Hij kreeg een Hans cadeau. Moment-Opnamen. Onder de haaictanden in de volgende trine zijn er zoo klein als het melk- ndje van een kind, maar ook zoo ■oot als een lanspunt. Camper's maashagedis komt ook uit it zuiden des lands. Het minstens S eter lange reptiel leefde in het water was uitstekend ingericht om snel kunnen -zwemmen, en nietegen- aande zijn grootte, vlug en lenig ge- oeg om bliksemsnel op '11 visch los te bieten en te grijpen. De hier aanwezige wildzwijnen-slag aden, zijn waarschijnlijk van heden- aagsch levende wilde zwijnen. Onder tien tanden is er een die gevonden onder de ruïne van Brederode te Vel- n. Misschien zegt dr. Winkler deze tand het eenige nog bestaande •erblijfsel van een maaltijd van een jr heeren van Brederode, wier vorste- ke woning thans als ruïne een sie- iad is van de schilderachtige omstre- in van Haarlem." „daar hebt u morgen een heele kluif te verkoopen en zocht er overal een. aan."' Eindelijk in Myddleton Street vond ik „Die woorden herinnerden me er j een winkel. Er was geen enkele klant, aan, dat ik niets had aan 't beest, wantmaar aan de manier waarop de poe- ik ging mijn vacantie bij familie te lier bezig was, zou men zeggen, dat Kent doorbrengen. Het zou bepaald I hij het ontzettend druk had. Ik pakte een beleediging voor hen geweest zijn. I de gans uit en legde ze op de toonbank, als ik de gans had meegebracht, en „Wat is dat?" vroeg hij. aangezien ik in Londen niemand ken- „Dat is een gans," zei ik, „die u voor de, die ik plezier mee had kunnen doen, J een prikje kunt koopen." vroeg ik den herbergier, of hij ze koo pen wilde, voor een spotprijsje. „Ik zelf kan haar niet gebruiken," zei hij, „ik heb reeds drie ganzen in huis, „maar misschien jwil een van de heeren er wel een bod naar doen." „Ilt keerde mij tot de drie menschen, die in liet kroegje jenever zaten te drin ken. Zc zagen er allemaal zeer sjofel tjes uit. en de armoedigste van hen zei' dat hij er eens naar kijken zou. Ik deed het papier er dus af. Hij betast- ,Hij greep haar beet, en sloeg er mij voor ik er op bedacht was, mee in 't gezicht. Als u nooit met een gans 11- uw gezicht geslagen bent, dan kunt u niet begrijpen, wat een pijn dat doet. Ik nam haar weer mee, terwijl een po- litie-agent kwam toeschieten met de vraag: „Wat is hier aan de hand?" „Ik legde de zaak uit. De poelier Hei naar de deur en riep, afsof hij het gan- sche heelal aansprak: „Kijk eens in den winkel; het is te het ding van alle kanten, vroeg hoe kwart voor twaalven en er hangen nog ik er aan kwam, en eindigde met er zeven dozijn ganzen, die haast te geef een glas 'jenever en water over te mor- zijn, en nu vraagt die gek van een vent sen. Toen bood hij er een kwartje voor, me, of ik er nog een hij wil fconpsi.' en ik werd zoo nijdig, dat ik met het ten begreep ia, nat mijn offerte papier en het touwtje in de eene en de j In ogDijk dwaas was geweest; ik volg- j gans in de andere hand zonder een Oc dus den raad van den poli-.oman 1 woord te zeggen, de herberg uitliep. en g ng kalm mijns weegs, het dier irwt „Zoo liep ik een poosje driftig door, j mi. mede nemende, maar toen ik wat bekoelde, begon ik in ..Nu was ik dan vast besloten het Te Ipswich kwam iemand, die een [assa weekbladen onder den arm en >11 hoefijzer in de hand had, bij me den trein. De weekbladen legde hij „.aast zich neer, en het hoefijzer boven jn hoofd in "t net. Bij Manningtree j reeg de trein zoo n geduchten schok. eit het hoefijzer op zijn hoofd terecht e jram en een hevigen