„Dat men, dank zy der breede op vatting der debatten, er de waarheid en gerechtigheid moge zien voortkomen ter verzoening en bevrediging vau allen. „Ik heb het recht dat te hopen, en ik verzet my tegen wat onschendbaar zou zyn protesten en naplei ten, nadat het werk der gerechtigheid bekroond zal zyn. Want men wete welhet aandeel dat in de daden der menschen aan dwaling moet worden toegeschre ven is grooter dan dat nit kwade tronw voortkomende". Hierna werden de getuigen verhooren voortgezet. De heer Grenier, oud-prefect van Belfort, beschouwt Esterhazy als on toerekenbaar. Toen hy ordonnans officier was b\j getuige's vader, gene raal Grenier, deed bjj reeds allerlei dwaasheden en gaf hy veel geld uit. Dreyfus verklaart, dat hy wel eens verwonderden over de zending van i Dreyfus wil niet spreken van zyn gen zou gebezigd hebben. Ik heb geen norror naar 7tin hnronn o-incr in 1 RQi. Pi/xinset naar Tonnis Rartin vniiio tnt ffln-nnnrnnvriirrhnirl Kii Ho TlnWanhn nnrronlilib- n\rar Hon T?aoH «ncmmlron vroeger naar zyn bureau ging in 1894 toen zyn vrouw naar Hongarije was. Generaal Gonse verklaart, dat hy een brief ontvangen heeft van den heer Le Cbattellier, inspecteur van bruggen en wegen, waarin deze zegt gedurende 6 of 7 jaar een toegangs bewijs voor het ministerie van oorlog te hebben gehad. Hy maakte daar van meer dan honderdmaal gebruik, en kwam er meer dan tienmaal zonder dat hy zyn kaart behoefde te laten zienhy heeft ook wel eens iemand meegenomen. Dreyfus antwoordtdat het regle ment formeel is, eD dat dit verhaal alleen bewjjst dat er menschen zyn, die het niet nakomen. Demange zegtHet bewijst ook. dat, daar het reglement niet nageko men werd, anderen dan officieren er Picquart naar Tunis. Bertin zeide tot tegenwoordigheid bij de Duitsche oogenblik over" den Raad gesproken, hen„Ik weet er niets vanmaarmanoeuvres by Mülhausen en niet ik heb bet uitsluitend tegen den heor Picquart is een man van eer." n"°' nr Hy deed herhaaldelijk pogingen omkomen konden en zich inlichtingen Esterhazy te doen komen aan hetverschaffen. ministerie van oorlog, maar hy onder- j Kolonel Bertin spreekt over den vond telkens tegenstand en schreef .'tyd, dien Dreyfus in zijn afdeeling dion aan Henry toe. Deze beweerde1 van den generalen staf heeft doorge- integendeel dat' hij Esterhazy steunde.bracht. Toen hij op de hoogte was Toen Esterhazy vernam dat Henryvan den staat van zaken iu het hem steunde, riep hy uit„üat moest Oosterspoorwegnet, zegt Bertin, werd er nog by komen, dat Henry niet vrien-hy onachtzaam. Ik heb hem toen delyk zou zyn 1" aanteekeningen gegeven, die bem belet De getuige herinnert zich niet, dat hebben, in de spoorweg-commissie te Esterhazy geloofde aan de onschuld komen. van Dreyfus. Door zyn positie, zegt by, kon Majoor Rolin geeft ongunstige in-1 Dreyfus kennis nemen van alle zaken lichtingen over den agent Lajoux, die i die op het spoorwegvervoer betrekking aan den minister van oorlog schreef hadden. om hem hulp te vragen en over de Dreyfus-zaak. De griffier leest een brief van La joux, die zegt, dat R. C. bem ver klaarde, dat men in de bureaux ran den generalen staf te Berlyn nooit had hooren spreken van Dreyfus. Labori vraagt zich af, waarom de oplichter Lajoux nog altyd een maand geld van *200 francs ontvangt. Labori vraagt verder aan Rolin of by de verantwoordelijkheid durft aan vaarden voor het rapport van 31 No vember 1897, toegeschreven aan een vreemden attaché (Schneider.) De regeerings-commissaris Carrière protesteert tegen deze vraag, die ia het belang van den Staat moet gesteld worden in geheime zitting. Labori protesteert tegen deze op vatting. Rolin verklaart