Het was korten tyd voor de Re volutie. Te Brienne leefde toen een jonk man, die daar zyn militaire opleiding genoot, en die zich 's avonds op zyn kamer altijd vermaakte met tinnen infanteristen te doen manoeuvreeren Iedereen spotte daarmee, maar zon der zich aan die spotternijen te sto ren, genoot hij op het gezicht van zijn op slagorde geschaarde soldaten, en in vervoering leidde by hen naar denkbeeldige overwinningen. Zyn schoolmakkers noemden hem een krankzinnige, een overprikkelde of een dwaas. Hy hoorde hen met groote droomende oogen aan, maar dan glimlachend, leidde hy zyn pop pen legertje verder. Het was ook zyn eenigst genot; ernstig, als geen ander, werkte hy tot zelfs onaer zyn vrije oren, den ganscheu dag door. En zoodra het avond was, haalde hy de soldaatjes uit hun doos te voorschijn, sprak tot hen als waren zjj levende wezens en deed hen de revue passeeren. Op zekeren avond, toen hy over dag nog harder dan gewoonlijk ge werkt had, deed de jonge man met een zekere loomheid zyn hun manoeuvres uitvoeren. Hy was zichtbaar afgemat. Toen zag by, gebogen over zijn tafel, een der tinnen soldaatjes zich tot een kameraad keeren. en hoorde hy het met zachte stem deze enkele woorden zeggen Het schijnt, dat de keizer van avond erg vermoeid is... De jonge man sidderde. Hy wreef zich de oogen, in de meening te droomentoch niet, hy was goed wakker. Ik zal een vlaag van zinsver bijstering gehad hebben, dacht hij. Hy nam zyn soldaatjes op, en borg hen, een voor een, in hunne doozen. Toen de doozen gesloten waren, dacht de jonge man er aan te gaan siapen. Hy zou in het bed stappen toen hij achter zich een poppenstemmetje boorde fluisteren: De Keizer is van avond erg vermoeid. Hy keerde zich om, maar zag dat hy alleen was. Lichtelijk verschrikt, zei hij drie woorden Wie heeft gesproken Ik, fluisterde een stemmetje. Wie is ik? Ik heb geen naam. Ik ben maar een klein tinnen soldaatje. De jonge man beschouwde onthutst de over de tafel vprspreide doozen met soldaten, en zag toen zeer duide lijk, dat een der deksels opgelicht werd. Hy kwam dichterbij, en bemerkte, recht staande op zyn liggende kame raden, een tinnen soldaatje, dat hem aankeek en het militaire saluut maakte. De jonge man wierp zich toen op zijn bedniets wilde hij meer zien, noch hooren by voelde, dathjj kraukzinnig zou worden. Eenige jaren later, was de jonge man kapitein der artillerie. Te Toulon streed hy tegen de Eugelschenhy onderscheidde zich onder de dappersten van het leger, deed zijn troepen verstomd staan door zyn stoutmoedigheid en zijn doorzicht, en verbaasde zyn meerderen door zijn moed en scherpzinnigheid. Na eenige weken werd Toulon in genomen, de overwinnaars trokken de stad binnen, en dien avond genoot de jonge kapitein, voor het eerst ge durende den veldtocht, een rnstigen slaap Dat hy, die gewoon was in volle wapenrusting te gaan slapen, en bij het minste gerucht ontwaakte, in zulken diepen slaap lag? Dat kwam, wyl zyn taak volbracht was; hij had wel het recht nu wat nit te rusten. Maar gedurende dien nacht droom de hij, dat hy in Brienne was en met zyn tinnen soldaatjes speelde; en hy zag zeer duidelijk een zyner infanteristjes voor hem het militaire saluut maken en hoorde het zeggen: De Keizer is erg vermoeid van avond. De kapitein werd wakker en wreef zich de oogen uit; het was klaar dag. Hy stond op, kleedde zich aan ging uit, en