De lap les gelote.
In de familie Perronet, bestaande
uit den heer Jules Perronet, een ge
wezen kruidenier, die zyn schaapjes
ojp 't droge had, zijne vrouw Leou-
tice en hunne aanminnige dochter
Amelie, had men zooeven gezamenlijk
gesoupeerd.
Amelie Perronet, die van hare moe
der eene zeer goede opvoeding geno
ten had. hielp het dienstmeisje bij 't
afnemen der tafel. Mevrouw greep
naar haar vrij omvangrijk dagboek,
waarin z\j telken dage al hare uitga
ven met eene uiterste zorg aanteekende,
terwijl de huisheer, na een vluehtigen
blik op den loop der effecten gewor
pen te hebben, aan den warmen baard
in zijn grooten leuningstoel plaats nam,
om zich in de politiek te verdiepen.
By de Perronets bleef' men ook na
't souper in de gewone eetzaal. Dins
dag slechts, wanneer er ontvangen
werd, nam men plaats in den grooten
salon, welke de overige dagen der
week met zijn zorgvuldig overtrokken
meubelen steeds gesloten bleef. Had
men iutusschen in dit heiligdom iets
te verrichten, dan liep men op de top
pen der teenen om het kostbaar tapijt
te spareu.
't Zou echter zeer verkeerd zijn
daar uit te besluiteu, dat de Perronets
gierige lui waren, integendeel waren
zij zeer brave menschen, die zich door
barden arbeid een niet onaardig som
metje bespaard hadden, doch hunne
gebruikeu van vroeger ook thans niet
verlaten konden. Vroeger hielden zij
er geen salon op na en zoo kwam
het, dat zij dien ook niet gebruikten,
toen Papa Perronet voor een rond
sommetje het nieuwe huis iu de Con-
dan.ioestraat had aangekocht.
Reeds driemaal was er een aanbid
der van ae lieve Amelie opgetreden,
doch hare ouders waren zeer wantrou
wend eu niet minder voorzichtig. Zij
hielden zich overtuigd, dat deze lui
meer het oog hadden op de huwelijks
gift van honderdduizend francs en
het schoone huis in de Condaminestraat
dan op hunne dochter: dat zij zich
meer afsloofden voor de tweehonderd
duizend franken, die haar later nog
wachtten, dan voor Amelie.
Zij wilden vooral eene goede keuze
doenmaar toch zagen zy niet zonder
belangstelling naar den waren Jacob
uit, want zij" haakten naar lieve klein
kinderen, die hunnen grijzen ouder
dom konden opvroolijken.
Amelie was gereed met het oprui
men der tafel. Zjj bracht haar vader
een glaasje cognai- en nam dan haar
modejournaal ter hand. Van ty'd tot
tijd, wanneer liet meisje totaal in hare
lectuur scheen verdiept te zijn, wis
selden vader en moeder op baitluiden
toon eeu paar geheimzinnige woorden.
Verhief het kind echter even het hoofd,
dan zwegen zy even spoedig als spra
ken zy over alledaagscne dingen, zon
der eenig belang.
Tegen half tien werd liet zeer stil.
Alle "drie schenen naar iets bizonders
te luisteren. Er werden vaste, regel
matige stappen vernomen op de trap
pen van de eerste tot de zesde ver
dieping. Er werd geen woord gespro
ken, doch alle drie dachten:
„Hij is thuis gekomen."
Eeu oogenblik daarna wenschte
Amelie hare ouders goeden nacht en
trok zich terug.
Zoodra zy alleen waren, wendde de
vader zich lot zyne vrouw.
„Welke bizondere stiptheid!" zeide bij.
„Ja," meende de moeder, t schijnt
werkelijk een voorbeeldig jongmensch
te zijn."
Om tien uur werd er geklopt.
Na een eukel oogenblik trad de por
tierster binnen, die het gas had uit
gedraaid en thans gekomen was om
de huis bezitters verslag te doen van
de gebeurtenissen van den dag.
Deze waren echter van zoo weinig
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCCHI.
Hij deze veroorloof ik my de vrij
heid, uiyzelven aau u voor testelleu.
Ik beo het weerhuisje vaudeGroote
Markt. Hoewel er misschien onder u
zijn. dames en heeren, die ik nog niet
ken. zoo ben i k zeker wel by u allen
bekend. Wanneer ge, de Groote
Markt passeerende, langs den vlucht
heuvel gaat, op oen uitlooper waar
van ik myn standplaats heb, als een
vourtoren op een schiereiland, dan
zal zeker uw oog dikwijls op ray ge
vallen zijn.
