De lap les gelote. In de familie Perronet, bestaande uit den heer Jules Perronet, een ge wezen kruidenier, die zyn schaapjes ojp 't droge had, zijne vrouw Leou- tice en hunne aanminnige dochter Amelie, had men zooeven gezamenlijk gesoupeerd. Amelie Perronet, die van hare moe der eene zeer goede opvoeding geno ten had. hielp het dienstmeisje bij 't afnemen der tafel. Mevrouw greep naar haar vrij omvangrijk dagboek, waarin z\j telken dage al hare uitga ven met eene uiterste zorg aanteekende, terwijl de huisheer, na een vluehtigen blik op den loop der effecten gewor pen te hebben, aan den warmen baard in zijn grooten leuningstoel plaats nam, om zich in de politiek te verdiepen. By de Perronets bleef' men ook na 't souper in de gewone eetzaal. Dins dag slechts, wanneer er ontvangen werd, nam men plaats in den grooten salon, welke de overige dagen der week met zijn zorgvuldig overtrokken meubelen steeds gesloten bleef. Had men iutusschen in dit heiligdom iets te verrichten, dan liep men op de top pen der teenen om het kostbaar tapijt te spareu. 't Zou echter zeer verkeerd zijn daar uit te besluiteu, dat de Perronets gierige lui waren, integendeel waren zij zeer brave menschen, die zich door barden arbeid een niet onaardig som metje bespaard hadden, doch hunne gebruikeu van vroeger ook thans niet verlaten konden. Vroeger hielden zij er geen salon op na en zoo kwam het, dat zij dien ook niet gebruikten, toen Papa Perronet voor een rond sommetje het nieuwe huis iu de Con- dan.ioestraat had aangekocht. Reeds driemaal was er een aanbid der van ae lieve Amelie opgetreden, doch hare ouders waren zeer wantrou wend eu niet minder voorzichtig. Zij hielden zich overtuigd, dat deze lui meer het oog hadden op de huwelijks gift van honderdduizend francs en het schoone huis in de Condaminestraat dan op hunne dochter: dat zij zich meer afsloofden voor de tweehonderd duizend franken, die haar later nog wachtten, dan voor Amelie. Zij wilden vooral eene goede keuze doenmaar toch zagen zy niet zonder belangstelling naar den waren Jacob uit, want zij" haakten naar lieve klein kinderen, die hunnen grijzen ouder dom konden opvroolijken. Amelie was gereed met het oprui men der tafel. Zjj bracht haar vader een glaasje cognai- en nam dan haar modejournaal ter hand. Van ty'd tot tijd, wanneer liet meisje totaal in hare lectuur scheen verdiept te zijn, wis selden vader en moeder op baitluiden toon eeu paar geheimzinnige woorden. Verhief het kind echter even het hoofd, dan zwegen zy even spoedig als spra ken zy over alledaagscne dingen, zon der eenig belang. Tegen half tien werd liet zeer stil. Alle "drie schenen naar iets bizonders te luisteren. Er werden vaste, regel matige stappen vernomen op de trap pen van de eerste tot de zesde ver dieping. Er werd geen woord gespro ken, doch alle drie dachten: „Hij is thuis gekomen." Eeu oogenblik daarna wenschte Amelie hare ouders goeden nacht en trok zich terug. Zoodra zy alleen waren, wendde de vader zich lot zyne vrouw. „Welke bizondere stiptheid!" zeide bij. „Ja," meende de moeder, t schijnt werkelijk een voorbeeldig jongmensch te zijn." Om tien uur werd er geklopt. Na een eukel oogenblik trad de por tierster binnen, die het gas had uit gedraaid en thans gekomen was om de huis bezitters verslag te doen van de gebeurtenissen van den dag. Deze waren echter van zoo weinig Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraatje. CCCHI. Hij deze veroorloof ik my de vrij heid, uiyzelven aau u voor testelleu. Ik beo het weerhuisje vaudeGroote Markt. Hoewel er misschien onder u zijn. dames en heeren, die ik nog niet ken. zoo ben i k zeker