het stuk niet te hebben vertaald. Labori vraagt, hoe dit stuk in het bezit gekomen is van Mercior, die geen minister meer was, toen hy het stak, dat een staatsgeheim is, te voor schijn bracht. Mercier bepaalt zich er toe om te antwoorden dat hy de verantwoorde lijkheid voor de vertaling op zich neemt. Labori vraagt, op welke gronden en met welke rechten generaal Mer cier al deze stukken in zijn bezit heeft. Mercier antwoordt niet. Labori constateert, dat men wei gert de verantwoordelijkheid er voor te aanvaarden. Na liet incident met generaal Mer cier zeide Labori tot den president Bertin spreekt daarna over het schriftonderzoek ia 1894. Hij verklaart overtuigd geworden ie zyn van Drey fus' schuld door het rapport van Bertillon. Hy herinnert eraan, dat hy zyn indrukken mededeelde aan Casimir Perier, die daardoor zeer scheen. Vervolgens bespreekt hy zyn menkomst met ScheurerKestner, dien hy als een eerlijk man beschouwt, en die alleen de stem van zyn gewe ten heeft gevolgd. Kolonel Bertin verklaarde nog, dat hy in 1893 een gesprek met Dreyfus had, dat een zonderling licht werpt op zyn gevoelens voor zyn vaderland. Op een vraag van den president over de aanwezigheid van Dreyfus op zijn (Berlin's) bureau om 1 uur des namiddags, antwoordt Bertin „dat de reglementaire tyd 2 uur isdoch dat Dreyfus, door in het bureau Yan Bertin te zyn, tevens in zyn eigen bureau was. want dat alle officieren van de afdeeling in hetzelfde vertrek arbeid den. Maar in datzelfde vertrek stond de kast, waarin de statistieken be waard werd8n en Dreyfus kende het woord dat gelegenheid gaf om die kasten te openen." De griffier leest een brief voor van Scheurer—Kestner, waarin deze zich verontschuldigt niet te kannen getui gen. De Senator geeft daarin een hi storisch overzicht van de zaak en wijst vooral op de bekentenissen van Es terhazy. Scheurer—Kestner bespreekt breed voerig de tallooze onzekerheden die hy heeft doorgeworsteld. De brief ein „Ik za! o overigens verzoeken straks digt met den wensch, dat het uur der generaal Mercier nog eens te willen gerechtigheid weldra moge aanbrekon, doen voorkomen. Ik heb hem tal Yan in het belang van het leger, van het vragen te stellen, waaronder er, naar recht en van het vaderland. ik voorzie, vele zeilen zyn waarop do generaal zal weigeren te antwoorden. (Langdurige beweging.) Vervolgens leest Labori de getui genverklaring voor van den agent Guénée voor het Hof van Cassatie, en zegt, dat niets tegen Dreyfus kan worden volgehouden. Op verzoek van Labori wordt door Gonse een rapport ingediend, dat zeer ongunstig is voor Lajoux. Dreyfus maakt de opmerking, naar aanleiding van een passage uit de getuigenverklaring van Rolm, dat by de huiszoekingen in 1894 men alles medegenomen heeft zonder uitzonde ring. De President zegtJa maar, er ontbraken bladzijden aan uw cursus van de krijgsschool. Dreyfus antwoordt„Neen, kolonel, niet in 1894." Ferret, oud-secretaris van den mi- Dister van oorlog, verklaart tegen het einde van 1893 Dreyfus in het bureau van commandant Bertin gezien te hebben, voor het reglementaire uur, in gezelschap van een burger. Dreyfus protesteert tegen de mede- deelingen van dezen getuige die ellen dige leugens zyn. „Nooit", roept hy, „ben ik in myn bureau geweest bui ten de officieele uren. Dat was boven dien zeer moeilijk." Na bet voorlezen van dit schrijven geeft Bertin enkele bijzonderheden over zyn gesprekken met Scheurer— Kestner, die noch den een, noch den ander overtuigden. Bertin verhaalt, dat generaal Billot bij de manoeuvres, terwijl by voor het front der troepen reed, zeide dat hy bem spreken moest. „Verlaat my nietzeide de minis ter. Bertin