De vijandige Doods
hoofden.
Voor net geval dat myn lezers nei
ging tot zenuwachtigheid hebben,
maak ik hen vooruit opmerkzaam, dat
deze geschiedenis geen lectuur voor
zenuwachtige menschen is kunnen
zy echter den lust, haar te lezen, toch
Diet weerstaan, dan raad ik hun stel
lig, ten minste niet voor 't naar bed
gaan dit te doen, want 't zou best
kuDiien gebeuren, dat zy er benauwde
droomen en nachtmerries van kregen
en die zou ik niet graag op mijn ge
weten willen hebben.
Ik moet er nog bijvoegen, dat het
een ware geschiedenis is, die ik zelf
heb ondervonden eu alleen zoo iang
verzwegen heb omdat ik op inyn woord
van eer beloofd heb, baar niet eerder
te zullen vertellen.
ik was nog zeer jong, een aanko
mend. of laat ik liever zeggen, pas
beginnend novellenscbryver eu mijn
eerste gedrukte geesteskinderen gaven
ondubbelzinnige blijken van myne
voorliefde voor liet mystieke. Boven-
aardsche en geheimzinnige gebeurte
nissen, bange voorgevoelens en ge
waagde avonturen oefenden een on
weerstaanbare bekoring op mij uit.
Ik had minder baard en meer hoofd
haar, minder ervaring en meer ver
trouwen dan thans, en dat was toen
maals goed en nu is het zoo beter.
Ik was dus nog zeer jong, toen ik
op zekeren avond bij een der voor
naamste grondbezitters van den streek
waar ik doortrok aanklopte.
We kenden elkaar van naam eu
aanzienik. was op reis en had mij
verlaat; hy was landeigenaar en woonde
aan den straatwegik had behoefte
aan een onderkomen, hij bezat een
villa, redenen genoeg om by hem aan
te kloppen. Hij ontving my ook bui
tengewoon hartelijk, niettegenstaande
zulke ongenoode gasten bij bem niet
tot de zeldzaamheden behoorden.
De heer Gabor stend als een weinig
zonderling aangeschreven. Hy hield
er een bibliotheek op na en was zeer
belezenhy had een kamer vol vogels,
die hij alien zelf geschoten en opgezet
had en waarvan hy zelfs de namen
k« nde. Dan had hy een kostbare
sch it dery en verzameling en een massa
zeldzame antiquiteiten en hield zich
bovendien met voorliefde met machi
nerieën bezig, ofschoon niet met nut
tige landbouwwerktuigen en dergelijke;
zyn machines dienden alleen tot tijd
verdrijf en aangename verrassing.
Zoo stond bijvoorbeeld by een der
deuren een geharnasde ridder, die,
zoodra de deur geopend werd, drei
gend zijn slagzwaard ophief eu het
liet zinken als ze weer toeging, maar
die sehrikachtigen bezoekers intus-
schen de stuipen op het lijf jaagde.
Leunde men op de tafel,, dan be
gonnen verborgen klarinetten en flui
ten allerlei melodieën te spelen eu
van raenigen stoel, die er doodgewoon
uitzag, kou men, als men er op was
gaan zitten, eenvoudig niet meer op
staan.
Ik had reeds vaak van zyn on
schuldige manie gehoord en my voor
genomen op mijn hoede te wezen, om
mij niet te laten beetnemen.
Myn gastheer haalde dan ook geen
zijner veelvuldige grappen met my
uit, maar begon een zeer onderhoudend
gesprek, voerde my in zijn bibliotheek,
toonde mij hoogst belangwekkende en
kostbare handschriften, liet my zijn
wapens en zegelcollectie zien en wist
overat interessante bijzonderheden aan
vast te knoopen.
„Met alle genoegen", antwoordde
hij, toen ik hem verzocht een en ander
te mogen opschrijven en scheen zicht
baar gestreeld, dat ik notities maakte
over de oude helden en edele dames
van wie hier een spoor, daar een
handschoen, die voor ons op tafel
lagen, was overgebleven.
Welk een ryke bron voor historische
stadiëo. 't Berouwde mij waarachtig
niet den heer Gabor om naclulogies
te hebben gevraagd. Het deed hem
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdaga vondpraat/e.
cccx.