Ik ben van duitschen oorsprong
en zag het levenslicht in 1882. Iu
afwijkiug van anderen, die er gewoon
lijk een vader eu een moeder op na
houden, bezat ik alleen twee vaders,
maar dat svareu dan ook mannen van
beteekenis. Het was namelijk niet
minder dan professor Lutlimer, die
my ODtwierp, aan de schooi voor
kunst en nijverheid te Frankfort, wat
blief je terwijl professor Nippoldt
zorgde voor de inslrursenteu, die zich
iu myn lichaam bevinden.
Den lGden Juli 1882, dat is dus
byna zestien jaar geleden, werd ik
neergezet op de plaats waar ik nu
sta. Uit myn Duitsche vaderland weg
gevoerd ben ik om zoo te zeggen als
slaaf verkocht. Zestien jaar lang sta ik
op de Groote Markt, bekeken en aange
gaapt door kleine en groote menschen,
dikwijls hoogst oneerbiedig behandeld,
ook door bonden. Van deze laatsten
nu zal ik niet spreken, maar wel van
de onaangenaamheden die ik soms
belang, dat men het spoedig had over
den nieuwen huurder op de zesde
verdieping, doch zeer zacht, en dan
nog slechts nadat men zich overtuigd
bad, dat de deur vau Ameiie's kamer
goed gesloten was.
„Wel, madame Mayeux, wat weet
gij van hem
„Hy heeft my van morgen nog zijn
petroleumlamp gegeven met verzoek
deze tegen heden avond voor hem te
vullen", antwoordde de vrouw.
..Dat is ongehoordklonk het uit
mevrouw Perronets mond.
Mijnheer schoof eenigszins de ven
stergordijnen ter zijde en keek om
hoog naar een klein raam der zesde
verdieping van een grooten zijvleu
gel.
„Er is al licht," zeide hy.
„Wat een energiemerkte mevrouw
Perronet vol verwondering op. „Maar
hoe ziet er die lamp uit?"
„Een eenvoudige lamp van blauw
porselein."
„De lamp van hen, die werken en
blokken," zeide de heer Perronet op
feesteljjken toon „Kijk daar is
bij," ging de beer des huizes dan weer
voort. „Hy schept een luchtje aan't
open venster. Hy steekt een sigaar
aan."
„Die mag by zich wel gunnen,"
meende mevrouw, „alvorens den nacht
aan zijne werktafel door tebreDgen."
Daarop wendde hy zich weer eens
klaps tot de portierster.
„Denk er aan, madame Mayeux,"
zeide hij„dat gij hem morgen bepaald
tot ons zendt om zyn huurcontract
te teekenen. Goeden nacht
Een uur later was bet gansche buis
in de diepste duisternis gehuld, be
halve het venster op de zesde ver
dieping, dat tot den morgeu helder
verlicht bloef.
Toen des morgens de zoo hare
vriendelijke stralen door het venster
wierp, lag de heer Stanislas Ménor-
val nog in diepen slaap gedompeld
te bed.
Eindelijk ontwaakte by echter en
stond op. Zyn eerste werk was de
nog steeds brandende lamp uit te bla
zen en dan begon hjj ziju eenvoudig
ontbijt gereed te maken. De jonge
man bezat de middelen niet om de
portierster daarvoor op een meer ge
schikte wijze te laten zorgen. Met
tevredenheid in de oogen blikte hy
op zijne lamp.
„Zjj brandt voortreiïelijk," zegt
Stanislas, „ik heb alle redenen om
met het nieuwe systeem tevreden te
zyn."
Dan ging hy opgewekt en welge
moed de trappen af om zich naar zyn
kantoor te begeven, waar bij honderd-
tachtig francs maandgeld trok.
Toen de portierster hem zeide, dat
het in dit huis gebruikelijk was het
huurcontract bij den eigenaar zelf te
teekenen, antwoordde bij
„Goed, ik zal van avond by hem
binnenloopen."
Eq hy ging heen zonder bet hoofd
nog om te wenden. Had hij dit echter
gedaan, dan zou bij bemerkt hebben,
dat hem uit Ameiie's venster een
bruin kopje nastaarde. En hadde hij
geweten, wat dit bruine kopje van
hem dacht, dan zou hy zeker aan
een zeker gevoel van trots geen weer
stand hebben geboden.
