zal u volstrekt niet compro- mitteeren. Maar wil u niet plaats nemen „Och kom..." Geneer u toch niet! Kyk (door de openstaande deur naar de zitka mer wijzende), neem u dien gemak - kelijken stoel daar bij de tafeldan houdt u my 'tbest in 'toog. Ik ver moed, dat u er prijs op stelt, uw- ge waardeerde opmerkzaamheid aan mijn nederig persoontje te wijden." Dat begreep de roover ook, en liet zich neerploffen in den stoel, dat bet oude liuismeubel kraakte. De baron kleedde zich snel aan. Toen kwam hij binnen, streek een lucifer aan. stak de lamp op en tevens netspiri- tusdchtje onder een ketel, die op ta fel stond. „Wat ga je nu uithalen?" vroeg de gast ongeduldig. „Een oogenblik, mijn waarde. Wij moeten toch een kopje thee drinken, voor de morgen koude.... Wees gerust thee met rum, natuurlijk. Thee zon der rum zou ik u niet durven aan bieden.... Rookt u?" „Neenschei nu maar uit met al die Jan-Klaassenstreken „O, pardon, ik begrijp u... met dat masker gaat 't ook moeilijk, te roo- ken. 17 komt zeker van 't bal masqué?" „Kom je nu met den rommel' over de brug. of...," „U, ja, dat is waar ook. Het ge noegen, met u te praten, deed ray bijna heelemaal de zaken vergeten. Ik be vind mij, helaas, in een oogenblikke- lyke geldverlegenheid, die zich alleen in de eerste dagen van de maand eenigs- zins minder heftig openbaart. Van daag is liet de 20eu treft het aller fataalst U heeft alle bewaarplaatsen alon- derzocht, meen ik van u te hebben jgehoord. Gut! bad u my maar wat eerder gewektik zou daar graag bij I hebben geholpen. Nu kan ik niets anders zeggen danzoek maar verder; u zult echter niets vinden. Op't idee, dat ik mijn geld zou verstoppen, zijn zelfs myn intiemste vrienden nog niet gekomeu anders hadden ze wel eens geprobeerd, my een kies te trekken. „Kerelriep de inbreker uit, „jij bent een kletsmajoor, net als ze in de boeken staan! Wat let my, of ik sla je met dien theeketel om je ooren „Uwe humaniteit houdt u daarvan terug," antwoordde de baron doodbe daard u is ongetwijfeld een men- schenvriend, dat zie ik wel aan uw geheele delicate wijze van doen. Maar laat ik u niet noodeloos ophouden...." „Neenzei de kerel, terwijl men door het masker zyn oogen kon zien fonkelen. „Welnu.... Hé, het theewater is aan de kook. Mag ik u een kopje inschen ken Of wacht even n heeft moge lijk liever een grogje? Ja? 'n Beetje sterk zeker? U zult het mij niet kwalijk nemen, dat ik mij aan een kopje thee houd. Ik heb van avond.... entin, u begrijpt me wel De inbreker kon het vriendelijk aanbod niet weerstaan. Hij greep het glas en goot den war men drank, zoo goed en zoo kwaad het ging, door de mondopening van het masker naar binnen. „Dat is goed!" verklaarde hij met overtuiging. „Dat doet mij plezier. Kijk hier is myn portefeuille. Ik zal de papieren er een voor een uitnemen en u laten zien't zal me waarlijk genoegen doen, als u er eenige geldswaarde bij vindt, want dat is my tot dusver nog niet mogen gelukken." Rekeningen, maanbrieven; maan brieven, rekeningen. De inbreker legde de revolver neer, zuchtte eens en zei toen, gelaten en zich in de onvermijdelijkheid schik kende „Schenk mij er nog een in." „Met het grootste genoegen. Heeft u myn portemonnaie al aau een in spectie onderworpen „Er waren drie vierduitstukken in die heb ik er in gelatenwas bei grootmoedige antwoord. „Inderdaad? O, dat is aardig van u. Ik heb het al gezegd, dat u een zeer humaan mensch is. Maar waar om heeft u die kleine som versmaad Ze zou misschien hebben kunnen dienen voor een heel bescheiden dé