Van Reizen en Trekken.
Chapellerie du Sport.
Ed. MEUWSEN,
Heeren Fantalsiehoeden.
zerne, waar de eerewgn werd aange
boden en door den gen.-majoor De
Petit nog eeDe hartelijke dankbetui
ging tot de burgerij werd gericht.
Het geheele huldeblijk bestaat uit
een bronzen borstbeeld, hoog 85 cM.,
geplaatst in een nis met een marme
ren grondvlak, dat op consoles rust.
Daartusschen bevindt zich een hard-
steecen gedenkplaat, waarin met gul
den letteren gegrift staat„Breda's
burgerij aan het Leger. 24 Augustus
1899."
stoet van stoere koppen en breede
borsten.
I Elke stad en elk dorp achter hun
eigen banier, met een schilddrager en
een geestelijke. Toen sloten ook de
muziekcorpsen dichter aaneen, de groo-
te trombespelers grepen hunne stok
ken vaster beet, een korte inleiding
der muziek diende als waarschuwings
commando, en voort ging het, onder
luid geschetter van veel koper, met
een gedreun van krachtige voetstap
pen, onder de eerep ort door Kü-
ningswinter in, terwijl den voorby-
trekkenden van de hotels met zakdoe
ken en servetten een „welkom" werd
toegewuifd.
Alle restaurants van het plaatsje,
zoo groote als kleine, waren dien dag
tegen twaalf uur door de feestgenoo-
ten in beslag genomen. Door de open
geworpen vensters zag men ze zitten,
luidruchtig en los, om de breede, ge
dekte tafels, pratend met drukke ge
baren, onbewust herinnerend aan een
oud-Hollandsch schutterstuk vol kleur
en leven.
In het midden der tafels, hooge, kleu
uum rige bouquetten, met veel rozen uit de
werklieden zouden komen, duizende talrijke kweekeryeu om en bij de stad,
en nog eens duizende. Heel het ste- en elk wien het lnstte deed een greep
deke had zich naar den Rijnkant be- nit dien overvloed en tooide er vroo
geven. Toeristen uit alle windstreken, lijk borst of hoed mede.
in losse, luchtige reispakken, en inge- Enorme schotels met spyzen damp-
zetenen op z'n stijf Zondags krioelden ten daaromheen en waren ineen oog-
er door heen en de frait- en de photo- wenk geledigd en weer gevuld, en in
graphietentjes hadden veel aftrek. jde ronde roemers fonkelde co koele,
En voortdurend bleef het maar goudgele landwijo, die gul werd ge-
stroomen van iiiea we bezoekers, 't Wasschonken en gedronken, zoodat de
of de linker Rijnoever ontvolkt werd.langgehalste flesschen Laubenheimer
De plompe gierpont kon naar Könus- j haast geen^ tjjd hadden in de zwoele
winter toe geen menschen genoeg j zoelte aan te slaan,
bergen, zoodat dö varensiui, met Een der aanzittenden hief in een
hunne langwerpige, groene bootjes 'eu^ dialect een zangerige oud* volks
een goeden dag hadden. i deun aan, en dadelijk zonder stern-
Wat verder af, onder de boomen ™rk en kapelmeester werd de solo
der allee Daar de kant van Honnef, een driestemmig koor van goeden
- - klank.
En de vreemdelingen waren ver
baasd over zóó'n feestviering
door DIRK I.
n.
Langzaam trokken do koele, voch
tige morgennevels op uit het dal, en
de Julizon overdekte den blauwen
Ryn en de groene bergen met goud
glans. Onvermoeid zongen de klokken
der twee kerkjes, met hoog, bly ge
luid, en de Ylaggen flapperden wijd
uit in den ochtendwind, want het
was feestdag in Königswinter; de
stonden de huurkoetsiers bovenop den
bok van hunne leelyke gele rytaigen
en staarden met meer belangstelling
dan zelfs een huurkoetsier gewoonlijk
aan den dag legt voor uitgaanders, de
rivier op in de richting van Keulen.
Wellicht zouden er ook bekenden van
hen meekomen
Zelfs van de met bloemen versierde
terrassen en bal cons der groote witte
hotels, waar men anders van don vroe
gen morgen tot don laten avond slechts
oog en oor schynt te hebben voor
kokskunst, werd nu en dan werkelijk
nieuwsgierig uitgekeken.
