GOUD.
Een Russische Schets.
Ik woonde in een kleine Mexicaan -
sehe hut. Na het stadsleven te heb
ben vaarwel gezegd, zocht ik als Robin
son. Crusoe een eenzame plek onzer
wereld op, waar ik aan den arbeid toog.
Maar in mijn vrijen tijd, wanneer de
hemel helder was, begaf ik mij met het
geweer over deen schouder naar de ber
gen en genoot met volle teugen door
naar den oceaan te staren, of te luiste
ren naar de sprookjes der bergstroom
pjes. Des avonds, wanneer de hemel
bewolkt was en de regen klagend tikte
op het dak der hut, speelde ik kaart
met mijn oude huishoudster of droomde
alleen gezeten bij het vuur, over rijk
dom.
Ik wilde het leven genieten.
Ik was mij bewust, dat ik belust was
op spel, dat ik millioenen noodig had
om mijne luimen bot te vieren. Ik be
nijdde de Californlsche gelukzoekers om
het goud, dat goud, waarvoor zij fami
lie. vrienden, ouders verloochenden.
Goud, dat is het ware geluk...
Geruchten, over schatten, die in de
bergen begraven lagen, maakten mijn
hoofd op holgoud was het woord dat
immer over mijn lippen drong.
Op een keer had ik mij in de bergen
in den weg vergist.
Mijn hond Dschiep rende vroolijk
vooruit, de vogels hoog opjagend tot
waar de bergsneeuw. in nadenken ver
zonken, rood wordt beschenen door de
stralen der ter ruste gaande zon.
't Begon te schemeren, de wind ver
school zich in de bergen, de struiken
lispelden geheimnisvol, en vredige witte
wolkjes zweefden aan den hemel.
ïk kwam op een zandige plek en keek
om mij heen.
Aan de eene zijde lokte een groen dal,
aan de andere leidde een smal voetpad
naar de spits. Daarheen te gaan was
eenvoudig onzinnig. Er bleef mij niet
andtrs over dan in de bergen te over
nachten. Zonder mij lang te bedenken,
hulde ik me in mijn mantel en legde
me neer op den grond. Met de> handen
onder het hoofd staarde ik in de verte.
Dschiep bromde zacht, vleide zich
eindelijk tegen mij aan en sliep oogen-
schijnlijk in. 't Werd duister, 't Was
alsof schaduwen zich bewogen en boog
op zweefden in de lucht. De een of an
dere vogel schreeuwde boven mijn hoofd
en verdween, al kleiner en kleiner wor
dend, tot hij een stip geleek,... Ik kon
niet slapen 't was mij vreemd te
moede... Fijne streepjes nevel bedekten
langzaam de hooge bergen.
Ik ben toch. geen kind, dat ik
bang ben voor nevelsprak ik luide:
en begon, om mijn gedachten af te
leiden, een lied te zingen. Mijn stem
klonk hees cm en onaangenaam. De echo
weerkaatste mijn lied nog slechter, zoo
dat ik onwillekeurig zweeg.
Ik stond op.
Plotseling verscheen van achter den
nevelmuur iets donkers, dat meer en
meer naderde. Oplettend keek ik toe
vóór mij stond een matroos. Dschiep
wierp zich met luid geblaf op hem, doch
keerde onmiddellijk terug en verschool
zich achter mij.
Wie zijt gij, geestverschijning
riep ik uit in mijn angst.
Waarom stondt gij op uit uw graf?
Of zocht ge de ziel der matrozen, die
verpletterd werden tegen de rotswan
den. Of zijt gij gekomen om de bijge-
loovige Indianen te verschrikken, of de
monniken te herinneren aan het leven
hiernamaals. Wie zijt gij?...
El tesorosprak de matroos in 't
Spaaiisch, met de hand naai* de berg
toppen wijzend.
Goudriep ik uit, en mijn vrees
verdween oogeublikkelijk.
- Lieve verschijning, weet gij waar
liet goud te vinden is Wanneer gij het
mij wilt geven, zaJ ik mijn gansche le
ven u gedachtig zijn!
Wijs mij waar het verborgen ligt!
Ik viel op de knieën voor den
geest, de handen naar hem uitgestrekt.
Wat hebt gij met goud van noo-
de Wanneer gij geniet het, boven-
aardsch geluk, wat nut u dan aardsche
rijkdom wanneer uw ziel brandt in het
eeuwige vuur, zal niet het goud uw
leed verzachten! 't Is anders met den
aardschen mensch
Geen vriendschap is hechter dan
goud, geen liefde inniger dan geld, geen
deugden zijn reiner dan dit blinkend
speelgoed, geen geluk voor wien het
goud een holle klank is! Het heerscht
over de aarde, het geeft den gebrekkige
schoonheid, 't Is waar, het baart nijd
en afgunst, doch wordt zelfs door de
grooten der aarde aangebeden. De men-
sclien houden van de zon, omdat ze op
goud gelijktHet kind in de wieg strekt
de handjes uit naar eon blinkend stuk
speelgoed, en van af de grijze oudheid
overleefde het goud alle hartstochten
Geestverschijning, schenk mij dit goud.