„Fidelio", zei Wouter, toen hij de
zer dagen eens bij mij kwam inloopen
„wat ben jij toch een ouderwet.sch
individu. Daar brand je waarlijk nog
petroleum in je huis. De ve, wonder
lijke vindingen van den laatsten tijd
hebben jou klaarblijkelijk koud ge
laten. Weet jy wel eens, dat er zoo
iets als eiectrifCh licht bestaat? Beu
je er wel van bewust, dat er een,
lichtsoort is, die acetyleen beet Neen
meneer brandt, petroleumEn dat
woord petroleum zei hy met denzelf
den minachtenden nadruk, waarmee
bij mij gezegd zou hebben„je hebt
eeu millioen van een ander iri je zak
gestoken."
„Mag ik jou dan eens even een
vraag doen?" vroeg ik. „Brandjy,
o Wouter, electrisch licht in je huis?
„Neen," zei hy. „maar..."
„Geen maren. Dan gebruik je zeker
acetyleen."
„Ook niet, maar
„Heel verstandig, want daar vlieg
je de lucht mee in. Maar wat brand
je dan eigenlijk Patentolie, was
kaarsen, smeerkaarsen
„Zanik niet," zei hy, je weet wel,
dat ik gas gebruik."
„Maak mij dan geen verwijt van
mijn petroleum," zei ik, „(die trouwens
van heele beste qualiteit is,) want gas
is ook uiet bepaald gisteren ontdekt.
Maar wanneer je weten wilt waarom
ik petroleum brand, dau wil ik je
wel zeggen, dat gas me te duur is.
Begrepen? De Keizerlyke Yasteland-
blykbaar genoegen, dat zyn mede-
deelingeu my zooveel belang inboe
zemden en hy was onuitputtelijk in
nieuwe en aldoor weer nieuwe ge
schiedenissen.
Zoo verstreek de avond. Aan het
souper verschenen zyn inspecteur eu
zyn administrateur, die daarna weer
vertrokken en ons opnieuw alleen
lieten.
Hy liet de koflie in de Gothische
kamer brengen, waar wij nog een uurtje
bleven pratendat wil zeggenhy
vertelde en ik luisterde.
De Gothische kamer lag in den
achtersten vleugel van het gebouw
en had haar naam te danken aan de
meubelen en eeuige middeleeuwsehe
nissen. De achterwand der kamer
werd door een schouw ingenomen,
waaronder groote blokken knetterend
een aangename warmte verspreidden;
daaromheen stonden gemakkelijke
leunstoelen en sofa's die tot rusten
noodden. Wy gaven aan die uitnoo-
diging gehoor en slurpten behaaglijk
den geurigen Braziliaanschen drank.
De warmte van het vuur, het late
uur, de vermoeienis der reis hadden
intusscheu hun invloed doen geiden,
zoodat ik, tot mijn schande zij het
gezegd, mijzelf een paar malen er op
betrapte, dat mijn hoofd op het kussen
der sofa zonk en ik niets meer van
mijn gastheers vertellingen hoorde,
dan een gelijkmatig gebrom.
De heer Gabor bemerkte het en
vroeg glimlachend
„Slaperig hé 't Zou ook geen won
der wezen."
„Ja. 'k zou hier zóó in slaap kun
nen valleu."
„Dat zou u niet geraden zyn."
verklaarde myn gastheer ernstig.
„Deze kamer staat bij allen, die toe
vallig hier een nacht hebben doorge
bracht, in geen al te besteu roep."
Die woorden joegen den slaap uit
my'ne oogeD.
„Komen hier dan spoken?"
„Ze komen nietze wonen hier en
zyn dag en nacht te zien."
De nieuwsgierigheid maakte my
klaar wakker en onwillekeurig keek
ik rond.
„Nu, nu, ge moet u bij dat woord
spoken uiet dadelijk in lakens gehulde
en met ketens rammelende gedaanten
voorstellen Wat hier spookt is een
eenvoudig, tastbaar voorwerp. Hebt
ge misschien lust het eens te zien?"
„Hoe kunt u dat vragenriep ik
opspringend. „Waar is het spook
De heer Gabor geleidde mij naar
een der nissen, die door een groen
gordiju was afgesloten. Hij schoof het
ter zijde en wees my twee schedels,
die zonderling van elkaar afgekeerd
onder een glazen stolp stonden.
Doodshoofden had ik dikwijls ge
noeg onder de oogen gehad en ik was
niet geneigd er iets spookachtigs in
te zien. 't Waren eenvoudig menscben-
beenderen, evenals een uitgetrokken
tand, waarvoor niemand 't in zyn
hoofd zou hebben gekregen, bang te
wezen.