Ginds, aan den ingang van bet
klimmende straatje, dat naar de „at-
tractiou" van Königswinter, den Dra-
chenfels, leidt, was een zwierige,
slanke eerepoort opgericht. Versch
dennegroen slingerde zich om de mas
ten en slak pittig af tegen het vlag-
gedoek, dat gedrapeerd was om een
groot schild, waarop met gouden
letters
„Gott segnet das ehrbare Handwerk."
En ziedaar tevens de gedachte
weergegeven, die allen vandaag be
zielde, feestvierenden en toeschouwers.
Tegen elf uur droeg de wind geluid
van muziek tot de wachtenden over.
't Was één langgerekte slang van
menschen, die dien middag op het
heetst van den dag tegen den Drachen-
fels opkroop. Slechts enkelen verko
zen met den tandradspoorweg naar
boven te worden gebracht, en dat
waren de onderen van dagen. Maar
al wie over jonge kracht beschikken
kon, volgde het steile toeristenpad, of
leende de vier pooten van een rood-
gezadeld ezeltje. In de „Landwirt-
schaften" langs den bergweg waarde
orchestrions als zoovele lokazen, rus
teloos jengelden, stroomde het lekkere
lichte bier 10 pfennig per glas
en stonden heele bataljons van
flesschen „Drachenblut" gereed,
voor den civielen prys van 1 Mark
de flesch, met inbegrip van
een vernuftig uitgedachte combinatie
van touwtjes, waarmede ze over den
CQg kooden worden meegedragen
„zum mitnehmen", zooals overal werd
geroepen. Onze hotelier, een heer in op
tima forma, die men anders zelfs nooit
met een vinger naar werk zag wyzen,
stond m-t ontbloot hoofd, in zyn
hemdsmouwen, in hst zweet zij na
Vyf groote raderstoombooten, volge- aanschyns, te schreeuwen in zyn deur.
propt met feestgangers, stoomden vry Ja ze^s ontzag hy zich niet, in heilig
snel stroomop, zoodat het schuim voor TQar, om zoo na en dan een even piotse
den boeg hoog opspoot. hogen als hardnekkigen uitval te doeD
Alles holde naar een der groote naar het midden van het pad, om een
steigers, waar de hoofdlieden van de vermoeid of biazend mensch in zyn
„Geseltenverein" van Königswinter gelagkamer tot kalmte te laten komen.
zich hadden vereenigd om hun ver
schoten, rood flu n eelen vaan.
Met krachtige radwentelingen na
derden de reusachtige „Sehoelldamp-
fer", nog een paar nydige slagen, die
bet water deden koken, en daar lag
de eerste voor do kade.
Toen opeens geheel spontaan,
brak de juichende geestdrift los, en
wyd en zyd schalde één verbonden
juichkreet te land en te water. Het
oude, veelbeproefde vaandel der hand
werkslieden van Köoigswinter boog
statig het vergulde hoofd, de hoeden
werden afgerukt, de kelen schreeuw
den zich schor en de schoone, welin-
gestodeerde feestmarsch die de „uit- w
gezochte" muzikanten ten beste wilden'Stil en verlaten, scherp afgeteekend
geven, ging onder in het enthousiasme-J tegen de klare zomeravondlucht,
tumult. j Beneden, op het vreedzame, groene
Daar viel de loopplank neer, en de eiland NoDnenwerth klepteeenbeschei-
stoomboot ontlaadde zich onstuimig. den klokje, en groote houtvlotten
Zoo ging het ook met de andere, endreven kalm de rivier af.
toen allen aan land waren, scheen het I Plotseling flikkerde het tusschen het
eerst alsof er geen eind zou komen zware geboomte aan den linkeroever,
aan krachtige handdrukken en forsche eerst hier, toen daar en verder tot
schouderslagen. Maar toen de hoofd- Godesberg toe, en met een zware los
heden, kenbaar aan de bandelieren van branding van geschut, die ver in de
verschillende kleur,een teeken hadden bergen ronddonderde, werden de werk
gegeven, ordenden als die duizenden lieden uitgeleide gedaan doorKönigs-
zich tot één geregelden, geweldigen winter.
Maar hy verkocht dien dag ook 300
flesschen „Drachenblut", onverminderd
het legio aantal glazen bier, dat hy'
den bezoekers met groote welwillend
heid opdrong, alsof by vandaag, ter
eere van „das ehrbare Handwerk" nu
eens voor niet schonk.