El tesoro! herhaalde de geest en
wees met een snelle bewging naar den
top van den berg. Ik sprong op, greep
mijn houweel en volgde hem. Wij l>e-
stegen zwijgend den berg. 't Was zóó
stil, dat ik mijn hart kon hooren klop
pen. Somwijlen raakte onder onze voe
ten een steen los, die, in den afgrond
stortend, de zwaluwen verschrikt deed
opvliegen. Aan weerskanten fonkelden
lichtjes dat waren de oogen van wil
de katten of dwaallichtjes. Dschiep volg
de mij, den staart tussehen de pooten.
Hoe lang wij voortliepen weet ik niet,
doch de tijd viel mij eindeloos lang.
Eindelijk bleef mijn geleider staan aan
den inham van een rots en bukte zich
om iets van don grond op te nemen,
hetgeen hij daarna in de lucht wierp.
Hoe groot was mijn verbazing, toon
eenige goudstukken aan mijn voeten
vielen...
Hier moest zich de schat bevinden.
Ik sloeg met kracht het houweel in
den steen, een groot stuk goud vloog
af. Ik wierp een blik op den matroos.
Hij stond daar kalm vóór mij, met over
de borst gekruiste armen, zijn fonkelen
de oogen onafgebroken op mij gevestigd,
wees met een snelle beweging naar den
gon met woede in de rots te slaan.
Met ieder en slag van het houweel viel
een stuk goud naar beneden, het lag
rondom mij verstrooid als herfstblade
ren... Maai- ik sloeg er geen acht op,
ik wilde mijn arbeid zelfs niet voor één
seconde staken. Urenlang hadden de
sterren reeds aan den hemel geschit
terd; nog altoos gunde ik mij geen
rust, vermoeidheid' voelde ik niet; 'k
schonk geen aandacht aan de onheil
verkondende echo. Hoe meer goud ik
rondom mij zag, hoe meer ik wilde be
zitten. Het goud verblindde mij.
Eindelijk maakte zich een ontzettende
machteloosheid van mij meester. Mijn
armen vielen slap neer langs mijn
lichaam, de knieën knikten, 't begon
alles voor mijn oogen te draaien. Ik liet
mij nederzmken op den grond en viel
in een diepen slaap...
Toen ik ontwaakte, likte Dschiep mij
het gelaat. De ochtend was kil en som
ber. Een grijze nevel hing over 't ge
bergte. Ik lag op den top der rots met
bebloede handen en vóór mij lag een
hoop... steen en.
BINNENLAND
Parlementaire Praatjes.
Beide Kamers der Staten-Generaal
waren gisteren even bijeen. De Senaat
behandelde de reeks van kleine ont
werpen, laatstelijk door de Tweede
Kamer goedgekeurd en ging daarna
tot Dinsdag 27 Dec. rusten.
In de Tweede Kamer liep het alge
meen debat over de Staatsbegrooting
nog niet af, dank zij de .'eeks van
replieken. Daarvan had de heer
Troelstra het leeuwendeel, nu en dan
door den Voorzitter geprikkeld tot
kortheid en tot het blijven in het rich-
tige spoor. De heer Troelstra liet
dientengevolge het kiesrecht en andere
zaken rusten en hield zich voorname
lijk bezig met het vraagstuk der pen-
sioneeriug, tegenover den heer Heldt
uiteenzettende dat hij reeds tevreden
zou zijn als de Staat 10 millioen gaf en
met de65jarigen begon, om 't principe.
De arbeiders konden z. i. niet bijdra
gen. Moest het kapitaal gevonden
worden, dan van de kapitalisten. En
passant kreeg de heer Nolting te hoo
ren, dat niet de socialisten, dochmen-
schen als hij het volk bedrogen.
De Voorzitter laakte deze uitdruk
king, doch de heer Troelstra meende
dat hij de grenzen niet had over
schreden en hoopte dat de Voorzitter
het hem niet euvel zou duiden.
Op de tribune klonk applaus wat
den Voorzitter met ontruiming deed
dreigen.
Toen eindigde de heer Troelstra met
een hernieuwde aanbeveling van al
gemeen kiesrecht.
De heer Kerdijk, die gisteren kal
mer sprak dan heden (Vrijdag), blijk
baar geprikkeld, verwierp zijnerzijds
het hem door den heer yan Karne-
beek voorgeworpen bondgenootschap
met de Kuyperianen.
