Het was korten tyd voor de Re
volutie.
Te Brienne leefde toen een jonk
man, die daar zyn militaire opleiding
genoot, en die zich 's avonds op zyn
kamer altijd vermaakte met tinnen
infanteristen te doen manoeuvreeren
Iedereen spotte daarmee, maar zon
der zich aan die spotternijen te sto
ren, genoot hij op het gezicht van
zijn op slagorde geschaarde soldaten,
en in vervoering leidde by hen naar
denkbeeldige overwinningen.
Zyn schoolmakkers noemden hem
een krankzinnige, een overprikkelde
of een dwaas. Hy hoorde hen met
groote droomende oogen aan, maar
dan glimlachend, leidde hy zyn pop
pen legertje verder.
Het was ook zyn eenigst genot;
ernstig, als geen ander, werkte hy
tot zelfs onaer zyn vrije oren, den
ganscheu dag door.
En zoodra het avond was, haalde
hy de soldaatjes uit hun doos te
voorschijn, sprak tot hen als waren
zjj levende wezens en deed hen de
revue passeeren.
Op zekeren avond, toen hy over
dag nog harder dan gewoonlijk ge
werkt had, deed de jonge man met
een zekere loomheid zyn
hun manoeuvres uitvoeren.
Hy was zichtbaar afgemat.
Toen zag by, gebogen over zijn
tafel, een der tinnen soldaatjes zich
tot een kameraad keeren. en hoorde
hy het met zachte stem deze enkele
woorden zeggen
Het schijnt, dat de keizer van
avond erg vermoeid is...
De jonge man sidderde. Hy wreef
zich de oogen, in de meening te
droomentoch niet, hy was goed
wakker.
Ik zal een vlaag van zinsver
bijstering gehad hebben, dacht hij.
Hy nam zyn soldaatjes op, en borg
hen, een voor een, in hunne doozen.
Toen de doozen gesloten waren,
dacht de jonge man er aan te gaan
siapen.
Hy zou in het bed stappen toen hij
achter zich een poppenstemmetje
boorde fluisteren:
De Keizer is van avond erg
vermoeid.
Hy keerde zich om, maar zag dat
hy alleen was.
Lichtelijk verschrikt, zei hij drie
woorden
Wie heeft gesproken
Ik, fluisterde een stemmetje.
Wie is ik?
Ik heb geen naam. Ik ben maar
een klein tinnen soldaatje.
De jonge man beschouwde onthutst
de over de tafel vprspreide doozen
met soldaten, en zag toen zeer duide
lijk, dat een der deksels opgelicht
werd.
Hy kwam dichterbij, en bemerkte,
recht staande op zyn liggende kame
raden, een tinnen soldaatje, dat hem
aankeek en het militaire saluut maakte.
De jonge man wierp zich toen op
zijn bedniets wilde hij meer zien,
noch hooren by voelde, dathjj
kraukzinnig zou worden.
Eenige jaren later, was de jonge
man kapitein der artillerie.
Te Toulon streed hy tegen de
Eugelschenhy onderscheidde zich
onder de dappersten van het leger,
deed zijn troepen verstomd staan door
zyn stoutmoedigheid en zijn doorzicht,
en verbaasde zyn meerderen door zijn
moed en scherpzinnigheid.
Na eenige weken werd Toulon in
genomen, de overwinnaars trokken de
stad binnen, en dien avond genoot de
jonge kapitein, voor het eerst ge
durende den veldtocht, een rnstigen
slaap
Dat hy, die gewoon was in volle
wapenrusting te gaan slapen, en bij
het minste gerucht ontwaakte, in
zulken diepen slaap lag?
Dat kwam, wyl zyn taak volbracht
was; hij had wel het recht nu wat
nit te rusten.
Maar gedurende dien nacht droom
de hij, dat hy in Brienne was en
met zyn tinnen soldaatjes speelde;
en hy zag zeer duidelijk een zyner
infanteristjes voor hem het militaire
saluut maken en hoorde het zeggen:
De Keizer is erg vermoeid van
avond.
De kapitein werd wakker en wreef
zich de oogen uit; het was klaar
dag.
