Van Reizen en Trekken. Chapellerie du Sport. Ed. MEUWSEN, Heeren Fantalsiehoeden. zerne, waar de eerewgn werd aange boden en door den gen.-majoor De Petit nog eeDe hartelijke dankbetui ging tot de burgerij werd gericht. Het geheele huldeblijk bestaat uit een bronzen borstbeeld, hoog 85 cM., geplaatst in een nis met een marme ren grondvlak, dat op consoles rust. Daartusschen bevindt zich een hard- steecen gedenkplaat, waarin met gul den letteren gegrift staat„Breda's burgerij aan het Leger. 24 Augustus 1899." stoet van stoere koppen en breede borsten. I Elke stad en elk dorp achter hun eigen banier, met een schilddrager en een geestelijke. Toen sloten ook de muziekcorpsen dichter aaneen, de groo- te trombespelers grepen hunne stok ken vaster beet, een korte inleiding der muziek diende als waarschuwings commando, en voort ging het, onder luid geschetter van veel koper, met een gedreun van krachtige voetstap pen, onder de eerep ort door Kü- ningswinter in, terwijl den voorby- trekkenden van de hotels met zakdoe ken en servetten een „welkom" werd toegewuifd. Alle restaurants van het plaatsje, zoo groote als kleine, waren dien dag tegen twaalf uur door de feestgenoo- ten in beslag genomen. Door de open geworpen vensters zag men ze zitten, luidruchtig en los, om de breede, ge dekte tafels, pratend met drukke ge baren, onbewust herinnerend aan een oud-Hollandsch schutterstuk vol kleur en leven. In het midden der tafels, hooge, kleu uum rige bouquetten, met veel rozen uit de werklieden zouden komen, duizende talrijke kweekeryeu om en bij de stad, en nog eens duizende. Heel het ste- en elk wien het lnstte deed een greep deke had zich naar den Rijnkant be- nit dien overvloed en tooide er vroo geven. Toeristen uit alle windstreken, lijk borst of hoed mede. in losse, luchtige reispakken, en inge- Enorme schotels met spyzen damp- zetenen op z'n stijf Zondags krioelden ten daaromheen en waren ineen oog- er door heen en de frait- en de photo- wenk geledigd en weer gevuld, en in graphietentjes hadden veel aftrek. jde ronde roemers fonkelde co koele, En voortdurend bleef het maar goudgele landwijo, die gul werd ge- stroomen van iiiea we bezoekers, 't Wasschonken en gedronken, zoodat de of de linker Rijnoever ontvolkt werd.langgehalste flesschen Laubenheimer De plompe gierpont kon naar Könus- j haast geen^ tjjd hadden in de zwoele winter toe geen menschen genoeg j zoelte aan te slaan, bergen, zoodat dö varensiui, met Een der aanzittenden hief in een hunne langwerpige, groene bootjes 'eu^ dialect een zangerige oud* volks een goeden dag hadden. i deun aan, en dadelijk zonder stern- Wat verder af, onder de boomen ™rk en kapelmeester werd de solo der allee Daar de kant van Honnef, een driestemmig koor van goeden - - klank. En de vreemdelingen waren ver baasd over zóó'n feestviering door DIRK I. n. Langzaam trokken do koele, voch tige morgennevels op uit het dal, en de Julizon overdekte den blauwen Ryn en de groene bergen met goud glans. Onvermoeid zongen de klokken der twee kerkjes, met hoog, bly ge luid, en de Ylaggen flapperden wijd uit in den ochtendwind, want het was feestdag in Königswinter; de stonden de huurkoetsiers bovenop den bok van hunne leelyke gele rytaigen en staarden met meer belangstelling dan zelfs een huurkoetsier gewoonlijk aan den dag legt voor uitgaanders, de rivier op in de richting van Keulen. Wellicht zouden er ook bekenden van hen meekomen Zelfs van de met bloemen versierde terrassen en bal cons der groote witte hotels, waar men anders van don vroe gen morgen tot don laten avond slechts oog en oor schynt te hebben voor kokskunst, werd nu en dan