jeuner in een populaire restauratie." „Bah zei de inbreker miuachtend, ..kijk eens hier Hy stak de band in een zijner wijde broekzakken en toonde een aardige collectie zilvergeld, waartusschen zelfs een enkel gouden tientje blonk, 't Was voor den gastheer om te water tanden. De bezoeker vermeide zich in het verraste gezicht van den baron, maar liet toen het geld weer in zijn zak glijden. De edelman knikte eens en zei „Neem me niet kwalijk, waarde heer, dat ik u een beleefd verzoek doe. Tk ben een klein beetje in geld-l verlegenheid, en morgen is 't de ver jaardag van Bettina, rijk als water, van wie ik n zoo even sprak e" als ik die hebmaar ik heb niet eens de fondsen om haar een bouquet te sturenZou 11 mij geen kleine leening kunnen verstrekken50 pop jes bijvoorbeeld? Op mijn woord van eer. u krijgt ze terug op den eersten der volgende maand." „Neen. als :t nu maar uit is? Ik kom om geld bij je te halen, en in plaats daarvan. „Pardon, pardon, waarde heer; ik wil niets van u cadeau hebbenik vraag maar alleen een kleine transac tie. zooals in de financieele wereld gebruikelijk is. Ik geef u intrest: 20 percentdat is eigenlijk nog erger dan diefstal, maar u blijft er eerlijk man bij." Het duurde nog een poos, eer de inbreker, door den woordenvloed van den baron en de kracht van den grog verteederd, argwanend het geld uit zijn zak haalde en vjjftig gulden op de tafel uittelde. De baron dankte hem beleefd en liet hem uit, onder vele buigingen en strijkages door het venster, zooals j hy ook gekomen was. „Aangenaam uw kennis gemaakt te hebben. Tot genoegen Baron van Wolkenheuvel bracht het geld met de interest eerlijk terug aan het opgegeven adres, eeu „café" van den lOOsten rang. Maar hy genoot niet meer de eer van een bezoek. Eeltige Bladzijden uit 't dag boek vaii een jongen lioud. 7 u. Y. M. Vrij katterig word ik wakker als gevolg van een gestoorde nachtrust. Bijua te lam om me uitte rekkeu. Midden in den nacht klom een man met een tasch in zijn hand stilletjes door ?t keukenraam. Ik ging dadelijk heel vriendschappelijk naar hem toe. Hy was lief tegen ray en ik was lief tegen hem. Hij gaf me een stuk vleesch van een plank, waar ik zelf niet by kon. Terwijl ik me daar aan te goed deed pakte hij een heelen hoop zilveren dingen, die by in zyn tasch stopte. Toen, terwijl hy weer weg ging, trapte de lomperd, ik: geloof nu, dat hy 't by ongeluk deed, j me op mijn poot, dat ik moest: janken van de pijn. Ik gaf hem een flinken knauw, hij liet zijn tasch val len en smeerde hein weer door 't raam. Mijn gejank maakte het heele huis gezin wakker en heel gauw versche nen de oude en de jonge meneer op 't tooneel. Zy kregen dadelijk de tasch met zilver in de gaten en beweerden toen dat ik hun leven had gered en ze wisten niet hoe ze me zouden op kammen. Ik ben een held. Later kwam de jonge juffrouw naar beneden en knuffelde me en kuste me eu boud een- eindje lint om mijn nek, dat ik er uitzag als een gek. Wat of toch 't nut van lint is, dat zou ik wel eens willen weten. Het smaakt allerge meenst, als je er op kauwt. 8.30. Eet mijn ontbijt met lange tanden. 8.35. Eet het ontbijt van de kleine katjes op. 8.36. Ruzie met de kat (de moe der van de kleine katten.) Ik laat haar dadelijk aan haar lot over, als 't laffe schepsel niet eerlijk recht en haar klauwen gaat gebruiken. 