Om acht uur 's avonds werd het
eerst weer stil op deu berg, en toen
de laatste plakkers in dolle sprongen
naar beneden waren gerend, op gevaar
af den hals te breken, gingen wy nog
even naar bet plateau op den top.
De oude grauwe burchtruïne, die deu
gauschen dag gedaverd had van on
gebreidelde feestvreugde, stond nu
RECHTSZAKEN.
Te hard gereden.
Donderdag stond voor het Haagscbe
kantongerecht een Chanffenr terecht
wegens het in meer dan matigen gang
ryden met een automobiel.
Het proces-verbaal in deze zaak
was opgemaakt door den hoofdcom
missaris van politie, den beer Van
Schermbeek, die op *24 Juli jl. zag
dat op de Prinsessegracbt twee auto
mobiels reden, waarvan één uit het
Korte Voorbout kwam en een zeer
snelle vaart had, klaarblijkelijk door
den bestuurder in dien meer dan
matigen gang gebracht ten einde de
andere automobiel in te halen en
voorby te snellen.
De racelust kwam echter den ma
chinist duar te staau, want ter hoogte
van het Museum Meermanno aan be
doelde gracht, bleek hy de macht over
zijne machine te hebben verloren,
waardoor de automobiel met een hevi-
gen slag tegen den stoep van bedoeld
museum terechtkwam, die stoep be- i
schadigde, terwijl de machine niet
minder schade beliep.
Verschillende getuigen bevestigden
deze toedracht van de zaak.
De kantonrechter sloot de debatten
met den chauffeur toe te voegen, dat
het beter ware geweest in 't water
te rijden daa de verordening te over
treden
Het openbaar ministerie, het opzet
tot overtreding als bestaande aan
nemende, vorderde f 10 boete, subs,
twee dagen hechtenis.
INGEZONDEN MEBEDEE-
LINGEN.
30 cent? per regel.
21 Anegang 21.
Ontvangen de nieuwste modellen
OPRUIMING van
Dames- Matelots.
Gemengd Niéuws.
Het Proces-Dreyfus.
Na bet verhoor van kolonel Maurel,
president van den krijgsraad van 1894,
waarvan wy het voornaamsta Donder
dag reeds onder de telegrammen ver
meldden, vroeg Labori aan den voor
zitter, Mercier te rao.^-en ondervragen.
Carrière zegt dat de verdediging
het recht heeft vragen te stellen, maar
niet om gevolgtrekkingen te maken.
Labori antwoordt droogjes„Ik
neem geen lesjes aan." Vervolgens
vraagt Labori aan Mercier, of hy
erkent, Maurel last te hebben gege
ven om geheime stukken aan de leden
van den krijgsraad mede te deelen.
Mercier antwoordt dat hij niet het
recht had om daartoe formeel last te
feven, maar hij heeft op genoegzame
nidelyke wijze er moreel last toe
gegeven. (Opschudding.)
Als Labori hem vraagt, waaraan
Mercier de geheime mededeeling van
het dossier toeschrijft, antwoordt hij
„Ik weet er niets van."
Labori gaat voort, Mercier een
reeks van vragen te stellen. Op een
vraag van Labori, verklaart Mercier
dat hy op het oogenblik van Dreyfns'
inhechtenisneming geen ander eleïneDt
van beschuldiging tegen hem kende
dan het borderel. Er waren slechts
vermoedens, maar er moest snel ge
handeld worden om het verraad te
laten ophouden.
Labori vraagt den president, een
rogatoire commissie te zenden naar
Papillaud, teneinde een onderzoek in
te stellen naar een door Hem y onder
teekenden brief, die in de „Libi Paro
le" openbaar is gemaakt en den naam
van Dreyfus voor het eerst noemde
als dien Van den wegens spionnage in
hechtenis genomen officier.
De president schijnt te aarzelen.
Labori driDgt aan, want hy zoekt
achter een verantwoordelijkheid te
komen, die in werkelijkheid bij Henry
en du Paty berustte.
Dan spreekt Labori Mercier over
een artikel in de Libre Parole". Mer
cier antwoordt: „Ik ben zoo gewend
aan de heftigheid van de pers dat ik
er geen acht meer op sla. Ik heb niet
meer aandacht geschonken aan de
aanvallen dan aan de lofuitingen van
de Libre Parole" of van andere bla
den." (Gelach.)
Op een vraag, of hy de beschuldi
gingen tegen Dreyfns onderzocht
beeft, antwoordt Mercier niet.