droomend, lispelde hy: KeizerKeizerZou het mogelijk zijn?Zou het tin nen soldaatje waarheid spreken? En ziet, hy hoorde een stemmetje aan zyn zyde fluisteren: Het tinnen soldaatje kan zich niet vergissen. Hy wendde zich naar den kant, van waar het stemmetje kwam, en bemerkte leunend tegen een keisteen een tinnen soldaatje, die hem groette en strak aankeek. Een seconde later was de ver schijning verdwenen. De leerling van Brienne, de kapi tein van Toulon, Napoleon Bonaparte is Keizer. Dien morgen is hy ge kroond, dien avond beeft hy de ge zanten der mogendheden en de gene raals zijner legers ontvangen. Hy is uitgeput. Onmiddellijk grenzend aan zyne rijke receptiekamer, is eene kleine eei, slechts gemeubeld met een veld bed en een stoel. Terwijl hy het groote paradebed versmaadt, gaat de keizer ter ruste in zyn cel. Daar kan hy ten minste rustig slapen. En hy sluimert in. En plotseling ontwaart hy iii een droom, zijn tinnen soldaatje van vroe ger, die nogmaals fluistert: De Keizer is erg vermoeid van avond. En de Keizer siddert. En by vraagt Wie heeft gesproken? Ik. fiaistert een stemmetje. Wie is ik Ik heb geen naam, ik ben maar een klein tinnen soldaatje. De Keizer deukt een oogenblik na, en zegt dan eensklaps Je hebt geen naam, wil je er een hebben Dat wil ik wel, Sire. Welnuge zult l'Etoile heeten. Dat wil ik wel, Sire, maar wat zal ik zyn Ge zult dienen als soldaat in myn oude lyfwacht. Dat wil ik wel, Sire, maar waarvoor zal ik dienen De Keizer dacht na en zeide Waarvoor je dienen zult? Om te strijdea zonder ooit een woord te spreken. Sire, zei het tinnen soldaatje, ik zal strijden en nooit een woord spreken. Maar dit verwittig ik U. dat ik in myn stervensuur een laatste maal zal spreken.... En ik zal u zeggen, dat, wat ik U zoo dikwyls gezegd heb: „De Kei zer is erg vermoeid van avond." Als ik u dat zal zeggen ben ik op het punt van te sterven en zyt gy het oogenblik naby, overwonnen te worden." De soldaat zweeg, de Keizer sliep door, maar droomde niet meer. Toen de Keizer eenige das-en later zyn oude lyfwacht inspecteerde, be merkte hy een uieuweu recruut. Dat verwonderde hem en hy vroeg aan den Kolonel wie die soldaat was. Maar u kent hem toch Sire, hij heet l'Etoile. en hy kwam my verzoe ken in het regiment opgenomen te worden met een door U onderteekeud briefje. Onthutst naderde de Keizer den soldaat Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraatje. CCCVII1. Toen ik dezer lagen even op het Stadhuis moest wachten, beb ik een praatje gemaakt met Koper, den eer sten bode. By die gelegenheid kwam ik te weten, dat deze stadhuis-vete raan ai zeven en dertig jaar in dienst van de gemeente is, waarvan drie en twintig als bode. „En wat heb je dan die andere veertien jaar voor de ge meente gedaan. Koper?" vroeg ik. En ge randt het in geeD zessen de vreedzame, bedaarde Koper is voor zijn bodeloopbaan agent van politie geweest. Maar in dien tyd was de politie, naar het scliynt, een heclwat rustiger vak dan tegenwoordig. „Toen ik aankwam", zei Koper, „werd juist het korps agenten gebracht van tien op twaalf en bnrgemeester Fock liet me by zich aan huis komen in de Zijl straat en zei„Koper, ik heb je be- Bocmd tot agent van politie tweede klasse". Toen werden er juist ook twee inspecteurs benoemd, want die waren er vroeger niet." Ik was juist bezig me erover le verwonderen, dat twaalf man onder een