..Dit zyn de schedels van twee
broeders, twee graven Kalmanssy.
die eenmaal deze heerlijkheid bezaten
en ook een gedeelte van dit slot lie
ten bouwen. Zy hadden een hoogst
tragisch uiteinde. Zij leefden in voort
durende vijandschap met elkaar en
streden om het recht op dit slot. Op
zekeren dag nu noodigde de jongste
onder het "oorwendsel zich met hem
te willen verzoenen, den onderen broe
der tot een bijeenkomst, en toen hij
hem met zwaren wyu beneveld had,
sloeg hij hem een langen spijker in
het. hoofd. De spijker is er nog in
te zien. Later werd hij verraden
door een zijner dienaren, die de mis
daad had helpen volvoeren, en ter
dood veroordeeld. Zijn lichaam werd
krachtens liet gebruik op de plaats
der terechtstelling begraven, maar
hei afgehouwen hoofd mocht in het
familiegraf a orden bijgezet, waar de
doodgraver het dan ook bij het ge
beente van zijn laaghartig vermoor
den broeder legde. Later werden de
twee schedels in een nis geplaatsten
wel zoo dat zij, die elkander tijdens
hun leven niet konden luchten of
sche Gas-Maatsehappy is een heele
beste, brave inrichting, maar ze snapt
van mij geen negen centjes per ku
bieke meter.
En al ben je er nu ook trotsch op,
dat de bron van jou licht staat in de
Wilhelrainastraat. een deftige buurt,
die ze tusschen twee haakjes vrij
wel bederft, ik kom er rond voor uit,
dat mijn lichtbron van keelwat be
scheidener gehalte is. Ze is besloten
in een groot vat, dat ligt op een klein
wagentje, dat voortgeduwd wordt door
een oud mannetje, die het hard noo-
dig heeft. Ik wil maar zeggen, dat
myn petrolenmgeld met veel grooteri
vreugde wordt onLvaogen. dan jou
gaseenten."
„Dat is een gevoelsargument," zeF
Wouter koeltjes, „on past derhalve
in onzen tyd niet meer. „Je zult ook
nog wel eens uit de petroleumboot
overstappen in de gasschuit."
„Niet zoolang liet zoo duur blijft."
„En hoelang zou dat dan nog wel
moeten duren, denk je?"
Dat was een strikvraag. „Nog vier
jaar," zei ik kloekmoedig, „tot L'Jü3".
„Dus jij denkt, dat dé Gemeente
raad geen verlenging van concessie
aan de Imperial geven zal?"
luist, dat geloof ik."
„Ik niet. Heb jij gelezen wat de
Imperial heeft geschreven over de
berekeningen van de Gascommissie
„Jawelde fabriek beweert, dat de
cyfers van de gascommissie niet deu
gen. Weetje van wie die cyfers zyn
„Vau den directeur van de gasfabriek
ie Utrecht."
„Precies, van meneer Van der Horst.
Nu weet je misschien, dat deze een
van de meest geraadpleegde gasman-
nen is. Wanneer hy ergens eeu jaar
of wat is, dan wil men hem ergens
zieu en de bitterste vijandschap toe
droegen, elkaar de gezichten toekeer
den.
Eens nu kwam de slotbewaarder,
die eueden iets te doen had, hier en
zag tot zijn ontzetting, dat de hoof
den vao elkaar afgekeerd stonden.
De man, die veel met lijken had om
gegaan en geenszins schrikachtig
van natuur was, meende dat zekor
de eene of andere rat die verandering
veroorzaakt had, en draaide ze in
huu vorigen stand terug. Den vol
genden dag kwam hy weer beneden,
om zich te overtuigen dat er niets
gebeurd was en vond de schedels
weer precies van elkander- gewend.
Dat ging weken achtereen zoo door.;
iederen dag draaide de man de hoof
den naar elkaar toe en eiken nacht
keerden zy zich om, zoodat hij er
zenuwachtig en melancholisch onder
werd, zichtbaar vermagerde eu afviel,
totdat de jonge dokter van het slot
hem op een goeden dag ernstig on
der handen nam en vroeg, wat bij
eigenlijk op 't hart had.
.Sidderend maakte de oude hem
deelgenoot van het spookachtige raad
sel, dat hem bijna van het verstand
had beroofd. De dokter, een ont
wikkeld man, wilde den oude gerust
stellen, hem van zijn kwellendeu waan
genezen en begaf zich met. hem naar
beneden, om het „wonderin oogen-
schouw te nemen.