antwoordde, dat bii gerost kon zyn. „Zeg aan Schenrer-Kestner, dat hy niets moet doen. Ik zal met my'n ouden vriend spreken." „Ik telegrapheerde onmiddellijk aan Scheurer—Kestner, zegt Bertin ver der, want ik kon niet naar den Elsas gaan. Demange herinnert den getuige aau betgeen hy tot Scheurer—Kestner zeide: „Wy zyn slechts met z'n vijven die het vreeselyko geheim kennen, en een dier vyf moet het verraden, opdat iemand iets zou weten." Demange vraagt hem, of dit vreeselyke geheim niet was de overtuiging van de on schuld van Drevfus Neen, Neen, antwoordt de getuige. Hy verklaart verder, dat hy nooit de familie Dreyfus in twyfel heeft gelaten, van zijn overtuiging dat Dreyfus schuldig was. Hy ontkent, dat hy ooit zou gezegd hebben„Wy moeten ons van dien jood verlossen." Labori vraagt den getuige: „Mag ik u er eens aan herinneren, dat gij, aan een maaltijd bij een gemeenschap- pelyken vriend, do man geweest zyt, die bij my het eerst de overtuiging gewekt hebt, dat Dreyfus onschul dig is Bertin doet opmerken, dat er reke ning moet gehouden worden met den zeer intiemen kring, waarin hy zich aan dat diner bevond. Hij herinnert aan zijn intieme be trekkingen tot Labori's vader, die zich zoo dapper gedragen heeft in 1870. Labori, zeer bewogen by deze her innering, zegt: „Ik bedoelde de zeer heftige woor den, die gy over Demange gesproken hebt. Ik wil geen incidenten doen ontstaan tusschen Bertin en Demange, maar ik vraag slechtsToen ik met u sprak over de intieme overtuiging, die Demange had van de onschuld van Dreyfus, hebt gy toen niet geant woord dat hy de advocaat van de Duitsche ambassade was? (Ho, Ho). Later erkende Be:tin de juistheid hiervan. Vervolgens worden de aanteekenin gen voorgelezen, die Dreyfus gekre gen heeft, en die hem voorstellen als een zeer begaafd, schitterend man, die er kan en wil komen. Slechts in de noten van den gene ralen staf worden reserves gemaakt over zyn weinig aangenaam karakter. Gendron, leerair in de aardrijks kunde aan de krijgsschool, geeft in zijn verklaring een breedvoerige uiteen zetting over zekere mevrouw Dely, wonende in de Rue Bizet te Parijs. Na een lang verhaal over haar zeden en haar leefwijze, zegt getuige dat zy een intrigante is, die vooral met Drey- fas betrekkingen onderhield. Ik had het vermoeden datDreyfns zich in dien cosmopolitische kring compromitteerde en sprak er met Ber tin over, toen Dreytus onder diens bevelen stond. Sprekende over den inlichtingen dienst, zegt getuige te betreu ren, dat het werk van Sandherr, den grooten patriot, vernietigd is. (bewe ging). Majoor Besse zegt dat Dreyfus hem de lijst vroeg van militaire perrons van het Fraosche spoorwegnet. Hy gaf hem die. Dreyfns deed zyn werk op ander papier dan het gewone. Majoor BoulaDger legt een soort gelijke verklaring af. Dreyfus verklaart dat hy nooit ach ter iets heeft trachten te komen dat een stagiaire niet het recht had te weten. Kolonel Jeannel herhaalt zyn getui genis voor het hof van cassatie. Hy zegt dat hij de schiethandleiding aan Dreyfus heeft geleend. Op een vraag van' Demange antwoordt by dat by gelooft, m Juli (1894). De verdedigers constateeren dat de getuige in 1894 niet gehoord is. De waarde van zyn getuigenis werd verminderd door de beschuldigingen zelve, want men stelde den datnm van het borderel ia April, dus op een tijdstip dat vroe ger zou zyn dan het leenen Yan de scbiethandleiding aan Dreyfus. Dreyfns ze^t dat hij in 1894 ondanks alle moeite Diet heeft kunnen bewer ken dat kolonel Jeannel gehoordiwerd, maar men wilde niet. „En toch" zegt Dreyfus, „was ik zeker van myn zaak. Het' geheugen van den kolonel moot hem in den steek