Moment-Opnamen.
Prijsraadsel.
j Om 't nut en voordeel dat het geeft
Wijl zeker zintuig daar zijn' vas
[zetel heeft
konings, zijn ontslag had gevraagd, j
Toen dc overste hem zoo prees, werd j
Frederik zachter gestemd en begreep,
dat men een zoo verdienstelijk officier
moest zoeken te behouden. Niemand
was zoo blij als de overste, toen h" dit
bespeurde.
Den volgenden morgen ging de ko
ning. bij de veldmanoeuvres, naar het
regiment Anspach-Baireuth, liet den
jongen officier met zijn eskadron aan
rukken en beval hem te excerceeren.
Alles ging voortreffelijk. De koning
gaf hem eenige evolutiën op en vroeg
hem, hoe hij zich in dit en.dat geval
gedragen moest. Eindelijk begon hij
hem geheel en al te examineeren en
ontving op alles de bevredigendste ant
woorden.
Van toen af scheen Frederik zich
bijna alleen met hem in te laten en de
andere troepen te vergeten.
Na afloop der veldexcercitie trokken
de troepen weder voorbij, en ook het
achtste eskadron: Anspach-Baireuth
was in de beste orde.
Toen reed de koning naar den offi
cier toe en zeide: ,.Hoor eens; ge zijt
ritmeester! Dat wou ik je gister al zeg
gen, maar ge reedt zoo dol liet veld
in, dat ik je niet kon inhalen."
En reeds des avonds werd de aan
stelling bij den jongen officier aan
huis bezorgd.
LOPEZ.
Men verhaalt een feit uit het leven
van Lopez, den verrader van keizer
Maximiliaan, dat toont hoe zelfzucht
hem steeds blind maakte voor elk an
der gevoel. Op zekeren dag wordt hij,
bij het aanvoeren van een corps kei
zerlijke ruiters, door eene bende op
standelingen overvallen. Hij trekt zijn
sabel en geeft het voorbeeld van eene
overhaaste vlucht Slechts in zulke
omstandigheden bevond hij zich gaar
ne aan het hoofd van zijn leger. Plot
seling stort- zijn piiard, door een kogel
getroffen, neder, en ongetwijfeld zou
hij in de handen zijner vijanden geval
len zijn, indien niet een zijner man
schappen naar hem toe ware gereden
en hem, met gevaar van zijn eigen le
ven, bij zich op het paard had getild.
Hierop geeft de ruiter het paard de
sporen: maar het dier is overladen en
kan niet met de noodige snelheid voor
uitkomen. Lopez bemerkt dadelijk het
dreigend gevaar waarin hij zich he-
vineït; zijne tegenwoordigheid van
geest verlaat hem echter niet. Hij haalt
een pistool uit zijn gordel, schiet zijn
redder dood, werpt het lijk van zich,
en ontkomt op het paard, dat thans dc
helft van zijn last heeft verloren. Is
het wonder, dat geheel Mejico den man
verachtte, van wien men weet, dat hij
tot zulke daden in staat is, en dat men
meermalen beproefde hem te verwij
deren van keizer Maximiliaan. die hem
zijn geheele vertrouwen schonk'?
u en uwe jonge vrouw dus bhmenla-1 stemmetje met bijzonderen nadruk op
ten: dan kunt gij den koning beluiste- de laatste lettergreep, en twee guitige
ren." I oogjes kijken vertrouwelijk op, terwijl
Den volgenden morgen te vier uren het breiwerk wordt neergelegd,
reeds bevond Kruger zich met zijn jong ..Juffrouw, weet u, voor wie Anna
nieuwsgierig vrouwtje bij het konink
lijk hoofdkwartier, en een half uur
later liet de kamerdienaar hem dooi
de buitendeur in de slaapkamer. Hij
beval hem echter nogmaals aan, .voor
al doodstil te zijn, en verzekerde hem,
dat de koning, als hij een maal de
slaapkamer uit was, er stellig' niet we
der in zou komen.
Frederik, die in zijn zitvertrek heen
en weder liep, had alras de fluit voor
den mond gezet, en een paar fantasiën
geblazen, toen hij zich waarschijnlijk
herinnerde, dat hij in zijne slaapka
mer iets vergeten had; althans hij
keerde zich plotseling om, deed de
deur open en stond voor het verschrik
te echtpaar.