commissaris cn twee inspecteurs dag en nacht de orde hadden kunnen handhaven in een stad van (toen) om streeks 35000 zielen, toen ik bedacht, dat in die dagen de nachtwachts nog bestonden. „Ja", zei Koper, „er waren er een vyftig, meestal werkmensehen, die er nog een duitje by woutn ver dienen. Ze kregen een jas cn een sabel en ze liepen om dei. leren nacht voor f2.50 in de week. Eu dat ging heel goed, er gebeurde nie mendal." Ik dacht zoo by mezelvcn, dat als de gemeente nu wel eens karig wordt genoemd, ze dan toch ook in den tijd van Koper niet schitterend bezoldigde. Deze vyftig nachtwakers verdienden gezamenlijk f 6500.—, dat is dus een bedrag, waarmee tegenwoordig elf agenten van politie worden bezoldigd. Maar dit moet dan ook gezegd worden, dat de politie zich tegen woordig verbazend veel moeite geeft, ora voor een stipte naleving van wet ten en regiementon te zorgen. Soms maakt ze zich zoo druk, dat ik haar zou willen toeroepen „Matigt u toch in uwen yver. Zulk hard werken is niet uit te houdeD. Gij zult ten slotte het slachtoffer worden van uwe plichtsbetrachting en, oud votfruwen tijd, al te spoedig ten grave dalen Maar denkt dat ze er zich aan zouden storen Geen denken aan. We hebben eerst het voorschrift van den brandingang aan den Schouw burg gehad, toen het proces-verbaal tegen de Sociëteit Vereeuiging en nn pas het proces-verbaal tegen den hoofdopzichter van de waterleiding, die zich verstout had brandkranen te probeeren, zonder de politie vooraf te waarschuwen, dat hij het zou gaan doen. Het moet dan ook wel hard wezen, om van al dat zware werk zoo weinig succes te zien. Met groote moeite heeft een week of wat geleden de politie een man opgesnord, die zich schuldig had gemaakt aan het yselyk vergryp, dat hy de trap in den schouwburg naar de loges was opgeloopen. En ziet, veertien dagen later stellen B. en W. de circulatie in den schouw burg weer vry. De trappeuloopeude zondaar zal er nu wel met de schrik Heet gg wel l'Etoile? De soldaat knikte met het hoofd om ja te zeggen. Toen kwam de herinnering by den Keizer op, en als droomend zei hy: Zyt ge stom? De soldaat knikte bevestigend. En de Keizer trad verder, en hy vroeg zich nogmaals af, of dat alles geen droom was. Altyd van de spraak beroofd, streed de soldaat l'Etoile als een leeuw op het slagveld. Hy kon niet den ofö- ciersgraad bereiken, maar wel werd by ridder van het legioen van Eer, en nooit werd een or dek ruis zoo waar dig gedragen. Altyd als de Keizer voor hem heen trad zeide hy Goeden dag, l'Etoile. En gelukkig, wyl l'Etoile steeds stom bleef, vervolgde hij zyn weg. Want hy herinnerde zich het woord van het tinnen soldaatje: Als ik zal spreken ben ik op het punt ran te sterren en gy zyt het oogenblik nabij overwonnen te worden. Na de overwinningen de neder lagen. De Keizer vertrekt naar het eiland Elba. Hy neemt l'Etoile mede. l'Etoile is steeds stom. De Keizer koestert plannen voor een terugkeer naar Frankryk. Hy komt terug. Ternauwernood ontscheept, doet hij l'Etoile voor zich verschynen en spreekt hem aan. l'Etoile is steeds stom. En vol vertrouwen doorkruist de Keizer Frankryk en neemt weer be zit van zyn troon. Maar opnieuw beginnen de ".er- bondenen Napoleon te beoorlogen. En zonder ontmoedigd te zyu werft hy weer legers aan, strydt ietleren dag, altijd ^dapper, toch altyd over wonnen, maar blyft vol vertrouwen in de toekomst, want