laten. Misschien komt de verwarring in zyn geest voort uit het feit dat ik hem een Duitsche schiethandleiding te leen vroeg. Op de vraag van den president zegt getuige het zich niet te herinneren. Majoor Maistre zegt dat hy niets tegen joden heeft. Hy is adjudant gefeest by een joodseh generaal en stelt daar een eer in. Maar Dreyfus was trotseh. Dreyfus ging Yóór zyn tyd van bet bureau. Dreyfus had bem over hetgeen Beaurepaire vertelt. (Slagveld gehad. Of is"de ydelheid Hy zegt bedroefd te zyn dat een j van dezen heer zoo hoog gestegen, officier het getuigenis aangrijpt van j dat hy zich inbeeldt„de Raad, dat een getuige wiens immoraliteit bewe zen zal worden, Om 11 uur 45 minuten wordt de zitting opgeheven. By bet uitgaan had niets bijzonders plaats. Labori onderhield zich eenige oogenblikken met generaal Billot. De ligaro zegt, dat Dreyfus zeer verzwakt is. Twee pakketten, verdacht helsche machines te bevatten, zijn Maandag avond aan het adres van Labori be zorgd. Zy werden overgeleverd aau de directie der artillerie. Men gelooft niet dat de inhoud gevaarlijk is. De agenten blyven nog steeds zoe ken naar den moordenaarhet schijnt ▼rij zeker, dat hy te Rennes ia terug gekeerd. INGEZONDEN MEDEDEE- LINGEN. 30 cents per regel. gNGEZOHOEN. Voor den inhoud dezer rubriek stelt de redactie zich niet aansprakelijk. Van ingezonden stukkengeplaatst of niet geplaatst, wordt de copij niet aan den inzender terug gegeven. Den R.H. D. Driehuizenen Jc. Sl-igteld, Raadsledente Zandvoort. Heden gewerd my mededeeling, dat door U, mynheer Driehuizen, in de Raadsvergadering van 16 Aug. 1.1, eene klacht is ingediend, als zon ik in de verg. van 2- Juni 1.1. der Zand- voortsche kiesvereeniging, uitdruk kingen gebezigd hebben, beleedigend voor den Raad der gemeente Zand voort. Wanneer door ieder der andere raadsleden zulk eene klacht was ter tafel gebracht, zon ik gedacht heb ben zy handelen te goeder tronw, maar zijn de dupe geworden van las terpraatjes. Nu deze klacht echter door U is ingebracht, mijnheer Driehuizen, door U, die aanwezig zyt geweest in voor melde verg. der kiesvereeniging, na deze klacht mede door U is aangehe ven, mynheer Slagveld, die eveneens in die verg. tegenwoordig waart, kan ik moeilijk meer geloovea aan Uw beider goeder tronw in dit opzicht en kryg ik geen anderen indruk van Uwe attique dan deze: Gij, mijnheer Drie huizen, hebt revanche willen nemen on een politiek tegenstander, die het U ia die verg. der kiesvereeniging lastig maakte en medewerkte om een Uwer candidaten te doeu tuimelen en gij, mijnheer Slagveld, hebt dien tegenstander „in de beurs" willen treffen, om hem voor het vervolg „zoet" of onschadelijk te maken. Uw voor stel, om mij geldelijk te straffen, is ook in dit opzicht onzinnig, omdat Gij, die U als mede-aan klager hebt opgeworpen, tevens rechter zoudt zyn. Indien Gy, mijnheer Driehuizen, werkelijk gemeend bade, dat ik den Raad beleedigde, was het Uw zedelijke plicht geweest, in diezelfde verg. hier tegen op te komen. Ge gaaft er even wel do voorkeur aan, het gebeurde, J uit zyn verband gerukt en onwaar voorgesteld, eerst acht weken later, aan den Raad te gaan overbrengen, A ben ik." Ik kan my voorstellen, dat de beer Slagveld het verre van aangenaam gevonden heeft door mij op zyn plaats te worden gezet. Maar hijzelf heeft; dit uitgelokt, door my tot tweemaal toe zijn ondergeschikte te noemen. Ik wil ook wel toegeven dat ik in 't laatst, geprikkeld door zijne aanma tigende woorden, alles behalve zoet sappig tegen hem geweest ben. Och ja, wanneer men te doen heeft mot iemand, die zelf zoo dikwijls grof wordt, kiest men onwillekeurig termen, die 't best