werkelijk nieuwsgierig uitgekeken. Ginds, aan den ingang van bet klimmende straatje, dat naar de „at- tractiou" van Königswinter, den Dra- chenfels, leidt, was een zwierige, slanke eerepoort opgericht. Versch dennegroen slingerde zich om de mas ten en slak pittig af tegen het vlag- gedoek, dat gedrapeerd was om een groot schild, waarop met gouden letters „Gott segnet das ehrbare Handwerk." En ziedaar tevens de gedachte weergegeven, die allen vandaag be zielde, feestvierenden en toeschouwers. Tegen elf uur droeg de wind geluid van muziek tot de wachtenden over. 't Was één langgerekte slang van menschen, die dien middag op het heetst van den dag tegen den Drachen- fels opkroop. Slechts enkelen verko zen met den tandradspoorweg naar boven te worden gebracht, en dat waren de onderen van dagen. Maar al wie over jonge kracht beschikken kon, volgde het steile toeristenpad, of leende de vier pooten van een rood- gezadeld ezeltje. In de „Landwirt- schaften" langs den bergweg waarde orchestrions als zoovele lokazen, rus teloos jengelden, stroomde het lekkere lichte bier 10 pfennig per glas en stonden heele bataljons van flesschen „Drachenblut" gereed, voor den civielen prys van 1 Mark de flesch, met inbegrip van een vernuftig uitgedachte combinatie van touwtjes, waarmede ze over den CQg kooden worden meegedragen „zum mitnehmen", zooals overal werd geroepen. Onze hotelier, een heer in op tima forma, die men anders zelfs nooit met een vinger naar werk zag wyzen, stond m-t ontbloot hoofd, in zyn hemdsmouwen, in hst zweet zij na Vyf groote raderstoombooten, volge- aanschyns, te schreeuwen in zyn deur. propt met feestgangers, stoomden vry Ja ze^s ontzag hy zich niet, in heilig snel stroomop, zoodat het schuim voor TQar, om zoo na en dan een even piotse den boeg hoog opspoot. hogen als hardnekkigen uitval te doeD Alles holde naar een der groote naar het midden van het pad, om een steigers, waar de hoofdlieden van de vermoeid of biazend mensch in zyn „Geseltenverein" van Königswinter gelagkamer tot kalmte te laten komen. zich hadden vereenigd om hun ver schoten, rood flu n eelen vaan. Met krachtige radwentelingen na derden de reusachtige „Sehoelldamp- fer", nog een paar nydige slagen, die bet water deden koken, en daar lag de eerste voor do kade. Toen opeens geheel spontaan, brak de juichende geestdrift los, en wyd en zyd schalde één verbonden juichkreet te land en te water. Het oude, veelbeproefde vaandel der hand werkslieden van Köoigswinter boog statig het vergulde hoofd, de hoeden werden afgerukt, de kelen schreeuw den zich schor en de schoone, welin- gestodeerde feestmarsch die de „uit- w gezochte" muzikanten ten beste wilden'Stil en verlaten, scherp afgeteekend geven, ging onder in het enthousiasme-J tegen de klare zomeravondlucht, tumult. j Beneden, op het vreedzame, groene Daar viel de loopplank neer, en de eiland NoDnenwerth klepteeenbeschei- stoomboot ontlaadde zich onstuimig. den klokje, en groote houtvlotten Zoo ging het ook met de andere, endreven kalm de rivier af. toen allen aan land waren, scheen het I Plotseling flikkerde het tusschen het eerst alsof er geen eind zou komen zware geboomte aan den linkeroever, aan krachtige handdrukken en forsche eerst hier, toen daar en verder tot schouderslagen. Maar toen de hoofd- Godesberg toe, en met een zware los heden, kenbaar aan de bandelieren van branding van geschut, die ver in de verschillende kleur,een teeken hadden bergen ronddonderde, werden de werk gegeven, ordenden als die duizenden lieden uitgeleide gedaan doorKönigs- zich tot één geregelden, geweldigen winter. Maar hy verkocht dien dag ook 300 flesschen „Drachenblut", onverminderd het legio aantal glazen bier, dat hy' den bezoekers met groote welwillend heid opdrong, alsof by vandaag, ter eere van „das ehrbare Handwerk" nu eens voor niet schonk. Om acht uur 's avonds werd het eerst weer stil op deu berg, en toen de laatste plakkers in dolle sprongen naar beneden waren gerend, op gevaar af den hals te breken, gingen wy nog even naar bet plateau op den top. De oude grauwe burchtruïne, die deu gauschen dag gedaverd had van on gebreidelde feestvreugde, stond nu RECHTSZAKEN. Te hard gereden. Donderdag stond voor het Haagscbe kantongerecht een Chanffenr terecht wegens het in meer dan matigen gang ryden met een automobiel. Het proces-verbaal in deze zaak was opgemaakt door den hoofdcom missaris van politie, den beer Van Schermbeek, die op *24 Juli jl. zag dat op de Prinsessegracbt twee auto mobiels reden, waarvan één uit het Korte Voorbout kwam en een zeer snelle vaart had, klaarblijkelijk door den bestuurder in dien meer dan matigen gang gebracht ten einde de andere automobiel in te halen en voorby te snellen. De racelust kwam echter den ma chinist duar te staau, want ter hoogte van het Museum Meermanno aan be doelde gracht, bleek hy de macht over zijne machine te hebben verloren, waardoor de automobiel met een hevi- gen slag tegen den stoep van bedoeld museum terechtkwam, die stoep be- i schadigde, terwijl de machine niet minder schade beliep. Verschillende getuigen bevestigden deze toedracht van de zaak. De kantonrechter sloot de debatten met den chauffeur toe te voegen, dat het beter ware geweest in 't water te rijden daa de verordening te over treden Het openbaar ministerie, het opzet tot overtreding als bestaande aan nemende, vorderde f 10 boete, subs, twee dagen hechtenis. INGEZONDEN MEBEDEE- LINGEN. 30 cent? per regel. 21 Anegang 21. Ontvangen de nieuwste modellen OPRUIMING van Dames- Matelots. Gemengd Niéuws. Het Proces-Dreyfus. Na bet verhoor van kolonel Maurel, president van den krijgsraad van 1894, waarvan wy het voornaamsta Donder dag reeds onder de telegrammen ver meldden, vroeg Labori aan den voor zitter, Mercier te rao.^-en ondervragen. Carrière zegt dat de verdediging het recht heeft vragen te stellen, maar niet om gevolgtrekkingen te maken. Labori antwoordt droogjes„Ik neem geen lesjes aan." Vervolgens vraagt Labori aan Mercier, of hy erkent, Maurel last te hebben gege ven om geheime stukken aan de leden van den krijgsraad mede te deelen. Mercier antwoordt dat hij niet het recht had om daartoe formeel last te feven, maar hij heeft op genoegzame nidelyke wijze er moreel last toe gegeven. (Opschudding.) Als Labori hem vraagt, waaraan Mercier de geheime mededeeling van het dossier toeschrijft, antwoordt hij „Ik weet er niets van." Labori gaat voort, Mercier een reeks van vragen te stellen. Op een vraag van Labori, verklaart Mercier dat hy op het oogenblik van Dreyfns' inhechtenisneming geen ander eleïneDt van beschuldiging tegen hem kende dan het borderel. Er waren slechts vermoedens, maar er moest snel ge handeld worden om het verraad te laten ophouden. Labori vraagt den president, een rogatoire commissie te zenden naar Papillaud, teneinde een onderzoek in te stellen naar een door Hem y onder teekenden brief, die in de „Libi Paro le" openbaar is gemaakt en den naam van Dreyfus voor het eerst noemde als dien Van den wegens spionnage in hechtenis genomen officier. De president schijnt te aarzelen. Labori driDgt aan, want hy zoekt achter een verantwoordelijkheid te komen, die in werkelijkheid bij Henry en du Paty berustte. Dan spreekt Labori Mercier over een artikel in de Libre Parole". Mer