buil veroorzaak- j, ranzelf kwam nu 't gesprek op de din- jn, die gezegd worden geluk aan te rangen, waaronder een hoefijzer in eerste plaats behoort. „Zie je wel", zei de man, „ze mogen raten wat ze willen, "t helpt geen zier. aar heb je nu zwarte katten, die bren- ,jin ook geluk aan. Ik heb er een ge- e id, waar geen spiertje wit op te zien Een meisje, waarmede ik jjiën gageer cl was, geeft me een kanarie- igeltje te bewaren, en natuurlijk ordt het door de poes opgegeten, aardoor ontstond er tusschen ons een irwijdering, waarvan anderen mis- •uik maakten en liet engagement is «rbroken. „Later had ik het met een schimmel, jhimmels brengen ook geluk aan. Die 'in mij hacl aan een agent in wijnen gedistilleerd toebehoord, en als ik "'u met 't beest reed, bleef hij voor elke roeg staan en was er gedurende een :elen tijd niet weg te slaan. Daardoor itstond er natuurlijk een oploopje, werd in de maling genomen, en om er u maar een eind aan te maken, trok de kroeg binnen, zoodat ik telkens, s ik met schimmeltje uitgereden was, ronken thuis kwam. „Maar 't allerergste was het toch met m gans en daaruit zult u zien, dat at eerst een gelukkig toeval schijnt ter op niets dan ongeluk uitloopt. ,,Ik was nog geen veertien dagen in ijn betrekking geweest, of mijn pa- oon gaf mij als Kerstgeschenk een ms, die achttien pond woog." „Nu", merkte ik op, „dat zult u toch kei- wel als een buitenkansje, en niet s ongeluk beschouwen." „Dat zeiden mijn collega's ook," was ;t antwoord, „ze beweerdendat ik in gelukskind was, want dat de baas ig nooit iets weggegeven had." Hij zuchtte diep, waaruit ik begreep, it er meer achter zat. „Wat deed je er mee?" vroeg ik. „Dat was juist de moeilijkheid," gaf ;j ten antwoord, „ik wist niet wat ik 1 mee zou uitvoeren. Het was de rond voor Kerstmis, tien uur, en ik het kantoor zou verlaten. „Tidd- ag Brothers hebben mij een gans ge- uurd, Biggies," zei mijn patroon. „Ik het heel aardig van hen, maar ik eb haar zelf niet noodig: jij mag ze '„Natuurlijk bedankte ik hem en he iende mij zeer erkenteUjk.Hij wensch- mij pleizierige Kerstdagen. Ik pakte ding in bruin papier en ging heen. Was een mooie vogel, maar zwaar. „Aan den hoek van de straat was 'n café en daar ging ik een glas bier Ik legde de gans op tafel. ,,'t Is een groote," zei de herbergier. te zien, hoe dwaas ik eigenlijk deed: twee straatjongens lachten er me ten minste al om uit. Onder een lantaarn paal bleef ik staan, om de gans weer in te pakken. Ik had een koffertje en beest weg te geven, en ik ging iemand opzoeken, die waard was dat ik hem dat verwehschte ding schonk. Ik zag een heele boel menschen, maar nie- mand scheen mij het geschenk waar- een parapluis bij me, en liet eerste wat dig. Ten laatste bood ik ze iemand in ik deed was, de gans in de goot te laten Judd Street aan ,die er hongerig uit vallen, wat ook wel te begrijpen is, wanneer je vier dingen met één touw. door middel van twee handen te zarnen Ivvilt binden. Met de gans nam ik tege lijk een kwart mud modder mee, een heele boel over mijn handen en ltlee- ren en '1 bruine papier en toen begon het te regenen. ,Ik stapelde alles op mijn eenen arm, Hij bleek een dronken kerel te zijn. Ik kon hem niet aan zijn verstand brengen, wat ik bedoelde; hij bleef mij achterna loopen en zoo hard mogelijk i uitschelden, totdat hij tegen iemand I kwam aan te botsen. In Euston Road j hield ik een half dood kind staande en wilde haar de gans geven. Ze ant-1 woordde „ik niet", en vloog weg als 'n