wel by u allen bekend. Wanneer ge, de Groote Markt passeerende, langs den vlucht heuvel gaat, op oen uitlooper waar van ik myn standplaats heb, als een vourtoren op een schiereiland, dan zal zeker uw oog dikwijls op ray ge vallen zijn. Ik ben van duitschen oorsprong en zag het levenslicht in 1882. Iu afwijkiug van anderen, die er gewoon lijk een vader eu een moeder op na houden, bezat ik alleen twee vaders, maar dat svareu dan ook mannen van beteekenis. Het was namelijk niet minder dan professor Lutlimer, die my ODtwierp, aan de schooi voor kunst en nijverheid te Frankfort, wat blief je terwijl professor Nippoldt zorgde voor de inslrursenteu, die zich iu myn lichaam bevinden. Den lGden Juli 1882, dat is dus byna zestien jaar geleden, werd ik neergezet op de plaats waar ik nu sta. Uit myn Duitsche vaderland weg gevoerd ben ik om zoo te zeggen als slaaf verkocht. Zestien jaar lang sta ik op de Groote Markt, bekeken en aange gaapt door kleine en groote menschen, dikwijls hoogst oneerbiedig behandeld, ook door bonden. Van deze laatsten nu zal ik niet spreken, maar wel van de onaangenaamheden die ik soms belang, dat men het spoedig had over den nieuwen huurder op de zesde verdieping, doch zeer zacht, en dan nog slechts nadat men zich overtuigd bad, dat de deur vau Ameiie's kamer goed gesloten was. „Wel, madame Mayeux, wat weet gij van hem „Hy heeft my van morgen nog zijn petroleumlamp gegeven met verzoek deze tegen heden avond voor hem te vullen", antwoordde de vrouw. ..Dat is ongehoordklonk het uit mevrouw Perronets mond. Mijnheer schoof eenigszins de ven stergordijnen ter zijde en keek om hoog naar een klein raam der zesde verdieping van een grooten zijvleu gel. „Er is al licht," zeide hy. „Wat een energiemerkte mevrouw Perronet vol verwondering op. „Maar hoe ziet er die lamp uit?" „Een eenvoudige lamp van blauw porselein." „De lamp van hen, die werken en blokken," zeide de heer Perronet op feesteljjken toon „Kijk daar is bij," ging de beer des huizes dan weer voort. „Hy schept een luchtje aan't open venster. Hy steekt een sigaar aan." „Die mag by zich wel gunnen," meende mevrouw, „alvorens den nacht aan zijne werktafel door tebreDgen." Daarop wendde hy zich weer eens klaps tot de portierster. „Denk er aan, madame Mayeux," zeide hij„dat gij hem morgen bepaald tot ons zendt om zyn huurcontract te teekenen. Goeden nacht Een uur later was bet gansche buis in de diepste duisternis gehuld, be halve het venster op de zesde ver dieping, dat tot den morgeu helder verlicht bloef. Toen des morgens de zoo hare vriendelijke stralen door het venster wierp, lag de heer Stanislas Ménor- val nog in diepen slaap gedompeld te bed. Eindelijk ontwaakte by echter en stond op. Zyn eerste werk was de nog steeds brandende lamp uit te bla zen en dan begon hjj ziju eenvoudig ontbijt gereed te maken. De jonge man bezat de middelen niet om de portierster daarvoor op een meer ge schikte wijze te laten zorgen. Met tevredenheid in de oogen blikte hy op zijne lamp. „Zjj brandt voortreiïelijk," zegt Stanislas, „ik heb alle redenen om met het nieuwe systeem tevreden te zyn." Dan ging hy opgewekt en welge moed de trappen af om zich naar zyn kantoor te begeven, waar bij honderd- tachtig francs maandgeld trok. Toen de portierster hem zeide, dat het in dit huis gebruikelijk was het huurcontract bij den eigenaar zelf te teekenen, antwoordde bij „Goed, ik zal van avond by hem binnenloopen." Eq hy ging heen zonder bet hoofd nog om te wenden. Had hij dit echter gedaan, dan zou bij bemerkt hebben, dat hem uit Ameiie's venster een bruin kopje nastaarde. En hadde hij geweten, wat dit bruine