cier antwoordt: „Ik ben zoo gewend aan de heftigheid van de pers dat ik er geen acht meer op sla. Ik heb niet meer aandacht geschonken aan de aanvallen dan aan de lofuitingen van de Libre Parole" of van andere bla den." (Gelach.) Op een vraag, of hy de beschuldi gingen tegen Dreyfns onderzocht beeft, antwoordt Mercier niet. Labori houdt aan en zegt: „Hebt gy wat gij byna als een glansrijke daad beschouwde toen gy Dreyfus liet vervolgen en veroordeelen, nebt gy dat gedaan zonder van te voren de beschuldigingen te zijnen laste te onderzoeken." Mercier zegt dat hy de opsomming van de geleverde stukken is nagegaan, Labori vraagt of het daartoe niet noodig zou geweest zya, dedagteeke- ning van het borderel vast testellen. Mercier: „Ik meen van niet.'" Labori stelt, naar aanleiding van de in het borderel opgesomde Inlich tingen, de tegenspraak in het licht onder den generalen staf, wat de be langrijkheid van die inlichtingen be treft. Hy doet verschillende vragen over do redenen, die men er voorge had kan hebben, om de vervaardiging van het borderel in April te stellen. Mercier antwoordt dat bij in 1894 enkel de redenen voor Dreyfus' schuld kende en zich niet met bijzaken op hield. Mercier weigert op verschillende vragen te antwoorden en zegt dat men het heele proces van 1894, dat het Hof van Cassatie vernietigd heeft, wil bespreken. In antwoord op een nieuwe vraag over de incbtrem. antwoordt Mercier dat Dreyfus te Bourges de werking van dit toestel kan hebben ieeren kennen. Labori antwoordt: „Generaal Mer cier üeeft gezegd dat Dreyfus 't heeft kunnen Ieeren kennen, ik'zal bewijzen dat dit niet het geval heeft kannen zijn." Labori verzoekt dea president, Mer cier te vrageu, waarom bij geen pro ces-verbaal" liet opmaken van de be kentenissen. Mercier antwoordt„Dat was niet van belang, omdat een revisie onmo gelijk scheen." Verder zegt Mercier nog dat hij Esterhazy riet kent. Hy heeft diens rol Diet 'te beoordeelen en kent het proces van 1898 niet. Hy teekent ver zet aan tegen het woord ondervraging, door Labori gebruikt. Mercier ziet Labori daarbij hard aan, die zegt dat er sprake is van een eerbiedige onder vraging. Dau vraagt Labori wat Mercier be doeld heeft met zyn toespeling op de som van 35 millioen, die de verdedi gers van Dreyfus zouden uitgegeven hebben en of die soms gediend-móest hebben om gemoederen om te koopen. Mercier roept uit: „Dat zou ik li kunnen vragen 1" Id de tweespraak tusschen Mercier i i Lcbori schenen zy elkander telkens uit te tarten. Het publiek stelde een zeer levendig belang in de schermut seling. De president deed alle moge lijke moete om de gedachtenwisseling niet te laten afdwalen. De woordenwisseling tusschen Mer cier en Laborie gin? zeer snel en was moeilyk te volgen. Een zeer levendige uitleg werd gegeven over verschillende stukken, die men niet duidelijk aangaf en die tot het geheime dossier be- hooren. De generaals Gonse en Roget, del archivaris Gribelin en majoor Lanth worden in de discussie gemengd. De regeeringscommissaris Carrière protesteert tegen het algemeen wor den van het debat. Ds president legt hem bet zwijgen op. Labori merkt op, dat men den krijgsraad van de herkomst van het borderel gesproken heeft. Hij vraagt' ook opheldering over het vervaardigen van een valsch stak in 1894. Carrière protesteert; hy zegt dat; men wil doen gelooven aan het be staan van een nieuwe valschheid als vergeljjkingsstuk. Labori teekent tegen deze woorden van Carrière verzet aan. Hy zegt al leen de waarheid te willen zoeken. Lauth meent te kunnen mededee- leD, dat het stuk bestond voor het proces van 1894. Labori verwondert zich erover, dat bet stuk niet bij het proces van 1894 werd gebrnifet, daar het Dreyfus be schuldigt. 