door een harde huid heen dringen en wordt men wel eens onpar lementair. Wanneer ik my tot een an der dan den heer Slagveld bad moeten richten, zou ik ongetwijfeld bezadig der gebleven zyn, al blijf ik het eene leugen noemeD dat ik de woorden ge sproken zou hebben, my door den heer Driehuizen in den mond gelegd. Indien Gij, mynheer Slagveld, U echter b e 1 e e d i g d acht, dien dan eene aanklacht tegen my in by den rechter. Dit toch zal ook ik doen, in dien de H.H. Slagveld en Driebuizen den treurigen moed mochten hebben om buiten den Raad in't open baar my de geïncrimineerde uitdruk kingen nog eens ten laste le leggen. Ten slotte nog een enkel woord. Door U is in den Raad de opinie ge uit, dat royn wijze van optreden in de kiesvereeniging aan myn prestige schaden zou. Ik ben juist van meeoiug dat het geleden zou hebben, indien ik my leidzaam door U tot Uw on dergeschikte had laten verklaren. Neen, mijnheer Slagveld, als er kwestie zou zijn van gemis aan prestige wat ik nog niet toegeef dan zou de oorzaak" kannen gezocht worden in Uwe mededeeling van ongegrond gebleken en onbewezen gebleven klets praatjes in de Raadsvergadering van September 1898dan zou ook de schuld by U rusten, mijDheer Drie huizen, die door leugenachtige voor stelling van 't gesprokene een on derwijzer in verdenking zoekt te bren gen by mannen, wien hy in dezelfde mate achting toedraagt, als hy Uwe wyze van handelen en die van Uw collega en bondgenoot Slagveld af keurt. Met verschuldigde achting, Uw dw. J. TH. SCHÜMACHER, Hoofd der Burgerschool te Zandvoort. een Boerenbruiloft, eene voorstelling van soliildoracktige N ederlamd'acke klee- d er drachten, eene bloemenhulde' aan. Neariand's Koningin, erna. Voor de afdeeling „reclame" ont ving de commissie reeds opgaven van werkelijk mooie nummers. Een verkeerd denkbeeld van sommigen is het, dat die reclame uitsluitend is voor rijwiel handelaren. Een ieder die voor zij®, zaken van het rijwiel gebruik gemaakt, kan nu zijn karretje met eene eenvou dige versiering, lot eene schoon e recla me voor zijn zaak in den stoet doen medèrijden. Ook moet nog worden opgemerkt, dat een ieder, die aan den optocht wenscht deel te nemen, zch vóór Vrij dag a. s- schriftelijk aan die commissie dient op te geven, onder opgave vaan de wijze, waarop hij aan den tocht mede werkt. nl. in groep, alleen op versierd rijwiel o£ in costuum, wat hij voorstelt enz. enz., een en. ander ter opnaane in het programma. Vrijdagavond half negen, heeft do commissie weder vergadering in het Bii'ongeiboaiw,, deze vergadering is van af half negen ook toegankelijk voor be langstellenden. Aan de Redac'ie van het Haar lem's Dagblad. In het verslag der zitting van de Arrondissements-Kechtbank, voorko mende in uw nummer van gisteren, maakt gy melding van 'n getuige Zwartzer. Ik doe u opmerken dat 'n getuige van dien naam niet bestaan beeft en maak u opmerkzaamdat, zoo u 't noodig acht om den naam van een getuige te melden, het dan toch zeer zeker gewenscht is den man by zyn juisten Daam te noemen. Met de plaatsing van het boven staande zult u mij verplichten. L. ZWARTSER. Wielrijders optocht Koninginnedag. Wij ontvingen eenige mededeelingen omtrent den wielrijdersoptocht op Ko ninginnedag. Tot ens leedwezen zijn wij door plaatsgebrek genoodzaakt-, alleen het belangrijkst daaruit op te nemen, vuiaoui aau, not gououiuc, j Er wordt door velen reeds hard' ge verband gerukt en onwaar werkt, om den optocht goed te doen. H eerst ne.ht uelren laterslagen. Woensdagavond vergaderen de Ket- aldus de woorden van den hr. Slag-1 t-inggangers, Vrijdag- of Zaterdagavond veld in praktijk brengende„Als ik j Amicitia, op een