en haastte mij naar de naaste kneip, pijl uit een hoog. Ik hoorde haar schril achter mij aan roepen: „Ganzedief, ganzedief!" „In een donker gedeelte van Sey mour Street, liet ik mijn gans vallen. Ieniand pikte haar op en gaf haar terug. Ik gaf hem 'n dubbeltje en sjouw-1 de maar weer verder. Juist gingen de kroegen dicht, en hoewel ik reeds ge- i waar ik een grooter stuk touw zou vra gen. .,'t Was er stampvol. Ik drong door tot den toonbank en gooide mijn gans neer. De man, die 't dichtst bij me stond, hield op mét praten om er naar te kijken' en een ander zei: „Je hebt 'm doodgemaakt. Ik dronk mijn pint ale maar streek j noeg had, nam ik toch nog een glaasje er zoo goed mogelijk de modder af, en klare,want ik gevoelde me neergedrukt, ging er van door. „Nu- zou ik de gans maar in 't water „Toen ik de straat over stak. kreeg j gooien, doch een politie-agent, die ik een gelukkig denkbeeld. Ik zou hem voortdurend 'L oog op me gevestigd verloten. Onmiddellijk toog ik aan 't j hield, volgde me als m'n schaduw, werk, om een café te vinden, waar ge- I „In Coding Road zou ik haar ook stil- noeg menschen aanwezig waren. T-letletjes heben laten vallen, maar werd kostte me drie whiskeys, want ik voel- daarin op dezelfde wijze verhinderd, de dat ik geen bier meer moest hebben. De gansche Londensche politie scheen omdat dat me alti jd opwindt, maar ten niets anders te doen te hebben, dan laatste vond ik de menschen, die k mij te beletten, van die ellendige gans noodig had, in een herberg te GoswellHf te komen. Rn ad. Ik legde mijn plan bloot aan den kastelein. Hij zei, dat hij er niets op tegen bad, wanneer ik maar een rond je gaf, waarin ik gaarne toestemde „liet beest ziet er povertjes uit," zei hii. „O, dat is niets." gaf ik ten antwoord. Ze waren op dat punt zoo waak zaam, clat. ik meende er hen een genoe gen mee te kunnen doen. Een van hen sprak ik aan met „Bobby", en vroeg hem of hij een gans wilde hebben. „Toen beleedigde hij me en wat er nu verder gebeurde weet ik niet meer, maar hij eindigde met mij te vertellen. De Alchemist. (Bij de plaat.) Ver afgelegen heeft de geleerde zich een kluisje laten houwen. Ver weg. van het gewoel van het wereldsch le ven, hoewel dat in den tijd waarvan onze afbeelding spreekt, nog lang niet met zoo hevig gedruisch, met zoo groot geluid en krachtigen polsslag werd geleefd als in onzen tijd van stoom en electriciteit We zijn in de middeleeuwen; de studeercel in de ver afgelegen woning van den geleerde. Niets mag hem sto ren, geen geluiden van buiten mogen zijn oor treffen. Hij moet ongestoord alleen kunnen zijn met zijn buizen en retortan. met zijn lichtjes en kookkol- ven. Hij heeft zich afgezonderd in dienst der wetenschap, in dienst der heer lijk stralende, die van alle tijden is, die in alle tijden de bron is geweest, waar de edelste begeerten der men schen bevrediging vonden. Uren aaneen is hij in zijn laborato rium en kookt er mengsels, en scheidt. en vermengt weer Alles louter uit lofwaardige weten schapzin Neen, lezer. Die strak gespannen trekken, die scherpe blikken op 't kook- flesehje in de bevende oude handen, zij spreken niet van het kalme genoe gen, wanneer de natuur gedwongen is het antwoord te geven op een vraag die de rnensch haar heeft gesteld. Maar zij spreken van onrust, van ge jaagdheid, van hartstochtelijk jagen. De man wil het middel zoeken om goud te maken, hij zoekt het levens-elixer, de steen der wijzen. Jaren aaneen, den heerlijken lentetijd van zijn leven, den mooien