1 Mercier verklaart het bedoelde stuk niet te kennen. Lauth verklaart, dat hij er niet verantwoordelijk voor is, daar bjj niet in de instructie der zaak betrok ken was. Gonse deelt mede, dat Sandherr het stuk bewaarde. Het werd aan het geheime dossier toegevoegd als stuk van vergelijking. Op de uitnoodiging van Labori zich uit te spreken over het commen taar, herhaalt Mercier dat dit stuk in 1897 door hem vernietigd is. Gonse verklaart, dat hij het in 1897 ontving van Boisdeffre, met last het te overhandigen aan Mercier. Mercier verklaart, dat het telegram van Panizzardi niet aan don krijgs raad van 1894 werd medegedeeld, om dat hy last had gegeven het niet in het geheime dossier op te nemen. Labori spreekt nu over een nota van drie bladzijden, waarin een val- sche lezing van het telegram van 2 November werd gegeven, waarin Drey fus formeel als verrader werd aange wezen. Mercier verzoekt op dit punt ge neraal Chamoin te mogen hooren, die mededeelt, dat het stuk hem door Mercier werd gegeven. Hy vond er onjuistheden in. en meende er geen gebruik van te mogen maken. Maar medegesleept door den warmte van zyn uiteenzetting in de ministerraad, had by er een bladzijde van voorge lezen. Hy had het stuk aan Meicier te ruggegeven, die verklaarde het ontvan gen te hebben vanDo Paty beweging). Labori vraagt voorlezing er van, De griffier leest de nota, waarin sprake is van twee lezingen van de depêche van 2 November, waarvan eene Dreyfus zou aanwijzen. Labori maakt de opmerking, dat Paleologue ontkent, dat de minister van bnitenl. zaken die lezing gegeven heeft. Hy vraagt, waarom Mércier zich tot tussclienpersoon voor Du Paty heeft gemaakt. Generaal Roget, de verhooging be klimmende, zegt zich te verwonderen, dat men deze onnoodige discussie her vat. (Ho ho, onder het publiek). Hij verzoekt den majoor Matton te ontbieden, die by de vertaling van het telegram tegenwoordig was. Labori protesteert tegen de meeuing dat deze discussie onnoodig of tyd roovend zou zijn. Generaal Chamoin verklaart, dat hy het bedoelde stuk slechts als par ticulier persoon heeft medegedeeld. Hij erkent dat hij daarin een fout heeft begaan. De president zegt, dat ua deze ver klaring de krijgsraad met het stuk geen rekening zal houden. Dreyfus geeft een verklaring van het gebruik van zyn tyd en van zijn verblijf te Bourges. Hy zegt, tot ka pitein benoemd te zyn den 12eu Sep tember 1889; hij bleef te Bourges tot Februari 1880, het tijdstip waarop de schriftelijke examens voor de militaire school aanvingen. Hy trad in April te Parys in het huwelijk, en bracht de 4 wintermaanden te Bourges door, waar by zich voor het examen voor bereidde en zijn dieust waarnam, zoo dat by geen tyd had zien bezig te houden met zaken, die buiten zijn dienst stonden, even als om koffiehui zen te bezoeken. Generaal Richbourg, die het bevel voerde over da Repiiblikeinsche garde, verhaalt hoe hij kennis kreeg van de door Dreyfus afgelegde bekentenis, dea dag na de degradatie. In, den morgen van 3 «Tanuajji kwam d'e adjudant van de week en bracht hem de ..Figaro" en de ..Temps" waarin het gesprek van. Lebrun-Renault met de journal Eten voorkwam. Hij dicteerde onmiddellijk aan den adjudant een nota. waarin be vel gegeven werd, dat kapitein Lebrun- Renault zich over deze zaak zou verant woorden. De kapitein Lebrun werd', toen hij kwam, zeer slecht ontvangen. Hij be gon toen een verhaal!, waarin sprake was van. d'e koloniën, van liet borderel, van de papiermand van de ambassade, waar in papieren gevonden waren.en verklaar de