Hy stond op, kleedde zich aan
ging uit, en droomend, lispelde hy:
KeizerKeizerZou
het mogelijk zijn?Zou het tin
nen soldaatje waarheid spreken?
En ziet, hy hoorde een stemmetje
aan zyn zyde fluisteren:
Het tinnen soldaatje kan zich
niet vergissen.
Hy wendde zich naar den kant,
van waar het stemmetje kwam, en
bemerkte leunend tegen een keisteen
een tinnen soldaatje, die hem groette
en strak aankeek.
Een seconde later was de ver
schijning verdwenen.
De leerling van Brienne, de kapi
tein van Toulon, Napoleon Bonaparte
is Keizer. Dien morgen is hy ge
kroond, dien avond beeft hy de ge
zanten der mogendheden en de gene
raals zijner legers ontvangen. Hy is
uitgeput.
Onmiddellijk grenzend aan zyne
rijke receptiekamer, is eene kleine
eei, slechts gemeubeld met een veld
bed en een stoel.
Terwijl hy het groote paradebed
versmaadt, gaat de keizer ter ruste
in zyn cel. Daar kan hy ten minste
rustig slapen.
En hy sluimert in.
En plotseling ontwaart hy iii een
droom, zijn tinnen soldaatje van vroe
ger, die nogmaals fluistert:
De Keizer is erg vermoeid van
avond.
En de Keizer siddert.
En by vraagt
Wie heeft gesproken?
Ik. fiaistert een stemmetje.
Wie is ik
Ik heb geen naam, ik ben maar
een klein tinnen soldaatje.
De Keizer deukt een oogenblik na,
en zegt dan eensklaps
Je hebt geen naam, wil je er
een hebben
Dat wil ik wel, Sire.
Welnuge zult l'Etoile heeten.
Dat wil ik wel, Sire, maar wat
zal ik zyn
Ge zult dienen als soldaat in
myn oude lyfwacht.
Dat wil ik wel, Sire, maar
waarvoor zal ik dienen
De Keizer dacht na en zeide
Waarvoor je dienen zult? Om
te strijdea zonder ooit een woord te
spreken.
Sire, zei het tinnen soldaatje,
ik zal strijden en nooit een woord
spreken. Maar dit verwittig ik U.
dat ik in myn stervensuur een laatste
maal zal spreken....
En ik zal u zeggen, dat, wat ik U
zoo dikwyls gezegd heb: „De Kei
zer is erg vermoeid van avond."
Als ik u dat zal zeggen ben ik op
het punt van te sterven en zyt gy
het oogenblik naby, overwonnen te
worden."
De soldaat zweeg, de Keizer sliep
door, maar droomde niet meer.
Toen de Keizer eenige das-en later
zyn oude lyfwacht inspecteerde, be
merkte hy een uieuweu recruut.
Dat verwonderde hem en hy vroeg
aan den Kolonel wie die soldaat was.
Maar u kent hem toch Sire, hij
heet l'Etoile. en hy kwam my verzoe
ken in het regiment opgenomen te
worden met een door U onderteekeud
briefje.
Onthutst naderde de Keizer den
soldaat
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCCVII1.
Toen ik dezer lagen even op het
Stadhuis moest wachten, beb ik een
praatje gemaakt met Koper, den eer
sten bode. By die gelegenheid kwam
ik te weten, dat deze stadhuis-vete
raan ai zeven en dertig jaar in dienst
van de gemeente is, waarvan drie en
twintig als bode. „En wat heb je dan
die andere veertien jaar voor de ge
meente gedaan. Koper?" vroeg ik.
En ge randt het in geeD zessen
de vreedzame, bedaarde Koper is voor
zijn bodeloopbaan agent van politie
geweest.
Maar in dien tyd was de politie,
naar het scliynt, een heclwat rustiger
vak dan tegenwoordig. „Toen ik
aankwam", zei Koper, „werd juist het
korps agenten gebracht van tien op
twaalf en bnrgemeester Fock liet me
by zich aan huis komen in de Zijl
straat en zei„Koper, ik heb je be-
Bocmd tot agent van politie tweede
klasse". Toen werden er juist ook twee
inspecteurs benoemd, want die waren
er vroeger niet."