Dat hij ditmaal het kiesrecht liet
rusten verklaarde de spr. hierdoor,
dat hy, de technische herziening der
Reg. op dit stuk willende afwachten,
niet verwachten mocht, dat zij het
kiesrecht ook principieel zou herzien.
Bereid de Reg. te steunen zou hy
critiek niet sparen en vroeg al dade
lijk een meer positief antwoord over
de pensioenregeling en over de be
lastingplannen^ Hy hoopte op daden.
Nadat de heer Van der Kun by
het hoofdstuk XI (Middelen) een
votum van wantrouwen had aange
kondigd in de handelspolitiek der
Reg. kwam als nieuwe spr. nog de
heer Staalman, in een felle rede la
kende dat de Reg. niets terecht bracht
van het program der Liberale Unie.
Den kiezers was gezegdkiest libe
ralen, dan krygt ge goedkoop brood
en arbeiderspensioen. Nu kwamen de
kiezers bedrogen uit. De Ministers
hadden voor hun ouden dag gezorgd,
voor de arbeiders deden zij niemendal.
Onder de schilderij van 's land toe
stand, die de Min. Pierson Donderdag
teekende, kon met vette letters ge
schreven wordenboerenbedrog
Van de andere replieken is niets
bijzonders te zeggen.
Dinsdag 11 uur voortzetting.
G. Jr.
De bekende firma Gebr. Dobbel-
mann, zeepfabrikanten te Nijmegen,
heeft aan de levering van haar artikel
Zeeppoeder een eigenaardige reclame
verbonden, die tevens een vaderlands
lievende berinnering is.
Zy verspreidt daarbij namelijk kaar
ten waarop een tafreeltje voorkomt
uit de feesten gehouden by de inhul
diging onzer Koningin, vooral te Am
sterdam. Ook van de legerrevue is er
een afbeelding bij.
Pers Overzicht.
Uitzetting van vreemdelingen.
Naar aanleiding van de uitzetting
van Nederlanders uit Duitsehiand, in
den laatsten tijd herhaaldelijk voor
gekomen, bevat de N. R. Cl. een
artikel waarin zy o.m. zegt:
Onze regeering zal ongetwijfeld ge
daan hebben en nog doen wat zij kan
om te Berlijn de belangen dezer
Nederlanders voor te staan. En voor
zoover inderdaad met noodelooze hard
heid |by de uitzetting is te werk ge
gaan, mag men zeker vertrouwen,
dat de regeering van bet met ons
bevriende land, die geen reden heeft
om ods onwelwillend gezind te zijn,
aan billijke grieven te dien opzichte
zal te gemoet komen.
Zal het echter onze regeering ook
gelukken ten aanzien van de uitzet
tingen zeiven een gunstige beslissing
te verkrijgen?
Het is, gelijk ook uit de officieuse
Duitsche pers blijkt, de militaire
quaestie, die tot de uitzetting var.
Nederlanders uit Pruisen aanleiding
geeft. Men wil daar geen vreemde
lingen in het land dulden, die zich
niet laten naturaliseeren en daar dus
niet dienstplichtig zijn en tevens ook
in hun eigen land niet aan de mili
taire verplichtingen voldoen.
Dit laatste nu is den Nederlanders,
die in Duitsehiand gevestigd zijn,
niet mogelyk, omdat onze militiewet
alleen ingezetenen tot de inschrijving
voor de lotiDg toelaat.
Zij worden nu voor het dilemma
gesteld van of zich te laten natura
liseeren en dan aan den militairen
dienstplicht in Duitsehiand te vol
doen, of over de Nederlandsche grens
gebracht te worden.
Van Duitsche zijde wordt tot ver
dediging van de gevolgde handelwijze
aangevoerd, dat de concurrentie van
de Duitsche tegen de in Duitsehiand
gevestigde Nederlandsche werklieden
tengevolge van de militaire verhou
dingen zeer 'bemoeilijkt wordt. De
werkgevers in Duitsehiand zoo
beweert men nemen bij voorkeur
de Nederlandsche werkliedeu, die zich
aanbieden, aan, daar dezen niet, en
de Duitsehers wel genoodzaakt zijn.
tot vervulling van den militairen dienst
plicht den dienst van den patroon te
verlaten, hetgeen in menig bedrijf
stoornis veroorzaakt.
Wy herhalen, dat wy ten volle
vertrouwen hebben in de activiteit
van onze regeering om in deze zaak
de belangen der Nederlanders met
warmte voor te staan en zij zal daarby
zeker niet nalaten te wijzen op de
goede bejegening, die de talrijke Duit
sehers by ons te lande ondervinden.
