Op den Omnibus.
Novembermorgen te Parys. Er
hangt mist.
Op de Place da Cbatelet staat de
omnibus stil. Een dicbte drom men
seben staat er te wachten. Half spot
tend verklaart de conducteur, dat er
maar twee plaatsen zyn, bovenop.
De conducteur. Komaan, nu
mero 92 en 93, het jaar van degroote
revolutie.
(Eeu jonge man met een bleek ge
zicht, holle wangen, gekleed in een
van ouderdom glimmende jas en een
pantalon die van onder uitgerafeld
is, springt naar voren en stoot in zyn
haast tegen een dikke bnrgerjnffrouw
aan, met een hoogroode kienr, die een
groote mand met eetwaren aau den
arm beeft
De jonge man. Hier is 93.
De juftrouw. Pardon, ik heb
92.
De conducteur. Waarom zei
u dat dan niet?
De juffrouw. Hoe kan ik dat,
als zoo'n dolleman my omverloopt
Dejonge man (verlegen). Par
don, ik dacht niet
De juffrouw. Wat W at dacht
u niet? Hebt u me soms niet ge-
stooten
De jonge man. Maar....
De jaffroHw. Meneer denkt
zeker dat by mag doou wat by wil.
omdat hy een hoogon hoed op heeft
en ik maar een muts. Als ik myu
mand niet had(Ze kykt hem
woedend aan.)
De conducteur. Komaan, nu
is het mooi, moedertje. De helft is
voor 'toogenblik genoeg. Maak dat
maar uit op de imperiaal. Geef je
mand maar hier, dan zal ik je helpen.
De juffrouw. Ziedaar, jij bent
ten minste een brave maner zyn
dus nog beleefden onder je geslacht.
(Zy klimt al brommende naar de
imperiale, gevolgd door den joDgen
man.)
De conducteur. Alles vol.
(Hy trekt aan bet koord.) Vooruit.
(Op de imperiale zitten de jonge
aan en de dikke juffrouw vlak naast
elkander. Zy heeft haar mand zoo
neergezet, dat haar buurman geen
ruimte heeft voor zyn beenen en zet
hare wraakneming voort, door al bla
zende een alleenspraak te houden over
de onbeleefdheid van de tegenwoor
dige mannen.)
De conducteur. Kaartjes, as
jeblief.
De juffrouw. Hier, brave man,
drie stuivers en een dubbeltje omdat
je me zooeven geholpen hebt.
De conducteur. Dank u.
De juffrouw. Als iemand my
een dienst bewijst, dan wil ik dat be-
looneu, zie je. Maar op my trappen
laat ik niet.
De conducteur. U heeftgelyk.
Kaartjes asjeblieft.
De jonge man. Hier is een
kwartje conducteur.
De conducteur (na het geld
stuk te hebben bekeken). Dat is niets
waard
De jonge man. Wat?
De conducteur, 't ls een
valsch geldstuk, dat mag ik niet aan
nemen.
Dejonge man. Maar
De conducteur. Er zyn geen
maren, 't Is zooals ik zeg.
De juffrouw. Welzeker. Dat
beleedigt den een en probeert den
ander te bedotten.
Dejonge man. Ik moet u doen
opmerken, juffrouw, dat ik u niet
beleedigd heb. Maar u zit nu al
minuten lang allerlei onaangenaam
heden te zeggen. Ik heb niet willen
antwoorden
De conducteur. Komaan, ik
heb geen tjjd om naar uw getwist te
luisteren (by reikt het geldstuk weer
over). Geef ray een ander.
De jonge man (verbleekend).
Eea ander?
De conducteur. Of vijftien
centen afgepast. Dat is my ook wel.
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraat jft.
CCCXI.II.
Toen ik eens een politie-ambtenaar
-vroeg naar de gevonden voorwerpen,
vertelde hij mij, dat de voorwerpen
die aan 't bureau werden aangebracht,
voor een groot deel niet wei-den opge
vraagd on dat die welke werden opge
vraagd, meestal niet waren aangebracht.
Ziedaar den raadsel. Heeft een van
mijn lezers lust om te probeeien het
op te lossen, mij wel ik zet liet liever
naast de vele andere raadselen, die het
leven aanbiedt en ga verder mot wat
anders.
De politie doet mededeeling in de
couranten van die gevonden voorwer
pen. Ze verdeelt die mededeeling in ru
brieken wat aan 't politiebureau is
aangebracht, wat in de tramwagens is
achtergelaten, wat in de opgehaalde vuil
nis Ls ontdekt. En een mensch staat er
van te kijken, wat zijn medemenschen
al zoo in die vuilnis laten zitten. Zilver
ou goud komen daar niet zelden in voor.