l'Etoile is steeds stom. Toch vroeg de Keizer, te midden van al die nederlagen zich eindelyk af, of l'Etoile soms gelogen had. Neen, hij had niet gelogen. Waterloo! daar is Waterloo! De slag is bloedig. Alleen het laat ste carré biedt nog weerstand Van al de hoogte van een heuvel onderzoekt de Keizer de vlakte. Ge wapend met een verrekyker zoekt hy zoekt by l'Etoile. Eindelyk ontdekt hij hem. De grenadier staat pal, hy strydt hardnekkig. Eensklaps valt hy, door een kogel getroffen En de Keizer wordt doodsbleek en laat den verrekyker nit zyn handen vallen: l'Etoile gaat nu sterven Zal hy nn spreken? In zijn verbeelding meent hy de stem van l'Etoile in zijn oor te hooren weerklinken, zooals eertijdsin Brienne, en gelyk daarginds meent hy aan zyn zyde op een keisteen een klein tinnen soldaatje te zien oprijzen. De Keizer hoort niets. De Keizer ziet niets. Toen begon de hoop te herleven. Wie weet? Misschien is liet einde er nog niet? l'Etoile is misschien niet ernstig gewond. En met vertrouwen onderzoekt de Keizer de horizon. Maar daar gaan de mannen die brancards wegdragen langs hem heen. Zy sehryöeo langzaam, droevig voort, by tientallen, by twintigiallen, by dertigtallen Pin in een daarvan ontdekt de Kei zer plotseling l'Etoileals waanzinnig springt hy van zijn paard en zijn ontstelde maarschalken alleen latend, vliegt hy naar den gewonde die doods bleek en verstyfd neerlegt, als ware hy reeds gestorven. Arme l'Etoile! zei de Keizer. En zich tot de dragers wendend: Heeft hy gesproken? Neen Sire, hij is stom. Eu de Keizer voelt zich verlicht. Maar dan hoort hij een gebroken stem uit het lyk van l'Etoile: De keizer is erg vermoeid, van avond, zegt die stem. En voor het eerst in zyn leven, valt de Keizer in zwym. afkomen. In 't holle van den nacht komt een andere politieman, in de kou zyns aansehyns mag men zeggen, het Bestuur van de Sociëteit Vereemging verbaliseeren en dat verbaal duikelt een dag of wat later in den politie- snippermand. Zou de politie van haar proces-verbaal tegen den duinwater- eidingsambtenaar meer plezier bele ven Als ik inspecteur of adjunct-inspec teur was, dan zou ik zeggen „met „die soort van processen-verbaal schei „ik er uit. De politie is geen Insti tuut tot kwelling der burgery, maar „een stichting tot handhaving van „orde en veiligheid door tact en ge baste middelen. Eu als ik een hoofd opzichter van de waterleiding zie. „die brandkranen probeert en er geen „kennis van gegeven beeft, dan zeg „ik hem„och. wees zoo goed, 't is „een kleine moeite, denk or een vol genden keer aan."' Want die man „doet dat natuurlijk niet opzettelijk, „maar heeft het eenvoudig vergelen, „wat de maatschappij noch de burgerij „hinderen kan". „Wanneer de politie er als't ware „op zit ie loeren, ora ieder, die maar „een vinger in de asch steekt, een „tik op de kneukels te geven, dan „zou ik bang wezen, dat de rneD- „schen de politie langzamerhand „gaan beschouwen als hun natuur lijke vyand en dat mag zo toch „nooit wezen." Zoo zou ik spreken, als ik politie man was. Maar de lezer weet, ik ben het niet en daarom zal mijne beschouwing ook wel niet juist we- j zen. In dat geval vraag ik om ver schooning, en verzoek den beeren van de politie beleefd, het voor dit-1 maal nog door de vingers te zien en geen proces-verbaal tegen my op te Op Sint-Helena speelt de Keizer, als eertyds met zyn tinnen soldaatjes. Als