Ik was juist bezig me erover le
verwonderen, dat twaalf man onder
een commissaris cn twee inspecteurs
dag en nacht de orde hadden kunnen
handhaven in een stad van (toen) om
streeks 35000 zielen, toen ik bedacht,
dat in die dagen de nachtwachts nog
bestonden. „Ja", zei Koper, „er waren
er een vyftig, meestal werkmensehen,
die er nog een duitje by woutn ver
dienen. Ze kregen een jas cn een
sabel en ze liepen om dei. leren
nacht voor f2.50 in de week. Eu dat
ging heel goed, er gebeurde nie
mendal."
Ik dacht zoo by mezelvcn, dat als
de gemeente nu wel eens karig wordt
genoemd, ze dan toch ook in den tijd
van Koper niet schitterend bezoldigde.
Deze vyftig nachtwakers verdienden
gezamenlijk f 6500.—, dat is dus een
bedrag, waarmee tegenwoordig elf
agenten van politie worden bezoldigd.
Maar dit moet dan ook gezegd
worden, dat de politie zich tegen
woordig verbazend veel moeite geeft,
ora voor een stipte naleving van wet
ten en regiementon te zorgen. Soms
maakt ze zich zoo druk, dat ik haar
zou willen toeroepen „Matigt u toch
in uwen yver. Zulk hard werken is
niet uit te houdeD. Gij zult ten slotte
het slachtoffer worden van uwe
plichtsbetrachting en, oud votfruwen
tijd, al te spoedig ten grave dalen
Maar denkt dat ze er zich aan
zouden storen Geen denken aan.
We hebben eerst het voorschrift van
den brandingang aan den Schouw
burg gehad, toen het proces-verbaal
tegen de Sociëteit Vereeuiging en nn
pas het proces-verbaal tegen den
hoofdopzichter van de waterleiding,
die zich verstout had brandkranen
te probeeren, zonder de politie vooraf
te waarschuwen, dat hij het zou gaan
doen.
Het moet dan ook wel hard wezen,
om van al dat zware werk zoo weinig
succes te zien. Met groote moeite heeft
een week of wat geleden de politie
een man opgesnord, die zich schuldig
had gemaakt aan het yselyk vergryp,
dat hy de trap in den schouwburg
naar de loges was opgeloopen. En
ziet, veertien dagen later stellen B.
en W. de circulatie in den schouw
burg weer vry. De trappeuloopeude
zondaar zal er nu wel met de schrik
Heet gg wel l'Etoile?
De soldaat knikte met het hoofd
om ja te zeggen.
Toen kwam de herinnering by den
Keizer op, en als droomend zei hy:
Zyt ge stom?
De soldaat knikte bevestigend.
En de Keizer trad verder, en hy
vroeg zich nogmaals af, of dat alles
geen droom was.
Altyd van de spraak beroofd, streed
de soldaat l'Etoile als een leeuw op
het slagveld. Hy kon niet den ofö-
ciersgraad bereiken, maar wel werd
by ridder van het legioen van Eer,
en nooit werd een or dek ruis zoo waar
dig gedragen.
Altyd als de Keizer voor hem heen
trad zeide hy
Goeden dag, l'Etoile.
En gelukkig, wyl l'Etoile steeds
stom bleef, vervolgde hij zyn weg.
Want hy herinnerde zich het woord
van het tinnen soldaatje:
Als ik zal spreken ben ik op
het punt ran te sterren en gy zyt
het oogenblik nabij overwonnen te
worden.
Na de overwinningen de neder
lagen.
De Keizer vertrekt naar het eiland
Elba.
Hy neemt l'Etoile mede. l'Etoile is
steeds stom.
De Keizer koestert plannen voor
een terugkeer naar Frankryk.
Hy komt terug. Ternauwernood
ontscheept, doet hij l'Etoile voor zich
verschynen en spreekt hem aan.
l'Etoile is steeds stom.
En vol vertrouwen doorkruist de
Keizer Frankryk en neemt weer be
zit van zyn troon.
Maar opnieuw beginnen de ".er-
bondenen Napoleon te beoorlogen.