kopje van hem dacht, dan zou hy zeker aan een zeker gevoel van trots geen weer stand hebben geboden. „Werkelijk, een flinke jongen!" zeide bet meisje. En dat was hij inderdaad, groot en slank gebonwd, met bruine haren en een verlokkelijk kneveltje, 't Schoonste van al waren echter zijne oogen, waarin eene gansche wereld van goedheid te lezen stond. Op zyn bureau was bij 't eerst aan wezig. en toen zyn collega's binnen traden, vroegen zij hem of bij in zyn nieuwe woning tevreden was. „Bizonder," antwoordde bij. „Een zeer stil huis, en gedurende den nacht volkomen rust." Den gansclien dag door werkte hy onverdroten voort, zonder aan iets anders te denken dan aan zyn arbeid, 't Eenige, M aarmede hy zich evenals alle overige dagen nu en dan eens bezighield, was de stille hoop, dat op het einde des jaars zya salaris op tweehonderd francs zou gebracht worden. Des avonds, na zijn eenvoudig, maar krachtig maal gebruikt te heb ben, klopte hij by de Perronets aan, om even liet huurcontract te teekenen, overtuigd, dat hy daar niets anders te doen had. De jonkman had er geen idee van, dat liy in zoo hooge mate de nieuwsgierigheid van het drietal Perronets had opgewekt. Men bracht hem in den salon, die, als op de hoogste feestdagen, helder verlicht was. De heer en mevrouw Perronet, die hem daar reeds wachtten, en Amelie, die achter eene porfiere stond, von den dat zyn optreden niets te wen- sclieu overliet. .Stanislas werd zeer druk uitgevraagd over zijn dagelyksch leven, zyne ouders, die iu eene provinciestad vvoondeu, en het werk, waarmede hij zich bezig hield. De lieer Perronet bewonderde 'den ijver, dien hij by zyne studiën aau den dag legde eu mevrouw kon niet nalaten hem aau te raden zijne gezondheid toch niet door overmatigen i arbeid te krenken. De jonkman dankte zeer beleefd, maar was zeer verwonderd over deze vaderlyke aanbevelingen, waarmede zyne vroegore huisbazeu hem niet verwend hadden, onderieekeude het contract en begaf zich dan uaar zyne kamer. Weldra brandde daar weer de por seleinen lamp met baren gewonen glans, en dit duurde tot den morgen. Eene maaud verliep, en iutusschen was de nieuwsgierigheid der Pet ronets nog meer en meer gestegen. Er werd zelfs in tegenwoordigheid van Amelie van den jonkman gesproken. De lamp had den roep van Stanislas Ménerval op bizondere wijze doen stygen. Men nam aan, dat hij voor het onderhoud zijner arme ouders te zorgen had, eu dan weer beschouwde men hem als een navorscher, een uit vinder, een aanstaand weldoener der menschheid. De heer Perronet ge waagde dagelijks van hem in termen van de diepste bewondering. „Hy moet een lichaam hebbeD van staal," zeide hij. ,,'tls onbegrijpelijk, boe 't mogelijk is. Den gansclien nacht door werkt de jonkinau, en des mor gens komt hy friscb als een hoen naar beneden." 't Moest gezegd worden, trots al zijne bezigheden en zyn buitengewoon druk werk, mocht Stauislas Méuorval zich in een zeer bloeiende gezondheid verbeugen. En daarom zal 't dan ook wel niemand verwonderen, dat men den jongen man als eene zeer ge schikte party voor Amelie begon te beschouwen. Daarvan had men echter nog geen woord tot het meisje gesproken. De lamp boezemde het meisje niet zooveel belangstelling in, doch zij wist steeds een vocrM-endsel .te vinden om op de trap te zyn, M-anneer de huur der van de zesde verdieping naar bo ven ging. Hy kM-am zeer' geregeld thuis, M'ant het geid ontbrak hein om in de stad zyn genoegen te zoeken. Het meisje vond zyu wijze van groe ten allerliefst. Toen de eerste gekomen was, dacht mevrouM' Perronet onwillekeurig.dat hy de huur misschien wel schuldig zou blijven doch