eertyds laat hy hen manoeuvree ren, en voert hen naar denkbeeldige overwinningen. Soms leent hy het oor, in de hoop, dat een hunner zal spreken, en hem als eertijds zal groeten met den zoe ten naam „Keizer." „Maar de tinnen soldaatjes zyn stom. Nooit meer znllen zy spreken. l'Etoile is dood. De Keizer is over wonnen De tinnen soldaatjes zullen niet meer spreken Londensche Dieven. Een FraDSchman die verleden zo mer te Londen vertoefde en nieuws gierig was geworden door de vele verhalen die omtrent de Eogelsche dieven, in 't bijzonder de Londensche, in omloop zyn, wensebte met die luidjes eens nader kennis te maken, en verhaalt het volgende van zijn wandeling, die hy met een inspecteur van politie door een der 'beruchtste Londensche dievenwijken heeft ge maakt. Om elf uur 's avonds kwam de inspecteur mij afhalen; 't was een jonge man van nauwelyks 30 jaren, met scherpen oogopslag, mager en ze nuwachtig en volstrekt geen her cules. „Hoe moet ik mij kleeden vroeg ik. „Zooals u verkiest, in gekleedejas als je wil, maar je moet niet bang zyn je goed vnil te maken langs vochtige muren. Ook kan je al je geld in je zak houden, ik sta er voor in." We gingen op weg naar Sint-Gilles. Sint-Gilles is een der wijken in het midden van Londen, tusschen het Strand en Oxfordsti eet, begrensd door Old Bailey en Sint-Mar tins La ne. In die ruimte zijn een aantal straatjes en steegjes zonder licht en zonder lucht, en waar meer dan 100.000 mensehen wonen. Door straten die een weinig bree der zyn, komt men in de ryke Lon densche wyken. Veel krotten zijn afgebroken en door ruimer.' straten vervangen, maai er zijn nog buurten genoeg, waar enkel dieven wonen. Toen wij achter de markt van Co- vent Garden waren, verlieten we de straat en sloegen eeu steeg inach ter die steeg was een binnenplaats, vervolgens weer een binnenplaats, spaarzaam door een gaspit verlicht. De muren waren groen van vochtig heid, en 't was alsof wij door modder liepen. Van de ramen die op de plaatsen uitzagen, was er geen eukel verlicht. „Hou me by myn jas vast en wees maar niet bang," zei de inspecteur. Wjji sloegen een gangetje in. waar ik ray bukken moestik meende stemmen te hooren die uit een kelder kwamen. Inderdaad gingen wy eenige treden af in bet donkerallengs werd het licht en wy bevoudea oos wer kelijk in een kelder, die door een gaspit eu een vuurhaard verlicht werd. Aan eene tafel zaten vier of vyf vrouwen van 35 tot 40 jaar twee kinderen van hoogstens 14 jaar zaten aan den haard whiskey te drin ken. Een der vrouwen stond op en kwam naar ons toe. „Ah, ik kende je aan je stap, mr. John", zei ze, „kom je me gevangen nemen „Jou gevangen nemen? Wel neen, daar ben je "een veel te fatsoenlijk mensch voor." „Fatsoenlijk. O zoo, ventje, ik heb vandaag een beurs en twee horloges gestolen, maar je zal er niets van zien." „Herken je ze vroeg my de in specteur, op de vrouwen wyzend. Dc vraag werd slechts gedaan om de reden van myn aanwezigheid te verklaren. Ik zag rond, de vrouwen schenen geen notitie van my te ne men, maar zy begluurden my onop houdelijk. „Ik ken ze niet," zei ik. „Goed." De vrouw die zich op het stelen der horloges had beroemd, noodigde den inspecteur uit een glas whiskey i te drinken, wat uatuurlyk geweigerd werd. I Toen wy weg waren, zei hy „Die vrouw die je gezien hebt, is een der knapste dieveggen van Lon den, en die anderen werken voor