En zonder ontmoedigd te zyu werft
hy weer legers aan, strydt ietleren
dag, altijd ^dapper, toch altyd over
wonnen, maar blyft vol vertrouwen
in de toekomst, want l'Etoile is steeds
stom.
Toch vroeg de Keizer, te midden
van al die nederlagen zich eindelyk
af, of l'Etoile soms gelogen had.
Neen, hij had niet gelogen.
Waterloo! daar is Waterloo!
De slag is bloedig. Alleen het laat
ste carré biedt nog weerstand
Van al de hoogte van een heuvel
onderzoekt de Keizer de vlakte. Ge
wapend met een verrekyker zoekt
hy zoekt by l'Etoile. Eindelyk
ontdekt hij hem. De grenadier staat
pal, hy strydt hardnekkig.
Eensklaps valt hy, door een kogel
getroffen En de Keizer wordt
doodsbleek en laat den verrekyker
nit zyn handen vallen:
l'Etoile gaat nu sterven Zal
hy nn spreken?
In zijn verbeelding meent hy de
stem van l'Etoile in zijn oor te hooren
weerklinken, zooals eertijdsin Brienne,
en gelyk daarginds meent hy aan
zyn zyde op een keisteen een klein
tinnen soldaatje te zien oprijzen.
De Keizer hoort niets. De Keizer
ziet niets.
Toen begon de hoop te herleven.
Wie weet? Misschien is liet
einde er nog niet?
l'Etoile is misschien niet ernstig
gewond.
En met vertrouwen onderzoekt de
Keizer de horizon.
Maar daar gaan de mannen die
brancards wegdragen langs hem
heen. Zy sehryöeo langzaam, droevig
voort, by tientallen, by twintigiallen,
by dertigtallen
Pin in een daarvan ontdekt de Kei
zer plotseling l'Etoileals waanzinnig
springt hy van zijn paard en zijn
ontstelde maarschalken alleen latend,
vliegt hy naar den gewonde die doods
bleek en verstyfd neerlegt, als ware
hy reeds gestorven.
Arme l'Etoile! zei de Keizer.
En zich tot de dragers wendend:
Heeft hy gesproken?
Neen Sire, hij is stom.
Eu de Keizer voelt zich verlicht.
Maar dan hoort hij een gebroken
stem uit het lyk van l'Etoile:
De keizer is erg vermoeid, van
avond, zegt die stem.
En voor het eerst in zyn leven,
valt de Keizer in zwym.
afkomen. In 't holle van den nacht
komt een andere politieman, in de kou
zyns aansehyns mag men zeggen, het
Bestuur van de Sociëteit Vereemging
verbaliseeren en dat verbaal duikelt
een dag of wat later in den politie-
snippermand. Zou de politie van haar
proces-verbaal tegen den duinwater-
eidingsambtenaar meer plezier bele
ven
Als ik inspecteur of adjunct-inspec
teur was, dan zou ik zeggen „met
„die soort van processen-verbaal schei
„ik er uit. De politie is geen Insti
tuut tot kwelling der burgery, maar
„een stichting tot handhaving van
„orde en veiligheid door tact en ge
baste middelen. Eu als ik een hoofd
opzichter van de waterleiding zie.
„die brandkranen probeert en er geen
„kennis van gegeven beeft, dan zeg
„ik hem„och. wees zoo goed, 't is
„een kleine moeite, denk or een vol
genden keer aan."' Want die man
„doet dat natuurlijk niet opzettelijk,
„maar heeft het eenvoudig vergelen,
„wat de maatschappij noch de burgerij
„hinderen kan".
„Wanneer de politie er als't ware
„op zit ie loeren, ora ieder, die maar
„een vinger in de asch steekt, een
„tik op de kneukels te geven, dan
„zou ik bang wezen, dat de rneD-
„schen de politie langzamerhand
„gaan beschouwen als hun natuur
lijke vyand en dat mag zo toch
„nooit wezen."