Mocht zy niettemin er niet in slagen
verander ng in de in Pruisen gevolgde
gedragslijn te verkrijgen, dan zou
het misschien overweging verdienen
onze militiewet in dien zin te wijzi
gen, dat de buiten de grenzen ge
vestigde Nederlanders ook voor de
loting hier te lande kouden worden
ingeschreven. Deze wijziging zou het
argument, dat in Pruizen tot verde
diging van de gevolgde handelwijze
wordt aangevoerd, geheel opheffen.
Hierna bespreekt de N. R. Ct. de
klacht van Duitsche zijde geuit, dat
men ook in Nederland met de uitzet
ting van vreemde werklieden, meer
malen vrij kras te werk ging. Het
blad zet de wettelijke voorschriften
op dit punt uiteen en besluit dan
aldus
Wij mogen aannemen, dat onze wet
nog altyd overeenkomstig deze begin
selen wordt toegepast. Gronden om
daaraan te twijfelen zyn ons niet be
kend. Raadzaam zal het intusschen
zyn, dat vreemdelingen, die reeds ge-
ruimen tyd hier te lande verblijven,
zich van een reis- en verbiyfpas trach
ten te voorzien; en evenzeer komt
het ons voor op den weg onzer politie
te liggen, zich van tyd tot tyd te
vergewissen van den toestand der
vreemdelingen, wat hun middelen van
bestaan betreft en ben zoo noodig
tijdig te waarschuwen, opdat zij zich
niet onverwachts aan het gevaar van
uitzetting zien blootgesteld, zonder
Zich op het oordeel van den kanton
rechter te kunnen beroepen. Ook in
de ministerieele missive van 1849 wordt
de wenschelykbeid uitgesproken, dat
de vreemdeling bekend worde gemaakt
met de voorschriften onzer wet ten
aanzien van de reis- en verblyfpassen
en hare verlenging.
Letteren en Hsinsi
Opera Italiana.
Men meldt ons uit Amsterdam
De italiaansche opera bracht Vrij
dagavond in het „Paleis" Verdi s
„Otello" ten gehoore. Er valt van
dit werk niet veel te zeggen, Verdi
heeft er geschreven, die 'meer aan
spreken, meer het publiek „pakken"
dan dit, hoewel bet toch ook fraaie
momenten bezit. Otello's vreeselyke
eed. het einde der tweede acte werd
door Sgr. Prévosti en Sgr. Lunardi
overweldigend mooi gezongen. Lunardi
gaf in deze geheele party trouwens
blijk zyn rol ernstig te hebben be
studeerd en zoowel van het vocale
gedeelte als van het spel zeer veel
werk te hebben gemaakt. Prévosti
beschikt over een fraai getimbreerd
tenor-geluid, als nog geen zyner voor
gangers by dit gezelschap heeft ge
toond te bezitten. Sigra. Rosiüi gaf
een zeer goede Desdemona, doch wil
het my voorkomen, dat zy niet ge
noeg routine bezit om zang en spel
te doen samengaan in volkomen har
monie. Het een lydt dan onder het
anderin scènes waarin zij veel werk
maakt van haar spel is het alsof zy
minder oor heeft voor wat hare stem-
middelen produceeren en omgekeerd.
Het orkest wist zich later te her
stellen maar was in den aanvang be
slist slecht, evenzoo het koor, dat
echter veel goeds gaf. Het publiek
was weder een en al geestdrift en
volgende voorstellingen zullen zeker
voor een grooter aantal bezoekers
plaats vinden. B.
RECHTSZAKEN.
Het drama te 's Gravenhage.
Het groote drama, Zondag 5 Juni jl.
in de Weimarstraat te 's Gravenhage
afgespeeld tussehen den gepensionneer-
den kapitein van het Indische leger
Vemer, zijne echtgenoote en haar vrien
din, werd Vrijdag voor de strafrecht-
bank in Den Haag behandeld, voor welk
collegie deze gewezen officier terecht
stond', wegens moord e(n poging tot
moord. Er weiden niet veel toehoorders
op de tribunes toegelaten.
Do beklaagde verscheen in burger-
kleeding mei demisaison over den arm
en parapluie in de hand voor zijn rech
ters, de heer en Van Heusde, vice-presi
dent do la Baseecour Caan, Croocke-
wit. Van Rees, Rechters, laatstgenoem
de wegens den omvang der zaak toe
gevoegd als bijzitter. Het O. M. wordt
waargenomen door den subst. off. mr.
Van den Bran doler, terwijl mr. Quarles;
van Ufford fungeert als substituut-
grif fier.
Verdediger is nu-. J. Limburg.