toen, dat Dreyfus beleen dl hadHij had deze woorden gebruikt, „De minister weet wel, dhit, als ik stukken heb uitgeleverd aan Dnitsch- land', liet was om er and'nre en meer be langrijke voor terug te krijgen." Generaal Richbourg vervolgt dan, diat hij Lebrun een opmerking maakte over die ondervraging, waarmede hij' -hemi wij zullen, de kookkunst eene beuze- ling noemen,, bij wij ito vaar eene zalf voos* bovenigen oeomdo ijdielheid staat, geenszins gelijk met dien van onze nn- bureai aan de overzijde, en onze vinding rijkheid1 is veel mande»"1 dam die hunne. Nieuwigheid van eiken aard, tenzij' van over het. water afkomstig, is eene zeld zaamheid in het verstandig, bedaard, solide oud-Engélaind'. Zülfs als wij iets nieuws zien, hooren. of proeven, hebben wij een gé» ui men tijd noodig can te be slissen of het ons bevalt of niet. Het zou in Parijs reeds versleten zijn, voor dat wij in Londen recht besloten heb ben of wij het goedkeuren. En dus hou den wij ons, van geslacht tot geslacht, aan groote lendenstukken en schapen bouten, die akelig rood uitzien, be nevens eenige andere stevige, zware hoofdgerechten, en weten' niets van de eindelooze verschei denheid van heerlij ke entrees en keurige entremets, die in la belle France van algemeene bekend heid zijn. Professor Dabskin gaf als een ver standig man, aan de Fransche kook kunst de voorkeur boven de Engelsche, eu liet zich schotels opdi^schen, welker am aketijken geur hij volkomen waar deerde, hoewel hij er evenmin den naam als den inhoud van wist. „Daar is de spijalijst," zetidle hij. Lo runen* de kaart toeschuivende, „a-ls gij, weet wat de namen beteekenen, gelijk gij zeker wel weten zult. Ik weet liet niet; maar ik ketn die schotels op het gezicht, en als ik aan een nieuwen kom, zegt- mijn neus mij, gewoonlijk of hij mij bevalt voordat ik er een stukje van ge proefd heb. Mijn kok weet meestal majn smaak tamelijk wel te treffen." j „Dat verwondert mij volstrekt niet," zeide Lorimer, ,,aLs alles wat hij. klaar maakt zoo goed is als deze potag"e a la Bisque". „Zijt gij een kenner?" vroeg de Pro- fessor. I ,,Ik verbeeld! mij het te zijn," ant- woordde Lorimer. J ..Dat is goed. Ik houd, niet van men schen, die geene lekkere spijzen weten te waardeeren. Ais iemand mij zegt (hit liij even gaarne zijn diner met, oasen- Lappen als met iets beters doet, vind' ik liem altijd een dwaas zonder nog, j in aanmerlang te nemen diat hij mij beleedigt. Wat behoeft hij dan bij mij j tc komen dineeren V ,.Gij zijt zeker veel op het vasteland geweest 1" vroeg Lorimer. ,,Ik heb nog nooit het Engelsdie ka naal overgestoken," antwoordde Profes sor Dabskin. „Maar de vreemde ridderorden zei- de Lorimer, vragend. „Hal! hazeer goeidi giji houdt veel van eene, grap. zie ik", zeide de Profes sor. „Wilt gij nog een glaa Madera? Niet gij hebt gélijk meter dlan één glas i.-. verkeerd; en daitmoefc dadelijk nai dé -ucp gebruikt worden dlan is het de beste wijn van. de wereld, maai- op eiken anderen tijd is liij niets waard, behalve misschien met een weinig paté bij het luncheon." ,.Die Rijnwijn is waarlijk uitmun tend," sprak Lorimer. „Ja zeer goed' het echte „blauw lak." Prins Hoo-heet-hij-ook wien al die wijn toebehoort „Metternich", gaf Lorimer aan. „Ja> die is het hij; zond) mij ep; een partijtje van, toen zijn meester, de Sultan van Borneo Lorimer barstte in lachen uit. „Ha' hal!" riep de Professor, mede- lachende; „ik vergat tot wien ik sprak. De wijn is evenwel zoo goed als elke ou de Hoe-heet-hij-ook mij zou hebben kunnen zenden, en komt mij op om streeks eene guinje de flesch te staan." „Daar twijfel ik volstrekt niet aan", zcido Lorimer, „want ik heb zelf even wel voor minder goeden wijn betaald." ..Gij a ah ja ik vergat. Cc meen, gehoord te hebben dait gij, veel neem eon werktuig, d'ait niet ligt te gel d' verkwist hebt. 