Maar ongehoord is toch het feit, onlangs
dooi* een HaarlOmach blaadje meege
deeld, dat er namelijk in de vuilnis was
gevonden„Een jachthond". En alsof
het nog niet genoeg was, dat de men
schen zoo maai' een hond in de vuilnis
gestopt luidden, stond er verder in de
•opsomming die volgde„Nog een liond."
Men zou haast denken, dat dien morgen
de burgerij hare oude honden getracht
had te schuiven op den hals van de ge
meentereiniging. Haast, zeg ik, want ik
denk dat 't een va-gissing- was en dat
het blaadje bedoelde, dat ze waren aan
gebracht aan 't- bureau van politie.
Ik aal het daarover niet lastig vallen.
Of hebt u soms een briefje van hon
derd francs?
De jonge man (in zyn zakken
zoekende), 't Is maar ik geloof
ja, ik geloofjuist heb ik ver
geten
De conducteur. Uw portemon-
naie, niet waar? Dat knnstje ken
nen we.
De juffrouw. Dat haDgt den
heer uit en heeft geen cent op zak.
De jonge man. Ik verzeker u.
De conducteur. Dat je geen
geld hebt? Heel goed, vrindje, dan
moet je aanstonds maar aan de vol
gende halt afstappen en het zaakje
afmaken met den controleur. Maar die
is niet gemakkelijk.
Dejonge man. O, myn God.
De conducteur. Wie geengeld
heeft, moet maar loopen.
De jonge man (m6t bevende
stem). Ik had een kwartje.
De conducteur. Dat niets
waard is. Maak het aanstonds maar
af met den controleur.
Dejonge man (ontsteld). Maar
daarmee verlies ik zooveel tyd. O
Gud, ik zal nooit op tyd aankomen
Zyn stem verstikt in de keel. De
dikke juffrouw kijkt hem aan en ziet
mot verbazing, dat hij op het punt is
om te schreien.
De juffrouw (hem aanstootende)
Weluu, wat scheelt er aan
De jonge !mau (tot zichzelven)
Ik zal nooit op het vastgestelde uur
daar zijn.
De juffrouw. Hier conducteur,
daar zyn de vijftien C3uten voor myn
heer.
De conducteur.Betaaltuvoor
hem Neen toch
Dejuffrouw. Jawel.
De conducteur. Nu, ik moet
zeggen sommigen meuschen loopt het
mee. (gaat naar beneden.)
De jonge man. Maar juffronw.
De juffrouw. Ja, ja, het ver
wondert u, niet waarna wat ik straks
zei, dacht je zeker, dat ik je in de
moeilijkheid zou laten zitten en er nog
plezier in zou hebben
Dejonge man. Och ja
De juffrouw. Eenoogenblikheb
ik er wel aan gedacht, omdat ik dacht,
dat ik een kwast voor had.
Dejonge man. Och neen....
Do juffroDW. Wat zal ik je zeg
gen 1 Men moet zich niet beter voor
doen, dan men is. Maar toen ik zag,
dat je zoo bleek werd als een doek
en er tranen in je oogen kwamen,
begreep ik dat ik me vergist had. Je
hebt je portemonnaie niet vergeten,
wel Dat kwartje is zeker alles wat
je hebt.
Dejonge man. Ja.
De juffrouw. Zit u iD de zor-
geu Wat is uw vak
D o j o n g e man. Ik ben kantoor
bediende.
De j u ff r o u w. En heb je geen
betrekking
De jonge man. Mjjn patroon is
gefailleerd. Sedert zes maanden heb
ik geen werk.
Dejuffrouw. Is u alh en
Dejonge man. Neen,juffrouw,
ik ben drie jaar getrouwd en we heb
ben een kind.
D e j u ff r o u w. Eu heeft uw vrouw
werk
De jonge man. Gelukkig wel,
anders zou het er treurig uitzien.
Maar u weet, wat er voor vrouwen
werk betaald wordt. Het kwartje dat
ik den condactenr wou geven, was
het laatste dat we hadden en we
dachten, dat het goed was. Wat zal
het myn vrouw spijten, als ze hoort,
wat my overkomen is.
De j uffrouw. Nu, dat is nu in
orde.