neen. hy liet geen dag voorbijgaan, maar betaalde zeer stipt, 't Was blijkbaar een onberis pelijk menseh. Op zekeren avond zeide Amelie, wie de zaak al te lang begon te du ren, tot bare moeder „Beste ma, die beer daarboven moet zich telken avond op zijne eenzame kamers toch vreeselijk vervelen." Mevrouw Perronet ging een licht op. Zij aarzelde niet langer tot haai man te spreken. „Perronet", zeide zy, „het hart on zer dochter heeft gesproken." Stanislas Ménorval M'as ten hoogste verwonderd, toen hij den volgenden dag eene uitnoodiging ontving, om met nog eenige vrienden bij de Perro nets op theevisite te komen. Hy kM*am. toonde zich zeer bemin nelijk, zong enkele liedjes, bogeleidde Amelie op de piano en maakte daarbij onwillekeurig do opmerking, dat zy een allerliefst meisje M'as. Mevrouw Perronet meende bare oogeu niet te kunnen vertrouwer j deze ernstige jonkman, die dagelyk- sche zM'oeger en onvermoeide navor- j scher, zong van liefde en gebroken j hartenHy groeide in hare oogen tot een grooten romanheld, terwjjl zij vol liefde op hare dochter nederstaarde. Mynheer Perronet kon ziju idéé fixe niet kwytrakeu en mompelde tusschea de tanden „Wat moet die man toch eene ge zonde natuur hebben Na dit kleine feestje, dacht hy, zou de jonkman zich toch wel eenige rust gunnen, doch daarin vergiste hy zich zeer. Even als vroeger bleef liet venster van den onvermoeiden zwoe- ger tot den morgen toe verlicht. van de menschen moet ondervinden. In plaats van de diensten te waar- deeren, die ik, als veelzijdig persoon hun bewijs. ben ik veelal de wrijf paal van hun ongenoegen over 't weer of over de temperatuur. Hoe dikwijls hoor ik niet iemand, die naar iniju barometer kijkt, mompelen „al weer op slecht Meerdat ongeluk kige diüg wy'st, geloof" ik. altijd op slecht Meer!' alsof ik iiet helpen kan, dat de barometer in Nederland meestal naar den onplezierigen kant wyst. Ik maak het weer niet, ik on derga bet, net zoo goed als de men schen. Maar myn grootste plaag in den winter dat zijn de jongelui. Nauwe lijks is liet zoo Mat December gewor den, of daar hangen ze om een haver klap met den neus op mijn grooten thermometer aan den kant van 't stadhuis en kijken, of die nog uiet ouder 't vriespunt staat. „Zoo'u iam ding 1" mompelen ze dan als dat niet het geval is. Onbillijke menschen- kiuderenEr is er een, een groote slungel van een jongen, die eiken morgen als by langs mij komt om naar de Hoogere Burgerschool te gaan, kjjkt of het nog haast niet gaat vriezen. Als het hem tegenvalt, dan geeft hy my een schop, ja de ellen dige schopt me. Kou ik hem maar weerom schoppen, maar helaas dat gaat. niet. Ik moet maar onbeweeg lijk blijven staan eu alles verdra gen. Maai- grooten schik heb ik dik wijls, als de ruiten voor myn tbermo- en barometers beslagen zijn en liet nieuwsgierige meosclieu- ras niets zien kan. Dan drukken ze iiuu neuzen plat tegen myn tralies en zien toch niemendal en terwijl ze dan in zichzelf mopperen, heb ik inwendig „stille stik", dat wi, zeggen een groo ten pret. Al zeg ik het zelf, van uiterlijk schoon ben ik niet ontbloot, 't Is waar, mijn voetstuk is wat zwaar maar dat zal wel gedaan zyn als vei ligheidsmaatregel tegen dieven. De wereld is zoo boos tegenwoordig. Maar overigens is myn figuur, neen ze?t u nu zelf, niet zonder elegantie en sierlijkheid. Het lofwerk van boven en de vier geknevelde mannenkoppen, waarvan ik ronduit verklaren moet dat ik Diet weet wat ze voorstellen (of bet moesten myn twee vadeis zijn benevens de vier slanke kolom metjes, waarop het bovengedeelte rust, doen naar ik zeggen zou, mijn duit sche afkomst geen oneer aau. Ze