„Werkelijk, een flinke jongen!"
zeide bet meisje.
En dat was hij inderdaad, groot
en slank gebonwd, met bruine haren
en een verlokkelijk kneveltje, 't
Schoonste van al waren echter zijne
oogen, waarin eene gansche wereld
van goedheid te lezen stond.
Op zyn bureau was bij 't eerst aan
wezig. en toen zyn collega's binnen
traden, vroegen zij hem of bij in zyn
nieuwe woning tevreden was.
„Bizonder," antwoordde bij. „Een
zeer stil huis, en gedurende den nacht
volkomen rust."
Den gansclien dag door werkte hy
onverdroten voort, zonder aan iets
anders te denken dan aan zyn arbeid,
't Eenige, M aarmede hy zich evenals
alle overige dagen nu en dan eens
bezighield, was de stille hoop, dat op
het einde des jaars zya salaris op
tweehonderd francs zou gebracht
worden.
Des avonds, na zijn eenvoudig,
maar krachtig maal gebruikt te heb
ben, klopte hij by de Perronets aan,
om even liet huurcontract te teekenen,
overtuigd, dat hy daar niets anders
te doen had. De jonkman had er geen
idee van, dat liy in zoo hooge mate
de nieuwsgierigheid van het drietal
Perronets had opgewekt.
Men bracht hem in den salon, die,
als op de hoogste feestdagen, helder
verlicht was.
De heer en mevrouw Perronet, die
hem daar reeds wachtten, en Amelie,
die achter eene porfiere stond, von
den dat zyn optreden niets te wen-
sclieu overliet.
.Stanislas werd zeer druk uitgevraagd
over zijn dagelyksch leven, zyne ouders,
die iu eene provinciestad vvoondeu, en
het werk, waarmede hij zich bezig
hield. De lieer Perronet bewonderde
'den ijver, dien hij by zyne studiën
aau den dag legde eu mevrouw kon
niet nalaten hem aau te raden zijne
gezondheid toch niet door overmatigen
i arbeid te krenken.
De jonkman dankte zeer beleefd,
maar was zeer verwonderd over deze
vaderlyke aanbevelingen, waarmede
zyne vroegore huisbazeu hem niet
verwend hadden, onderieekeude het
contract en begaf zich dan uaar zyne
kamer.
Weldra brandde daar weer de por
seleinen lamp met baren gewonen
glans, en dit duurde tot den morgen.
Eene maaud verliep, en iutusschen
was de nieuwsgierigheid der Pet ronets
nog meer en meer gestegen. Er werd
zelfs in tegenwoordigheid van Amelie
van den jonkman gesproken.
De lamp had den roep van Stanislas
Ménerval op bizondere wijze doen
stygen. Men nam aan, dat hij voor
het onderhoud zijner arme ouders te
zorgen had, eu dan weer beschouwde
men hem als een navorscher, een uit
vinder, een aanstaand weldoener der
menschheid. De heer Perronet ge
waagde dagelijks van hem in termen
van de diepste bewondering.
„Hy moet een lichaam hebbeD van
staal," zeide hij. ,,'tls onbegrijpelijk,
boe 't mogelijk is. Den gansclien nacht
door werkt de jonkinau, en des mor
gens komt hy friscb als een hoen naar
beneden."
't Moest gezegd worden, trots al
zijne bezigheden en zyn buitengewoon
druk werk, mocht Stauislas Méuorval
zich in een zeer bloeiende gezondheid
verbeugen. En daarom zal 't dan ook
wel niemand verwonderen, dat men
den jongen man als eene zeer ge
schikte party voor Amelie begon te
beschouwen.
Daarvan had men echter nog geen
woord tot het meisje gesproken.
De lamp boezemde het meisje niet
zooveel belangstelling in, doch zij wist
steeds een vocrM-endsel .te vinden om
op de trap te zyn, M-anneer de huur
der van de zesde verdieping naar bo
ven ging. Hy kM-am zeer' geregeld
thuis, M'ant het geid ontbrak hein om
in de stad zyn genoegen te zoeken.
Het meisje vond zyu wijze van groe
ten allerliefst.
Toen de eerste gekomen was, dacht
mevrouM' Perronet onwillekeurig.dat
hy de huur misschien wel schuldig
zou blijven doch neen. hy liet geen
dag voorbijgaan, maar betaalde zeer
stipt, 't Was blijkbaar een onberis
pelijk menseh.