De jongeman. Dank zy uw
tussclienkomst. Ik weet niet, hoe ik
anders van dien condactenr zou zyn
afgekomen. Stellig was ik te laat ge
komen.
Do juffrouw. Gaat u op een
betrekking uit?
De jonge man. Ja, een van
myn vrinden heeft my een adres ge
geven, waar eeu kantoorbediende noo
dig is, ik moet er precies te acht nur
Vergissen is menschelijk. Je vliegt er
soms in eer je 't weet. Of heeft niet on
langs nog de Maatschappij tot exploits/*
tie van Staalwaterbronnen een reclame-
kaartje verspreid, waarop i*eclame werd
gemaakt voor het Hollandia-Tafelwater
als „Nationaal Product," terwijl
onderaan was vermeld, dat datzelf
de kaartje was gedrukt door een Duit-
scho firmaAlleen wie niets uitvoert
in de wereld, heeft geen kans zich te
vergissen en 't zijn dan ook meestal die
niets-uitvoerders, die de scherpste cri-
tiek uitoefenen.
Dat neemt niet weg, dat je er geen
malligheid mee maken meet en ten
minste zooveel mogelijk zorgen, geen
dwaasheden te doen of te zeggen. Voor
al geen dwaasheden te schrijven, want
wat zwart op wit staat, blijft lang be
waard. Een geschreven vergissing is tien
maal erger, dan een gesprokene en een
gedrukte tienmaal erger, dan een ge
schrevene. En ik heb zooeven juist een
gedrukte dwaasheid gevonden, die te
mooi is om ze u te onthouden.
Ze staat in eeu novelle in een tijd
schrift, dat ik niet noemen zal. De man,
die het va-haal doet. komt binnen bij
zijn vriend, die Broot heet. en beschrijft
zijn ervaringen aldus
„Toen ik binnenkwam zag ik Broot,
„zeer bleek, met starende oogen, geze-
„ten bij de ongezellige koude kachel, die
„zeker een paar uur geledai reeds moest
„uitgegaan zijn, afgaande op de tem-
„pcratuur da- kamer, die welhaast het
„vriespunt naderde, een viool in den
„arm klemmende, terwijl hij een strijk-
„stok over de snaren liet zagen."
Let nu wel op de merkwaardige rol,
die deze koude kachel van Broot in het
verhaal speelt. Ba-st is de kachel uitge
gaan, dan gaat ze af op de temperatuur
van do kamer (waarschijnlijk niet met
goede bedoelingen), vervolgens klemt
wezen. Als t mooi weer was ge-:
weest, zou ik zyn gaan loopen, maar
met deze vuile wegen gaat dat niet,
ik zou heelemaal bemodderd en be
slijkt zijn aangekomen en een kan
toorbediende moet er netjes uitzien.
U sprak daar straks van myn hoogen
hoed. Kyk, ik wou wel, dat myn
ouders me een ambacht hadden laten
leeren. Ik zou wat graag myn hoed
voor een pet en myn jas voor een
kiel verruilen.
De juffrouw. Je bent eeu
brave jongen. Je bevalt me goed.
't Is toch wel ongelukkig, dat in dit
groote Parys een nette jongen als
u
De jonge man. Komjuf
frouw
De juffrouw. Heusch, ikmoen
het en 't is dom, dat ik dat niet da
delijk heb gezien. Ik ben als bus
kruit, zie je als je er even een
lucifer bijhoudt, vliegt het op. Enfin,
dat is weer achter een rug. Gaat u
ver
Dejonge man. Avenue d'Or-
leans.
Dejuffrouw. Daar woon ik.
Ik heb daar een café-restaurant. Als
je daar werkt, zul je wel hooren van
moeder Sauval die ben ik, ieder
een kent me. Het heet „In de go de
hoop" en je kunt er lekker eten. Er
wonen veel aannemers in de wijk, ik
heb al hun werklui en ploegbazeu als
klanten.
Dejonge man. Ik ben joist op
weg naar een aannemer.
De juffrouw. Hoe heet by
De jonge man. Mijnbeer Le
noir.
Dejuffrouw. Lenoir. Wel, we),
dat is sterk
De jonge man. Kent u hem
Dejuffrouw. Of ik hem ken?
Hy is myn neef. Ik heb hem geld
geleend, toen hy zich vestigde.
Dejonge man. Wezenlijk
Dejuffrou w. Neen, maar hoe
kan het zoo treffen 1 Lenoii En beeft
hy eeu klerk noodig Dat is er net
een als ik, mijn neef Lenoir. Hy
stuift gauw op, maar au fond is hij
een goeie vent. Je zult hem wel aan
staan, dat geloof ik zeker. Ik heb
een idee. Ik zal myn mand in luis
brengen en met u meegaan naar Le
noir. Dan zal ik u voorstellen.