Zoo zou ik spreken, als ik politie
man was. Maar de lezer weet, ik
ben het niet en daarom zal mijne
beschouwing ook wel niet juist we- j
zen. In dat geval vraag ik om ver
schooning, en verzoek den beeren
van de politie beleefd, het voor dit-1
maal nog door de vingers te zien en
geen proces-verbaal tegen my op te
Op Sint-Helena speelt de Keizer,
als eertyds met zyn tinnen soldaatjes.
Als eertyds laat hy hen manoeuvree
ren, en voert hen naar denkbeeldige
overwinningen.
Soms leent hy het oor, in de hoop,
dat een hunner zal spreken, en hem
als eertijds zal groeten met den zoe
ten naam „Keizer."
„Maar de tinnen soldaatjes zyn
stom.
Nooit meer znllen zy spreken.
l'Etoile is dood. De Keizer is over
wonnen
De tinnen soldaatjes zullen niet
meer spreken
Londensche Dieven.
Een FraDSchman die verleden zo
mer te Londen vertoefde en nieuws
gierig was geworden door de vele
verhalen die omtrent de Eogelsche
dieven, in 't bijzonder de Londensche,
in omloop zyn, wensebte met die
luidjes eens nader kennis te maken,
en verhaalt het volgende van zijn
wandeling, die hy met een inspecteur
van politie door een der 'beruchtste
Londensche dievenwijken heeft ge
maakt.
Om elf uur 's avonds kwam de
inspecteur mij afhalen; 't was een
jonge man van nauwelyks 30 jaren,
met scherpen oogopslag, mager en ze
nuwachtig en volstrekt geen her
cules.
„Hoe moet ik mij kleeden vroeg
ik.
„Zooals u verkiest, in gekleedejas
als je wil, maar je moet niet bang
zyn je goed vnil te maken langs
vochtige muren.
Ook kan je al je geld in je zak
houden, ik sta er voor in."
We gingen op weg naar Sint-Gilles.
Sint-Gilles is een der wijken in het
midden van Londen, tusschen het
Strand en Oxfordsti eet, begrensd
door Old Bailey en Sint-Mar tins La
ne. In die ruimte zijn een aantal
straatjes en steegjes zonder licht en
zonder lucht, en waar meer dan
100.000 mensehen wonen.
Door straten die een weinig bree
der zyn, komt men in de ryke Lon
densche wyken.
Veel krotten zijn afgebroken en
door ruimer.' straten vervangen, maai
er zijn nog buurten genoeg, waar
enkel dieven wonen.
Toen wij achter de markt van Co-
vent Garden waren, verlieten we de
straat en sloegen eeu steeg inach
ter die steeg was een binnenplaats,
vervolgens weer een binnenplaats,
spaarzaam door een gaspit verlicht.
De muren waren groen van vochtig
heid, en 't was alsof wij door modder
liepen. Van de ramen die op de
plaatsen uitzagen, was er geen eukel
verlicht.
„Hou me by myn jas vast en wees
maar niet bang," zei de inspecteur.
Wjji sloegen een gangetje in. waar
ik ray bukken moestik meende
stemmen te hooren die uit een kelder
kwamen. Inderdaad gingen wy eenige
treden af in bet donkerallengs werd
het licht en wy bevoudea oos wer
kelijk in een kelder, die door een
gaspit eu een vuurhaard verlicht
werd. Aan eene tafel zaten vier of
vyf vrouwen van 35 tot 40 jaar
twee kinderen van hoogstens 14 jaar
zaten aan den haard whiskey te drin
ken. Een der vrouwen stond op en
kwam naar ons toe.
„Ah, ik kende je aan je stap, mr.
John", zei ze, „kom je me gevangen
nemen
„Jou gevangen nemen? Wel neen,
daar ben je "een veel te fatsoenlijk
mensch voor."
„Fatsoenlijk. O zoo, ventje, ik heb
vandaag een beurs en twee horloges
gestolen, maar je zal er niets van
zien."
„Herken je ze vroeg my de in
specteur, op de vrouwen wyzend.
Dc vraag werd slechts gedaan om
de reden van myn aanwezigheid te
verklaren. Ik zag rond, de vrouwen
schenen geen notitie van my te ne
men, maar zy begluurden my onop
houdelijk.
„Ik ken ze niet," zei ik.
„Goed."