Op zekeren avond zeide Amelie,
wie de zaak al te lang begon te du
ren, tot bare moeder
„Beste ma, die beer daarboven moet
zich telken avond op zijne eenzame
kamers toch vreeselijk vervelen."
Mevrouw Perronet ging een licht
op. Zij aarzelde niet langer tot haai
man te spreken.
„Perronet", zeide zy, „het hart on
zer dochter heeft gesproken."
Stanislas Ménorval M'as ten hoogste
verwonderd, toen hij den volgenden
dag eene uitnoodiging ontving, om
met nog eenige vrienden bij de Perro
nets op theevisite te komen.
Hy kM*am. toonde zich zeer bemin
nelijk, zong enkele liedjes, bogeleidde
Amelie op de piano en maakte daarbij
onwillekeurig do opmerking, dat zy
een allerliefst meisje M'as.
Mevrouw Perronet meende bare
oogeu niet te kunnen vertrouwer
j deze ernstige jonkman, die dagelyk-
sche zM'oeger en onvermoeide navor-
j scher, zong van liefde en gebroken
j hartenHy groeide in hare oogen tot
een grooten romanheld, terwjjl zij vol
liefde op hare dochter nederstaarde.
Mynheer Perronet kon ziju idéé fixe
niet kwytrakeu en mompelde tusschea
de tanden
„Wat moet die man toch eene ge
zonde natuur hebben
Na dit kleine feestje, dacht hy, zou
de jonkman zich toch wel eenige
rust gunnen, doch daarin vergiste hy
zich zeer. Even als vroeger bleef liet
venster van den onvermoeiden zwoe-
ger tot den morgen toe verlicht.
van de menschen moet ondervinden.
In plaats van de diensten te waar-
deeren, die ik, als veelzijdig persoon
hun bewijs. ben ik veelal de wrijf
paal van hun ongenoegen over 't
weer of over de temperatuur. Hoe
dikwijls hoor ik niet iemand, die naar
iniju barometer kijkt, mompelen „al
weer op slecht Meerdat ongeluk
kige diüg wy'st, geloof" ik. altijd op
slecht Meer!' alsof ik iiet helpen
kan, dat de barometer in Nederland
meestal naar den onplezierigen kant
wyst. Ik maak het weer niet, ik on
derga bet, net zoo goed als de men
schen.
Maar myn grootste plaag in den
winter dat zijn de jongelui. Nauwe
lijks is liet zoo Mat December gewor
den, of daar hangen ze om een haver
klap met den neus op mijn grooten
thermometer aan den kant van 't
stadhuis en kijken, of die nog uiet
ouder 't vriespunt staat. „Zoo'u iam
ding 1" mompelen ze dan als dat niet
het geval is. Onbillijke menschen-
kiuderenEr is er een, een groote
slungel van een jongen, die eiken
morgen als by langs mij komt om
naar de Hoogere Burgerschool te
gaan, kjjkt of het nog haast niet gaat
vriezen. Als het hem tegenvalt, dan
geeft hy my een schop, ja de ellen
dige schopt me. Kou ik hem maar
weerom schoppen, maar helaas dat
gaat. niet. Ik moet maar onbeweeg
lijk blijven staan eu alles verdra
gen. Maai- grooten schik heb ik dik
wijls, als de ruiten voor myn
tbermo- en barometers beslagen
zijn en liet nieuwsgierige meosclieu-
ras niets zien kan. Dan drukken ze
iiuu neuzen plat tegen myn tralies en
zien toch niemendal en terwijl ze dan
in zichzelf mopperen, heb ik inwendig
„stille stik", dat wi, zeggen een groo
ten pret.
Al zeg ik het zelf, van uiterlijk
schoon ben ik niet ontbloot, 't Is
waar, mijn voetstuk is wat zwaar
maar dat zal wel gedaan zyn als vei
ligheidsmaatregel tegen dieven. De
wereld is zoo boos tegenwoordig.
Maar overigens is myn figuur, neen
ze?t u nu zelf, niet zonder elegantie
en sierlijkheid. Het lofwerk van boven
en de vier geknevelde mannenkoppen,
waarvan ik ronduit verklaren moet
dat ik Diet weet wat ze voorstellen
(of bet moesten myn twee vadeis
zijn benevens de vier slanke kolom
metjes, waarop het bovengedeelte rust,
doen naar ik zeggen zou, mijn duit
sche afkomst geen oneer aau. Ze zyn
tenminste al zachts zoo sierlijk, als
het groote vierkante huis, dat op den
hoek van de Groote Houtstraat staat.