De jonge man. O, juffrouw,
hoe zal ik u bedanken 1
De j u ff r o u w. Iedereen moet goed
doen als hy kan, myn jongen. Ik stel
belang in je en dan die arme vrouw
en dat kleine wurm van een kind
Ik heb te eten, weet je en ik wil
graag, dat een ander het ook heeft.
(Hem een klap op den schouder ge
vende.) Ik sta er voor in, dat Lenoir
je neemt. Daarna gaan we samen by
my een glaasje morgenwijn drinken,
't Is toch maar gelukkig, dat we twist
gekregen htbben.
(De omnibus blijft staan.)
De jonge man. Ik geloof, dat
we er zijn.
Dejuffrouw. Zoo is het. Ik bab
belde zoo, dat ik er niet op lette.
Do jon ge man. Geef my uw
mand.
De juffrouw. Zeker niet, dat is
uw werk niet.
(In weerwil van haar verzet helpt
de jonge man dejuffrouw afklimmen.)
De conducteur, (spottend).
Kyk, kyk, is de vrede geteekend
En wanneer is de brniloft
De jn ff rouw. Zoodra jij burge
meester van Parys bent, mannetje.
3 «i 31 E N L
Naar aanleiding van het voorgeval
lene met den Rus die voor eenige da
gen geleden de Beurs te Amsterdam
bezocht, en in den effectenhoek werd
lastig gevallen, zijn thans aan de mu
ren en op de pilaren in dien boek bil
jetten aangeplakt, waarop afgedrukt
het artikel, een ieder bedreigende met
een geldboete van f 3 tot f io die een
ander by het doen zijner zaken hin
dert, of vreemdelingen op de beurs
lastig valt. De beursopzichters zjjn
ze (altijd diezelfde koude kachel) een
viool in den arm en laat daar ten slotte
een strijkstok over zagen.
Bij zoon bedrijvige kachel haalt zelfs
de modernste vulhaard niet. Men kan
het verhaal ook anders opvatten en van
het. denkbeeld uitgaan, dat de tempera
tuur van de kamer de viool in den arm
klemde en verder de strijkstok op de
snaren liet zagen, welk feit niet minder
merkwaardig is. In ieder geval is het
een stijlbloem, die aan de vergetelheid
verdient te worden ontrukt.
Vergissen is menschelijk, dat mogen
ook alle mogelijke speculanten wel den
ken, die doen in aandeelen van industri-
eele ondernemingen. Menigeen zal in
angst zitten over zijn petroleum-aandee-
len, die opeens naai- de laagte zijn ge
gaan. De heele financieel e wa-eld is er
aan alle kanten door in vuur geraaid;.
Ik voor mij, die een grooten afkeer
van speculeeren gevoel, al was 't maar
alleen omdat ik geen geld heb om het
in speculaties te wagen, heb in de huis
houding order gegeven, de petroleum
voortaan uiet meer bij de tien, maar bij
de vijf kan op te doen. Voorzichtigheid is
de halve wijsheid.
En welwillendheid is bijna de an
dere helft. Waarom zou men tegenover
zijn medemenschen onwelwillend zijn
Niet alles zoo hoog opnemen, niet zoo
gauw beleedigd wezen, iets ova- zijn
kant laten gaan, ziedaar een geluk voor
de omgeving van den mensch en voor
hem zeiven.
Een gulden spreuk voor een politie
bureau zou ik zeggen. En over het al
gemeen hebben we te dien opzichte over
ons poli tie-corps niet te klagen. A Heen
naar avond- en nachtfeesten is ze ver
bazend nieuwsgierig. Wil iemand oen
feestelijkheid geven en heeft hij daar in
zijn huis geen ruimte voor, dan moet de
koffiehuishaudea*, bij wien hij zijn feest
bevoegd deze overtredingen te con-
stateeren.
Een verzonnen aanranding.
Woensdagavond moest J. T. W.,
penningmeester van eene bekende
vereeniging te Tilburg, rekening en
verantwoording doen.