anderen avond) weer j(Slagveld) wat tegen u (Schümacher) de H. V. C. verteld dat hy de Duitsche manoou-1 heb, zal ik dit wel in den Raad me-) De commissie, die eiken middag vani vres by Mülhausen had bijgewoond, j dedeelen. Daar bent o myn onderge- - 1—2 en van 78 uur in, het Bronge- Dreyfus geeft uitleg omtrent de! schikte en hier (in de kiesvereeniging) bouw zetelt, is niet alleen daar om in-1 tegen hem gerichte besehuldiging, dat' zouden we als gelijken tegenover el-lichtingen te geven, maar ook en vooral hij kennis zou gehad hebben van kander staan." En waarom werd door om als bemiddelaar dienst te doen, om zekere voornemens van den Duitschen U zoo lang gewacht Moest de verschillende menschen bij elkander te generalen staf. j sneeawbal van den laster eerst zes- brengen, tot een clubje te vormen en. Er was sprake van de maatregelen en vijftig dagen rolleu, opdat de kern daarmede een aardige groep samen te die genomen moesten worden om een 1 der waarheid niet goed zichtbaar meer stellen. Onder de rubriek groepen" zijn 0 klassieke positie in de geschiedenis zou zijn? Want het is eene besliste zooveel aardige dingen nog te vexwezen- Hij spreekt verder nog over zijnvan de Fransche oorlogeu te breken, en grove onwaarheid, dat ik lijken. De commissie heeft nog noodig gesprekken met Elzassers, die zicheen positie die alle officieren kennen, de door U medegedeelde uitdrukkin- dame? en heeren. om te vormen, o. a,. KANTONGERECHT. Zitting van Woensdag S3 Aug. 153.9, Heden stond voor het kant ngerecht alhier terecht Leendert Groen van IJmuiden, ter zake dat hyopdenlen Juli aldaar des voormiddags te 10 a 11 uur: le. Zonder daartoe vergunning te hebben bekomen van den directeur der yisscbersbaven te IJmuiden, een hoe veelheid visch, bestaande uit tong, tarbot, schol, wijting en rog, welke aangevoerd was met bot stoomtraw- lervaartuig Judithwaarover hy op dat oogenblik 't commando voerde en hetwelk gemeerd lag voor de Ryks- vïscbbal in de visschershaven, op zyn daartoe uitdrukkelijk gegeven last heeft doen vervoeren in manden op een bespannen voertuig over het ter rein aan de visschershaven aldaar, naar een buiten de grenzen van die haven gelegen open terrein, alwaar die visch achtereenvolgens in 't open baar werd verkocht; 2e. verzuimd heeft, toen 'tstoom- trawlervaartnig Judith, waarover hy alstoen het commando voerde, en waar mede by alstoen de visschershaveu te IJmuiden was binnen geloopen, op dag, tyd en plaats als hierboven ver meld, een hoeveelheid tong, tarbot, schol, wijting en rog aanvoerde, onmiddellijk na de aankomst van dat vaartuig aan den afslager-halchef aan de vischhal aldaar of aan dieDS plaatsvervanger aangifte te doen van soort en hoeveelheid van de aange voerde visch, welke visch hij wenschte te verkoopen, zooals hy inderdaad dan ook gedaan heeft, aan den particulie ren afslag. Als getuigen zyn gedagvaard J. D. Heykoöp, afslager-balchef, J. Koe- voets, havenknecht, A. Wegman, voer man, en de directeur der visschersha ven te IJmuiden. De zitting werd door verschillende belangstellenden bijgewoond. Na voor lezing van het te dezer zake opge maakt proces-verbaal van Heykoop en Koevoets, en de verklaring van den directeur der visschershaven, dat aan beklaagde geen speciale vergunning was gegeven tot het doen ver ren van visch, zooals dat op bevel van den heer Groen geschied is, werd de beklaagde ondervraagd. Deze erkende volmondig wat hem bij dagvaarding ten laste is gelegd. De verkoop heeft plaats gehad op een open terrein, sedert jaren bestemd voor den afslag van visch en dat, voor zoover zyn herinnering strekt, toebehoort aan den Staat. Als verdediger van bekl. trad