haar." „Waarom arresteer je haar niet?" „Omdat ik haar niet op de daad betrapt heb eu er geen last toe had. 1 Trouwens, ik geloof geen woord van alles wat ze zeide. Ze bluft maar, omdat jy er bij waart." Wij wandelden voort door nauwe gangenaan lijnen boven onze hoof den hingen stukken linnen en lompen t drogen. Waar wy waren wist ik niet; nu en dan versperde ons een handwagen den weg, maar we ont moetten geen enkelen politieagent. „Nn stil zyn," zei de inspecteur, terwyl hy een deur open stiet. Maar we hadden nog geen zes passen ge daan, of wy hoorden een gekraak onder onze voetenhet was alsof wy notendoppen stuk trapten. Onmid dellijk kwam een man ons tegemoet en wisselde in het donker eenige woorden met den inspecteur in een taal die ik niet verstondhet was het slang, de Londensche dieventaal. Wy gingen voort, en gingen een groote zaal binnen, waar een 20-tal mannen bijeen zaten. De inspecteur deed mij weer dezelfde vraag„Zie je hem en ik kon ze op myn ge mak opnemen, 't Was dezelfde co- medie als by de vrouwen ieder hield zich onverschillig, maar ik verzeker je, da. hun gezichten mij allesbehal ve aanstonden. Zy zaten allemaal op banken of stoelen te rooken of te drinken of lagen met de ellebogen op de tafel te slapen. De zaal zag er goed onderhouden uit. „Ze beramen een expeditie," zei de inspecteur toen we buiten waren. „Hoe weet je dat „Omdat zy op dit uur met zooveel by elkaar zynik merk het ook aan de notedoppen en de afwezigheid van vrouwen en muzikanten morgen vertrekken Z\j met den trein, mis schien honderd of vyftig mijlen ver om hun slag te slaan, 'tls gevaarlijk volkje en allen hebben al een of meer vonnissen achter den rug." „Maar lioo durf je op dit uur by hen binnenkomen?" „Daar is geen gevaar bij. Als ze my doodden, werden ze morgen in gerekend. Trouwens komen moorden hoogst zelden voor, en dan nog slechts met inspecteurs die onrechtvaardig zyn. Zie maar eens hoe beleefd ze me behandelen." In vier of vyf andere huizen was het hetzelfde gevalbyna altyd daal den wy af in de kèiders, die zich soms tot half onder de straat uit strekten. Ik stond er verwonderd van. zoo zeker als de inspecteur in 't volslagen duister den weg wist te vinden, iu smalle gaDgeD, op trappen en iu steegjes. „Ik zou je niet aanraden," zei hy, .hier alleen te komen, zelfs overdag niet." maken, omdat ik my vergist heb. Voor zoover ik als zwak en feilbaar meuschenkiud dat beloven kan, wil ik graag de verzekering geven, dal ik het nooit weer zal doen. Het is een bekend feit, dat wij Nederlanders altyd wat men pleegt te noemen hebben „geworsteld met. de zee". De nazaat van die dappere voorouders, die altyd in den meest, letterlijken zin van het woord, moeite hebben gehad om het hoofd boven water te houden die nazaat zal waarschynlyk meer dan eens zich hebben afgevraagd, of het wel de moeite waard is geweest, dat ons voorgeslacht daar zooveel ijver en zooveel geld voor over heeft gehad. Want de meest vaderlandslievende Nederlander zal toch moeten toegeven dat ons klimaat toch welbekeken ner gens naar lykt. Vier lange winter maanden hebben we uitgekeken naar winterweer, dat niet kwam en nu officieel de lente begonnen is, komt. ons een sneeuwstorm overvallen, die niet. alleen telephoon en telegraaf in een jammerlyke wanorde brengt, maar ook (wat erger is) de uitbottende knoppen aan boom en heesters ern stig in gevaar brengt