„Wat doet gij hier!" riep hij en zag
hen met doorborende blikken aan. Do
vrouw viel voor hem op de knieën,
maar hij beval haar op strengen toon
dadelijk op te staan. Met nedergesla-
gen oogen bekende Kruger wie hij was
en dat hij zelf de fluit bespeelde. De
kousen breit?"
„Neen, Mientje, dat mag jij me eens
vertellen."
„Voor haar vrijer, juffrouw," en
Mientje schatert het uit van genot,
trotsche blijdschap over wat ze weet,
over 't groote woord dat ze gezegd
heeft, 't echte groote-menschen-woord.
De gansche klas schijnt in de ziels-
verheugenis van Mientje te deelen,
want de heldere kinderlachjes zilver-
klinken door de klas.
Een deelt die vreugde niet,, en dat is
Anna, Anna-, kleuter van zeven jaar,
lief blond krullebolletje, met mooie,
groote blauwe kinderoogen.
Anna is geblameerd. Dat is gemeen
van Mien om dat te zeggen, wat moet
de juffrouw nou wel denken, en met
de handjes voor de oogen snikt ze 't uit.
't Is ook geen kleinigheid, 't is me
een ding.
„Ja. juffrouw," ratelt nu plotseling
Mientje weer voort, en za'k u is zeggen,
ie der wij er is, dat is Piet, dat is
dringende begeerte, den koning op de piet Kobel, die in de klas bij meneer
fluit te hooren fantaseeren en te kun
nen bewonderen, had hem tot de licht
zinnigheid verleid om met zijne jonge
vrouw naar binnen te sluipen. Hij er
kende, dat hij groot ongelijk had ge
had met dus te handelen; geen kwaad
Blommers zit.
Met gedurig hoofdknikken, in .gau-
we, nijdige uitstooting, zijn de woor
den, de verpletterende, er uit geko
men, en de andere, die giechelend en
mekaar aanstootend hebben aange-
oogmerk echter, maar alleen de liefde hoord hoe Mientje dit stukje chroni-
tot muziek en de begeerte om het bui- que scandaleuse heeft verklapt, ge-
tengewone te bewonderen hadden hem ven nu van hun instemming daarmee
tot dezen stap bewogen. Hij had ver
keerd gehandeld en onderwierp zich
daarom aan de genade van den vorst.
Beurtelings vestigde de koning zijn
blik op de bevende vrouw en den jon
gen man, die, overtuigd van zijn mis
slag, met een goed geweten, beschei
den en rustij
wachten.
Eensklaps reikte de koning de fluit,
die hij nog steeds in de hand hield, aan
Kruger over en zeide met vreeselijken
ernst: „Blaas!"
Wel was Kruger niet heel vroolijk;
maar hij nam de fluit toch aan en
blies.
De koning luisterde opmerkzaam en
zijn gelaat verhelderde,, terwijl hij,
schijnbaar tot zichzelven, zeide: „Goed!
blijk, door van alle kanten te roepen:
„ja, ja, juffrouw, 't is waar, 't is wel
les, ze gaat altijd met em mee uit
school, en ze speelt altijd met em, en
ze wachten op mekaar, dan is ie toch
ommers der vrijer."
Annetje heeft nog steeds met de
zijn vonnis stond af te j handjes voor *t gloeiend gelaat, het
blondlokkig kopje op haar lessenaar,
verpletterd en beschaamd de dingen
aangehoord, die zoo maar van der ver
teld worden.
Maar nu kan ze het dan ook nie.c
langer uithouden, en snikkend hokt
ze: ,,'t Is nietes hoor juffrouw, 't is nie
tes, ik speel nooit met em, ikik
vind het wat een akelige jonge."
Als na 't uitgaan van de school de
arme Piet, die zich geen kwaad bewust
De ontruiming van Peking.
Over de ontruimingskwestie te Pe
king, te ongelegener tijd opgeworpen
door Rusland, juist, nu Duitschland's
generaal Von Waldersee als interna
tionale opperbevelhebber naar China
is gestevend, is heel wat te doen. In de
toongevende poJitieke pers van alle
landen worden de meest gewaagde
combinatiën gemaakt van mogendhe
den, die haar troepen uit Peking wil
len terugtrekken en van zulke, welk;
I voor de handhaving van de bezetting
der Chineesche hoofdstad zijn.