9.0. Door Marie gewasscheu, Een akelige liefhebberij. In een tobbe gestopt en heelemaal geboend kop ooren en pooten met vuil zeep water, terwijl de valsche kat er met een ironisch, minachtend gezicht naar zit te kijken. Ik zou wel eens willen weten, waar het beest die verbeelding van daau haalt. Zij moet zich zelf schoon houden en ik heb er een meid voor. Eigenlijk wou ik, dat ik een zwarte hond was. Die blijven veel langer schoon. Iedere vuile vinger valt op mijn wit haar in 't oog. 't Is een liefhebberij om me te zien als de keukenmeid me geaaid heeft. 9.30. Vertoon mezelf gewasschen en wel aan de familie. Een ware triumftocht. Het is gewoon verbazend zooveel voordeel als ik heb van't ge val met dien naebtelnken bezoeker. De jonge juffrouw (van wie ik heel veel houd) is bijzonder met mij uit. Ze kust me maar en noemt me „een lief, dapper, heider, frisch, lekker, klein hondje." 9.40. Er komt iemand door de voordeurik maak van de gelegen heid gebrnik om er van door te gaan on heerlyk in de modder te rollen. Daarna voel ik me weer als gewoon lijk. 9.45 Vertoon me weer aan de famiiie. Kreten van afgrijzen nu ze me zien in een korst van slijk. Maar ze zyn 't allemaal eens, dat ik niet beknord mag worden vandaag, nu ik eeu held ben (tegenover dien kerel) allemaal, behalve de oude tante, die altijd om de een of andere reden iets tegen me heeft, terwijl niets goed ge noeg is voor de kat. Zij noemt me zonder complimenten „een afschuwe lijk beest." 9.50. Een prachtige gedachte Naar boven gehold en heen en weer gerold in 't bed van de oude tante. De hemel zij dank, de modder was nog nat. 10. tot 10.15. Met mijn staart gekwispeld. 10.16. Beneden naar de keuken gegaan. Terwijl de keukenmeid naar voorby komende soldaten kijkt, speel ik met de karbonaden en byt er groote stukken uit. De keukenmeid is zoo in de war door de massa soldaten, dat zij 't vleesch braadt zonder er iets van te merken. 10.20 tot 1. Gesluimerd. 1. Eet mijn diner. 1.15. Eet 't diner van de kleine katjes op. 1.20. Weer door dat beest van een kat aangevallen. Zij krabt myn ach terpoot open en daarom bedank ik er voor verder te vechten. Ik zal't ont houden en er de jonge katjes wel voor laten boeten. 1.25. Boven naar de eetkamer. De familie zit nog te lunchen. De jongo meneer gooi <7 me met een brood pilletje op mijn neus. Ik likdebelee- diying op. Dan ga ik naar de jonge juffrouw en kijk haar aan met mijn groote vragende oogen. Ik dacht wel ze zyn onweerstaanbaar. Ze geeft me een stuk pudding. De oude tante zegt, dat ze 't niet moest doen, waarop de jonge juffrouw haar heel ffink zegt, dat zy beter deed zich met haar eigen zaken te bemoeien. Ik begin dat meisje hoe langer hoe meer te bewon deren. 1.30. Een meevallertje. Er staat een heele schaal met visch en mayon naise in den gang. In drie tellen heb ik alles opgeslokt. 1.32. Vreemdsoortige pijn in myn buik. 1.33. De pijn iu mijn buik wordt erger. 1.34. Een akelig misselijk gevoel. 1.35. Vlieg naar de kamer van de oude tante en spuw daar den hee len boel vol. 1.37. Wordt wat beter. Als ik heel voorzichtig ben, zal ik 't mis schien wel te boven komen. 1.40. Byna weer beter. 1.41. Heelemaal boter. De hemel zij dank. Dezen keer stond ik al met drie pooten in 't graf. Qe menschen moesten zulk vies spul ook niet laten staan. 