„Ook nu vonden zy de hoofden weer
van elkaar afgewend, niettegenstaande
de oude dienaar bij hoog en laag zwoer,
ze den vorigen dag eigenhandig naar
elkaar te hebben gezet.
„Dat is onmogelijk" verklaarde de
dokter. „Een zielloos ding heeft geen
wil. Dit zijn niets anders dan een paar
beenderen, zonder hersens en spieren
zy kunnen zich niet zelf bewegen".
Om zyn woorden meer klem by te
zetten en te toonen dat de schedels,
evenmin als elk ander levenloos voor
werp, tot eenige willekeurige bewe
ging in staat waren, pakte hy een
er van beet en tilde hem op.
Op dat oogenblik beet de doodskop
hem zoo verwoed in den vinger, dat
hy dien ternauwernood uit de tanden
kon bevrijden.
Van toen af bleef het gewelf ge
sloten.
De oude stierf korten tijd na d9
gebeurtenisde dokter leefde nog jaren
daarna, maar droeg tot aan zijn dood
de sporen van dien beet aan zijn pink.
Het incident werd geheim gehouden
eu niemand kwam er iets van te we
ten, totdat ik eens. in de archieven
*an het slot snuffelend, het dagboek
vau dien geestelijke vond, waarin het
feit in alle bizondorheden was vermeld;
de mystieke geschiedenis eindigde met
de mededeeüng,. dat de dear van het
gewelf nog wei bestond, maar was
toegemetseld.
Ik ging terstond aan 't werk om
die toegemetselde deur op te sporen,
hetgeen my met de nauwkeurige be
schrijving in het dagboek weinig
moeite kostte. Zy werd opengebroken,
ik daalde in het gewelf af en vond
werkelijk de twee vijandige doods
hoofden met naar elkaar toegekeerd
achterhoofd.
.Aanraken durfde ik geen van bei
den, maar ik nam den geheelen mar
meren zerk, waarop zy stonden en
bracht alles naar boven op mijn kamer.
Sinds dien tijd zijn er een massa
ongeloovige bezoekers bier geweest,
die alles voor een flauwe grap hielden
en zich met eigen oogen van de
waarheid wilden vergewissen. Grif
stemde ik nooit toe, ik zag niet graag
dat er met de griezelige schedels den
spot werd gedreven maar trof ik een
Hinken vent met sterke zenuwen, van
wien ik bjjna zeker kon zijn, dat de
nachtelijke spokerij al zou zij hem
scbokkc-n geen kwade gevolgen
voor hem na zich zou sleepen, dan
vergunde ik Siem in deze kamer te
slapen en zich te overtuigen, dat de des
avonds gezicht naar gezicht gekeerde
schedels, den volgenden dag met de
achterhoofden naar elkaar gekeerd
staan. Myn gasten waren dus ge
dwongen, het geheimzinnige feit te
erkennen en niemand, al weigerde
anders hebben. Te Leiden was hij
eerst op een traktement van f 40U0,
ging toen naar Utrecht op een jaar
wedde van f 6000 en is nu bezig te
verhuizen naar Amsterdam op een
traktement van f12000. Nu wil ik
over die cyfers niet spreken. Leeken
als wy, Wouter, ik zeg wijj" (want
de pedante vent kuchte alsóf hij zeg
gen wou dat hij geen leek was)
Leeken als wij kunnen noch de cyfers
van Van der Horst, noch die van de
imperial booordeeleu. Maar dat kun
nen we wel aannemen, dat iemand
als de Utrechtsche directeur geen
rekening zal opzetten, die nergens
naar lijkt
„Ik neb de hoofden eens geteld in
den Raad," zei Wouter.
„Welnu, ik ook. Laten wy eens
samen nagaan, hoe het er dan mee
staat. Ik begin met de voorstanders
van gemeentelijke exploitatie. Daar
is dan eerst de wethouder, rnoneer
de Breuk, vervolgens meneer Stolp,
Öneltjes, van der Mersch en Loo-
meyer."
„Meneer Loomeyer hield ik voor een
tegenstander,'1 zei Wouter.
„Hy behoort tot de Commissie eu
het voorstel om een eigen gasfabriek
te bouwen is eenparig. Ik heb dus
ai vyf voorstanders eu ga verder de
ry laugs. Daarbij vind ik als voor
standers van de gemeentefabriek me
neer tiabelis, meneer Speelman deuk
ik, verder meneer de Lanoy en me
neer van Styrum.