En intusschen brengen telegrammen
j uit China de mededeelingen, dat de
soldaatjes van verschillende nationali-
I teiten het te Peking best met elkaar
kunnen vinden. Zij verbroederen zich
met elkaar en gaan zoo vriendschap-
i pelijk niet elkaar om, als behoorden
zij tot een enkel leger, vormende aldus
een groote tegenstelling met lcrakeel-
zuchtige regeeringen. En terwijl
I kibbelen en elkaar vliegen trachte
te vangen, vragen de Duitsche, F
sche, Engelsche en Russische sold
j elkaar glimlachend van welbelia
1 Nu we eenmaal zoo goed met eli
zijn, moesten we elkaar nu eigen
wel ooit verlaten?
Dit is alles zoo vreeselijk niet om Lief-
de's wil.
(Uit van Eeden: Johannes Viator.)
M ie één menschenziel redt is ster
ker dan hij, die de gansche wereld ver
overt.
Best! Uitstekend," Bij elke lofspraak iSj met een half afgebeten appel zijn
voelde de arme fluitspeler zijn moed trouwe vriendin Annetje staat op te
aangroeien en deed hij meer zijn best wachten, om haar, als ze uit 't gezicht
om de fluit steeds sclioonere tonen te j van de andere zijn lekker te laten mee-
ontlokken. happen, dan holt ze hem voorbij, en
Toen de koning een poos naar hem roept dat ze „nooit niks" meer van em
geluisterd had, nam hij hem de fluit uit wil weten en nooit meer met em spe-
de handen met de woorden: „Nu moet ien wil.
gij luisteren." en terwijl hij in de j En bij moeder gaat ze kaar nood kla-
kamer heen en weer liep, blies de ko- gen en hitter schreien over het plagen,
ning eenige prachtige fantasiën. Daar- ciat Mientje haar heeft gedaan.
DICK.
Het fluitspel van Frederik
de Groote.
Als Frederik de Groote hij Stuttgart
in Porameren zijne jaarlijksche revue
hield over zijne troepen, sloeg hij zijn
hoofdkwartier meest op in een klein
huisje, buiten de Walpoort, naast een
bedelaarskroeg gelegen, waarvan de
schuur, met dennetakken versierd, j
tot koninklijke eetzaal diende. Twee
jaar achter elkander nam hij zijn in- j
treek zelfs in een ellendige kroeg bui
ten de Pyritzer poort, Naugarts kroeg I
genaamd. Eene woonkamer en een
slaapvertrek waren al de ruimte, waar
over de groote man beschikken kon.
Nog wijst men aan de bezoekers het
kleine ovale venstertje, dat hij in den
leemen muur liet uitbreken om zijne
slaapkamer van daglicht te voorzien.
Dit was hem genoeg; zijne behoeften
bepaalden zich tot het allernoodzake
lijkste.
De raadsheer Kruger was in zijn tijd
een uitmuntend fluitspeler, ja zelfs
de beste uit heel Stettin. Reeds op drie-
en-twintigjarigen leeftijd tot raadsheer
benoemd, wilde hij zijne jonge vrouw
de feesten, die de wapenschouwing
vergezelden, doen genieten en reisde
daarom met haar naar Stuttgart. Hier
kwam de eenigszins zonderlinge, maar
toch eenvoudige begeerte bij hem op,
om, als het mogelijk ware, den koning
op de fluit te hooren spelen. Hij wend
de zich dus tot een lakei, die voor een
paar dukaten beloofde hem behulp
zaam te zijn. „Zoodra de koning op
staat," zeide de kamerdienaar, „be
geeft hij zich naar zijne woonkamer
en loopt daar een half uurtje rond ter
wijl hij op zijne fluit fantaseert. In
de donkere slaapkamer komt zijne ma
jesteit niet weder terug; daar zal ik
Van alle tijden.