De vrouw die zich op het stelen
der horloges had beroemd, noodigde
den inspecteur uit een glas whiskey
i te drinken, wat uatuurlyk geweigerd
werd.
I Toen wy weg waren, zei hy
„Die vrouw die je gezien hebt, is
een der knapste dieveggen van Lon
den, en die anderen werken voor
haar."
„Waarom arresteer je haar niet?"
„Omdat ik haar niet op de daad
betrapt heb eu er geen last toe had.
1 Trouwens, ik geloof geen woord van
alles wat ze zeide. Ze bluft maar,
omdat jy er bij waart."
Wij wandelden voort door nauwe
gangenaan lijnen boven onze hoof
den hingen stukken linnen en lompen
t drogen. Waar wy waren wist ik
niet; nu en dan versperde ons een
handwagen den weg, maar we ont
moetten geen enkelen politieagent.
„Nn stil zyn," zei de inspecteur,
terwyl hy een deur open stiet. Maar
we hadden nog geen zes passen ge
daan, of wy hoorden een gekraak
onder onze voetenhet was alsof wy
notendoppen stuk trapten. Onmid
dellijk kwam een man ons tegemoet
en wisselde in het donker eenige
woorden met den inspecteur in een
taal die ik niet verstondhet was
het slang, de Londensche dieventaal.
Wy gingen voort, en gingen een
groote zaal binnen, waar een 20-tal
mannen bijeen zaten. De inspecteur
deed mij weer dezelfde vraag„Zie
je hem en ik kon ze op myn ge
mak opnemen, 't Was dezelfde co-
medie als by de vrouwen ieder hield
zich onverschillig, maar ik verzeker
je, da. hun gezichten mij allesbehal
ve aanstonden. Zy zaten allemaal op
banken of stoelen te rooken of te
drinken of lagen met de ellebogen op
de tafel te slapen. De zaal zag er
goed onderhouden uit.
„Ze beramen een expeditie," zei
de inspecteur toen we buiten waren.
„Hoe weet je dat
„Omdat zy op dit uur met zooveel
by elkaar zynik merk het ook aan
de notedoppen en de afwezigheid
van vrouwen en muzikanten morgen
vertrekken Z\j met den trein, mis
schien honderd of vyftig mijlen ver
om hun slag te slaan, 'tls gevaarlijk
volkje en allen hebben al een of meer
vonnissen achter den rug."
„Maar lioo durf je op dit uur by
hen binnenkomen?"
„Daar is geen gevaar bij. Als ze
my doodden, werden ze morgen in
gerekend. Trouwens komen moorden
hoogst zelden voor, en dan nog slechts
met inspecteurs die onrechtvaardig
zyn. Zie maar eens hoe beleefd ze
me behandelen."
In vier of vyf andere huizen was
het hetzelfde gevalbyna altyd daal
den wy af in de kèiders, die zich
soms tot half onder de straat uit
strekten. Ik stond er verwonderd
van. zoo zeker als de inspecteur in
't volslagen duister den weg wist te
vinden, iu smalle gaDgeD, op trappen
en iu steegjes.
„Ik zou je niet aanraden," zei hy,
.hier alleen te komen, zelfs overdag
niet."
maken, omdat ik my vergist heb.
Voor zoover ik als zwak en feilbaar
meuschenkiud dat beloven kan, wil
ik graag de verzekering geven, dal
ik het nooit weer zal doen.
Het is een bekend feit, dat wij
Nederlanders altyd wat men pleegt
te noemen hebben „geworsteld met. de
zee". De nazaat van die dappere
voorouders, die altyd in den meest,
letterlijken zin van het woord, moeite
hebben gehad om het hoofd boven
water te houden die nazaat zal
waarschynlyk meer dan eens zich
hebben afgevraagd, of het wel de
moeite waard is geweest, dat ons
voorgeslacht daar zooveel ijver en
zooveel geld voor over heeft gehad.