Op de vergadering gekomen ver
telde hy zooeven te zyn aangerand
en van het vereenigingsgeld to zyn be
roofd. De beroomig had zoogenaamd
plaats gohad om half acht in eene
straat waar op dat aar nogal passage
is. W. werd aangezet by de gemeente
politie aangifte te doen, waaraan werd
voldaan. Na eeuige verhooren kwam
de commissaris van politie, wieu het
verbaal wat vreomd scheen, te weten,
dat de aangifte vaisch was, hetgeeD
toeu ook niet meer door den aan
klager werd ontkend.
De gelden worden intusschen door
W.'s vader der vereeniging overhan
digd. Nataarlyk zal eene vervolging
wegens valsche aangifte niet uitbly-
ven.
Brand te Dubbeldam.
Vrijdagochtend vroeg kort vóór
den aanvaug der werkzaamheden
brak er eensklaps een hevige braud
nit in de aan de Myl te Dubbeldam
staande asphaltfabriek der firma Roo-
denburg Co. te Dordrecht. De vlam
men, gevoed door de groote massa
aspbaltpapier, teer enz., die in de
fabriek waren opgehoopt, grepen gre
tig om zich heen, zoodat de van steen
opgetrokken fabriek spoedig geheel
was uitgebrand.
De oorzaak van den brand is onbe
kend. Het vuur scbyot in bet ach
tergedeelte der fabriek uitgebroken.
Naar men zegt is alles verzekerd.
Donderdagavond is te Kampen ren
van Zwolle komende trein van het
Centraalspoor voorbij het station go-
loopen, tegen een 3-tal ledige waggons"
Een le en 2e kl. rytaig werd daar
door belangrijk beschadigd en van
de locomotief geraakten de buffers
stuk, zoodat eerst naar Zwolle moest
geseind worden om een andere loco
motief, om de passagiers bestomd voor
den trein van 10.52 naar Zwolle te
brengen.
Geen der passagiers heeft eenig
letsel bekomen.
De heer H. G. van Buseck, inspec
teur der ryksveldwacht in het zesde
district, verzoekt aan het Jibld. mede
te deelon, dat „hy niet geacht kan
worden te behooren tot de ambtena
ren die voor eon gratificatie, als be
doeld in het vermelde omtrent de
hulde aan de amsterdamsclie politie,
in aanmerking komen.
„In 1893, zoo schrijft de heer Van
Buseck „werden ook (ot die be
trekking benoemd gepensioneerde
hoofdofficieren en subalterne officie
ren van hetNederlandscheen Indische
leger. Tot de aanvaarding van derge
lijke bolooningen acht ik mijn betrek
king te hoog."
Da Polak.
Du „Prov. N. Brab. en 's Hert. Ct."
bevat de volgende schets, onderteekend
Jos. van Bij loon
Op een guren, onstuimigen najaars
nacht volgde een eenzame man een van
da zandige binnenwegen, die men in ons
Noord-Brabant zoo vaak aantreft, lei
dende naar een afgelegen dorp.
Blijkbaar kent hij dien ellendigen weg
en die hobbelige kruispaden goedmaar
het is vannacht erg donker en daardoor
misleid, struikelt hij in 't diepe kar
spoor, of, die willende vermijden, vear-
wondt hij zich aan de doornen heg, die
het pad aan weerskanten insluit. Toch
spoedde hij zich voort, terwijl een ieder
sliephij ging liij ging steeds voort,
struikelend en tastend op dit eenzame,
akelige pad.
Hij bleef voor een afgelegen hoeve
staan. Als twee enorme molshoopen
kwam het silhouet uit tegen den donke-
geeft. verlof vragen aan de politie. Zij
moet weten, naar het ooi-deel van hare
chefs, wat er 's avonds of 's nachts in de
stad gebeurt. De maatregel is loffelijk en
geeft blijk van energie. Maar heel royaal
in het permissie geven was men niet al
tijd. Bijvoorbeeld de f eestgever meende,
dat 't feest wel den heelen nacht zou du
ren en de eigenaar van de inrichting
vroeg dus verlof voor den heelen nacht, d.
w. z. tot 's morgens zeven uur, 't tijdstip
waarop hij weer openen mag. „Neen,"
was dan soms hel bescheid, „tot zes uur
is voldoende." En de vroolijke gasten wer
den te zes uur op straat gezet graag of
niet graag. Zoo'n koffiehuis moet, naar
men schijnt te mcenen, niet volle viel
en twintig uiu" achtereen in werking we
zen.
Een uitzondeling werd wel eens ge
maakt, wanneer er een Amsterdam mei-
bij 't gezelschap was, die zoo vroeg met
den trein niet weg kon en dus een poos
zou hebben moeten rondzwerven. En is
onze politie op bezoeken van Amster
dammers in 't algemeen al iiiot bijster
gesteld, van in den nacht rondzwerven
de Amsterdammers moet ze in 't ge
heel niets hebben.