Voor alle tijden.
opkeerde hij zich tot het echtpaar, dat
verrukt toehoorde, en sprak op zachten
toon:
„Zeg eens, nu hebt ge mij hooren spe
len, en de straf hebt gij mij voor den
I mond weggeblazen; maar maak nu
1 ook als de drommel, dat ge weg komt,
I en laat ik je nooit, weer in mijn slaap-
kamer vinden; anders... Begrepen? Naart hen. clie worden verdrukt dooi'
En dreigend hief hij den vinger in de f de menschenen door de omstandig-
lioogte, terwijl hij hen half toornig, j heden, zijn er ook nog anderen,
half spottend aanzag. j die een inwendige kracht in zich heb-
De echtgenooten vertrokken met de hen, waaraan zich niet alleen de men-
innigste dankbetuigingen voor de - schen, maar ook de omstandigheden
goedheid van hun vorst. De raads- waaronder zij zich bevinden, onderwer-
heer Kruger heeft nooit kwade gevol-
gen van dezen misslag' ondervonden.
Integendeel: de koning heeft hem se
dert dien tijd dikwijls bewijzen zijner
welwillendheid gegeven. Bij d'aahblik va nal 't kwaad, al 't
leed op aard,'
Buigt zich uw hoofd vaak bang en
twijf lens-moede.
Hef toch den blik weer hopend He
melwaart,
Ziet gij hier 't kwaad verwonnen soms
door 't goede!
a De Génestet.
Kinderspel.
Op school, onder de handwerkles.
Zwaar valt de loome warmte in 't
duffe schoollokaal. In die drukkende
atmospheer van een zwoelen zomer
dag kunnen ze niet werken, de meisjes,
kleine kinderen nog, kinderen van ze
ven en acht jaar oud.
Hun handjes zijn zwart geworden en
hun gezichtjes, waardoor de vieze klam
me handjes gedurig hebben heengestre-
ken, zijn goor-groezelig.
Traag klepperen de breipennen in
de middagstilte van 't bijna geluid-
looze schooluur.
De juffrouw vindt het óók warm,
heeft weinig lust het onlekkere brei
werk uit de warme kinderhandjes aan
te vatten en zich erg druk te maken;
zij zit voor 't open raam een roman
netje te lezen, af en toe even opkijkend
wanneer kleine babbel- of giechelge
luidjes rondritselen.
„Juffrouw," fluistert een kinder-
Wat is geluk? Een bloem,die door den
geringsten wind wordt ontbladerd;
een druppel dauw, die door den eersten
gloeienden zonnestraal wordt ver
teerd; een stralend morgenrood, dat
snel tot duister grauw verbleekt. Er is
slechts één soort van geluk hier op aar
de, en dat/is: „bezig zijn voor het ge
luk van anderen". Een glas maakt men
wel wanneer het gebroken is, ofschoon
het dan ook niet veel meer deugt, maar
een geknakten, gebroken bloesem kan
geen God meer herstellen, en het hart
des menschen is meer dan glas en
teerder dan een bloem.
(Uit Hedwig Prohl: Stiefmütterchen.)
Dat de menschen Doch weg doen
alle vrees. Dat zij toch durven lijden,
durven doodgaan. Dat zij toch durven
dragen spot, en pijn en ziekte, en dood.
TX7*erl^ aan don -\x7-i3TLfeel.
Bellona, de oorlogsgodin, heeft het
uiterst druk sedert eenigen tijd; goed.
dat de automobiel er is, anders zou
zij haar werk van vernielster niet kun
nen afdoen. Eerst was het de oorlog
tusschen Turkije en Griekenland, toen
die tusschen Spanje en Amerika, daar
na de monsterachtige krijg in Zuid-
Afrika, toen de troebelen in China en
nu weder wordt Bellona's tegenwoor
digheid geëischt in den Balkan, waar
een conflict dreigt tusschen Rumenië
en Bulgarije. Vijf oorlogen in drie jaar
tijd: óók een record!
Robespierre en zijn arts.
Robespierre had een dokter, die hem
tot bijna op het schavot bediende, en
dikwijls, zijns ondanks, alleen het
middagmaal hield met dien monopo
list in menschenvleesch en mensehen-
bloed. Op zekeren dag, dat men weder
een groot aantal bijzondere personen,
onder welke zich verscheidene vertrouw
de vrienden des geneesheers bevon
den, had ter dood gebracht, zaten zij
te samen aan tafel.