tijd van zijn volle man nelijke kracht, heeft hij er aan gege ven, om dat middel te vinden, dat van Jood en kwik goud en zilver zou ma ken, en dat de menschen eeuwig jong en onsterfelijk zou doen zijn. En als hij het gevonden hadJa, dan zou hij rijk zijn, heel rijk; dan zouden zijn handen kunnen grabbe len in de hergen goud, en dan zou hij zijn geheim aan niemand vertellen, het in stille nachten na dagen van rusteloozen arbeid fluisteren aan zijn hoofdkussen, toefluisteren, zóó dat zelfs de muren van dijn kamer 't niet hooren kondenEn dan 's morgens maar weer goud maken, en goud zien, en altijd grabbelen in goud Ach, ach, wat heeft de arme stak ker een droe'f, vruchteloos leven ge had. Hij heeft het niet gevonden, het goud, maar hij is gestorven, op een goeden dag, toen hij wat geel koper verkregen had, dat op goud geleek, en meende, dat hij nu al een heel eind op weg was „dat is modder,, ik zal het wel afwas-1 dat hij me op zou brengen. Natuurlijk sc-hen." j liep ik weg, maar hij achter me aan, „Hij ruikt een beetje vreemd." toeterend op zijn hoorn. Een man „Jawel," zei ik, „dat komt omdat 1 kwam cle deur in College Street uitloo- ièmand er jenever over gemorst heeft. Daar is niets meer van te bemerken, als hij gekookt is." „Nu, ik zal er zelf geen lot voor ne men." „Niemand scheen er bijzonder op ge pen en trachtte me te grijpen. Maar ik gaf hem een stomp in zijn maag en holde verder, met verdubbelde snel heid. Op de Canalbrug omziende, bemerk te ik, dat er niemand meer achter me steld. Ik stelde de loten op dertig cents was, en gooide toen de gans in het wa- en nam zelf het eerst er een, en vijf an- ter. dere menschen werden, /zeer tegen ben Een zucht van verlichting. Maar in zin, overgehaald, mijn voorbeeld te Randolph Street stond ik juist met volgen. Ik won zelf, en gaf een rondje, iemand te praten, toen een van die Een droefgeestig uitziend man, die in J gekken, die 111e achtervolgden, adem- een hoek had zitten snurken, bood er loos kwamen aangeloopen, en me ver- mij. toen ik opstond om heen te gaan. telden, dat ik het best deed, de zaak vijf en dertig en een halve cent voor. j maar aan den inspecteur op te helde- Bijna had hij het dier meegenomen en I ren. Ik dacht er evenzoo over. zou ik het nooit meer hebben terugge- j „De inspecteur vroeg mij waarom zien, en dan was 't, heel anders gegaan. I ik er van door gegaan was, waarop Maar 't lot is altijd tegen me geweest, ik, antwoordde, dat ik niet van plan en ik antwoordde met eenvoudige hoog- was mijn Kerstdagen in het politie- hartigheid, dat ik geen Kerstmis-fonds bureau door te brengen, hetgeen hij voor arme kindertjes Hield. blijkbaar een zeer zwak argument „I-Iet werd laat, en ik moest nog een j vond. Toen vroeg hij me, wat ik dan heel eind loopen eer ik thuis was. Ik in het kanaal had geworpen. „Een j begon te wenschen dat ik den vose: gans," zei ik. En hij vroeg weer, waar- nooit gezien had, 't scheen mij of ze nu j om ik een gans -in het kanaal gewor- I zes en dertig pond woog. j pen had, waarop ik ten antwoord gaf „Nu besloot ik haar aan een poelier clat ik ziek en clol van 't beest was. „Op dit oogenblik bracht een agent een pakje, dat in de nabijheid van Canalbrug was opgevischt, en dat bevatteeen kist edelgesteenten. „Of ik nu al bij hoog en bij laag vol hield, dat ik het kistje nooit gezien had. en clat ik bewijzen wilde, dat het een gans was geweest, die me al den heelen avond gekweld had, de schijn was tegen me, en ik werd wegens ge brek aan