Uit deze opmerking zal u duidelijk
worden, dat ik van nature een op
merker ben. Ik heb dan ook feitelijk
niet anders te doen en aangezien ik
vier oogen heb, een naar den kant van
't Stadhuis, een naar de Barteljoris-
straat, een iu de richting van de
Groote Kerk eu het vierde in de rich-
ting van de Groote Houtstraat, zoo
j kan ik vrijwel alles waarnemen, Mat
I er op de Groote Markt omgaat,
j Je ziet er allerlei meDschen voorbij
I komen, 's Morgens vroeg eerst een
.enkele slaperige agent van poli-
tie, die voorbij komt sukkelen,
jMat later komen de melkboerenen de
i bakkers met hun karren en hun hon-
i den voorby. Vooral de melkboeren
Louden er meestal zoo'n groot, sprin
gend beest op na, dat my behandelt
op de boven aangeduide, oneerbiedige
'manier. Wat doet, zoo heb ik rny-
zelven al eens afgevraagd, wat doet
Op den eersten familiavond volgde
spoedig een tweede, en zoo ging het
dan geregeld voort. Amelie en Sta
nislas studeerden aardige duetten in,
speelden quatremainsen gingen op
zekeren dag zelfs naar de Opera
Comiqueby welke gelegenheid de
jonkman mevrouw Perronet een bou
quet en Amelie een zakje met bon
bons offreerde.
Intusscben wou de heer Perronet,
die zich nog steeds een voorzichtig
handelsman toonde, inlichtingen in
omtrent den persoon van Stanislas
Ménorval, en zoo kreeg hy te verne
men, dat de jonkman even onberispelijk
was in zijne beroepsbezigheden als
in zyn huiselijk leven, en dat hem
niets ontbrak dan bet noodige kapitaal
om zelfstandig te kunnen optreden
en een groot vermogen te verwerven.
Dat bracht den ouden kruidenier
onwillekeurig tot de gedachte:
„Daarvoor zou Ameiie's huwelijks-
gift zeer geschikt zyu."
Alle vrienden der familie, wier
oordeel men inwon, vonden den jonk
man zeer charmant. Men had hen
ook op de hoogte gebracht zyner
nachtelijke bezigheden, doch niemand
zinspeelde daarop in zyne tegenwoor
digheid. Men hield zich vrij algemeen
overtuigd, dat hy zich ten behoeve
van nooddruftige ouders zoozeer in
spande.
De jonkman legde intusscben eene
groote onbaatzuchtigheid aan den dag
Hy had eene sterke neiging voor
Amelie opgevat, doch daar hij wist
dat zy ryk was, durfde hy haar zyne
liefde niet bekennen.
Het meisje moest hem dan ook te
hulp komen.
Zij merkte genoeg wat er in zijn
hart omging, en op zekeren avond,
toen zij te zamen eene roerende ro
mance hadden gezongen, zeide zij op
eens, alsof dit de natuurlijkste zaak
der 'wereld was:
„Maar waarom trouwen we niet?"
Hy kleurde hevig, maar haastte
zich toch te antwoorden, dat dit zyn
innigste wensch was; daar hy echter
niets anders bezat dan zijne beschei
den betrekking
Deze vrijmoedigheid, gevoegd by
deu trouwbartigen blik, waarmede hy
Amelie in de oogen staarde, wonnen
bem geheel en al het hart van het
jonge meisje.
Het huwelijksfeest werd vastge
steld.
Gedurend de groote toebereidselen,
welke er toen volgden en de dage-
lyksche inkoopen, die er moesten ge
daan worden, ja zelfs gedurende den
nacht voor de bruiloft brandde nog
steeds de lamp.
„Dat is te erg," meende de beer
Perronet, „nu heeft hy geen recht
meer zijne gezondheid in de waag
schaal te stellen."
Gedurende de huwelijksreis had de
heer Perronet eindelijk de gelegenheid
de kamers van zyn schoonzoon binnen
te dringendoch de man was niet
weinig verrast, toen hy daar slechts
enkele boeken, een paar verroeste
pennen en een uitgedroogden inktko
ker vond. Hy trachtte zich echter
deze opvallende zaak op eene andere
wijze te verklaren. Wellicht had de
heer Ménorval met het hoofd gewerkt,
zonder de vruchten zyner studiën nog
aan het papier toe to vertrouwen. Dan
greep liy met eene bizondere achting
de wonderbare lamp in de hand en
droeg deze voorzichtig naar beneden
in het vertrek, dat bij tot studeerka
mer van zyn schoonzoon bestemd had.