Wat doet nu zoo'n uurtje meer of
minder er toe? Als de menschen een
maal pleiziea- hebben, beknibbel hen
dan niet op een zestig minuten meei- of
minder. En vindt men, dat feestvieren
in 't algemeen uit den booze is, laten we
dan in do politievcrordening dienover
eenkomstige bepalingen maken. Bijvoor
beeld
Op boete van hoogstens f 25 te ver
vangen door hechtenis van ten hoogste
tien dagen, is het verboden te lachen,
te zangen of te dahaen, zoowel op straat
ala in huis.
Met. daselfde boete is strafbaar hij,,
die een piano-bespeelt, zo laat bespelen
of toelaat dat zo bespeeld wordt; cEa
ren achtergrondde eene was de wo
ning met stal, de andere een bakhuis.
Het rieten dak begon vlak boven de
lage deurde vorst vertoonde een gol
vende lijn, ramen zijn zeer spaarzaam.
Het was een vervallen boeltje, dat een
treurigen indruk maakt.
Hier woont een Noordbrabantsch
zandboertje, die tobt, zwoegt en toch
den kost niet kan verdienenhia- woont
hij, zonder steun of bescherming, hij
tobt, betaalt belasting en lijdt gebrek,
het onnoozel boertje met zijn neg on-
noozeler gezin.
De eenzame wandelaar gaat de werf
over en gluurt door den kier van een
verfloos luik, waarin een bleeke licht
straal glimt. Hij had het bij den om
draai reeds gezien, want het teekende
zich van verre af op de donkere massa
als de lichtende streep die een lucifer
nalaat, afgeschrapt op den muur van
een donker vertrek.
Hij gaat op de lage deur toe, rinkelt
zacht met de klink, luistert een oogen
blik en treedt voorzichtig binnen. De
derur was niet eens gegrendeld, daar bin
nen hadden ze hem verwacht.
Die late bezoeker, de man die daar
binnentrad, bij was „de Polak."
Da arme boer was ziek, de Polak
kwam in dien stormachtigen nacht zijn
patient bezoeken.
Voor een dokter is de weg ontoegan
kelijk; met zijn paard en tilbury kan
hij er niet komen en de hoeve is zoo af
gelegen aan de heide boer rilt als hij
denkt aan een doktersrekening, overi
gens de arme kan het ook niet betalen
en na een gesprek met zijn vrouw werd
besloten daar de boer zich zieker ai
zieker begon te gevoelen, den Polak te
laten komen, en waarom niet? de Polak
weet er krek zooveel van als een dokter,
ja, zelfs meer het is toch maar raden
c-n de Polak raadt het beter dan de dok
ter. Door een paar fleschkes geneest
hij iedereen en daarbij kost bet maar
een bagatel
Zoo redeneeren zij zonder het minste
verschil te kennen, zelfs niet te gevoe
len, tusschen een man, die jaren lang
zich. weteuscliappelijk in zijn vak heeft
bekwaamd, en een kwakzalver.
De Polak stond in een groot laag
vertrekde vloer was van leem, de lage
zoldering bestond uit ruwe masten bal
ken. Een gedeelte van den wand was
geheel ingenomen door de enorme
schouw, waarin nog een groote stronk
smeulde uit .het naburig omgekapte
bosch, daarboven hing de dampende
soepketel. Aan een kleine tafel voor het
raam zat bij een lampje met gebroken
glas een vrouw verarmd en vuii.
De Polak trad op haar toe en vroeg
hoo het met den baas ging.
Door het lamplicht beschenen, kan
men den wonderdokter nu goed opne
men. Hij was niet oud ai niet jong,
lange vettige haren vielen op dein kraag
van zijn jas lieer; zijn stoppelig ge
zicht was smal, in zijn oogen was iets
slims ai als men tegen heem sprak, na
men zij een uitdrukking aan van ia
mand, die over iets nadenktzijn bloot©
voeten staken in muilen, zijn kleeren
waren vettig. De algemeen© indruk was
die van een vettige verschijning.