In tusschen baat bet ons weinig te bedenken, dat wanneer de Bata vieren voor de nattigheid op ons ge bied teruggeschrikt waren, wy ons misschien op dit oogenblik zouden koesteren in de stralen van de zon van liet zuiden van Frankryk, of een ander milder klimaat. Wy zyn nu eenmaal in Nederland en moeten den stryd volhouden tegen bet water, om de eenvoudige reden, dat we er anders onder raken. De provincie Noordholland heeft niet hei minst reden om voor de wa termassa's in hare omgeving op hare hoede to wezen. Weliswaar komen in onze provincie veel minder over- stroomingen voor, dan in andere gedeelten van het land die groote rivieren hebben, maar onze vijand is niet. in het land, maar daarbuiten. Het is de Noordzee, die dag aan dag tegen de kusten aanslaat, soms zacht aardig als een lam, maar ook wel woest nis brullende leeuw, eeuwig knabbelende aan ouzen met, moeite verworven grond eu er ook dikwijls in slagende een brok mee te nemen. Dat was ook al sinds jareu het geval met de zeewering by Callants- oog. De groote muil van de zee hap te by noordwesten-stormen telkens een brok van de duinen mee en een voldoende, laat ik zeggen een afdoen de kustverdediging word niet verkre gen, omdat meu het er niet over eens kon worden, wie du kosten daarvan voor zyn rekening nemen zou. De provincie "meende, dat het de taak was van de Regeering, en Den Haag zeiden ze, dat de Provincie het moest doen. Onder elkaar opvolgende Ministers wees men in don Haag maar altijd een schikking af, wat zon doen vermoe den, dat het eigenlyk minder de Mi nisters waren, die zich er tegeu ver zetten, dan wel de een of andere I referendaris of secretaris-generaal 1 en had de Provincie zelf niet wijselijk gezorgd, dat er althans geen groote 'onheilen konden gebeuren, dan stond de Noordzee misschien al halverwege de provincie. Dat noemen wij haag- sche bureaucratie! Maar nu is er dan toch een Minis ter, die inziet, dat het niet aangaat lom over een quaestie, van recht te Als de deuren gesloteu waren, wj; maar zelden gebeurde, klopte hjj o» een eigenaardige manier en onrnii dellijk werd er opengedaan. „Nu zal je eens zien, waar die hee. ren slapen," zei by, een dear openend In een lange, lage zaai stonden een twiniigtal bedden, die byna alle be- zet waren; de lucht was ora te stik. ken. „Dat kost twee stuivers", zei de inspecteur op een papieren lantaara wyzend, waaröp geschreven stond: „Bed voor een lieer alleen". Opnieuw liepen wy door steegjes® gangetjes. In byna alle huizen zoï men, als men even stond te luisteren het geluid van stemmen hooren, liiet en daar werd muziek gemaakt en ge. danst, j^r was daar een heele stads bevolking die 's nachts niet sliep. „Wil je nu nog eens kennis maken met de hondendieven vroeg de in. specteur. „Laat ons daar dan ingaan:1 Hy klopte en men deed open. Was een herberg eu rondom tegen den muur stonden hokken met hon den. Vyf of zes menschen stonden aan het buffet. De inspecteur betaalde twee glazeD ale en wy maakten een praatje met de aanwezigen. Twee of drie der die ven onderhielden zich druk met den inspecteur en onder hen een heer van oogenscliyulyk 60 jaar met zilverwitte haren, en een zeer deftig voorkomen, verlakte schoeneu eu gryze demi' saison. „Ik zal u myn das eens laten zien", zei hy en bracht ons iu een goed ver lichten kelder, waar eenige jongelui aan 't kegelen waren. Up een bordje stond: „Verboden te wedden." „Ah 't zoo laat niét was, zei de heer met de gryze jas, „zou ik myn das eens laten vechten met de honden die hier zyn, je zoudt eens zien hos hy ze toetakelt, 't Is de kampioen van Engeland en ik verkoop hem niet voor 50 guinjes. 