Hy wachte nu de terugkomst zijner
kinderen ongeduldig af.
Eindelyk wareu zy weer daar, stra
lend vau geluk, zij een beetje ver
moeid van de reis, hy even frischals
zoo'n vreedzame melkslijter toch altijd
met zoo'n woest gedierte naast zijn
wagen 't Eenige nut, dat ik er vaD
inzie, is, dat de eene melkboerenhond
soms den anderen naar de keel vliegt,
maar dat is dan ook alles. De bak
kers hebben er ook vaak een bij zich,
maar uiet altyd. 't Gebeurt vaak. dat
ze in 't donker tegen het schiereiland
aanrijden waarop ik geplant ben en
gistermorgen gebeurde dat zoo hard,
dat de thermometer van den schrik
drie graden omhoog ging en de baro
meter by vergissing op zeer schoon
wees. inplaats van op veranderlijk.
Eerst toen ik hun bedarend toesprak,
kwamen ze weer in de goede plooi.
Wat later, tusscben acht en negen,
komen de schoolkinderen en er zijn
er by van zoowat iederen leeftijd.
Hummels van vijf of zes jaar zie je
er onder en ook dames en heeren van
zestien en achttien jaar, voor wie ik
myn hoed zou afnemen als ik er een
op had. Och, och, denk ik dan zoo,
wat leeren de hedondaagsche menschen
toch een heeleboelHoe is 't moge
lijk, dat er nog menschen zijn, die niet
eens op een thermometer kunnen kij
ken. Zoo kM-am er onlangs een boer
voorby, zoo'n echte Aalsmeerder, dat
kon je zien, met. wanten aan als een
ysbeervel en klompen als schiet-
schuiten. 't Vroor juist eeri beetje en
hij tuurde lang naar den thermo
meter en riep toen tegen ecu ander
boert.jp van 't zelfde ras„Harrejen-
nig, Kees, 't vriest dat 't. kraokt,
wel een en dertig graoden!" Onder de
schooljeugd trekt natuurlijk myn
eigen leeftijd het meest mijn aan
dacht, zestien jaar. Onder de jon
gens is er dan nog niet veel aardig
heid aande meesten hebben lauge
halzen en beenen als droogstokken,
Na een genoeglijken avond in de
familiekring doorgebracht, trok net
jonge paar zich terug.
Stanislas vroeg naar zyne lamp.
„Wat," riep de vader ontsteld uit,
„wilt gy nu alweer aan den arbeid
gaan
„Aan den arbeid?" herhaalde de
schoonzoon met de grootste verba
zing. „Hoe komt ge toch op zulke
gedachte
„Maar is dat dau niet duidelijk ge
noeg'? Vraagt ge nu niet alweer naar
uwe studeerlamp?"
„Naar welke lamp, papa?. ..Naar
mijne studeerlamp
Ameiie's mau glimlachte even. Hy
begon iets te begrijpen.
Perronet M-ist niet hoe hy het had,
toen zijn schoonzoon daarop in een
luiden schaterlach uitbarstte.
„Maar dat is in 't geheel geen stu
deerlampriep Ménorval eindelijk
uit. ,,'t Is niets anders dan eene ge
wone alledaagsclie petroleumlamp
„Stanislas
„SchoonpapaBeste schoon
papa, ge moet weten, dat ik 's nachts
niet slapen kon zonder licht. Nu kunt
gij de lamp noemen gelijk gy Milt.
Maar een nachtlamp is heteene
nachtlamp is het steeds voor my ge-
M-eest. Maar zulke lamp die den gan-
scben nacht door brandt heeft voor
treffelijke eigenschappen
Papa Perronet meende dat hy 'tte
Keulen hoorde donderen.
„Ongetwijfeld," hernam zijn schoon
zoon. „Zjj biedt een veiligheidsmiddel
tegen spitsboeven en inbrekers, en
Maar zij brandt, loopt men ook by
zjjne buren eene goede reputatie op.
Meu houdt u voor een vljjtig man,
die de nachten aan de studeertafel
doorbrengt en God weet, met welke
zware werkzaam lieden zich afslooft,
terwjjl men rustig te bed ligt en deu
slaap der rechtvaardigen slaapt
Perronet knipoogde.