Labori houdt aan en zegt: „Hebt
gy wat gij byna als een glansrijke
daad beschouwde toen gy Dreyfus
liet vervolgen en veroordeelen, nebt
gy dat gedaan zonder van te voren
de beschuldigingen te zijnen laste te
onderzoeken."
Mercier zegt dat hy de opsomming
van de geleverde stukken is nagegaan,
Labori vraagt of het daartoe niet
noodig zou geweest zya, dedagteeke-
ning van het borderel vast testellen.
Mercier: „Ik meen van niet.'"
Labori stelt, naar aanleiding van
de in het borderel opgesomde Inlich
tingen, de tegenspraak in het licht
onder den generalen staf, wat de be
langrijkheid van die inlichtingen be
treft. Hy doet verschillende vragen
over do redenen, die men er voorge
had kan hebben, om de vervaardiging
van het borderel in April te stellen.
Mercier antwoordt dat bij in 1894
enkel de redenen voor Dreyfus' schuld
kende en zich niet met bijzaken op
hield.
Mercier weigert op verschillende
vragen te antwoorden en zegt dat men
het heele proces van 1894, dat het
Hof van Cassatie vernietigd heeft, wil
bespreken.
In antwoord op een nieuwe vraag
over de incbtrem. antwoordt Mercier
dat Dreyfus te Bourges de werking
van dit toestel kan hebben ieeren
kennen.
Labori antwoordt: „Generaal Mer
cier üeeft gezegd dat Dreyfus 't heeft
kunnen Ieeren kennen, ik'zal bewijzen
dat dit niet het geval heeft kannen
zijn."
Labori verzoekt dea president, Mer
cier te vrageu, waarom bij geen pro
ces-verbaal" liet opmaken van de be
kentenissen.
Mercier antwoordt„Dat was niet
van belang, omdat een revisie onmo
gelijk scheen."
Verder zegt Mercier nog dat hij
Esterhazy riet kent. Hy heeft diens
rol Diet 'te beoordeelen en kent het
proces van 1898 niet. Hy teekent ver
zet aan tegen het woord ondervraging,
door Labori gebruikt. Mercier ziet
Labori daarbij hard aan, die zegt dat
er sprake is van een eerbiedige onder
vraging.
Dau vraagt Labori wat Mercier be
doeld heeft met zyn toespeling op de
som van 35 millioen, die de verdedi
gers van Dreyfus zouden uitgegeven
hebben en of die soms gediend-móest
hebben om gemoederen om te koopen.
Mercier roept uit: „Dat zou ik li
kunnen vragen 1"
Id de tweespraak tusschen Mercier i
i Lcbori schenen zy elkander telkens
uit te tarten. Het publiek stelde een
zeer levendig belang in de schermut
seling. De president deed alle moge
lijke moete om de gedachtenwisseling
niet te laten afdwalen.
De woordenwisseling tusschen Mer
cier en Laborie gin? zeer snel en was
moeilyk te volgen. Een zeer levendige
uitleg werd gegeven over verschillende
stukken, die men niet duidelijk aangaf
en die tot het geheime dossier be-
hooren.
De generaals Gonse en Roget, del
archivaris Gribelin en majoor Lanth
worden in de discussie gemengd.
De regeeringscommissaris Carrière
protesteert tegen het algemeen wor
den van het debat. Ds president legt
hem bet zwijgen op.
Labori merkt op, dat men den
krijgsraad van de herkomst van het
borderel gesproken heeft. Hij vraagt'
ook opheldering over het vervaardigen
van een valsch stak in 1894.
Carrière protesteert; hy zegt dat;
men wil doen gelooven aan het be
staan van een nieuwe valschheid als
vergeljjkingsstuk.
Labori teekent tegen deze woorden
van Carrière verzet aan. Hy zegt al
leen de waarheid te willen zoeken.
Lauth meent te kunnen mededee-
leD, dat het stuk bestond voor het
proces van 1894.
Labori verwondert zich erover, dat
bet stuk niet bij het proces van 1894
werd gebrnifet, daar het Dreyfus be
schuldigt.
1 Mercier verklaart het bedoelde stuk
niet te kennen.
Lauth verklaart, dat hij er niet
verantwoordelijk voor is, daar bjj
niet in de instructie der zaak betrok
ken was.
Gonse deelt mede, dat Sandherr het
stuk bewaarde. Het werd aan het
geheime dossier toegevoegd als stuk
van vergelijking.