't Was werkelyk al laat en ik wist niet waar we waren, 't Was alsof ik wel zes mylen ver geloopen had. ec ik was heel verwonderd vlak voor he; theater in Drnry Lane te staan. Wjj hadden dus steeds in deze wyk rond- geloopen. „Mypheer", zei de inspecteur tegen me, „je bebt nu op uw wandeling dieven van allerhande soort gezien, je kan zelfs overtuigd zyn datje niets dan dieven en helers ontmoet hebt. 't Öpyt me dat ik u niet met de aris tocraten onder de dieven kon laten kennis maken, maar die zyn vandaag naar de wedrennen te Epsom. Ze hebben een kwaden dag gehad, want de favoriet heeft verloren, en daar de aristocratie nu al haar geld kwyt is, moet ze te voet terugkomen en zal niet voor morgen vroeg te Londen, zyn. Dat uitstapje blijft dus bewaard voor een volgende gelegenheid." B 8 H IC E L A Ml O. In navolging van bet buitenland besloot het comité voor de ontvangst der bnitenlandsche pers, dat ook hier aan de vertegenwoordigers dier pers een soort handboek, bevattende „in- lichtingen o er Necierlandsche toe standen" zal worden ter hand gesteld. Voor Nederland is dit daarom van te meer belang, omdat de buitenland- scbe pers nog telkens verraadt, hoe bitter weinig men buiten van onze Nederlandscbe toestanden verstaat. Het comité koesterde daarom den wenscb, dat dit handboek verder strekke dan de inhuldigingsfeesten en voortaan op elk buitenlandse! redactie bureel als een soort legger aanwezig zou zyn, die men kan na- slaaD, om zich omtrent onze toe standen te vergewissen. Het hand boek zal inliet Engelsch, het Fransch en het Duitsch gesteld worden. Geldieening Amsterdam. In de Vrydag gehouden zitting van den Gemeenteraad is de voordracht kibbelen en inmiddels bet land te la ten wegspoelen. Aanstaanden Dinsdag wordt iu de Staten van Noordhollani eeu voorstel behandeld van Gcd. .Sta ten, waaruit blijkt, dat het Ryk ook het zyne wil doen. Eu al kost het de Provincie ook heel wat geld (naar globale berekening een tonnetje gouds per jaar.) de zaak komt nu goed in orde en daartegenover mag op een duizend gulden of wat meer of min der niet worden gekeken. De leden van de Staten, die het voorste! willen goedkeuren hoewel ze de bijdrage van de Provincie gevergd veel te hoog vinden die leden staan, dunkt me, op liet goede standpunt. Wat heeft men, vraag ik, aan al dat verschil van gevoelen in de we reld Waarom gaan we elkaar zon vaak te lyf om dingen, die de moeite niet waard zijn om ons er dr uk over te maken, of zooveel haast hebben, dat zo gedurende onze ruzie onder gaan En deze pMlosophiscbe ver zuchting herinnen me er aan, dat in dertijd midden op de Groote Markt ('t is historischtwee vreedzame apothekers elkaar in de haren zjjn gevlogen, omdat de eea den ander een klantje ontfutseld had. Tegen woordig doet men dat iu zaken niet meer. Maar de wisseliDg van papieren brieven, zooals in 't geval van Cal- lantsoog, is niet minder onaangenaam en iu eik geval veel langer van duur. Daarom is 't voor deu Commissaris der Koningin en voor Gcd. Staten zeker een felicitatie waard, dat er na een overeenkomst staat le worden gesloten. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6