Dan lachte hij eens even en bood
Stanislas de hand.
't Heeft hem nooit berouwd zyn
huurder gelukkig gemaakt te hebben,
want zoo heeft hjj ook zyne dochter
tot 't gelukkigste vrezen der wereld
verheven.
Grootpapa en grootmama spelen
thans vrooljjk met de kleinkinderen.
3 S U m M L A M B
Parlementaire Praatjes.
Evenals in de Tweede M'as het ook
in de Eerste Kamer de Min. van Jast.
die een geheele ceel van antM'oorden
te geven had.
Zeer sterk verkort M'at ik moet
doen wijl de Kamer tot na 5 uur
doorwerkte luidde 's heeren Gort
van der Linden's mededeelingendat
hy de intrekking van art. 449 Straf
recht (betreffende bet burgerlijk huwe
lijk) niet goedkeurde, doch bereid was
tot een wjjziging om aan gemoeds
bezwaren te gemoet te komen. Ver
eenvoudiging der formaliteiten ver-
eischte veel studieverzM-akking van
de M'aarborgen voor het burg. buw-e-
ljjk, grondslag van het familierecht,
zou de Min. niet gedoogen. Het was
niet zeker of het Hoog Mil. Gerechts
hof zou behouden blijven maar ook
zonder dat achtte de Min. verbooging
zoo mager, maar mét welgevallen
kyk ik altjjd naar de meisjes van
zestien jaar. Indertijd te Frankfort
heb ik menig aardig meisje gezien,
maar dat baalt toch niet bjj Haar
lem en ik moet zeggen, al ben ik
nog niet genaturaliseerd, dat deHol-
landsehe vrouw een allerliefste ver
schijning is.
Tusschen negen en tien komen de
ambtenaren van 't stadhuis, met de
waardige statigheid die over 't alge
meen ten ambtenaar zoo goed staat.
„Ha," denk ik dan, „daar gaan ze,
die met hun vlugge pennen Haar
lem's gemeente-administratie in haar
verband weten te houden." Tusschen
tien en twaalf is 't overigons stil,
deze en gene wandelt eens binnen
bij den kapper op den hoek, er komt
een vrachtwagen voorby bolderen,
maar overigens is myn eenig amuse
ment dan de tram. Die stemt me
altyd tot groote tevredenheid met
mjjn lot. "VVant kyk, ik zou natuur
lijk wel eens wat anders willen zien,
dan eeuwig en altyd hetzelfde, nu
al zestien jaar lang, maar wan
neer ik dan kjjk naar een tram-
paard en bedenk, dat zoo'u beest
den heelen dag niet anders doet
dan tusschen twee ijzeren sta
ven loopen, enkel en alleen om
daarna precies denzelfden weg af te
leggen tusschen precies dezelfde sta
ven, dau vind ik het toch heelwat
eenvoudiger en gemakkelijker om te
blijven staan Maar je uu eenmaal
staat.
's Middags komen de dames langs
mjj been, om inkoopen te doen of een
gezicht te zetten alsof ze inkoopen
doen. Van te voren kan ik op den
barometer zien, of ze zullen komen
ja of neen wanueer hy slecht weer
van de tractementeu der leden on-
noodig.
Wegens tijdgebrek kon de Min.
niet voldoen aan sommige wenschen,
geen herziening beloven van het zee
recht. Aan andere wenken (van de hee
ren van Lier, Rutgers, e. a.) zou de
Min. zoo mogelijk tegemoetkomen. Teu
slotte zette de Min. breedvoerig uiteen,
waarom de voorstellen der Kon Aca
demie van Wetenschappen betreffende
de ventilatie der cellulaire gevangenis
te Amsterdam hem niet hadden be
vredigd.
De begrooting werd zoader stem
ming goedgekeurd.
Ook bjj Binnen]Zaken M'erd vrjj
langdurig van gedachten gewisseld.
Ik behandel debat en Regeeringsant-
woord gelijktijdig. De lieer Godin
de Beaufort verzette zich bjj voorbaat
tegen een wjjziging der aangenomen
wet op de geineentefinanciën omdat
die wjjziging, in 's ministers geest
doorgevoerd, de gegoede ingezetenen
uit de gemeenten zou jagen en omdat
bij hei noodig vond met de nu
vigeerende M'et eerst eeu jarenlange
proef te nemen. De Min. kou
aau dien wensch niet voldoen. Indien
uit zijn onderzoek bleek dat de pro
gressie iets ruimer moest worden ge
nomen, dau zou hy dit voorstellen,
ook zonder tot het oude stelsel terug
te keeren.