„Of de twee laatste heeren nu wel
bij de voorstanders belmoren vroeg
Wouter.
„Als ik het zeker wist behoefde
ik er niet naar to raden, 't Is maar
een veronderstelling. Ik heb er dus
al negen. Verder vind ik meneer
by het te gelooven, heeft het na den
o vermoedigen dokter ooit gewaagd
het handtastelijk te logenstraften."
De heer Gabor kon aan mijn ge
zicht zien, dat ook ik mij dolgaarne
van liet wonderlijke geheim overtuigd
zou willen hebben. Welken twee en
twintigjarigen jongen man zou zulk
een raadsel niet hoogst interessant zyn
toegeschenen.
Ik smeekte miju gastheer dan ook
dringend my den nacht in dat ver
trek te laten doorbrengen en de hoof
den naar eikaar toe te keeren.
De heer Gabor beproefde my eerst
van mijn voornemen af te brengen,
maar eindelijk stemde hij toe. lichtte
de stolp op, draaide de doodshoofden
met de grootste behoedzaamheid lang
zaam om, zette de stolp er weer
overheen en schoof het gordiju voor
de nis.
Vervolgens weel hij my een alcoof.
waar myn bed gereed stond en
wenschte my goeden nacht.
Op de eerste verdieping van het
groote gebouw woonde hy alleen met
zijn kamerdienaaral liet overige
dienstpersoneel bewoonde bet par
terre. De Gothische kamer was door
verschillende groote en kleinere ver
trekken van Gabor's slaapkamer ge
scheiden. zoodat ik tamelijk alleen en
afgezonderd was.
Hoezeer mijn verbeeldingskracht
ook was geprikkeld, had ik toch ge
noeg besef overgehouden, om my niet
klakkeloos te laten beetnemen.
Eerst onderzocht ik alle wanden
vau het vertrek, om zeker te zyn,
dat zich nergens, een verborgen deur
bevond; daarna de nis zelf, die ech
ter uit één massief blok hard mar
mer gehouwen bleek te zijn. Ik sloot
en grendelde de deur. schoof ten
overvloede de sofa er voor, zoodat hy
vlak tegenover de geheimzinnige nis
stond, en ging er toen op liggen.
Op eens viel my nog eeu voorzorgs
maatregel in. Het groen zyden gordijn
werd door een agraaf opgehouden eu
hing in sierlijke plooien neer. Ik
haalde daarom myn notitieboekje voor
den dag en toekende het precies na.
Dat was een onbetaalbare ingeving.
Wilde een of ander wezen onver
schillig welke, als 't maar eeD lichaam
had de hoofden genaken, dan moest
het eerst het gordyn optilleu of weg
schuiven, dat by de minste of ge
ringste aanraking in andere plooien
zou geraken eu dus van mijn teeke-
ning zou afwijken. Vervolgens wierp
ik een paar verscke blokken in den
haard, zette de kaars op een klein
tafeltje naast mij en strekte mij op
de sofa uit, met bet vaste voornemen,
niet in slaap te vallen.
De beroemde eigenschap van koffie,
om menschen wakker te worden, was
mij wel bekend, ik schonk my daarom
nog een kop in eu goot er een lepel
rum bij. De rum was echter zwak,
waarom ik de portie verdubbelde.
Maar ook toen was liet nauwelijks te
proeven.
Opeens herinnerde ik my, dat ik
op een kastje bezijden de schouw een
flesch cognac had zien staan. Mijn
gastheer had mij er nog een glas van
gepresenteerd, maar ik had bedankt
en nu kreeg ik er opeens een onbe
daarlijk en trek in.
Ik stond op, haalde de flesch, sclionk
myn kop boordevol en proefdeja
nu was de koffie goed. Vervolgens
poide ik het vuur nog eens op, legde
er nog een paar blokken by en wendde
my weer naar de sofa toe.
Een prachtige verrassing wachtte
mij.
Op de sofa, die ik voor my had
klaargezet, zaten twee heeren, die ik
wel kende, maar wier namen mij niet
wilden invallen. De eene had* kort
krullend, blond haar en een val-
sehen, rossigen baard. De kin van den
andere was glad geschoren maar een
lange zwarte knevel bedekte zyn lip
pen en boven op zyn zwartharig
hoofd glom een ronde, kale plek. De
eerste droeg een zijden wambuis met
gouden knoopeD, de andere een bruine
uniform met een sjerp, waarvan de
einden over den schouder naar ach-
teren waren geworpen.