Op de uitnoodiging van Labori
zich uit te spreken over het commen
taar, herhaalt Mercier dat dit stuk
in 1897 door hem vernietigd is.
Gonse verklaart, dat hij het in 1897
ontving van Boisdeffre, met last het
te overhandigen aan Mercier.
Mercier verklaart, dat het telegram
van Panizzardi niet aan don krijgs
raad van 1894 werd medegedeeld, om
dat hy last had gegeven het niet in
het geheime dossier op te nemen.
Labori spreekt nu over een nota
van drie bladzijden, waarin een val-
sche lezing van het telegram van 2
November werd gegeven, waarin Drey
fus formeel als verrader werd aange
wezen.
Mercier verzoekt op dit punt ge
neraal Chamoin te mogen hooren, die
mededeelt, dat het stuk hem door
Mercier werd gegeven. Hy vond er
onjuistheden in. en meende er geen
gebruik van te mogen maken. Maar
medegesleept door den warmte van
zyn uiteenzetting in de ministerraad,
had by er een bladzijde van voorge
lezen.
Hy had het stuk aan Meicier te
ruggegeven, die verklaarde het ontvan
gen te hebben vanDo Paty beweging).
Labori vraagt voorlezing er van,
De griffier leest de nota, waarin
sprake is van twee lezingen van de
depêche van 2 November, waarvan
eene Dreyfus zou aanwijzen.
Labori maakt de opmerking, dat
Paleologue ontkent, dat de minister
van bnitenl. zaken die lezing gegeven
heeft. Hy vraagt, waarom Mércier
zich tot tussclienpersoon voor Du
Paty heeft gemaakt.
Generaal Roget, de verhooging be
klimmende, zegt zich te verwonderen,
dat men deze onnoodige discussie her
vat. (Ho ho, onder het publiek).
Hij verzoekt den majoor Matton te
ontbieden, die by de vertaling van het
telegram tegenwoordig was.
Labori protesteert tegen de meeuing
dat deze discussie onnoodig of tyd
roovend zou zijn.
Generaal Chamoin verklaart, dat
hy het bedoelde stuk slechts als par
ticulier persoon heeft medegedeeld.
Hij erkent dat hij daarin een fout
heeft begaan.
De president zegt, dat ua deze ver
klaring de krijgsraad met het stuk
geen rekening zal houden.
Dreyfus geeft een verklaring van
het gebruik van zyn tyd en van zijn
verblijf te Bourges. Hy zegt, tot ka
pitein benoemd te zyn den 12eu Sep
tember 1889; hij bleef te Bourges tot
Februari 1880, het tijdstip waarop de
schriftelijke examens voor de militaire
school aanvingen. Hy trad in April
te Parys in het huwelijk, en bracht
de 4 wintermaanden te Bourges door,
waar by zich voor het examen voor
bereidde en zijn dieust waarnam, zoo
dat by geen tyd had zien bezig te
houden met zaken, die buiten zijn
dienst stonden, even als om koffiehui
zen te bezoeken.
Generaal Richbourg, die het bevel
voerde over da Repiiblikeinsche garde,
verhaalt hoe hij kennis kreeg van de
door Dreyfus afgelegde bekentenis, dea
dag na de degradatie. In, den morgen
van 3 «Tanuajji kwam d'e adjudant
van de week en bracht hem de ..Figaro"
en de ..Temps" waarin het gesprek van.
Lebrun-Renault met de journal Eten
voorkwam. Hij dicteerde onmiddellijk
aan den adjudant een nota. waarin be
vel gegeven werd, dat kapitein Lebrun-
Renault zich over deze zaak zou verant
woorden.
De kapitein Lebrun werd', toen hij
kwam, zeer slecht ontvangen. Hij be
gon toen een verhaal!, waarin sprake was
van. d'e koloniën, van liet borderel, van
de papiermand van de ambassade, waar
in papieren gevonden waren.en verklaar
de toen, dat Dreyfus beleen dl hadHij
had deze woorden gebruikt,
„De minister weet wel, dhit, als ik
stukken heb uitgeleverd aan Dnitsch-
land', liet was om er and'nre en meer be
langrijke voor terug te krijgen."