1.42. Gauw naar de eetkamer. Om te laten zien hoe plezierig ik me voel, ren ik de kamer in 't rond, zoo dikwijls ik kan, wel twintig keer, en ik stuur me met myn staart. Dan spring ik tot slot tweemaal op den dikken buik van den ouden heer, die vreedzaam op de canapé ligt te sla pen. Hij wordt erg nydig wakker en zegt woorden, die ik nog nooit gehoord heb. Ook de jonge juffrouw zegt tot mijn groote verbazing, dat 't erg slecht van me is. De oude heer staat er op. dat ik gestraft zal worden en be veelt zijn dochter me te slaan. Zij vertelt weer alles van den inbreker, maar 't helpt niets, de oude baas heeft geen gevoel voor iets betame lijks. Dus slaat de jonge juffrouw me. Erg lief. Ge.voon heerlijk. Juist als of ik aangehaald word. Maar toch jank ik om te doen voorkomen, of 't hevig pijn doet en vertoon de droevi ge oogentruc. Zy scheidt er gauw mee uit, gaat met me naar de andere kamer en geeft me zes klontjes suiker. Een gezegend denkbeeld. Laat ik et- om denken, dat ik 't eens weer doe. Voordat ze me laat gaan. kust ze me nog en vertelt me, dat ik niet weer op den buik van dien armen papa moet springen; want dat hy de man is, die naar de stad gaat om mijn kost te verdienen. Dat is nog zoo dom niet. Een erg lief meisje. 2 tot 3.15. Aanval op 't kleedje van bont in de achterkamer om 't te vermoorden, 't Lukt niet. 3.15 tot 3.45. Mijn teleurstelling verkropt. 3.46. Er komt een kleine jon gen binnen, die me wil aaien. Ik byt naar hem. Ik wil niet allemans speelgoed zyn. 3.47 tot 4.0. Weer een aanval om 't kleedje te vermoorden. Het zou me dezen keer zijn gelukt, als die hatelijke tante niet juist binnen was gekomen en er zich in mengde. Ik zeg niets, maar kijk haar aan met een blik, die zeggen wil: „ik zal je wel eens voor goed klein krijgen". Ik geloof, dat ze 't verstaat. 4.0 tot 5JA Geslapen. 5.15 Wakker geworden door hevige jeuk. 5.20 tot 5.30. Weer ingeslapen. 5.30. Weer wakker geworden door jeuk. Ik vang er éen. 5.30 tot 6.0. De kanarie de stui pen op :t lyf gejaagd, door hem voort durend hongerig aan te staren. 6.0 Een bezoek aan de keuken gebracht. Wat kluifjes soldaat ge maakt. ff. 6.15. Een jong katje in den keu- kengaug gejaagd. Die andere lafaards 1 oo pen weg. 6.20. De wereld begint er wat vroolyker uit te zien. Ik help een muis om aan de klauwen van de kat te ontsnappen. 6.30. Naar boven ik kom langs de salon. De slaapkamerdeur van de oude mevrouw staat uituoodigend open. Ik ga naar binnen. Hier beu ik nog nooit geweest. Ik vind niets, waar ik belang in stel. Alleen eet ik wat bloemen van een hoed op. Een beestachtige smaak. Nu naar de kamer van de jonge juffrouw, 't Ziet er erg netjes uit. Ik ontdek een pakje met een etiquette, waarop staat: „Bonbons le qual." Zy smaken niet slecht. Een aardige kamer. 7.0. Naar beneden voor myu sou per. Ik eet 't, maar 't smaakt me niet erg. Ik heb niet veel trek van daag. 7.15. Eet de portie van de kleine katjes op. Ik won dat ze die beesten niet eeuwig en altijd visch gaven, lederen keer word ik misselijk er van. 7.16. Missolyk er van in den tuin. 7.25. Ik krijg een lam gevoel van moeheid met verlies van alle lust om op te treden ik zal alles maar nemen zooals 't is en in de keuken wat by 't vnur gaan liggen. Soms deak ik wel eens, dat ik niet meel de hond ben van vroeger. 8. Hoeramyn eetlust komt terug. 8.1. Een verslindende eetlust. 8.2. Een van de heerlijkste stuk ken steenkool, die ik nog ooit heb gegeten. 8.5. Snuffel rond over den keu kenvloer, snap een stukje ui, een ham metje van nagemaakt schildpad, een byna nog heele garnaal, een bijzonder oudbakken stukje brood en een half el heerlijk touw. Na cokes houd ik 't meest van touw. De familie heeft gemerkt wat een massa ik daar van aan kan. Het was verleden lang geen dom idee van den jongen meneer, die, omdat er altyd een stuk touw uit miju mond hangt me als touwrol wou gaan gebruiken, 'tls de moeite niet waard om er een grap over te maken. Toch moest ik er even om lachen. 