zyn tenminste al zachts zoo sierlijk, als het groote vierkante huis, dat op den hoek van de Groote Houtstraat staat. Uit deze opmerking zal u duidelijk worden, dat ik van nature een op merker ben. Ik heb dan ook feitelijk niet anders te doen en aangezien ik vier oogen heb, een naar den kant van 't Stadhuis, een naar de Barteljoris- straat, een iu de richting van de Groote Kerk eu het vierde in de rich- ting van de Groote Houtstraat, zoo j kan ik vrijwel alles waarnemen, Mat I er op de Groote Markt omgaat, j Je ziet er allerlei meDschen voorbij I komen, 's Morgens vroeg eerst een .enkele slaperige agent van poli- tie, die voorbij komt sukkelen, jMat later komen de melkboerenen de i bakkers met hun karren en hun hon- i den voorby. Vooral de melkboeren Louden er meestal zoo'n groot, sprin gend beest op na, dat my behandelt op de boven aangeduide, oneerbiedige 'manier. Wat doet, zoo heb ik rny- zelven al eens afgevraagd, wat doet Op den eersten familiavond volgde spoedig een tweede, en zoo ging het dan geregeld voort. Amelie en Sta nislas studeerden aardige duetten in, speelden quatremainsen gingen op zekeren dag zelfs naar de Opera Comiqueby welke gelegenheid de jonkman mevrouw Perronet een bou quet en Amelie een zakje met bon bons offreerde. Intusscben wou de heer Perronet, die zich nog steeds een voorzichtig handelsman toonde, inlichtingen in omtrent den persoon van Stanislas Ménorval, en zoo kreeg hy te verne men, dat de jonkman even onberispelijk was in zijne beroepsbezigheden als in zyn huiselijk leven, en dat hem niets ontbrak dan bet noodige kapitaal om zelfstandig te kunnen optreden en een groot vermogen te verwerven. Dat bracht den ouden kruidenier onwillekeurig tot de gedachte: „Daarvoor zou Ameiie's huwelijks- gift zeer geschikt zyu." Alle vrienden der familie, wier oordeel men inwon, vonden den jonk man zeer charmant. Men had hen ook op de hoogte gebracht zyner nachtelijke bezigheden, doch niemand zinspeelde daarop in zyne tegenwoor digheid. Men hield zich vrij algemeen overtuigd, dat hy zich ten behoeve van nooddruftige ouders zoozeer in spande. De jonkman legde intusscben eene groote onbaatzuchtigheid aan den dag Hy had eene sterke neiging voor Amelie opgevat, doch daar hij wist dat zy ryk was, durfde hy haar zyne liefde niet bekennen. Het meisje moest hem dan ook te hulp komen. Zij merkte genoeg wat er in zijn hart omging, en op zekeren avond, toen zij te zamen eene roerende ro mance hadden gezongen, zeide zij op eens, alsof dit de natuurlijkste zaak der 'wereld was: „Maar waarom trouwen we niet?" Hy kleurde hevig, maar haastte zich toch te antwoorden, dat dit zyn innigste wensch was; daar hy echter niets anders bezat dan zijne beschei den betrekking Deze vrijmoedigheid, gevoegd by deu trouwbartigen blik, waarmede hy Amelie in de oogen staarde, wonnen bem geheel en al het hart van het jonge meisje. Het huwelijksfeest werd vastge steld. Gedurend de groote toebereidselen, welke er toen volgden en de dage- lyksche inkoopen, die er moesten ge daan worden, ja zelfs gedurende den nacht voor de bruiloft brandde nog steeds de lamp. „Dat is te erg," meende de beer Perronet, „nu heeft hy geen recht meer zijne gezondheid in de waag schaal te stellen." Gedurende de huwelijksreis had de heer Perronet eindelijk de gelegenheid de kamers van zyn schoonzoon binnen te dringendoch de man was niet weinig verrast, toen hy daar slechts enkele boeken, een paar verroeste pennen en een uitgedroogden inktko ker vond. Hy trachtte zich echter deze opvallende zaak op eene andere wijze te verklaren. Wellicht had de heer Ménorval met het hoofd gewerkt, zonder de