't Is zeer verkeerd1 scliadigd wordt-, zie opmerkzaam toe geld' te verkwisten als men het niet in, totdjait gij de rechte plaats ontdekt hebt overvloed heeft. Bovendien kan elke gek1 schuif liet er -dan in een kleine geld verkwisten, maar 't is zooi gemak- draai, en giji zijt er, Gij hebt uwe oester kelijk niet het te verdienen1. En, echtergeopend uwe fortuin gemaakt - - en hoort men: veel meer op heit- eerste 't is zeer aangenaam1 als gij1 diat, gedlann pochen." I hebt". „Het komt mijl voor dat gij een J Wat ook het zedelijk karakter van scherp opmerker van de menschediijfce den Professor zijn mocht, het waist Lori- natuur zijt," zeidé Lorimer. Ivner duidelijk dat hij geen gek was. j „Hoe zou ik anders door de wereld' i In deu loop van. don avond, vroeg jkomen, als ik dat niet was?" hernamLorimer den Professor waar hij voorne- jdc Professor. „Mijn waarde heer, 't is mens was zijne eerstvolgende voorstel- geene geleerdheid, of bekwaamheid, of, ling te geven Da-bskin antwoordde dat- iets van dien aard, wat den. menschen j hi] den volgenden dag des namiddags voorspoed aanbrengt; 't is kennis van', naar Stumpingbon zou vertrekken, en de wereld, kennis van. d'e domheid der dau Lorimer hem natuurlijk zou moeten niet belast had. Cc verbood heon er me dedeeling van te doen aan de pers. Richbourg prijst, Lebrun, dien hij niet in staat acht- iemand; te benadee- len. Dreyfus protesteert tegon de bewerin gen van dezen getuige. Hij verwondert zich over de verklaringen van Lebrun. Toen hij in do gevangenis terugkeerde, had Lebrun, hem de hand gedrukt, wat in strijd ia met. zijn: woorden. ..Wan neer zulk een ontzetten-de machinatie vijf jaren laing op iemand gerust hoeft, die er weerstand tegen hoeft gebodun. dan spreekt men niet meer van over tui gingen,maar moet mien met zekere cn on weerlegbare bewijzen aankomen." (Le vendige ontroering). Dreyfus herinnert aan zijn betuigin gen van onschuld tegenovea- Du Paty en zegt dat, indien Meroier zijn. ondier- zoek had voortgezet, ook de legende- van dé bekentenissen zou vernietigd1 zijn. De waarden van Dreyfus schijn,en diepen indiauk op de toehoorders tö maken. Majoor Curë legt getuigenis af over de gesprekken die hij in 1896 luid met Pi cquart, ep waarin Ir ij deze del meest ongunstige inlichtingen gaf over Ester- ihazy. Hij ontkent gezegd te hebben, dat hij er vc-rwondieird over was dat in 1894 Dreyfus veroordeeld' werd. De concierge Billet, van liet ministe rie van oorlog, verklaart, dat La boe i omstreeks October 1896 herhaaldelijk Picquart bezocht, maar hij -kan de juist e o?„tum niet meer opgeven. Labori geeft d'e juiste datums op en zegt-, dat Leblois voor niemand! ver bergt, dat hij Picquart. aan het ministe rie bezocht. Jules Roche deelt mede welke stap pen hij deed om Esterhazy aan liet mi nisterie geplaatst te krijgen. Op verzoek van Carrière deelt Roche mede. dat generaal Billot, minister van oorlog, hem den raad' gaf zich niet langer met Esterhazy bezig te houden niet alleen uit particuliere overwegin gen, maar om meer afdoendë gronden. (Beweging). Labori dringt er op aan, om- meer in bij zonderheden te treden, wat Billot tot dén getuige gezegd heeft, ten aan zien der redenen, die hij had, ora hem den raad te geven zich niet meer met Esterhazy bezig te' houden. Roche verklaart, zich d-e woorden van den minister niet juist meier te herin neren. Maar hij gelooft wel' te kunnen zeggen, dat hij ca1 een. mloreele