8.30. Wanneer je, wat eten be treft, van anderen af hangt dan verga je van honger. Gelukkig ontdek ik in den gang de strooppudding. Lik de stroop op en laat den reuzel voor de familie over. 8.40. Weer beneden naar de keu ken. Ik ga voor 't vuur zitten met een gezicht, alsof ik heelemaal niet weet, wat stroop is. Maar de venijnige kat zit er ook en ik geloof, dat ze 't raadt. Voortdurend kijkt ze naar ine- met haar hatelijk minachtend ge zicht. Laat ze naar den dnivel loopen, waar haalt ze zulke airs vandaan. Ze is niet half zoo groot als ik en be taalt niet eens belasting. De dnivel hale haar verbeelding. Ik wou dat de duivel haar heelemaal haalde. Haar aanblik maakt me gek en zoodra ze me haar rug toe keert vlieg ik op haar toe en ik bijt haar. Het listige laffe schepsel kwispelt met haar staart, alsof ze 't prettig vindt, ik doe'took, nu draait zy zich in eens om en krabt me zoo hevig over mijn poot, dat 't bloed er uit komt eu ik moet huilen van de pijn. Daardoor komt de jonge, juffrouw te trappen afstuiven. Ze kust me en zegt tpgen de kat, dat ze een gemeene kat is (ik had ze er voor vermoord) geeft me wat suiker en doet eene broodpap om mijn poot. Lieve hemel wat is dat meisje do! op me. 9.0. Eet de broodpap op. 9.15. Begin slaperig te worden. 9.15 tot 10.0. Gedommeld. 10.0. In myn mand gekropen. 10.15. Licht uit. Zoo eindigde eeu verwensclit vervelende dag. Uit Ned. Hondensport. SIHNENLAf'ÜD. Atjeh. Aan het departement van koloniën is Vrijdag van den gouverneur-gene raal van Fed.-Indië liet volgende telegram ontvangen: „Op het bericht, dat Toekoe Oemar met zyne benden Djantoi op negen kilometer bezuiden Seiimoen aan de Atjehrivier bereikt had om door te trekken naar Pedir, zijn troepen daarheen gezonden. Toekoe Oemar had Djantoi verlaten, tot dekking achterlatende 180 mandeze werden verdreven. Toekoe Oemar wordt ver volgd. Aan onze zijde hadden wij een zwaar en drie licht gewonde militairen". De N. E. Cl. voegt hieraan toe Het is te betreuren, dat aan Toekoe Oemar de pas niet kon worden afge sneden in liet kleine stukje vlak Sa- wah terrein, waaraan Djantoi op de kaart van Thompson Aloer Lin- tang genaamd gelegen is. Volgens Snouck Hurgronje is Djantoi een vaa de zelfstandige moekims, ressoitee- rende ouder de 22 moekims, gelogen aan een zytak van de Atjeh-rivier tegen den voet van den Goudberg. Dit laatste blykt nu onjuist tewezeu. Die vlakte is niet meer dan een paar kilometers breed en wordt aan beide zjjdeu ingesloten door enkel met alang eu gras begroeide heuvelruggen, waar tusschen de Atjeh-Rivier stroomt. Wjj betwijfelen of onze colonne hem nu nog veel nadeel zal kunnen toebren gen. Hy zal haar met zijn achter hoede weten op te houden en als al onze soldaten na zware vermoeienis sen op het zoo sterk geaccidenteerde terrein by Reung Reung in de vallei der Selimoen-rivier of by Pantja mochten uitkomen, dan zit hy waar schijnlijk reeds by zijn vriend Pan- glima Polirn of by den pretendent sultan. Onze colonne is niet sterk genoeg en ook zeker niet voldoende uitge rust om hem op dien langen wegH-j volgen. Zij zal onverrichter zake moe- ton terugkeerenden dan is het te ver wachten dat wij spoedig weder wal anders van onze vijanden hooren. Hoe eerder met hen kan afgerekend worden hoe beter. Aanvallen ligt meer in de tradities van ons Indisch leger dan verdedigen. Als wy aanvallen worden wy gevreesd, als wij ons ver dedigen worden wy geminacht. En zoolang de Atjeher ons niet vreest, zal hy wachten met zich te onder werpen. Begrafenis