vruchten zyner studiën nog aan het papier toe to vertrouwen. Dan greep liy met eene bizondere achting de wonderbare lamp in de hand en droeg deze voorzichtig naar beneden in het vertrek, dat bij tot studeerka mer van zyn schoonzoon bestemd had. Hy wachte nu de terugkomst zijner kinderen ongeduldig af. Eindelyk wareu zy weer daar, stra lend vau geluk, zij een beetje ver moeid van de reis, hy even frischals zoo'n vreedzame melkslijter toch altijd met zoo'n woest gedierte naast zijn wagen 't Eenige nut, dat ik er vaD inzie, is, dat de eene melkboerenhond soms den anderen naar de keel vliegt, maar dat is dan ook alles. De bak kers hebben er ook vaak een bij zich, maar uiet altyd. 't Gebeurt vaak. dat ze in 't donker tegen het schiereiland aanrijden waarop ik geplant ben en gistermorgen gebeurde dat zoo hard, dat de thermometer van den schrik drie graden omhoog ging en de baro meter by vergissing op zeer schoon wees. inplaats van op veranderlijk. Eerst toen ik hun bedarend toesprak, kwamen ze weer in de goede plooi. Wat later, tusscben acht en negen, komen de schoolkinderen en er zijn er by van zoowat iederen leeftijd. Hummels van vijf of zes jaar zie je er onder en ook dames en heeren van zestien en achttien jaar, voor wie ik myn hoed zou afnemen als ik er een op had. Och, och, denk ik dan zoo, wat leeren de hedondaagsche menschen toch een heeleboelHoe is 't moge lijk, dat er nog menschen zijn, die niet eens op een thermometer kunnen kij ken. Zoo kM-am er onlangs een boer voorby, zoo'n echte Aalsmeerder, dat kon je zien, met. wanten aan als een ysbeervel en klompen als schiet- schuiten. 't Vroor juist eeri beetje en hij tuurde lang naar den thermo meter en riep toen tegen ecu ander boert.jp van 't zelfde ras„Harrejen- nig, Kees, 't vriest dat 't. kraokt, wel een en dertig graoden!" Onder de schooljeugd trekt natuurlijk myn eigen leeftijd het meest mijn aan dacht, zestien jaar. Onder de jon gens is er dan nog niet veel aardig heid aande meesten hebben lauge halzen en beenen als droogstokken, Na een genoeglijken avond in de familiekring doorgebracht, trok net jonge paar zich terug. Stanislas vroeg naar zyne lamp. „Wat," riep de vader ontsteld uit, „wilt gy nu alweer aan den arbeid gaan „Aan den arbeid?" herhaalde de schoonzoon met de grootste verba zing. „Hoe komt ge toch op zulke gedachte „Maar is dat dau niet duidelijk ge noeg'? Vraagt ge nu niet alweer naar uwe studeerlamp?" „Naar welke lamp, papa?. ..Naar mijne studeerlamp Ameiie's mau glimlachte even. Hy begon iets te begrijpen. Perronet M-ist niet hoe hy het had, toen zijn schoonzoon daarop in een luiden schaterlach uitbarstte. „Maar dat is in 't geheel geen stu deerlampriep Ménorval eindelijk uit. ,,'t Is niets anders dan eene ge wone alledaagsclie petroleumlamp „Stanislas „SchoonpapaBeste schoon papa, ge moet weten, dat ik 's nachts niet slapen kon zonder licht. Nu kunt gij de lamp noemen gelijk gy Milt. Maar een nachtlamp is heteene nachtlamp is het steeds voor my ge- M-eest. Maar zulke lamp die den gan- scben nacht door brandt heeft voor treffelijke eigenschappen Papa Perronet meende dat hy 'tte Keulen hoorde donderen. „Ongetwijfeld," hernam zijn schoon zoon. „Zjj biedt een veiligheidsmiddel tegen spitsboeven en inbrekers, en Maar zij brandt, loopt men ook by zjjne buren eene goede reputatie op. Meu houdt u voor een vljjtig man, die de nachten aan de studeertafel doorbrengt en God weet, met welke zware werkzaam lieden zich afslooft, terwjjl men rustig te bed ligt en deu slaap der rechtvaardigen slaapt Perronet knipoogde. Dan lachte hij eens even en bood Stanislas de hand. 