Want de meest vaderlandslievende
Nederlander zal toch moeten toegeven
dat ons klimaat toch welbekeken ner
gens naar lykt. Vier lange winter
maanden hebben we uitgekeken naar
winterweer, dat niet kwam en nu
officieel de lente begonnen is, komt.
ons een sneeuwstorm overvallen, die
niet. alleen telephoon en telegraaf in
een jammerlyke wanorde brengt, maar
ook (wat erger is) de uitbottende
knoppen aan boom en heesters ern
stig in gevaar brengt
In tusschen baat bet ons weinig
te bedenken, dat wanneer de Bata
vieren voor de nattigheid op ons ge
bied teruggeschrikt waren, wy ons
misschien op dit oogenblik zouden
koesteren in de stralen van de zon
van liet zuiden van Frankryk, of een
ander milder klimaat. Wy zyn nu
eenmaal in Nederland en moeten den
stryd volhouden tegen bet water, om
de eenvoudige reden, dat we er anders
onder raken.
De provincie Noordholland heeft
niet hei minst reden om voor de wa
termassa's in hare omgeving op hare
hoede to wezen. Weliswaar komen
in onze provincie veel minder over-
stroomingen voor, dan in andere
gedeelten van het land die groote
rivieren hebben, maar onze vijand is
niet. in het land, maar daarbuiten.
Het is de Noordzee, die dag aan dag
tegen de kusten aanslaat, soms zacht
aardig als een lam, maar ook wel
woest nis brullende leeuw, eeuwig
knabbelende aan ouzen met, moeite
verworven grond eu er ook dikwijls
in slagende een brok mee te nemen.
Dat was ook al sinds jareu het
geval met de zeewering by Callants-
oog. De groote muil van de zee hap
te by noordwesten-stormen telkens
een brok van de duinen mee en een
voldoende, laat ik zeggen een afdoen
de kustverdediging word niet verkre
gen, omdat meu het er niet over eens
kon worden, wie du kosten daarvan
voor zyn rekening nemen zou.
De provincie "meende, dat het de
taak was van de Regeering, en
Den Haag zeiden ze, dat de
Provincie het moest doen. Onder
elkaar opvolgende Ministers wees
men in don Haag maar altijd een
schikking af, wat zon doen vermoe
den, dat het eigenlyk minder de Mi
nisters waren, die zich er tegeu ver
zetten, dan wel de een of andere
I referendaris of secretaris-generaal
1 en had de Provincie zelf niet wijselijk
gezorgd, dat er althans geen groote
'onheilen konden gebeuren, dan stond
de Noordzee misschien al halverwege
de provincie. Dat noemen wij haag-
sche bureaucratie!
Maar nu is er dan toch een Minis
ter, die inziet, dat het niet aangaat
lom over een quaestie, van recht te
Als de deuren gesloteu waren, wj;
maar zelden gebeurde, klopte hjj o»
een eigenaardige manier en onrnii
dellijk werd er opengedaan.
„Nu zal je eens zien, waar die hee.
ren slapen," zei by, een dear openend
In een lange, lage zaai stonden een
twiniigtal bedden, die byna alle be-
zet waren; de lucht was ora te stik.
ken.
„Dat kost twee stuivers", zei de
inspecteur op een papieren lantaara
wyzend, waaröp geschreven stond:
„Bed voor een lieer alleen".
Opnieuw liepen wy door steegjes®
gangetjes. In byna alle huizen zoï
men, als men even stond te luisteren
het geluid van stemmen hooren, liiet
en daar werd muziek gemaakt en ge.
danst, j^r was daar een heele stads
bevolking die 's nachts niet sliep.
„Wil je nu nog eens kennis maken
met de hondendieven vroeg de in.
specteur. „Laat ons daar dan ingaan:1
Hy klopte en men deed open.
Was een herberg eu rondom tegen
den muur stonden hokken met hon
den. Vyf of zes menschen stonden
aan het buffet.
De inspecteur betaalde twee glazeD
ale en wy maakten een praatje met
de aanwezigen. Twee of drie der die
ven onderhielden zich druk met den
inspecteur en onder hen een heer van
oogenscliyulyk 60 jaar met zilverwitte
haren, en een zeer deftig voorkomen,
verlakte schoeneu eu gryze demi'
saison.