op Mr. Z. van den Bergh. Het verhoor der vier getuigen a charge leverde niets merkwaardigs op, alleen verdient vermelding de verklaring van Hey koop en Koevoets, dat er vóór 1 Juli 1.1. geen andere viscbafslag is gsweest, dan in de Ryksvischhal. De ambtenaar van het O. M. Mr. A. Tak, vroeg na het verhoor der vier getuigen a charge aan den ver dediger, of bet nn nog noodig was de door dezen gedagvaarde getuigen a décharge te hooren. De verdediger, erkennende dat dit verho,r nu bekort zou kunnen worden, stond er niette genstaande op dat het zou worden gehouden. De eerste getuige a décharge, de heer P. van der Vliet, cargadoor te (mun is Rij irdt Derj eren P' vena rkla il sc larbi rko< Van ituig digi De Ta IJi I i 1c en istic in och and t. 5 etig eelin Rei osits och rafl ag De lerg! bni an E ai v Be ikt. lich isch it 1 »gle etre eeft rei* k isct ruk Sov< ing es h Si u D ,Ko leri lien taa Blo- ipei ian len geleerd om ze voor de gelegenheid te fabriceercn. Hij had. wel is v^aar, eene menigte vrienden lieden, die zijn diners gegeten hadden, die zijne wijnen, gedronken hadden, die met zijne paar den gereden hadlden, die geld van hem. geleend en vergeten hadden het terug te geven alle beste menschen, die aan kortzichtigheid leden toen Lorimer weder <n de stad kwam zonde- diners, zonder paarden, en zonder geld. Als zij hem bij toeval zagen, zou het iederen phi 1 antkroop goed gedaan hebben te hooren met welk eene warmte zij; hun ne deelneming met rijn ongeluk betuig den. Eu zelfs achter zijn rug verklaar den rij allen, dat hij een ..kapitale" vent was, - het speet hun erg het was eene schande zoo'n goedhartige ketel als hij enz., enz. Maar geen van allen bood Lorimer de minste hulp aan geen van allen bad zijn tijd., rij® invloed, zijne ondervinding, en nog veel minder rijn geld voor hem over, om' hem te helpen verkrijgen wat rij allen wisten dat hij behoefde een middel van bestaan. Neen, toch één was er, die hem bepaald geld ter leen aanbood als hij liet noodig had; maai- hij voeg de er bij, diat hij juist op dit oogenblik over- ge-en enkalen souver ein te beschik ken luwt. Een ander zeide, dat al rijn invloed Lorimer ten dienste stond; maar het bleek dat hij volstrekt geen invloed had; terwijl een derde zeide, dat Lorimer over al rijn tijd' beschik ken kon, uitgezonderd dat hij eiken dag raai 's morgens tien tot vier uur zijne zaken had, die hij niet verzuimen kon, en eiken middag op het laatstgenoemde uur naar zijne villa te Richmond ging. Het was dus niet anders dan een onge lukkige samenloop van omstandigheden, die déze welwillende vrienden verhin derde Lorimer te helpen, en. niemand! kon gebrek aan gevoel te 1 ais te leggen aan menschen, die zoo gulliartig kwa*- men aanbieden - - wat rij niet hadden. Eindelijk zeide Lorimer schoon niet zonder menig bitter gevoel van te leurstelling vaarwel aan droombeel den van „aanstellingen," door den in vloed van vrienden verkregen, en begon in te zien. dat hij op geen ander men- •chelijk wezen vertrouwen kon dan oprick zei ven en hij vond zich zeiven een zeer zwak riet om op te steun en. Hij be proefde al de gewone hulpmiddelen, van op advertentiën te schrijven en zelf te advert eeren, totdat hij het moede werd- Op zekeren dag liep hij door de stad, op die onbestemde en doellooze wijze ran iemand' die hoopt „dat hem iets zal voorkomen," toen rijn blik op een paar gazen chassinetten viel, waarop ge schreven stond Scholastiek, medisch, professioneel, en algemeen agentschap bureau." „Nog al veelomvattend," dacht Lo rimer. ..Scholastiek, medisch, professio neel en algemeen." Het laatste woord zou. dunkt mij, voldoende rijn geweest zonder het