't Heeft hem nooit berouwd zyn huurder gelukkig gemaakt te hebben, want zoo heeft hjj ook zyne dochter tot 't gelukkigste vrezen der wereld verheven. Grootpapa en grootmama spelen thans vrooljjk met de kleinkinderen. 3 S U m M L A M B Parlementaire Praatjes. Evenals in de Tweede M'as het ook in de Eerste Kamer de Min. van Jast. die een geheele ceel van antM'oorden te geven had. Zeer sterk verkort M'at ik moet doen wijl de Kamer tot na 5 uur doorwerkte luidde 's heeren Gort van der Linden's mededeelingendat hy de intrekking van art. 449 Straf recht (betreffende bet burgerlijk huwe lijk) niet goedkeurde, doch bereid was tot een wjjziging om aan gemoeds bezwaren te gemoet te komen. Ver eenvoudiging der formaliteiten ver- eischte veel studieverzM-akking van de M'aarborgen voor het burg. buw-e- ljjk, grondslag van het familierecht, zou de Min. niet gedoogen. Het was niet zeker of het Hoog Mil. Gerechts hof zou behouden blijven maar ook zonder dat achtte de Min. verbooging zoo mager, maar mét welgevallen kyk ik altjjd naar de meisjes van zestien jaar. Indertijd te Frankfort heb ik menig aardig meisje gezien, maar dat baalt toch niet bjj Haar lem en ik moet zeggen, al ben ik nog niet genaturaliseerd, dat deHol- landsehe vrouw een allerliefste ver schijning is. Tusschen negen en tien komen de ambtenaren van 't stadhuis, met de waardige statigheid die over 't alge meen ten ambtenaar zoo goed staat. „Ha," denk ik dan, „daar gaan ze, die met hun vlugge pennen Haar lem's gemeente-administratie in haar verband weten te houden." Tusschen tien en twaalf is 't overigons stil, deze en gene wandelt eens binnen bij den kapper op den hoek, er komt een vrachtwagen voorby bolderen, maar overigens is myn eenig amuse ment dan de tram. Die stemt me altyd tot groote tevredenheid met mjjn lot. "VVant kyk, ik zou natuur lijk wel eens wat anders willen zien, dan eeuwig en altyd hetzelfde, nu al zestien jaar lang, maar wan neer ik dan kjjk naar een tram- paard en bedenk, dat zoo'u beest den heelen dag niet anders doet dan tusschen twee ijzeren sta ven loopen, enkel en alleen om daarna precies denzelfden weg af te leggen tusschen precies dezelfde sta ven, dau vind ik het toch heelwat eenvoudiger en gemakkelijker om te blijven staan Maar je uu eenmaal staat. 's Middags komen de dames langs mjj been, om inkoopen te doen of een gezicht te zetten alsof ze inkoopen doen. Van te voren kan ik op den barometer zien, of ze zullen komen ja of neen wanueer hy slecht weer van de tractementeu der leden on- noodig. Wegens tijdgebrek kon de Min. niet voldoen aan sommige wenschen, geen herziening beloven van het zee recht. Aan andere wenken (van de hee ren van Lier, Rutgers, e. a.) zou de Min. zoo mogelijk tegemoetkomen. Teu slotte zette de Min. breedvoerig uiteen, waarom de voorstellen der Kon Aca demie van Wetenschappen betreffende de ventilatie der cellulaire gevangenis te Amsterdam hem niet hadden be vredigd. De begrooting werd zoader stem ming goedgekeurd. Ook bjj Binnen]Zaken M'erd vrjj langdurig van gedachten gewisseld. Ik behandel debat en Regeeringsant- woord gelijktijdig. De lieer Godin de Beaufort verzette zich bjj voorbaat tegen een wjjziging der aangenomen wet op de geineentefinanciën omdat die wjjziging, in 's ministers geest doorgevoerd, de gegoede ingezetenen uit de gemeenten zou jagen en omdat bij hei noodig vond met de nu vigeerende M'et eerst eeu jarenlange proef te nemen. De Min. kou aau dien wensch niet voldoen. Indien uit zijn onderzoek bleek dat de pro gressie iets ruimer moest worden ge nomen, dau zou hy dit voorstellen, ook zonder tot het oude stelsel terug te keeren. Verschillende