Naar ziju naam en beroep onder
vraagd geeft bekl. op zonder beroep te
zijn. Gij zijt echter gepensionneerd ka
pitein, doet de president opmerken,
waarop bekl. bevestigend antwoordt-.
Terwijl prof. Van Heukelom uit Lei
den als deskundige voor op het podium
plaats neemt, doet de griffier voorle
zing van het visum repertum.
Eerst, voor zoover betreft mevr.
Meijer, een genees- en heelkundig ver
slag van de door het projectiel veroor
zaakte wonden in schedel en hersenen
een akelig relaas, dat concludeert dat 't
lijk was van een gewond perscon, ge
troffen door een kogel in de slaapstreek,
clie de huid eu het slaapbeeu heeft door
boord en in den schedel is gedrongen.
De dood was hoofdzakelijk veroorzaakt
door het groote bloedverlies. Andere
afwijkingen, die den dood verklaren,
zijn niet gevonden.
En voor zooveel betreft mevr. Vemer,
komt het verslag der deskundigen, tij
dens voorlezing waarvan beklaagde nu
en dan met den zakdoek tranen afveegt,
tot de slotsom dat de dood veroorzaakt
is door ontsteking der hersenen en et
terbacteriën. Wel is geconstateerd een
afwijking van hart en longen van ern
stige n aard, maar deze was niet zooda
nig dat daaruit zou zijn af te leiden,
dat de aanwezigheid van een hersen-
abccs den dood niet zou hebben ver
klaard.
Kan dat abces ontstaan zijn door
een inwendige oorzaak? vroeg dei pre
sident aan professor Van Heukelom,
die atwoordd!© dat dit niet volstrekt on
mogelijk was.
Echter tussehen de teekenen van de
verwonding en de ontsteking bestond
met aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid na-uw verband. Op de
vraag van den verdediger of z. i. de dood
van mevr. Vemer het gevolg is va-n 't
schot,, antwoordde de professor min of
meer bevestigend.
Dé) getuige en deskundige dokter
Steyn Parvé bevestigde de mogelijkheid
der verwonding dbor een revolverschot,
onder mededoeling dat zij zij zich niets
herinnerde van het op- haai" geloste
schot, en dlat mevr. Vemer, tijdens de
behandeling in de inrichting in d'e Ja-
vastraaü, niet gewaagde van de ver
standhouding van haar en beklaagde.
Z. i. kan de verettering ook spontaan
ontstaan zijn, maar het abces is ver
oorzaakt door het kogelschot.
Professor Van Heukelom, nader voor
geroepen licht nader toe, dat de veret
tering niet spontaan is, wat doctor Parvé
daarna toegeeft. Hij blijft er bij dat de
dood het gevolg is van het schot.
Op eenige vragen van bekl. antwoordt
de getuige dat mevr. Vemer kalm en in
bewusteloozen toestand is overleden,
zonder over haar man te spreken.
Beklaagde zegt-, dat hun huwelijk
zeer gelukkig was tot aan de kennisma
king met mevr. Meijer. Bijna dagelijks
was hij met mevr. M. in relatie, welke
leidde tot een liaison tussehen haar en
hem, die maar een paar maanden duur
de. Later is zij. tegen zijn wil, toen hij
ziek was, ten zijnen huize gekomen.
Zijn vrouw en mevr. Meijer hebben
hem echter altijd bedrogen steeds wei
gerde hij cadeaux en geld van haar aan
aan te nemen.
Kort vóór het gebeurde, nadat zijn
vrouw de echtelijke woning verlaten
had. was er nog een verzoening. Nooit
heeft hij echter plan gehad zijn vrouw
te dooden eu hij heeft nooit een revol
ver bij zich gedragen dan alleen toen de
rechercheur van politie hem bedreigde.
Eerst Vrijdag 2 Juni nam hij het wa
pen op zak. Toen hij op 4 Juni de bei
de vrouwen ontmoette, was 't alsof hij
den duivel in het lijf had, Wat er ver
der gebeurd is, herinnert hij zich niet,
ook niet dat hij op beiden geschoten,
had. Het dragen van den dolk verklaart
hij hieruit, dat hij die bij reparatiën
aan zijn fiets gebruikte. Beklaagde ver
keerde, na de ontdekking der verhou
ding tussehen zijn vrouw en mevr.
Meijer, steeds in treurigen opgewonden
toestand. Hij had nooit kunnen denken
dat een vrouw te zijnen huize zou ziju
la loup dans la bergerie. De getuige
Goetz v. d. Vet, die meermalen met be
klaagde omging en wandelde, deelde
mede dat bekl., hoewel weinig sterken
drank gebruikende, vaak zenuwachtig
en heftig was en zich aan hem, getuige,
beklaagd had, dat zijn vrouw weg was.