Generaal Richbourg vervolgt dan, diat
hij Lebrun een opmerking maakte over
die ondervraging, waarmede hij' -hemi
wij zullen, de kookkunst eene beuze-
ling noemen,, bij wij ito vaar eene zalf
voos* bovenigen oeomdo ijdielheid staat,
geenszins gelijk met dien van onze nn-
bureai aan de overzijde, en onze vinding
rijkheid1 is veel mande»"1 dam die hunne.
Nieuwigheid van eiken aard, tenzij' van
over het. water afkomstig, is eene zeld
zaamheid in het verstandig, bedaard,
solide oud-Engélaind'. Zülfs als wij iets
nieuws zien, hooren. of proeven, hebben
wij een gé» ui men tijd noodig can te be
slissen of het ons bevalt of niet. Het
zou in Parijs reeds versleten zijn, voor
dat wij in Londen recht besloten heb
ben of wij het goedkeuren. En dus hou
den wij ons, van geslacht tot geslacht,
aan groote lendenstukken en schapen
bouten, die akelig rood uitzien, be
nevens eenige andere stevige, zware
hoofdgerechten, en weten' niets van de
eindelooze verschei denheid van heerlij
ke entrees en keurige entremets, die in
la belle France van algemeene bekend
heid zijn.
Professor Dabskin gaf als een ver
standig man, aan de Fransche kook
kunst de voorkeur boven de Engelsche,
eu liet zich schotels opdi^schen, welker
am aketijken geur hij volkomen waar
deerde, hoewel hij er evenmin den naam
als den inhoud van wist.
„Daar is de spijalijst," zetidle hij. Lo
runen* de kaart toeschuivende, „a-ls gij,
weet wat de namen beteekenen, gelijk
gij zeker wel weten zult. Ik weet liet
niet; maar ik ketn die schotels op het
gezicht, en als ik aan een nieuwen kom,
zegt- mijn neus mij, gewoonlijk of hij mij
bevalt voordat ik er een stukje van ge
proefd heb. Mijn kok weet meestal majn
smaak tamelijk wel te treffen."
j „Dat verwondert mij volstrekt niet,"
zeide Lorimer, ,,aLs alles wat hij. klaar
maakt zoo goed is als deze potag"e a la
Bisque".
„Zijt gij een kenner?" vroeg de Pro-
fessor.
I ,,Ik verbeeld! mij het te zijn," ant-
woordde Lorimer.
J ..Dat is goed. Ik houd, niet van men
schen, die geene lekkere spijzen weten
te waardeeren. Ais iemand mij zegt (hit
liij even gaarne zijn diner met, oasen-
Lappen als met iets beters doet, vind'
ik liem altijd een dwaas zonder nog,
j in aanmerlang te nemen diat hij mij
beleedigt. Wat behoeft hij dan bij mij
j tc komen dineeren V
,.Gij zijt zeker veel op het vasteland
geweest 1" vroeg Lorimer.
,,Ik heb nog nooit het Engelsdie ka
naal overgestoken," antwoordde Profes
sor Dabskin.
„Maar de vreemde ridderorden zei-
de Lorimer, vragend.
„Hal! hazeer goeidi giji houdt veel
van eene, grap. zie ik", zeide de Profes
sor. „Wilt gij nog een glaa Madera?
Niet gij hebt gélijk meter dlan één glas
i.-. verkeerd; en daitmoefc dadelijk nai dé
-ucp gebruikt worden dlan is het de
beste wijn van. de wereld, maai- op eiken
anderen tijd is liij niets waard, behalve
misschien met een weinig paté bij het
luncheon."
,.Die Rijnwijn is waarlijk uitmun
tend," sprak Lorimer.
„Ja zeer goed' het echte „blauw
lak." Prins Hoo-heet-hij-ook wien al die
wijn toebehoort
„Metternich", gaf Lorimer aan.
„Ja> die is het hij; zond) mij ep;
een partijtje van, toen zijn meester, de
Sultan van Borneo
Lorimer barstte in lachen uit.
„Ha' hal!" riep de Professor, mede-
lachende; „ik vergat tot wien ik sprak.
De wijn is evenwel zoo goed als elke ou
de Hoe-heet-hij-ook mij zou hebben
kunnen zenden, en komt mij op om
streeks eene guinje de flesch te staan."
„Daar twijfel ik volstrekt niet aan",
zcido Lorimer, „want ik heb zelf even
wel voor minder goeden wijn betaald."