bewijs alleen veroordeeld wegens dronkenschap en rustversto ring. Ik telegrafeerde aan mijn meis je, dat ik wederrechtelijk in Londen gehouden werd. „Maar ik was mijn betrekking kwijt, en mijn meisje, en nu kan "t me niet meer schelen, at zie ik nooit in mijn le ven meer een gans." Aldus eindigde de tragische histo rie van dezen ongeluksvogel. Eigenaardige geneeswijze. Gaston Vuillier verhaalt in Le du Monde van een bezoek, hij gebracht heeft aan het berg- van Limousin in Frankrijk en reelct daarin ook van een met-ze, een ïdicijnmeester of toovenaar. met en hij kennis maakte. Hij heette en was smid van beroep. Vari m werd verhaald, clat hij verschil lende geheime middelen kende, sedert aanbeeld gelegd. Eerst deed de oude lang in zijn geslacht bewaard, om ze-1 man hier een paar dreunende slagen kere ziekten te genezen, vooral der- 1 op neerkomen, toen daalde het werk- dendaagsche koorts. j tuig tot vlak boven den buik van het Hij bewerkstelligde clat men een zwa-1 knaapje, wiens huid heel even, zacht- ren ijzeren hamer. Vuillier was er bij j kens werd aangeraakt, toen een dood-ziek knaapje op die ei-1 Later hoorde Vuillier dat de kleine genaardige manier aan het leven werd beter was. teruggegeven. De jongen werd op het I 'u Standje. Der was 'n ongeluk gebeurd op 't stille grachtje, dat benauwd-zuinigjes j lag langs een smal strookje vuil water, met wat ,kale, afgeknabbelde hoornen I aan den wallekant. Twee karren versperden onwillig en j nonchalant ,,clc vrije passasie": een smerige, zwarte wagen vol zweetende oliekannen en zonder koetsier, en een lange, lijzige ladderwagen van 'n gla- zenwasscherij. eveneens zonder gelei der. Op :t zelfde oogenblik hadden een j jongen en een oud mannetje getracht j clcn nauwen doorgang te forceeren ze stootten op elkaar en vielen de jongen over het mannetje. Eerst een gekletter van ijzer en staal, een schra- I perig metaalgeluid langs de steenen. toen een alarmkreet van den toeter, j die met la-acht werd neergebeukt op j een puntigen kei vlak daarna luide. I hortende verwenschingen, die lawaaie- I rig opklonken over het htille grachtje, waar de rustige huisjes dicht tegen elkaar gedrukt, voorover stonden te I dutten. Meteen werden in de ramen meer of minder verwarde coiffures zichtbaar, j alsof de bezitsters ervan op "n afleiding I hadden zitten wachten: 'n schilder bij J de tapperij op den hoek zette z'n verf pot voorzichtig neer, lei er den kwast als een brug over heen en holde naar het standje; cle slager van verderop zag dat, hij vouwde zijn sloof in de schuinte voor zijn lijf, veegde zijn han- I don af, alsof hem daarginds reiner 1 werk wachtte, en liep zoo snel hij kon, naar 't troepje kakelende menschen. I op z'n weg nog een groenteman en 'n brievenbesteller medenemend en voor- loopig inlichtend. Want 'tt was nou al I een heelen oploop geworden. I11 'n nau- I wen kring stonden de menschen met uitgerekte halzen te kijken; in 't mid- I den het grijze ventje, alleen, want de jongere editie hacl het noodig geoor- deeld zich zoo spoedig mogelijk te ver wijderen. De zware massieve vloeken, die straks j het mummelende mondje waren ont snapt. hadden opgehouden. Nou stond I ie te huilen van den schrik, veegde zijn oogen af met de nrug van zijn hand, I terwijl de slager hem afklopte. De anderen namen het voor hem op tegen den verdwenen rekel. De petro- I leumnian, die met den glazenwasscher een borrel had zitten drinken, en dus 'gedeeltelijk oorzaak was van "t ongeval, was weer op z'n bok