sprekers behandelden landbouwbelangen. De heer Bultman voorstander van een Ministerie van LandbouM-, was voor liet oogenblik reeds dankbaar voor de concentratie dier belangen bjj een departement. Hjj bad er de zoetwatervisschery echter gaarne bijgevoegd gezien, al erkende by de bezM'aren. (Jok de domeinen wenschte hij geheel bjj de nieuwe afdeeling. De heer van Nispen tot Pannerden daarentegen was steeds tegen concentratie van landbouM-be- langen. Om den landbouw te hulp te komeu, zou geen beheer eu geen directeur-generaal baten, maar Was protectie noodig. Deze spreker ver dedigde ook het schrappen van het mond- en klauwzeer uit de ljjst der besmettelijke veeziekten. Natuurlijk, dat de heer Bultman deze rede niet onbeantwoord liet. Hij verdedigde èn landbouwconcentratie én bet behoud van mond- en klauwzeer in de lyst der besmettelijke ziekten, omdat de Keg. anders zwak zou staan tegenover het buitenland. Aan de rede van den beer Bultman sloot zich dan ook het antwoord van den Minister Borgesius geheel aan, op deze beide punten wel te verstaan. Op andere punten deed de Minister nog de heeren van Nispen, Alberda van Ekenstein en Melvill van Lynden bescheid. Facultatief- stelling* van het onderwijs in liet Grieksch aan de Gyinuasia bracht geen verlaging mede van het peil van het gymnasiaal onderM'ijs. Inzake arabaclitsonderwys M'ilde de min. het particulier initiatief steunen. Het maken van gemeentelijke onderwij zers-kweekscholen tot Rijksinstellin gen ging niet; de min. verdedigde het bQheud der normaallessen. Leer plicht M as noodig om het kind te be schermen tegen verwaarloozing, waar tegen de rechtsstaat te waken had. Afschaffing niet, wél wjjziging der drankwet die veel nut stichtte, was van den min. te wachten. Het wetsontwerp werd zonder stem ming aangenomen. Met 38 tegen 4 stemmen M-as dat mede het geval met de wet betref fende het successierecht van goede ren nagelaten door niet-ingezetcnen, nadat de min. van Fin. dezen maat regel verdedigd had tegenover de protesten der heeren v. d. Putte en JSasse uit naam der Indische inge zetenen. Bij „Financiën" vormde de hoofd schotel der beraadslaging een ge- dachtenwisseling over ons muntwe zen. De heer Prins bepleitte daarbjj het goed recht van den gouden stan daard en drong op de ontmunting van zilver aan. Ontkennende dat het bimetallisme een goede verhouding der beide metalen zou brengen, ont kennende, dat van zilver-ontmuuting aanwijst, bljjven ze stilletjes thuis. De menschen in onzen tijd zyn wel bang voor wat slecht weer en dat in weerwil van al de sport die er be oefend wordt. Te vier uur in den winter is het met de wandelaars uit en in den zomer te half zes. Dan wordt het, M ei te verstaan in den zomer, doodstil, vervelend stil tot halfzeven of zeven uur. Dan is rnjju eenige be zigheid, te turen naar de gebouwen om mjj heen en naar mjjn buurman Louwtje, die mjj ook slaat aan te staren, terwijl wij hoewel beiden doofstom geboren in onze weder- keerige blikken eene uitdrukking leggen als „vind jjj het ook op 't oogenblik niét knap vervelend bier 's Avonds heb ik weinig bezoek meer, behalve na twaalven van den een of ander, die half aangeschoten tegen mjj aantuimelt eu zich verbeeldt, dat ik er sinds zestien jaar sta om hem voor ruggesteun te dienen. Dit vind ik hinderlijk, het is een kwel ling in mijn leven, dat anders zoo kwaad niet is. En eeu tweede grief is het me, dat sommige menschen me het neerman-netje noemen. Alsof ik iets lijk op een „mannetje"'. Hier is, dames en heeren, myn visitekaartje Het Weerhuisje van de Groote Markt. p. p. c. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6