Verschillende sprekers behandelden
landbouwbelangen. De heer Bultman
voorstander van een Ministerie van
LandbouM-, was voor liet oogenblik
reeds dankbaar voor de concentratie
dier belangen bjj een departement. Hjj
bad er de zoetwatervisschery echter
gaarne bijgevoegd gezien, al erkende
by de bezM'aren. (Jok de domeinen
wenschte hij geheel bjj de nieuwe
afdeeling. De heer van Nispen tot
Pannerden daarentegen was steeds
tegen concentratie van landbouM-be-
langen. Om den landbouw te hulp
te komeu, zou geen beheer eu geen
directeur-generaal baten, maar Was
protectie noodig. Deze spreker ver
dedigde ook het schrappen van het
mond- en klauwzeer uit de ljjst der
besmettelijke veeziekten. Natuurlijk,
dat de heer Bultman deze rede niet
onbeantwoord liet. Hij verdedigde èn
landbouwconcentratie én bet behoud
van mond- en klauwzeer in de lyst der
besmettelijke ziekten, omdat de Keg.
anders zwak zou staan tegenover
het buitenland. Aan de rede van den
beer Bultman sloot zich dan ook het
antwoord van den Minister Borgesius
geheel aan, op deze beide punten wel te
verstaan. Op andere punten deed de
Minister nog de heeren van Nispen,
Alberda van Ekenstein en Melvill
van Lynden bescheid. Facultatief-
stelling* van het onderwijs in liet
Grieksch aan de Gyinuasia bracht
geen verlaging mede van het peil van
het gymnasiaal onderM'ijs. Inzake
arabaclitsonderwys M'ilde de min. het
particulier initiatief steunen. Het
maken van gemeentelijke onderwij
zers-kweekscholen tot Rijksinstellin
gen ging niet; de min. verdedigde
het bQheud der normaallessen. Leer
plicht M as noodig om het kind te be
schermen tegen verwaarloozing, waar
tegen de rechtsstaat te waken had.
Afschaffing niet, wél wjjziging der
drankwet die veel nut stichtte, was
van den min. te wachten.
Het wetsontwerp werd zonder stem
ming aangenomen.
Met 38 tegen 4 stemmen M-as dat
mede het geval met de wet betref
fende het successierecht van goede
ren nagelaten door niet-ingezetcnen,
nadat de min. van Fin. dezen maat
regel verdedigd had tegenover de
protesten der heeren v. d. Putte en
JSasse uit naam der Indische inge
zetenen.
Bij „Financiën" vormde de hoofd
schotel der beraadslaging een ge-
dachtenwisseling over ons muntwe
zen. De heer Prins bepleitte daarbjj
het goed recht van den gouden stan
daard en drong op de ontmunting
van zilver aan. Ontkennende dat het
bimetallisme een goede verhouding
der beide metalen zou brengen, ont
kennende, dat van zilver-ontmuuting
aanwijst, bljjven ze stilletjes thuis.
De menschen in onzen tijd zyn wel
bang voor wat slecht weer en dat in
weerwil van al de sport die er be
oefend wordt. Te vier uur in den
winter is het met de wandelaars uit
en in den zomer te half zes. Dan wordt
het, M ei te verstaan in den zomer,
doodstil, vervelend stil tot halfzeven
of zeven uur. Dan is rnjju eenige be
zigheid, te turen naar de gebouwen
om mjj heen en naar mjjn buurman
Louwtje, die mjj ook slaat aan te
staren, terwijl wij hoewel beiden
doofstom geboren in onze weder-
keerige blikken eene uitdrukking
leggen als „vind jjj het ook op 't
oogenblik niét knap vervelend bier
's Avonds heb ik weinig bezoek
meer, behalve na twaalven van den
een of ander, die half aangeschoten
tegen mjj aantuimelt eu zich verbeeldt,
dat ik er sinds zestien jaar sta om
hem voor ruggesteun te dienen. Dit
vind ik hinderlijk, het is een kwel
ling in mijn leven, dat anders zoo
kwaad niet is. En eeu tweede grief
is het me, dat sommige menschen me
het neerman-netje noemen. Alsof ik
iets lijk op een „mannetje"'. Hier is,
dames en heeren, myn visitekaartje
Het Weerhuisje
van de Groote Markt.
p. p. c.
FIDELIO.