De dokter, natuurlijk zeer ter neer
geslagen, bevond zich in een pijnlijke
omstandigheid en was niet in staat
zijne droefheid te ontveinzen. De i
gastheer bemerkte zulks en vroeg hem j
naar de reden, waarop de dokter, zich 1
het voorhoofd wrijvende, aarzelde te
antwoorden.
Nu nam Robespierre hem hij de
hend, verzekerde hem, dat hij niets te
vreezen had, en voegde er bij: „Wel-'
aan, dokter! uw beroep brengt mede.
dat gij vele menschen ziet en spreekt:
gij kunt dus niet onkundig zijn van de
gevoelens van het meerendeel der Pa-
rijzenaars te mijnen aanzien. Spreek
openhartig, mijn lieve vriend, en zeg
mij eens; wat men van mij. denkt; dit
kan mij nuttig zijn voor het vervolg
en mij lot richtsnoer verstrekken van
mijne handelingen."
„Het zij zoo!" hernam de moedige ge
neesheer; „ik kan daarenboven de stem
van mijn geweten niet langer smoren.
Ik waag er mij zeiven aan, ik weet
het; maar toch moet ik het u zeggen.
Gij zijt een afgrijzen voor allen; gij
wordt beschouwd als de Attila, de Syl-
dezer eeuw,als de geesel van het
huiselijk geluk, als de bewerker van al
onze rampen, als de schrik der fami-
liën. Dat ontzettend aantal onschuldi
ge wezens, hetwelk gij geregeld naar
den beul zendt, op de „place de Grè-
ve"; de karren van eene nieuwe vin
ding, welke dagelijks op uwen last een
bepaald getal slachtoffers ten grave 1
voeren, hen zelfs opzoeken in de ker
kers, zoo lang zich daar genoeg gevan
genen bevinden om ze te vullen; clie, in
het tegenovergestelde geval, het ont
brekende aantal in de straten verza
melen, zonder onderscheid de eerste
voorbijgangers de beste aangrijpende,
en dit alles zonder vonnisvellïng, zon
der beschuldiging, zonder eenig ander
bevelschrift dan uwen wil: ziedaar wat
u den algemeenen vloek op den hals
laadt, een vloek, wel is waar nog ver
zwegen, maar daarom niet minder
verschrikkelijk!"
„Ik weet," vervolgde de arts in zijn
lang verkropte gemoedsbeweging, „ik
weet, dat gij alle klassen der samen
leving zulk een schrik heb aangejaagd,
dat men zelfs uwen adem vreest en u
meer schuwt dan de pest. Bijaldien gij
in uw stelsel volhardt, zou ik mij geens
zins verwonderen, indien zulks voor u
zeiven iets verschrikkelijks ten gevolge
had, en wel binnen kort."
„De arme drommels! Zij miskennen
hun eigen belang wel zeer; maar zij
zullen het beter verstaan, wanneer
hun het ontwerp zal bekend zijn, dat
ik heb beraamd om het kwaad uit te
roeien. Het geluk der natie is daarmede
verbonden. Om duizend Franschen te
doenveranderen, moet men vijf maal
honderdduizend dezer ellendigen om
hals brengen, en zoo God mij het leven
spaart, zullen er binnen eenige maan
den zooveel minder bestaan, om op
roer te stichten en den algemeenen
vrede in Europa te verstoren."