geklommen en antwoordde van die verheven zitplaats plechtig als een orakel op cle telkens herhaalde vraag van de juffrouw uit den water- en vuurkeider, die altijd maar wilde weten „of dat nou toch maar mocht?" met een ,,'t is een schan- daal". Toen wenschte hij van de I I saamgekomenen te vernemen waar nou de politie was. Een onheilspellend stilzwijgen was een welsprekend antwoord. Maar toen ze zóóver gekomen waren kwam alle heftigheid, die zoetjes aan bet luwen was geweest, weer terug, j Men verviel weer in den ouden, luiden ruzietoon, zelfs de juffrouwen voor de ramen, zagen zich gedrongen er zoo nu j en dan een woord-van-pas in te lancee- I ren. t Was tot een heele herrie, een schokkende gebeurtenis aangegroeid, j Alleen één nam niet aan het debat deel. 't Was een kleine Italiaansche jongen, met een gevuld, donker gezichtje, waar- in twee oogen glansgitten. Op 't zwarte, gladde haar stond een leuk. rond hoed- je. met een veerke op zij, en zijn gam- mele kleeren waren vol witte vlekken. Hij zat op den rancl van een handkar 1 Donsklavers, domm lende als een wol len sprei. Op 't vale veld. NACHT. De man lachte uit het diep de starren tegen, En 't zivren meirvlak lachte kabb- lend mêe. Uit (le gedichten van Jacques Perk. Streef altijd naar een geheel! En kunt ge zelf geen geheel worden, sluit u clan aan als dienend lid bij een ge heel. Schiller. Zóó wil 'k leven, dai 'k eens, als ik [scheid, Geleefd heb voor mijn lust. en and'ren [niet tot spijt. Mooie woorden en fijne vleierijen zijn als bloesems en lente, die ons een luwe wind in het gelaat waait. Wij genieen ze, terwijl zij afvallen. „Welk een wankelbaerheit om 't verlies eener stadt, hoewel overbitter. derelyk te zwigten!, even of Gods arm met dien afbreuk verkocht waer' en 's Lands welstandt aen Haerlem hing Prins Willem I. vol gipsen beelden; Faust en Gretchen, j Goethe en Schiller, een Minerva en een Diana, en nog veel meer, lagen netjes naast eikaar oncler zijn bewaking in het hooi te rusten. Hij had een sierlij- I ke vrouwenbuste in den arm, waar- 1 van het. vroolïjk gelaat tusschen de lachende lippen een kers bood, en ter wijl zijn zwaargeschoeide voet de maat sloeg op het plaveisel, wischte hij er met een kleine plumeau voorzichtigjes het stof afzonder zich orn het geru zie te hekommeren. NICO. Van alle tijden. Voor alle tijden. 't Is geen gering kwaad de waarheid vervelend te maken. M. UIT EEN AVONDSTOND. De peinzende avond streept het purper westen. Een damp van dauw golft langs de dichtgetreste Vijf jaar op schildwacht. Een afdeeling van het legercorps van Davoust landde op het eiland Ru- gen. Eensklaps werd het bevel uitge vaardigd, het dadelijk weder te ont ruimen, waarop men zich met zooveel overhaasting inscheepte, dat éen schildwacht vergeten werd. Na stipt gedurende twee of drie uren heen en weer geloopen te hebben, verliest de ze eindelijk zijn geduld en keert naar de plek der landing terug, waar hij niemand meer vindt. Hij doet dade lijk onderzoek en verneemt met wan hoop wat er gebeurd is. „Mijn hemel! dan zal men mij als deserteur aan zien; dan ben ik verloren en onteerd!" roept hij uit. Zijn gejammer vervult het hart van een eerlijk handwerks man met medelijden; hij neemt den soldaat mede, troost en huisvest hem en geeft hem, na verloop van eenige maanden, zijne eenige dochter ten huwelijk. Vijf jaren later bemerkte men een schip; de bewoners snelden naar het strand en men herkende de unifor-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 7