Ook was hij zeer opgewonden toen hij
van getuige's vrouw vernam, dat me
vrouw Vemer voor haar huwelijk „er
van door was geweest". Eenmaal be
klaagde Vemer zich tegenover get., dat
zijn leven vernietigd was. Ook kort vóór
den moord was bekl. zeer opgewonden,
zijn oogen draaiden heon in zijn hoofd
eu bij de ontmoeting der vrouwen schoof
liij get. voorbij, zeggende„daar heb
je de ooi-zaak." Get. hoorde toen schieten
en zag dat beid. a bout portent op de
vrouwen het revolver richtte.
De beklaagde bevestigt dat hij den
bewusten Zondagavond zeer opgewon
den was. Hij herinnert zich niet op de
vrouwen geschoten te hebben.
Uit eenige vragen, door den verdedi
ger gesteld, bleek nu nog dat de getuige
niet wist dat beklaagde wapenen bij
zich droeg en dat bij beft schieten geen
tijd was om het wapen te richten en
dat bekl. altijd klaagde over achteruit
zetting door zijn chefs in Indië. Zooda
nig dat hij de Willemsorde niet meer
wilde dragen.
Daarna werd gehoord de vroegere
rechercheur van politie Tromp, die
nooit iets onbehoorlijks tussehen mevr.
Vemer en mevr. Meijer heeft bespeurd
evenmin zijne vrouw, want getuige
woonde bij mevrouw Meijer een maand
in. Dc dames lieten zich ongunstig over
beklaagde uit, mevrouw Meijer meer
dan mevrouw Vemer. En get. woonde
bij hen in ter hunner bescherming. Zoo
vroeg mevr. Vemer get. op 5 Juni de
dames op eene wandeling te vergezellen
en haar te volgen. Hij zag later bekl.
op de dames toespringen en op haar vu
rende en evenzoo zag hij dat bekl. een
fleschje aan den mond bracht. Bij het
schieten zag bekl. er zeer rood uit, daar
na hoogst bleek.
Bekl. beweert dat de get. hem altijd
getart heeft en zegt, dat als hij hem
weer onmoette, hij er niet zou tegen
opzien den haan van een revolver te
spannen en op hem te schieten
De president vermaant bekl. zich
niet zenuwachtig te maken.
De get. zegt niet te weten, waarom
li ij bekl. zou hebben getart. Het blijkt
dat bekl. zeer verbolgen is, dat de get.
zich tussehen zijn (bekl.) vrouw en hem
stelde. Of bekl. de revolver op de vrou
wen heeft aangelegd, kon get. niet ver
klaren.
Bekl. is overtuigd, dat er tussehen
get. en mevr. Meyer een intieme ver
standhouding bestond.
Dc get. weerspreekt dit echter ten
stelligste.
Get. Van der Does, werkman, geeft
verklaringen omtrent hert voorgevallene,
onder anderen mededeelende, dat bekl.
na hel gebeurde zeer kalm was, en zelfs
zeide zeer goed te weten wat hij gedaan
liacl en dat hij naar de gevangenis moest.
Daarvan herinnert bekl. zich niets.
Evenmin dat hij strichnine uit Indië
medegebracht, gebruikt bad.
De getuige politieagent Kuil laars
meende daarentegen dat bekl. na, het
schieten er zeer verwilderd uitzag, maar
niets deed om te ontvluchten.
De verdere getuigenverhoor en strek
ken om aangaande den toestand van
bekl. en andere feiten gedurende en na
den moord inlichtigen in te winnen.
Bekl. weet hierbij oa. niet te verklaren
hoe er meerdere scherpe patronen in
zijn zak zijn gevonden. Het koop en van
een revolver en vijftig patronen daar
bij, verklaart hij uit zijn wensch om
lid van een schietvereeniging te worden
en volstrekt, niet zijn voornemen om
zich tegen aanvallen te verdedigen.
O.a. deelt dè inspecteur van politie
AaJtsz medei, dat hij ten politiebureele
kalm1 bekend had op de vrouwen ge
schoten to hebben, omdat zij hem er
toe gebracht hadden door de innige ver
houding die tussehen de dames bestond.
Zoo wist hij zicli precies nog meerdere
feiten te herinneren, bepaaldelijk dat
hij in een onverwacht oogenblik ge
schoten had. Getuige had den indruk
dat zijne antwoorden niet verward wa
ren, maar vooral van mevr. M. sprak
hij met haat, en ook zeide hij dat hem
hinderde dat hij zijne vrouw 12 gulden
's weeks moest uitkeeren. Maar ook van
dit gesprek ten politiebureele beweerde
bekl. zich geen woord te herinneren.