Klein...."
„En onze doctoren in den Raad
„Als ik goed zie, dan zullen die
verdeeld zijn in twee partijen, eik
van een. Meneer van den Berg er
voor, mijnheer Lodewijks tegen ge
meente-exploitatie. Het kan ook an
dersom zyn. Reken in elk ge
val éen medicus. Ik ben vry zeker
vau meneer van Dieren Bijvoet, en
hoop op meneer de Clercq van Weel.
Op de tweede ry zie ik een tegen-
stander van gemeente-exploitatie,
meneer Boijnes, naast een eigen
exploitatie- man, meneer Tjeenk Wil
link. Te zamen dertien. Hierbij reken
ik nog meneer Van der Steur, meneer
Rethaan Maearé eu meneer Van Len-
nep, dat zijn er ie zamen zestien
dat is de meerderheid van den Raad.
Daarbij veronderstel ik nog, dat er-
maar een van de vier wethouders
voor gemeente-exploitatie te vinden
is: dat meneer Nieuwenhuizen Kru-
seraau voorstander is van particuliere
exploitatie en dat meneer Krol er
evenzoo over denkt,"
„Ik zal die rangschikking nietcri-
tiseeren," zei "Wouter, „hoewel ze me
doet denken aan de groepeering van
de cyfers, die we in de laatste tijden
van de twee partyen hebben te geuie-
ten gekregen. De eene stelt, dunkt
me, de voordeelen van de nitkeenn-
gen van de Imperial lager dan ze
verdienen en de ander bekijkt ge
meente-exploitatie door den zwartsten
bril, dien hy in den winke' beeft
kunnen vinden."
„Beste vrind," zei Wouter, „heb je
niet liever twintigduizend gulden in
de hand zonder risico, dan misschien
veertigduizend gulden met risico?"
£j„We!ke risico loopt de geraoente
wanneer ze eeu eigen gasfabriek heeft,
Beiden slurpten de koffie met cog
nac, die ik voor my bad ingeschou-
ken eerst nam de eene dan de andere
een slok, heel broederlijk uit den
zei fden kop.
Eerst was ik verbaasd, toen werd
ik bang; ik durfde hen nietnadereD,
maar sloop stilletjes in een hoek, ora
te zien wat zij zouden doen.
De twee heeren grijnsden elkaar
zonderling aan en begonnen te spreken.
„Goeden avond, broeder."
„Ook goeden avond, broeder."
„Kom je weer eens hier?"
„Ja, eu zal ook hier blijven."
..Het slot heeft geen piaats voor
ons beiden."
„Daar beneden zou piaats genoeg
zyn voor éen."
„Waar beneden?"
„In de diepte, in 't donker, in den
grafkelder."
„Nu laten we er dan een eind aan
maken."
„Uitstekend, we zijn alleen."
„Pistolen of degens?"
„Vour mijn part allebei, maar dat
wordt ontdekt."
„Dat is zoo. Wapens makeus le
ven eu het bloed zou ons verraden."
„De giftbeker zou het beste zyn."
„Maar wie van ons zal hem drin
ken
„Dat zal het lot beslissen?"
„Maar het vergift brengt het uit
by de lykbeschouwing."
„Ik weet wat. Wy drinken den
sterken drank, die voor ons staat."
„En dan
„Nu, degene die nuchter blyft.
brengt den andere, die zyn bezinning
heeft verloren, om. Hier is een groote
spijker en een hamer, die wordt in
den schedel geslagen eu geen mensch
komt er achter."
„Dat gaat goed by jou, jjj hebt
dik haar, maar ik met mijn maantje?"
„Wees daarvoor niet bezorgd."
Een koude rilling doorliep my by
dit gruwelijke gesprek maar al was
ik in staat geweest mij te bewegen,
dan had ik toch niet de vlucht kun
nen nemen, want zy zalen juist voor de
deur; :k had er zelf de sofa voor ge
schoven
Eu nu begonuen zij te drinken,
eerst de eene dan de audere, en tel
kens schonken zy den kop uit de
cognaciiesch tot aan den rand toe
vol.
"Prosit, broeder!"
„Wel mag 't je bekomen, broeder
Die wenschen gingen telkens ver
gezeld van een duivelsclien lachde
sterke drank bedwelmde hen gaan
deweg, de hoofden waggelden heen
en weer, de gezichten werden nu
doodsbleek, dan~ gloeiend rood, en de
aderen op het voorhoofd zwollen.