De vrouw begon van den zieke te ver
halen in zulke vreemde en eigenaai'dige
termen, met zulk een verwarden ge-
d achten gang, dat men zeggen zou,dat nie
mand hiiar volgen kon. De Polak echter
verstond haar volkomen en volgde haar
gemakkelijk. Hij ging naar de bedstee,
waar de zieke man lag. De> uitdrukking
van zijn gelaat werd nog nadenkenden
en ernstiger. Toen het gordijn werd
weggeschoven, verspreidde zich een be
nauwde lucht, die in het vertrek zich
vermengde met de stallucht en dein geur
uit den soepketel. Het was bepaald wal-
gelijk.
Na getracht te hebben, zich op de
hoogte te stellen van de vordering der
ziekte en na een ondervraging ova- de
uitwerking der vorige kruiden, want
de boer was reeds eenigen tijd onder
zijn behandeling gaf hij op eigen
aardige wijze eenige raadgevingen en
men kon bemerken dat dit spreken
in voor hen verstaanbare termen, den
zieke met vertrouwen vervulde. De won
een aardigheid zegt. die les geeft in dan
sen of zingen.
Met oen boete van honderd gulden of
hechtenis van ten hoogste twintig dagen
wordt gestraft ieder, die pleizic-r in zijn
leven lieeft en daarvan de kennelijke
teekenen draagtieder, die zich zeiven
niet een onwaardig schepsel vindt en
ieder die humoristische bladen leest, ze
laat lezen, of toelaat dat ze gelezen wor
den.
En zoo voorts en zoo voorts. Ik laat
de rest aan de fantasie van den lezer
over. Eén ding wil ik maar vragen aan
de politie„Och, beknibbelt ons bij onze
feesten de uren niet. Ze zijn zoo zeld
zaam, die mijlpalen in het leven, waar
bij we het noodig vinden even in vroo-
lijkheid stil te staan. Zulke momenten
moet men van overheidswege niet be
korten.
Vooral niet in Haarlem, waar de in
gezetenen een reputatie hebben op te
houden. Een reputatie van wijsheid en
verstandMocht soms iemand zich over
deze opmerking verbazen, ik neem er
geen woord van terug. Of heeft onze
goede gemeente niet tal van knappe kop
pen geleverd aan verschillende hooge-
seholen van ons land Kouwer is de
laatste, vóór hem ging Kuiper, ging
Bussenaker; nog vroeger was het Van
der Vliet, vóór dezen Gallée en Naber en
nog anderen, die mij op 't oogenblik niet
te binnen schieten.
Onze gemeente heeft dus zeker haar
aandeel in de hooggeleerden, die onze;
jongelingschap aan de universiteit de
wetenschap ingieten, naar behooren ge
leverd.
We zijn Weer in het uitgaan-seizoen.
Ala mén nagaat, wa t er al zoo wordt op
en uitgevoerd, dan schijnt het of het
hoogtepunt van het seizoen al is be
reikt, terwijl toch feitelijk het seiaoea
derdokter eindigde met te zeggen, da
hij een straffer fleschko zou klaar nu
ken. Vervolgens wendde hij zich tot d
vrouw, sprak eenigen tijd ernstig me
haar, dronk toen den nooit ontbrekende
borrel uit, die intusschan was ingeschc©
ken, verliet het huis en ging denzedfdet
weg weer terug.
In dien tusschentijd was het weq
slechter gewordenhet begon hard ti
regenen en door den wind opgezwoep
sloeg de koude regen in zijn gelaat ei
had spoedig zijne kleederen doorweekt;
toch moest hij nog twee uren gaan e«
ltij thuis was. De wegen werden al leng*
kens een en al modder, de karspore»
beekjes.
De Polak liep te mijmeren. Wat hét
ik toch een vreemd bestaan Voor ik
zieke boerenmenschen huismiddeltje
klaarmaken en allerlei Inluiden aftr-A
ken om hen genezenhet lukt wé
eens, maar dan doet het de natuur. Kon
ik maar licht ontsteken in de duLsternii
waarin ik rondtast; kon ik dien nevel
doen verdwijnen en de wetenschap door
gronden maar ze stellen groot vtr
trouwen in mij en dat helpt ookboven
dien heb ik toch ook veel ondervinding
opgedaan. En ze hebben veel met mi
op. Als er weinig zieken zijn, dan ga ik
toch den boa- op. maar dan om luw
de lange winteravonden wat te verkor
ten door te zingen en voordrachten te
houden, dan heb ik vrij eten ai drinken,
zooveel mik met kanen als ik maar w 1.
De dokter verdient dan den kost al:
café chantant artist...