Den verdediger bevreemdt 't dat een
geregeld gesprek mogelijk was, omdat
beklaagde, strichnine had ingenomen,
waardoor heit, volgens mededeeling van
dr. Roessingh, onmogelijk was met be
klaagde te spreken.
Na voorlezing der acten van overlij
den wordt de zitting voor een half uur
geschorst.
Getuige Hotz, gep. kapitein, die se
dert 1895 bij bekl. aan huis kwam,
heeft steeds een aangename verhouding
tussehen de beide, echtgenooten waarge
nomen, tot op 30 Mei 1897 mevrouw
Meyer bij getuige kwam en hem me
dedeelde dat de. heer Vemer zijne vrouw
mishandelde en dat deze gevlucht was
naar een kruidenier die beneden hen
woonde. Getuige heeft zich derwaarts
begeven en vond mevrouw Vemer kalm
bij een kopje thee en een beschuitje.
Sporen van mishandeling waren toen
niet waar te nemen en alleen had mevr.
zich beklaagd dat haar man haar had
gedreigd met een hoedenspeld. Door be
middeling van getuige is toen eene ver
zoening tot stand gekomen.
Door den verdediger werden daarna
aan getuige eenige vragen gesteld om
trent de verhouding tussehen de beide
echtgenooten. Uit het antwoord bleek
dat de lieer Vemer veel van zijne vrouw
hield, zijn geheele pensioen aan haar
gafdat hij verzocht niet aan hem maar
aan zijne vrouw cadeau te geven, en
dat zijne vrouw na de kennismaking
met mevr. Meyer hare kennissen ver
waarloosde. Beklaagde was altijd zoo
vervuld met die zaak van de beide vrou
wen, dat hij, daarover niet kunnende
spreken, in slaap viel, zelfs in tram en
omnibus. Uit vroegere dagen heeft ge
tuige vernomen dat bekl. als cadet te
Breda uit zenuwachtigheid in een gracht
is gesprongen.
De heer Van Geel, gep. hoofdofficier
van het O.-I, leger, heeft bekl. als cadet
gekend, doch hem is niets daarvan be
kend. Wel was Vemer reeds als jongen
zeer zenuwachtig en in zich zelf ge
keerd. In Indië heeft hij zich meerma
len zeer zonderling en opvliegend ge
dragen; zoo had hij o.a.. eens met zijn
sabel geslagen naar den koetsier, die
een dogcar van zijn chef bestuurde. Erg
wantrouwend was hij ook. Zoo had hij
in Indië de gewoonte om zijn losse ta
fels en stoelen aan kettingen vast te
leggen. Tijdens zijn "verblijf in Indië
was bekl. met zijn vrouw gelukkig en
get. heeft nooit van scènes geboord,
zelfs niet als zijn vrouw hem plaagde.
Hier in Holland heeft getuige Vemer en
zijne vrouw teruggevonden en de ver
houding geleek hém toen zoo gelukkig
niet meer; mevr. Vemer bleek noncha
lant voor haren zieken man en maakte
grappen met mevr. Meijer, terwijl haar
man boven ziek lag. Van een buitenge
woon intieme verhouding tussehen dc
beide dames heeft hij ncoit. iets gemerkt, b
Toen beklaagde door zijne vrouw ver- i!
la,ten werd was hij zeer treurig en ont
stemd.
Mevr. de wesÉf.we Millard, die na bet
verlaten der woning door mevr. Vemer j
bij bekl. in huis is gekomen, vond hem
zeer zenuwachtig, hij leed aan slapeloos- j
head en sprak altijd over zijn vrouw.
Van mevr. Meyer sprak hij steeds
met verachting en meermalen heeft ge- t
tuig© gezien, dat mevr. Vemer met ine-, j
vrouw Meyer voorbij de woning van jj
bekl. kwam en beiden dan tartende,j
plagende blikken naai" de ramen wier-
pen, bek!, was dan vreeselijk opgewon
den. Ook verklaarde hij dat hij door
mannen achtervolgd werd die door de g
beide dames daartoe werden aangezet.'
Hierna wordt voorlezing gedaan van q
enige zinsneden uit brieven, door mevr.
Meijer aan getuige geschreven, waarin
waarschuwingen n beschuldigingen T
voorkomen tegen den heer Vemer. j
Op een vraag van den verdediger of
bekl. er niet meermalen over klaagde jj
dat hij stemmen hoorde, antwoordt, ge- j
tuige bevestigend. i,
Mej. Eek, die sedert 1896 bij den sr
heer Vemer aan huis kwam, bevestigt si
de gunstige verklaringen omtrent bet Q
huwelijksleven van de echtegenooten SI
voordat mevr. Meyer in het gezin kwam. »I
Eenmaal heeft mevr. Mever getuige op il
straat aangesproken en gezegd„komt a
Vemer nog bij jullie aan huis? Pas II
maar op, hij is een Jeelijke ploert en is >l
van mij nog niet af." 8
De beer Wt-ry bevestigt voorgaande M
verklaring en deelt mede ouder anderen, 6)
dat hij naar aanleiding van een sclirij- li
ven door mevrouw Meyer aan de vorige
getuige gericht over den heer Vemer, ie
zijn omgang met bekl. beeft gestaakt, IC
later heeft hij gemerkt dat dit schrijven
lasterlijk was en zijne excuses gemaakt.