„Drink, broeder, drink
„Drink, drink, broeder!"
lutusscheu was de kaars op het
tafeltje opgebrand. Zy begon te knet
teren en te doovenalles scheen in
een roodeu nevel gehuld, die allengs
in paarsch overgingde twee gezich
ten werden nog bleeker, de hoofden
waggelden nog sterker wie zou
het eerst op den grond glijden
De lichtschijn werd groenachtig eu
maakte de gezichten der broeders
lijkkleurig. Zij waren niet meer instaat
te spreken en moedigden elkaar nog
slectits met glazige oogen tot drinken
aan.
De kaars flikkerde nog eenmaal op
en ging uit. De broeders waren ver
dwenen.
Door de gekleurde vensterglazen
scheen de maan met volle pracht naar
binnen.
De gloed van den haard wierp een
rooden scbyn in het halfdonker. Ik
was alleen in het vertrek.
„Ik heb gedroomd," zei ik tot mij
zelf, om mijn eigen bangheid lachend,
maar mijn tanden klapperden. „M
Was een droom, niets dan een droom,"
herhaalde ik tot myn geruststelling
„en nu ga ik slapeu, - ik zal mij
uitkleeden en naar bed gaan, ik trek
de dekens over mijn hoofd en dan
mag voor myn part spoken wie wil,
ik zal er mij niet druk om maken."
Ik had geen' licht by het uitkleeden
noodig. De maan en net schijnsel van
Wouter
„Dat het electrisch licht goedkoo-
per wordt en de steeukolen duur
der
„Dat moet de Imperial er ook op
wagen en ze durft het aaa, anders
zou ze geen verlenging van de con
cessie vragen. Hou jij de Imperial
voor een goed gasfabrikant of niet
„Lk welj" zei Wouter, „en voor een
kranig fabrikant ook."
„Ik ook. Zou je dau denken, dat de
Imperial aan de gemeente zulke groote
voordeelen aanbiedt, wanneer ze er
niet zeker van is. dat er nog boven
dien veel meer te verdienen valt
„Ja." zei Wouter, „dat mag we! zoo
wezen. Uit meuschlievendheid zal de
Engelschman ons geen gas verkoo-
pen."
„Net zoo min als wy boter, kaas,
eieren cn bloembollen over het kauaal
sturen, oui van den (Schiedammer nog
maar niet te spreken."
„Maar die vier jaar vóór de con
cessie afloopt," zei Wouter bedenke
lijk." 't Scheelt toch heelwat, of we
van lo Januari 189S af zes centen
voor de kubieke meter betalen of pas
lo Januari 1903. Dat moet je ook
niet vergeten, hè?"
„Hoor eens Wouter, geduld is altijd
eeu oud-hoilaudsche deugd genoemd,
maar ik zou er bijna aan twijfelen of die
deugd nog wel by jou is blijven voort
leven. We gaan nu" al twintig jaar
gebukt ouder den hoogen gasprys
van negen centen. Zou het nu zoo
vreselijk wezen, om het nog vyf jaar
aan te kijken, om dan te kunnen zeg
gen „ziezoo, nu zyn we onze eigen
meestersNu fabriceeren we ons eigen
gas en steken alle winsten daarvan
in onzen eigen zak, zonder dat we
een groot deel, misschien het grootste
den haard verlichtten het vertrek vol
doende. Ik ontkleedde my bedaarj
wond mijn horloge op, sloeg hetgot
dijn van de alcoof op en stond vo#
het bed.
'k Verstijfde van ontzetting.
Op het bed lagen, naast elkander,
de twee broeders, twee afzichtelijke,
ontzielde lichamen. De eene lag op
den rug, maar zyn gelaat was 11%
beneden gekeerd en in de kale plek
op zijn schedel glansde de kop van
den blauw-zwarteu spijkerde andert
lag met naar boven gekeerd gezictn
op de borst.
'k Was totaal verlamd van schril
ik wilde schreeuwen geen geiuij
kwam over mijne lippen; ik wilfe
schellen myn kracht schoot te kon
ik wilde vluchten miju beeneo
waren als in den grond geworteld
en zwaar als lood. Mijn borst wai
als dichtgeschroefd, myn ledematen
waren verstijfd.
Eindelijk raapte ik al mijn krach
bijeen, gaf een vreeselyken gil «o
ontwaakte.