„Ik zal u myn das eens laten zien",
zei hy en bracht ons iu een goed ver
lichten kelder, waar eenige jongelui
aan 't kegelen waren. Up een bordje
stond: „Verboden te wedden." „Ah
't zoo laat niét was, zei de heer met
de gryze jas, „zou ik myn das eens
laten vechten met de honden die hier
zyn, je zoudt eens zien hos hy ze
toetakelt, 't Is de kampioen van
Engeland en ik verkoop hem niet voor
50 guinjes.
't Was werkelyk al laat en ik wist
niet waar we waren, 't Was alsof ik
wel zes mylen ver geloopen had. ec
ik was heel verwonderd vlak voor he;
theater in Drnry Lane te staan. Wjj
hadden dus steeds in deze wyk rond-
geloopen.
„Mypheer", zei de inspecteur tegen
me, „je bebt nu op uw wandeling
dieven van allerhande soort gezien,
je kan zelfs overtuigd zyn datje niets
dan dieven en helers ontmoet hebt.
't Öpyt me dat ik u niet met de aris
tocraten onder de dieven kon laten
kennis maken, maar die zyn vandaag
naar de wedrennen te Epsom. Ze
hebben een kwaden dag gehad, want
de favoriet heeft verloren, en daar de
aristocratie nu al haar geld kwyt is,
moet ze te voet terugkomen en zal
niet voor morgen vroeg te Londen,
zyn. Dat uitstapje blijft dus bewaard
voor een volgende gelegenheid."
B 8 H IC E L A Ml O.
In navolging van bet buitenland
besloot het comité voor de ontvangst
der bnitenlandsche pers, dat ook hier
aan de vertegenwoordigers dier pers
een soort handboek, bevattende „in-
lichtingen o er Necierlandsche toe
standen" zal worden ter hand gesteld.
Voor Nederland is dit daarom van
te meer belang, omdat de buitenland-
scbe pers nog telkens verraadt, hoe
bitter weinig men buiten van onze
Nederlandscbe toestanden verstaat.
Het comité koesterde daarom den
wenscb, dat dit handboek verder
strekke dan de inhuldigingsfeesten
en voortaan op elk buitenlandse!
redactie bureel als een soort legger
aanwezig zou zyn, die men kan na-
slaaD, om zich omtrent onze toe
standen te vergewissen. Het hand
boek zal inliet Engelsch, het Fransch
en het Duitsch gesteld worden.
Geldieening Amsterdam.
In de Vrydag gehouden zitting van
den Gemeenteraad is de voordracht
kibbelen en inmiddels bet land te la
ten wegspoelen. Aanstaanden Dinsdag
wordt iu de Staten van Noordhollani
eeu voorstel behandeld van Gcd. .Sta
ten, waaruit blijkt, dat het Ryk ook
het zyne wil doen. Eu al kost het
de Provincie ook heel wat geld (naar
globale berekening een tonnetje gouds
per jaar.) de zaak komt nu goed in
orde en daartegenover mag op een
duizend gulden of wat meer of min
der niet worden gekeken. De leden
van de Staten, die het voorste! willen
goedkeuren hoewel ze de bijdrage van
de Provincie gevergd veel te hoog
vinden die leden staan, dunkt me,
op liet goede standpunt.
Wat heeft men, vraag ik, aan al
dat verschil van gevoelen in de we
reld Waarom gaan we elkaar zon
vaak te lyf om dingen, die de moeite
niet waard zijn om ons er dr uk over
te maken, of zooveel haast hebben,
dat zo gedurende onze ruzie onder
gaan En deze pMlosophiscbe ver
zuchting herinnen me er aan, dat in
dertijd midden op de Groote Markt
('t is historischtwee vreedzame
apothekers elkaar in de haren zjjn
gevlogen, omdat de eea den ander
een klantje ontfutseld had. Tegen
woordig doet men dat iu zaken niet
meer. Maar de wisseliDg van papieren
brieven, zooals in 't geval van Cal-
lantsoog, is niet minder onaangenaam
en iu eik geval veel langer van duur.
Daarom is 't voor deu Commissaris
der Koningin en voor Gcd. Staten
zeker een felicitatie waard, dat er na
een overeenkomst staat le worden
gesloten.
FIDELIO.