Getuige Everdey die 3 jaren heeft r!
gediend bij de mama van den lieer Ve- -
nier, verklaart, dat het huwelijk tus-
schen den beer Vemer en diens vrouw
zer gelukkig was. P
Ten slotte wordt nog een oud O. I. 1
militair gehoord, die den heer Vemer
heeft gekend als luitenant en hoeft lee-
ren achten; als een humaan en dapper
officier. La,ter is hij, veranderd ëai zeer
zonderling geworden. Het. was nu en
dan of er iets aan hem haperde. De
vroegere kalme, officier was zoo zenuw-
achtig geworden, dat hij niet meer zelf-
standig kon optreden. In 1896, hier in
Den Haag, ontmoette getuige zijn oud-
kapitein in diens woning geheel veran- 11
derd. Hij scheen gebukt onder leed,
de veerkracht was er uit, en hij zat te
huilen. Als oud verpleger in een krank-
zinnigenge,sticht kreeg getuige den in-
druk dat hij met. een zenuwlijder te 10
doen had, wiens toestand; grensde aan B
krankzinnigheid. I
Hedenmorgen 10 uur voortzetting.
a
Gemerigd Nieuws. e°
De zaak-Dreyfu8.
Omtrent de vorderingen van het
Hof van cassatie weinig anders dan
geruchten. Na Picquart zullen gene-
raai Gonse en kapitein Cuignet ge
hoord worden. De Figaro meldt dat
er nieuwe huiszoekingen gedaan zyn,
die tot zeer belangrijke resultaten ge-
leid hebben. Men zou dit in verband
kunnen brengen met wat bet biad
La Cloche Woensdag meldde, nl. dat
het Hof op het spoor zou zyn geko
men van betrekkingen, die bestaan
hebben tusscben Esterhazv en Henry.
Het zou gebleken zyn dat men meer-
malen op het spoor van Esterhazy zou
zyn geweest, die stukken aan Sch warz-
koppen leverde, maar dat Henry als
gezaghebbend ambtenaar aan het bu- r
reau van den inlichtingendienst alle
nasporingen steeds zou hebben ver-
ydeld. 11
Voorts wordt gemeld dat het Hof J
van cassatie ia de vorige week alle
stukken, geheime en ultra-geheime, -
die op de zaak Dreyfus betrekking
hebben, zou hebben opgevraagd. De
regeering zou dit niet geweigerd heb
ben maar bepaalde waarborgen voor
de overlegging geëischt. Over den
vorm waaronder en de voorzorgen
waarmee al deze geheimen aan het
Hof zullen worden geopenbaard, zou
nu tussehen regeering en Hof beraad
slaagd en onderhandeld worden.
Picquart is ongesteld, hoewel niet
ernstig, waarschiinlyk tengevolge van
overspanning. Hy lydt aan keelpijn
en influenza. Eenige dagen geleden
moest een dokter hem reeds tijdens
een verhoor voor 't Hof van Cassatie
hulp verleenen. Vrijdag echter is bij
weder verhoord.
Ook tijdens het college van prof.
Buisson iD de Sorbonne hadden eenige
standjes plaats tussehen studenten,
voor- en tegenstanders van dengene-
raien staf.
Prof. Bnisson sprak over: „Deop-
voeding van den wil by het individu
en by de natie". Na afloop onttrok
by zich per rijtuig aau betuigingen.
2000 studeaiea gingen toen uaar de
Cherche Midi om leve Picquart te
roepen.
Het protest-adres ten gunste van
Picquart is reeds door meer dan 100.000
Frauschen geteekend.
Houten stoppen,
in Frankrijk gebruikt men in den
laatsteD tijd tot sluiting van flessehen,
zelfs als er champagne-wyn en andere
koolzuurhoudende dranken in zijn,
stoppen van populieren- en wilgen-
hout.Deze worden uitgehold, zoo dat de
wand van onder dunner is dan verder
op. By het indrijven kan men aldus
den stop eenigszins samenpersen en
de druk van het gas uit de flescli
dringt dan den stop zóó stijf tegen
het glas, dat by champagne zelfs wei
nig of geen yzerdraaa noodig is. Om1