verplich ting in zag, zich niet meer met Ester hazy in tei la-tein. Devernines, commissaris voor speciale diensten aan het ministerie van oorlog, bewaakte Esterhazy in 1896 op last va-n Picquart. Gonse, die van deze bewaking kennis droeg gaf hem' last, daarmede voorzichtig vocirt te gaan. Hij- heeft Esterhazy meermalen, naai de Duïtsoha ambassade zien gaan, be paaldelijk dien 23em October 1897, waar hij toen meqr dan een uur bleef. Ester hazy nam een fiaore op. den hoek van. de Rue Solferino en van dien Boulevard! St. Germain, ©n, trad tegen 3 uur in den namiddag, de ambassade binnen. Een uur later kwam hij er weer uit. Hij was toen in burgerkileeding. Van de ambassade ging hij naai- het Crédit foneier en vandaar nanr de bu- eaux van het blaidl „La Pat-rie." Op een uiting van Labori ve»klaart generaal Roget, dat de rol, dooi- Ester- hazy gespeeld, hem ten eenenmale ont- gaat. Labori dringt aan op antwoord en: vraagt aan Roget wat hij denkt van dit bezoek van Esterhazy aan Schwartzkop- pei? op den 23en October, dén dag van cle samenkomst, op Montsouris. Dat was het bezoek, waarbij hij dreigde zich een kogel in het hoofd te zullen jagen, zoo de Duitsche attaché niet wilde verkla ren dat hij de schrijver van het borde rel niet was. Roget antwoordde„Ik heb u niet te zeggen wat ik daarvan denk!" Labori: Heel goed(gelach.) Kolonel Fleur spreekt over Cardior. die chef van het bureau van inlichtin gen was in 1894. Hij wijst op de on nauwkeurigheid van zijn verklaring voor hot Hof van Cassatie em vertelde de lange reeks praatjes, die Dreyfus moes ten belasten. Demange zegt„Hot zijn praatjes van Beiar/repaire". Do getuige protes teert. Dreyfus zegt., dat hij alleen over .de feiten zal antwoorden-; hiji vraagt wan neer men. gewicht hecht aan hetgeen gezegd is, dat men dain een volledig on derzoek zal instellen. Oerdier legt daarna zijn getuigenis „Maar dat zou immers allies bed'er- wereld, en hoe men daarvan partij moet trekken. Wat zegt dé man. in het too- neelstuk? zoo iet-s dht die wereld eene oester is. En zoo is rij even hafixl, even ruw, en even dom ook ais de schelp van eene oestermaar iedereen heeft er den slag niet van om die te openen, ■en het lékkere hapje, dat rij bevat, er zeg', uit. te Jialen. Hoe hand! gij ook op de' „Maai' hoe kunt- gij mij dat- in de verkeerde plaata stoot, gij krijgt het tegenwoordigheid van het publick zeg- r.iet gedaan, al snijdt gij u zelven ook gen?". in de vingers; en als gij een ai te „O, dat gaat zeer gemakkelijk. Ik scherp mes gebruikt, zult gij de snede kan het desnoods fluisteren of ik kan bederven en er niets bij winnen.; maar het ronduit zeggen." vergezellen. „Hebt gij mij vóór on-s vertrek ook eenige bijzondere voorsclviften te ge ven V' vroeg Lorimler. „Neen niets bijzonders," antwoord de Da-bskin. ..Alles wat gij in acht te) nemen hebt, ia stipt- te dJoen wat ik u „Volstrekt niet; gesteld' bijvoor beeld1, dat ik u magnetiseer. Gij, gaat op dén stoel zitten: ik zeg u in welke houding gij u. te plaatsen hebt d!an. maak ik eenige minesdan zeg ik,„Da mes en heeren, de patient is nu geheel! onder mijn invloed!; hijl kan, hooren en. verstaan wat ik zeg, maar hiji kan- zich niet bewegen of spreken dan wam neep' ik het wil" en zco all meer. Ziet gij nu niet dat ik u uwe voorscliriftcu geef terwijl ik tot het publiek spreek?" „Kunt gij da-n niet werkelijk magne- tiseeren?" - „Wel neen." zeide de Professor. lako nielc. „Maar ik kan mij voor magneti seur uitgeven, hetgeen, even goed is." „Misschien gelooft gij dan niet eens aan magnetismü? vroeg Lorimer. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1899 | | pagina 2