van geaeraal Speelman. In den grafkelder op de algemeens begraafplaats te 's-Gravcnhage werd Vrijdag bijgezet liet stoffelijk over schot van jhr. O. J. A. Ridder Baro net Speelman, gep. generaal der artil lerie. Rondom de groeve waren go- schaard luitenant-generaal jhr. Ver- spyck, inspecteur der artillerie, gene raal Bergansius, chef van den generaleii staf, de gepeus. generaal Kool. de majoors Van Steeuberghe, Estel, Vau Wissekerke, Borel, Netscher. de gep. vice-admiraal Y an Rees, de comman dant van het 2e reg. veld-artilierie indertijd door den overledene gecom mandeerd alsmede enkele hoofdoffi cieren van het wapen waarbij de over ledene diende. Ook de heer Lodewijk Mulder was aanwezig. Namens 'de familie bedankte de kapitein bij de infanterie Klerk de Reus voor de be- Zwigtman van Noppen. A an den heer D. A. Zwigtman van Noppen ontvingen wy uit Chicago een schrijven dt. 8 Jan., waarin hij ons verzoekt vooral omdat Zeeland zijn bakermat is in de oogen van onze lezers hem te rechtvaardigen tegenover de verschillende praatjes, die over hem in de pers de ronde dóen, voornamelijk op gezag van het „Maand blad tegeu de Kwakzalverij." Dit blad wordt, (volgens hem. ge ïnspireerd door zekeren dr. Birkhoff te Chicago, wien het een doom in het oog is, dat de heer "V an Noppen zulk een uitgebreide praktijk heeft. Bij den Geneeskundigen Raad is geen enkele andere klacht over hem inge komen dan van genoemden dr. Birkhoif. De heer van Noppen constateert in zijn schrijven dat hij geslaagd is voor zijn arts examen dat liy is professor aan het „Inde- pendant medical college" een attest van de bestuurders dier inrichting is in zijn brief gesloten, waarin o. a. wordt verklaard, dat de heer Van Nop pen in het gelijk is gesteld tegenover dien Geneeskundigen raad; en dat al wat tegen hem in de couranten wordt geschreven geheel en al bezijden de waarheid is dat hy zich voor niemand anders uitgeeft, dan waartoe zyn diploma's en zijn titel van professor recht ge ven; dat hy voor de Hoogere rechtbank zijn goed recht heeft kunnen hand haven rechter Gibbons had hem alle m ogel ij ke vr ij b ei d gegeven dat hij sedert vier jaar de praktijk uitoefent, geen couranten vent, zooals men beweerde, en veel succes heeft. Een paar uitknipsels, o. a. uit het „Chicago Journal," bevestigen die verklaringen. De school, waaraan hij zulk een hoogeu rang bekleedt, staat volgens bem op gelijken voet met alle andere. FE UI L L E T O N. Naar hetlengelsch Zelfs Everard, die zelden lacht, kon zich na niet goed houden. „Nuhet is goedMay voelt zich zeer beleedigd. Zij ziet even naar Grey, maar deze, trots al zijn po gingen. kan zijn lachlust niet bedwingenin zyn ge dachten ziet hij mevrouw, waggelend, groot, rood, met den matrozenhoed, bn dit is te veel voor hem. ..Maar het is de waarheid. Zij vertelde my, hoe zy dikwijls aan rheumatiek en asthma leed..." „Zoo, zeide zy dat?" valt Owen haar iu de rede, ter wijl hij er uitziet alsof hij zeer nieuwsgierig is nog meer te hooren, „maar heeft zij ook geen melding gemaakt van haar ontaarde neus „Neen," antwoordt May woedend. .Eén gebrek is ray weer bijzonder opgevallen," zegt mrs Clarence met duidelijke stem liet gesprek ouder- brekend, daar zy ziet dat er een twist ophanden is en deze wil trachten te voorkomen„n.in. haar nieuwsgie righeid. Vandaag was zy verschrikkelijker dan ooit." „Was zij nieuwsgieriger dan anders?" „O! veel. Maar zij heeft mij er niet laten inloopen, Owen," zegt zij tot haar nalatigen broeder, „denkt gy wel om de vijf pond?" „Ja, maar