..Gij a ah ja ik vergat. Cc
meen, gehoord te hebben dait gij, veel neem eon werktuig, d'ait niet ligt te
gel d' verkwist hebt. 't Is zeer verkeerd1 scliadigd wordt-, zie opmerkzaam toe
geld' te verkwisten als men het niet in, totdjait gij de rechte plaats ontdekt hebt
overvloed heeft. Bovendien kan elke gek1 schuif liet er -dan in een kleine
geld verkwisten, maar 't is zooi gemak- draai, en giji zijt er, Gij hebt uwe oester
kelijk niet het te verdienen1. En, echtergeopend uwe fortuin gemaakt - - en
hoort men: veel meer op heit- eerste 't is zeer aangenaam1 als gij1 diat, gedlann
pochen." I hebt".
„Het komt mijl voor dat gij een J Wat ook het zedelijk karakter van
scherp opmerker van de menschediijfce den Professor zijn mocht, het waist Lori-
natuur zijt," zeidé Lorimer. Ivner duidelijk dat hij geen gek was.
j „Hoe zou ik anders door de wereld' i In deu loop van. don avond, vroeg
jkomen, als ik dat niet was?" hernamLorimer den Professor waar hij voorne-
jdc Professor. „Mijn waarde heer, 't is mens was zijne eerstvolgende voorstel-
geene geleerdheid, of bekwaamheid, of, ling te geven Da-bskin antwoordde dat-
iets van dien aard, wat den. menschen j hi] den volgenden dag des namiddags
voorspoed aanbrengt; 't is kennis van', naar Stumpingbon zou vertrekken, en
de wereld, kennis van. d'e domheid der dau Lorimer hem natuurlijk zou moeten
niet belast had. Cc verbood heon er me
dedeeling van te doen aan de pers.
Richbourg prijst, Lebrun, dien hij
niet in staat acht- iemand; te benadee-
len.
Dreyfus protesteert tegon de bewerin
gen van dezen getuige. Hij verwondert
zich over de verklaringen van Lebrun.
Toen hij in do gevangenis terugkeerde,
had Lebrun, hem de hand gedrukt, wat
in strijd ia met. zijn: woorden. ..Wan
neer zulk een ontzetten-de machinatie
vijf jaren laing op iemand gerust hoeft,
die er weerstand tegen hoeft gebodun.
dan spreekt men niet meer van over tui
gingen,maar moet mien met zekere cn on
weerlegbare bewijzen aankomen." (Le
vendige ontroering).
Dreyfus herinnert aan zijn betuigin
gen van onschuld tegenovea- Du Paty
en zegt dat, indien Meroier zijn. ondier-
zoek had voortgezet, ook de legende- van
dé bekentenissen zou vernietigd1 zijn.
De waarden van Dreyfus schijn,en
diepen indiauk op de toehoorders tö
maken.
Majoor Curë legt getuigenis af over
de gesprekken die hij in 1896 luid met
Pi cquart, ep waarin Ir ij deze del meest
ongunstige inlichtingen gaf over Ester-
ihazy. Hij ontkent gezegd te hebben,
dat hij er vc-rwondieird over was dat
in 1894 Dreyfus veroordeeld' werd.
De concierge Billet, van liet ministe
rie van oorlog, verklaart, dat La boe i
omstreeks October 1896 herhaaldelijk
Picquart bezocht, maar hij -kan de juist e
o?„tum niet meer opgeven.
Labori geeft d'e juiste datums op en
zegt-, dat Leblois voor niemand! ver
bergt, dat hij Picquart. aan het ministe
rie bezocht.
Jules Roche deelt mede welke stap
pen hij deed om Esterhazy aan liet mi
nisterie geplaatst te krijgen.
Op verzoek van Carrière deelt Roche
mede. dat generaal Billot, minister van
oorlog, hem den raad' gaf zich niet
langer met Esterhazy bezig te houden
niet alleen uit particuliere overwegin
gen, maar om meer afdoendë gronden.
(Beweging).
Labori dringt er op aan, om- meer in
bij zonderheden te treden, wat Billot
tot dén getuige gezegd heeft, ten aan
zien der redenen, die hij had, ora hem
den raad te geven zich niet meer met
Esterhazy bezig te' houden.
Roche verklaart, zich d-e woorden van
den minister niet juist meier te herin
neren. Maar hij gelooft wel' te kunnen
zeggen, dat hij ca1 een. mloreele verplich
ting in zag, zich niet meer met Ester
hazy in tei la-tein.