't Was morgen en de zon schees
straieud door de twijgen der boogt
populieren voor het venster. Ik lag
nog op de sofa, vóór de deur, op de
zelfde plaats waar ik mij had voor
genomen niet in slaap te vallen.
De kaars was werkelijk opgebrand
en de kop werkelijk leeg, maar er
stond geen flesch op liet tafeltje et
ik begon te gelooven. dat ik den kop
in 't geheel niet had volgeschonken
maar dat alleskolf ie, rum en cog
nac, even als het aadere een droon
was geweest.
Maar nu komt eerst het verschrik
kelijkste van de spookhistorie.
Wat was er in tusschen in de nis
voorgevallen
Het gordijn viel nog steeds in de-
zelfde plooien, dio ik den vorigen
avond had nageteekend.
Geeu hand had het dus aangeraakt
Ik trad, nog geheel vervuld van
mijn nachtmerrie, naar de nis ei.
schoof met bevende hand het gordjji
ter zyde.
En ziet? de twee vijandige doods
hoofden draaiden elkaar de achter
hoofden toe.
Een koude rilling doorliep mij van
onder tot boven, als bad een ijzige
hand mij aangeraakt.
Dat was in elkgevalgeen droom. I)at
zag ik voor my, op klaarlichten dag
nog wel. Buiten klonken stemmen eu
het gedruisch van den ontwakenden
morgen en hier voor my stond lie:
geheimzinnig raadsel
Er gebeurt dus toch nog veel on
der de zon, waarvoor zelfs de wijsten
tevergeefs een verklaring zoeken.
't Is dus waar dat die twee hoof
den na den dood nog voortleven en
zich me! onverzoenlyken haat vau
elkaar afwenden
Neenhet is niet waarHet kan
niet zijn. ik geloof 'net niet. Ik zie.
ik sidder en toch kan ik het uiet ge-
looveu.
Ik sta voor eeu wonder en toch -
neen 't kau niet waar zijn
Daar herinnerde ik my opeens weer
het verhaal van den dokter, die ook
het wonder in twijfel had getrokken
en tot straf voor zyn geheele leven
werd geteekend.
Dat hindert niet. Mijiientwege word
ik ook gebeten. Ik nam de stolp van
de schedels af. Myn hart klopte
hoorbaar. Ik raakte een der koude
hoofden voorzichtig aan en tilde hem
Wat gebeurde er? Beet hij mjj?
Achveel liever was ik gebeten
geworden dan dat ik die ontdekking
moest doen. In de schedelholte zat
een veer. die de draaiende beweging
veroorzaakte.
Aan het ontbijt ontmoette ik den
heer Gabor. Wy keken beiden ernstig.
„Nu, hoe heeft u geslapen?"
vroeg hij.
„Dank u, verbazend slecht, 'k Heb
gisteren avond te veel koffie gedron
ken en werd door allerlei spoken ach
tervolgd."
„En hoe staat het, met de schedels
deel, aan anderen behoeven af t«
staan."
„Maar 't electrisch licht", mompelde
Wouter.
„Wat praat je van 't electrisch
licht? Praat me liever van de toe
komst van gas voor beweegkracht,
verwarming en de keuken. Als jii
uit wandelen gaat, kijk je dan altijd
angstvallig naar de daken, omdat je
overgrootvader eens een pan op zijn
bol heeft gekregen Natuurlijk net,
zeg je. Welnu dau, zoo is bet in zaken
ook. 't Kau mee- en tegenloopen.
Maar wanneer een gladde koopman
als de Imperial het aandurft, dan kau
de gemeente het ook wel aandurven.
En daar komt nog wat bij. Eiken
dag vindt de scheikunde nieuwe din
gen en vervaardigt allerlei nuttige
zaken uit oogenschynlyk waardeloo-
zen afval. Waneer de concessie van
de Imperial verlengd wordt, dan zijn
al de voordeelen van nieuwe vindin
gen op het gebied van de gasfabricage
voor haar houdt de gemeente de
fabricage aan zicb, dan profiteert zjj
er zelf alleen van. üie goede kans
staat tegenover de slechte kans van
jou electrisch licht. Nogeens, ik laai
de Imperia! eu de directeur van de
Utrechtsche fabriek verantwoordelijk
voor hun eigen cyfers, maar wanneer
de Imperial ons groote voordeelen
aanbiedt, dan zyn er nog grootere
voordeelen te behalen. En die wou
ik heeleinaal voor de gemeente alleen
behonden."
FIDELIO.