gij zegt dit nu wel, lief' kind," antwoordt Owen, „maar waar zijn je bewijzen?" „Myn bewijzen zijn deze: zij stelde mij meer vragen, dan ik mij kan herinneren, dat zij ooit deed en ik heb op geen van alle geantwoord." „Maar," vraagt Adare. wiens belangstelling wordt opgewekt, daar mevrouw het hem ook zoo lastig heeft gemaakt, „hoe hebt gij dat aangelegd?" „Ja, vertol dat eens," zegt May. „Wel, op elke vraag antwoordde ik ik weet het niet." „Och, dat is onmogelijk." „Toch is het zoo," zegt mrs Clarence triumfantelyk, „ik heb het werkelijk gedaan. Het is een feit en ik ben er trotseh op. Eerst troonde zij mij mede naar een klein hoekje, even groot als de ruimte achter dat scherm, waar," met een welsprekend gebaar, „volgens haar meening, ontsnappen onmogelijk was en toen begon zy: „Waar is uw echtgenoot naar toe lieve?" „Ik weet het niet." „Hoe vreemdtk hoorde niet lang geleden, dat hy zich op Korea bevond, of is hy te Konstantinopel „Ik weet het niet, mevrouw." „Nu ik er goed over nadenk," hernam zy weder, „ge loof ik, dat hij ongeveer op de hoogte van Borneo was. Is dit zoo?" „Ik weet het niet," zeide ik vriendelijk. „Iu elk geval komt hy spoedig thuis, niet waar Zij werd nu eeu beetje boos eu dit schonk mij de kracht glimlachend„ik weet het niet," te antwoorden. „Gij hoort toch wel eens van hem. Hy heeft u toch verteld, waar by naar toe ging Waar ging hy naar toe?" „Ik weet het niet." Nu werd zy bepaald woedend en zeide: „Dat moest gij weteu. Gy zyt toch zyn vrouw en bezit, hoop ik, toch wel eenig gevoel?" Dat was een verschrikkelijke vraag, maai' toch zeide ik „ik weet het niet." „Zyt gy een vrouw riep zij driftig uit." „Ik weot het niet," antwoordde ik klagend. Toen verliet zij mij. „Ik hen tot de conclusie geko men," vervolgde Dolly, „dat, als men zijn geüeele leven op alie vragen „ik weet het niet," antwoordt, iedereen na onzen dood zeggen zalop dien persoon was niets aan te merken. Ik wou, dat ik dit eerder had ingezien. Maar a propos Owen, ik heb de vijf pond gewonnen. Ik heb ze ten volle verdiend." „O jawy hebben gewed 1" zeide Mc Grath, die rijf pond een heele som vindt. „Geef ze mij de volgende week maar," zegt zyn zuster hem den rug toekeerend. „Je moet betalen, oude kerel," mompelt Gilbert Grey, tevergeefs zyu vreugde hierover trachtend te verbergen. „Je zuster heeft eerlijk gewonnen." „Heeft zy werkelijk?" zegt Owen lusteloos. „Twijfelt gy daar nog aan Mc Grath ziet hem woedend aan. „Ik vreet het niet," zegt hy zyn zuster's stem naboot sende. Maar één ding weet ik wel n.m., dat mijn zuster verduiv handig is „Maar beste kerel „Ik houd niet van „O zeg het niet weer 1" „Op dat punt is zij zeker een beetje malende," zegt May tot Everard, a propos van mevrouw O'Flaherty. „Een ware Magnall," zegt Owen, wiens neerslachtige bui nog niet gezakt is. „Zy valt iemand voortdu rend lastig." „Ik vind, dat zij maar eens moest bidden om dat ongelukkige gebrek te worden afgenomen", zegt Mrs Clarence. „Dat ben ik met u eens," zegt Grey peinzend. „En daarbij een vrouw, die op haar leeftijd nog een matelotje opzet „Daar helpt geen bidden meer voor," zegt Everard, die ook van mëvrouws nieuwsgierigheid weet mee te spreken. HOOFDSTUK VIII. Ojeugd gij zyt aanbiddelijk schoon En zoo is ook myn liefde!" In het testament van Sir Lucien, Adare's grootvader was bepaald, dat de kostbare, en prachtige familiestee- nen aan de oudste dochter des huizes kwamen en wel op den dag van haar huwelijkzy zouden of tot aan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6