Devernines, commissaris voor speciale
diensten aan het ministerie van oorlog,
bewaakte Esterhazy in 1896 op last va-n
Picquart. Gonse, die van deze bewaking
kennis droeg gaf hem' last, daarmede
voorzichtig vocirt te gaan.
Hij- heeft Esterhazy meermalen, naai
de Duïtsoha ambassade zien gaan, be
paaldelijk dien 23em October 1897, waar
hij toen meqr dan een uur bleef. Ester
hazy nam een fiaore op. den hoek van.
de Rue Solferino en van dien Boulevard!
St. Germain, ©n, trad tegen 3 uur in
den namiddag, de ambassade binnen.
Een uur later kwam hij er weer uit. Hij
was toen in burgerkileeding.
Van de ambassade ging hij naai- het
Crédit foneier en vandaar nanr de bu-
eaux van het blaidl „La Pat-rie."
Op een uiting van Labori ve»klaart
generaal Roget, dat de rol, dooi- Ester-
hazy gespeeld, hem ten eenenmale ont-
gaat.
Labori dringt aan op antwoord en:
vraagt aan Roget wat hij denkt van dit
bezoek van Esterhazy aan Schwartzkop-
pei? op den 23en October, dén dag van
cle samenkomst, op Montsouris. Dat was
het bezoek, waarbij hij dreigde zich een
kogel in het hoofd te zullen jagen, zoo
de Duitsche attaché niet wilde verkla
ren dat hij de schrijver van het borde
rel niet was.
Roget antwoordde„Ik heb u niet
te zeggen wat ik daarvan denk!"
Labori: Heel goed(gelach.)
Kolonel Fleur spreekt over Cardior.
die chef van het bureau van inlichtin
gen was in 1894. Hij wijst op de on
nauwkeurigheid van zijn verklaring voor
hot Hof van Cassatie em vertelde de
lange reeks praatjes, die Dreyfus moes
ten belasten.
Demange zegt„Hot zijn praatjes
van Beiar/repaire". Do getuige protes
teert.
Dreyfus zegt., dat hij alleen over .de
feiten zal antwoorden-; hiji vraagt wan
neer men. gewicht hecht aan hetgeen
gezegd is, dat men dain een volledig on
derzoek zal instellen.
Oerdier legt daarna zijn getuigenis
„Maar dat zou immers allies bed'er-
wereld, en hoe men daarvan partij moet
trekken. Wat zegt dé man. in het too-
neelstuk? zoo iet-s dht die wereld eene
oester is. En zoo is rij even hafixl,
even ruw, en even dom ook ais de schelp
van eene oestermaar iedereen heeft
er den slag niet van om die te openen,
■en het lékkere hapje, dat rij bevat, er zeg',
uit. te Jialen. Hoe hand! gij ook op de' „Maai' hoe kunt- gij mij dat- in de
verkeerde plaata stoot, gij krijgt het tegenwoordigheid van het publick zeg-
r.iet gedaan, al snijdt gij u zelven ook gen?".
in de vingers; en als gij een ai te „O, dat gaat zeer gemakkelijk. Ik
scherp mes gebruikt, zult gij de snede kan het desnoods fluisteren of ik kan
bederven en er niets bij winnen.; maar het ronduit zeggen."
vergezellen.
„Hebt gij mij vóór on-s vertrek ook
eenige bijzondere voorsclviften te ge
ven V' vroeg Lorimler.
„Neen niets bijzonders," antwoord
de Da-bskin. ..Alles wat gij in acht te)
nemen hebt, ia stipt- te dJoen wat ik u
„Volstrekt niet; gesteld' bijvoor
beeld1, dat ik u magnetiseer. Gij, gaat op
dén stoel zitten: ik zeg u in welke
houding gij u. te plaatsen hebt d!an.
maak ik eenige minesdan zeg ik,„Da
mes en heeren, de patient is nu geheel!
onder mijn invloed!; hijl kan, hooren
en. verstaan wat ik zeg, maar hiji kan-
zich niet bewegen of spreken dan wam
neep' ik het wil" en zco all meer. Ziet
gij nu niet dat ik u uwe voorscliriftcu
geef terwijl ik tot het publiek spreek?"
„Kunt gij da-n niet werkelijk magne-
tiseeren?" -
„Wel neen." zeide de Professor. lako
nielc. „Maar ik kan mij voor magneti
seur uitgeven, hetgeen, even goed is."
„Misschien gelooft gij dan niet eens
aan magnetismü? vroeg Lorimer.
(Wordt vervolgd