overige, maai" dat zou zeker zx> indrukwekkend niet gestaan of go- klonken hebben. Ik ben nieuwsgierig waar dat agentschap in bestaat wat er zoo al verhandeld wordt. Het is wel mogelijk, da.t ai' iets van mijne gading bij isin ieder geval zal ik het be proeven." Dit zeggende of denkende, liep Lori mer de openstaande deur in. draaide de kruk van eene deur om, waarop „kantoor" geschreven was, en zag een, kleinen jongen op een zeer hoog tabou ret voor een mahoniehouten lessenaar van eene bijzonder roodle kleur zitten. De kleine jongen, die klaarblijkelijk niets uitvoerde, greep eene pen toen -Lorimer de deur binnentrad, en doopte die in den inkt, maar wist niet recht wat hij verder doen zou, daar er geen enkel stukje papier op den lessenaar voor hem lag. „Ehemzeide Lorimer, om dén klei nen snaak te doen opzien. „Wat is er van uwe dienst vroeg deze. „Is de directeur van dit bureau bier vroeg Larimer. I „Neen, dat is hij niet," antwoordde 'die knaap. I „Wanneer verwacht gij hem?" vroeg Lorimer. ,.Ik verwacht hom niet, omdat ik hem nooit zie," antwoordde d!e snaak. j „Hoe bedoelt gij dat? Yan wien ia dit bureau dan V' hernam Lorimer. „Yan mijnheer Muggins." „Is hiji dan haar J „Ja; hij is hier altijd," was het ant- j woord. „Zeg hem dan dlat ik hem wensch te spreken," zeid)e Lorimer. „Hoe is uw naam „Littlegcod." „Och, loop heen riep d'e knaap, grijnzend;. „Wat beteekent dat, kleine schelm voegde Lorimer hem toe. „Kom, koud) uwe gekheid nu maar voor u," zeide de knaap, zeer geslepen ziende. „Dat is immers uw naam niet,1 mijnheer Little o, mij!" en hij be gon te lachen alsof hij een ei alleraar digste grap ontdekt had. Lorimer greep hem bij het oor, waar op de kleine schelm een scheef gericht trok en geneigd rcheen om. te gillen, j „Ais gij uw patroon niet dadelijk gaat zeggen dat ik hem wensch te spre ken, zal1 ilc u de ooi-en van het hoofd trekken - anders niet," zeide Lorimer. „Ik zal gaan", antwoordde de knaap; en verheugd dat zijn oor wed'er bevrijd was. liep hij naar eene kleine achter kamer, vanwaar hij terstond terugkwam zeggende„Kom binnen, als 't u blieft." Lorimer trad de kamer in. en zag aan eene kleine schrijftafel een lang, leelijk, lijkkleurig man ritten, plechtig in het zwart gekleed, die eene beleefde buiging voor hem maakte, „Neem mij niet kwalijk dat ik u stoor," zeide Lorimer, „zonder eenigs- zins zeker te rijn of gij mij van dienst kunt. wezenmaar ik zie dat gij er een agentschap-bureau op nahoudt „Scholastiek, medisch, professioneel, en algemeen." sprak de deftige man. „Juist," hernamn Lorimer; „en daar ik eene betrekking zoek, meende ik u weieens te kunnen vragen of gij in de gelegenheid rijt om mij er eene te be zorgen?" „Yoorloopige premie, vijf shillings", zeide de deftige man. „Ik vraag u wel) verschooning," sprak Lorimer hierop, en haalde de vereischte som te voorschijn, die die deftige maa bedaard' in rijn zak stak. zeggende „Mag ik vragen tot wei vak gij be hoort „Het spijt mij te moeten zeggen tot geen een", antwoordde Lorimer. Het leelijke gezicht van dein deftigen man bleef onbewegelijk. „Wat is de aard van. de betrekking, die gij verlangt vroeg hij. „Op mijn woord, dat kan ik nauwe lijks zeggen, en het kan mij ook niet veel schelen, als ik er maar van leven kaai. was Lorimer's antwoord. „Kunt gij schrijven vroeg Mr. Mug- gins. „Ik heb een graad aan d'e Hoogeschool te Oxford", antwoordde Lorimer, glim lachend. „Ik vraag of gij schrijven kunt?" her haalde de deftige man, cp antwoord wachtende. O, ik begrijp het; gij bedoelt zeker of ik als auteur kaïn sclirijven?" vroeg Lorimer. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1899 | | pagina 2