Plotseling glijdt de Polak op den glib-
bcrigen grond uit en komt in een sloot
terecht. Met moeite werkt hij er zich
uit. maar is doornat en vol slijkhij
staat versuft te kijken en bibbei t van
koude. Zijn gezondheid indachtig, be
gint hij te loopen maar blijft weldra uit
geput bij een boom staan alles draait
hem voor de oogen, liij wankelt, zakt
ineen en blijft roerloos liggen. Na ren
poos keert door de koude het bewustzijn
weder, hij riclit zich met moeite op en
vervolgt bibberend en waggelend zijn
weg. Zijn gang is als van een kind, dat
leert loopen. Wat lijdt hij op dien weg
zijne krachten verminderenwat is 'ie
weg lang in dien akeligen nacht.
Eindelijk is liij aan zijn dorp geko
men alles is stil en donkerzijn een
zame hut is bereikt. Het vuur, waarop
eenig eten was gezet om, thuis gekomen,
een warm hapje te hebben, is uitgegaan,
Hoe uitgeput ook neemt hij toch nog
een oud geschrift uit zijn bedstee, zet
zich aan tafel en begint er in te blade
ren. Hieruit put dt. Polak zijn genees
kundige kennishij denkt aan den boer,
dien hij in dezen ongelukkigen nacht
heeft bezocht, vergelijkt hetgeen hij bij
den patient heeft waargenomen en ziet
na welke kruiden nu voor den zieke
moeten klaar gemaakt worden.
Zijn gezicht is ernstig de diagnose
is vastgesteld... de boa* is verloren.
Wederom begint het voor zijn oogen to
schemeren en hij spoedt zich te bed.
Het was reeds vijf uur in dein. ochtend.
Den volgenden dag' stond de Polak
zeer laat op hij had een slechten nacht
gehad en gevoelde zich ziek, koortsig en
uitgeput.
Toch moest er het een en ander ge
daan worden, want- hij woonde geheel
alleen. De man begon met werk te ver
richten, wat i.u alle andere gevallen de
huisvrouw doet. Deze nachtelijke tocht
was liem toch slecht bekomen, niets
smaakte hem hij kon niet eten en ril
de gedurig. Den daarop volgenden nacht
hoestte hij veel, daarom maakte hij ver
schillende dranken en zalfjes klaar, put
te het geheele oude geschrift uit. geheel
zijn wetenschapniets baatte, de ziekte
verergerde snelde Polak verviel ver
schrikkelijk en hoestte hoe langer hoe
meer, totdat hij eindelijk niet racer kon
opstaan.
Op een namiddag zagen de buren dcu
priester van hun dorp zijn hut verlaten
met bekommerd gelaathij trad op hea
toe, zij moesten bij den Polak waken.
De priester had den armen man niet
uit het oog verloren, hij had liera ter
stond uit zijn kudde gemist en was-
trouw op zijn post bij den verlaten zie-
ke, bij den eenzamen stervende,
pas is begonnen.
Maai- schitterend gaan de zaken van
de publieke vermakelijkheden niet. Geen
enkele uitvoering is bezocht door een
talrijk publiek. Zelfs bij de beste con
certen en voorstellingen gapen de leege
plaatsen de uitvoerenden aan.
En daar de mensch altijd zoekt naar
een verklaring van wat hij ziet gebeuren,
zoo tracht hij ook voor dit verschijnsel
een uitlegging te vinden. Verschillende
rc-denen doen daarvoor dienst.
Als het regent, dan heet het leeg om
dat het zoo regent.
Waait het en is het dan óok leeg, dan
is het leeg omdat het zoo waait.
Regent het niet en waait het- niet en
is het dan toch leeg. dan is het leeg om
dat het nog zoo vroeg in 't seizoen is
of zoo laat-.
Is het niet vroeg en niet laat-, regent
het niet en waait liet- niet- en is het toch
leeg dan is het leeg, omdat er te veel
te doen is.
Met al deze i*edenen of een daarvan
troosten zich goede artisten- en slechte.
Ik geloof evenwel, dat er althans in de
zen tijd een andere oorzaak is, waarom
schouwburg en concertzaal niet wordeu
bezochthet zijn de inhuldigingsfeesten.
Menigeen hebben deze feesten, hier en
te Amsterdam, vrijwat geld gekost cn
dat moet ingehaald worden. Want niet
ten onrechte pleegt men te zeggen t
moet uit de lengte of uit de breedte ko
men..."
Bovendien, de publieke vermakelijk
heden eischtn contante betaling. Ga
ven ze toegang op jaarrekening dan zou
den ze belaas wel meer menschen
trekken.
FIDELIO.