Hetgeen zeer opmerkelijk is en waar
schijnlijk alleen des geneesheers lijfs
behoud verzekerde, was, dat Tallien,
weinige uren na dit gesprek tusschen
den bloedhond en zijn arts, Robespier
re bij de conventie aanklaagde, als
j verrader der republiek. Toen de wacht
hem kwam arresteeren, wilde hij zich
zelven door teen pistoolschot ombren
gen; maar de kogel, kwalijk bestuurd.,
verbrijzelde hem alleen de onderkaak,
en benam hem bijna het vermogen om
te kunnen spreken. Door een zonder
linge toevalligheid werd dezelfde ge-1
neesheer, daar hij zich in de nabij
heid bevond, geroepen orn hem te ver
binden. Deze verzekert, dat, ten gevol
ge der ontelbare moorden, welke gedu
rende het schrikbewind van dit mon
ster plaats vonden, de grond van de
„place de Grève", doorweekt van het
bloed der slachtoffers, als 't ware in
een slijkerig moeras was verkeerd,
waarin het schavot zijn loodlijn niet
meer kon bewaren, zoodat men ge-
noodzaakt was, het werktuig nu naar j
deze, dan naar gene zijde te verplaat
sen! De laarzen en kousen van een me-
nigte soldaten en officieren, verplicht
bij deze. terechtstelling tegenwoordig te j
zijn, waren bestendig met het bloed I
der slachtoffers hespat, en daar de na- j
tionale feesten altijd gevierd werden
ten gevolge dezer afgrijselijke slach
tingen, vertoonden de openbare plaat- j
sen, en inzonderheid de „foyers" en de
galerijen der schouwburgen, overal
sporen van bloed. De eerlooze Barrère, j
de verfoeielijke handlanger van een
nog verfoeielijker meester, verbond
zich met Tallien in het aanklagen van
Robespierre, met het eenig oogmerk
om zichzelven te vrijwaren. Maar zijn
eigen wandaden en laaghartigheid ble
ven niet ongestraft. Onmogelijk is het
de bijzondere moorden op te tellen, op
last van dien barbaar gepleegd in het
nachtelijk donker, aan menschen van
eiken rang en klasse.
Hugo de Groot.
Toen Hugo de Groot aan het gevaar
van op het slot Loevenstein gevangen
gehouden te worden, door het schran
der beleid zijner vrouw gelukkig was
ontkomen, kwam natuurlijk een me-1
ni'gte vrienden en belangstellenden
hem geluk wenschen.
Onder deze bevond zich ook de pro- j
fessor aan de Leuvensche hoogeschool
Erycius Puteanus, die, met het
oog op de Groot's bekende verdiensten j
en uitstekende gaven, op zeer bittere i
wijze de ondankbare behandeling be
sprak, den genialen geleerde door het
vaderland aangedaan.
En inderdaad er was voor dege-
nen. die hem eerden en hoog achtten,
wel reden om vertoornd te zijn en het
vaderland van de grofste ondankbaar
heid te beschuldigen.
De Groot echter, hoe zwaar en grie
vend ook verongelijkt, trad voor de eer
van zijn vaderland in het strijdperk
en beantwoordde Puteanus met de vol
gende gedenkwaardige woorden:
„Het mag aan het Vaderland niet
geweten worden wat in het Vaderland
geschiedt. De dertig tirannen waren
gansch Athene niet. Cicero achtte de
genen, die zijn huis onder den voet
gehaald en hem des levens onwaardig
verklaard hadden, niet het volk van
Rome, maar het schuim des volks te
zijn."
Een snuifje volgens de wet.
Bij eene Zondagsparade, door Frede
rik de Groote gehouden, had zich eene
groote volksmenigte verzameld, die
dicht om hem heen stond en hem zelfs
in het gedrang bracht. Toen de koning
nu uit zijn doos een snuifje nam, had
een der omstanders de onbeschoft
heid, langs hem heen te grijpen en ook
een snuifje te nemen. Verbaasd zag
Frederik rond om te weten te komen
wie die onbeschaamde was. Toen hij
hem te midden van al die menschen
echter niet vinden kon, gaf hij aan de
hem omringende officieren last, den
man op te sporen en naar zijn paleis
te brengen. Woldra had men den schul
dige ontdekt; het was een schoenlap
per. Bevend verscheen deze voor den
koning, die hem vroeg hoe hij het had
durven wagen uit zijne doos een snuif
je te nemen. „Och, uwe majesteit,"
hernam de schoenlapper, die zich een
weinig hersteld had, „dat was volgens
de wet." „Wat," vroeg de koning, is er
ook een wet voor de snuivers? Hoe luidt
die dan?" „Volgens de wet," was het
antwoord, „is dit een vaste regel: klopt
de snuiver eens op de doos, dan wil hij
alleen een snuifje nemen; maar klopt
hij tweemaal, dan is dat eene uitnoodi-
giiig aan zijn huurman." „Zoo, zoo.
dat is wat nieuws!" sprak de kon
„maar bij mij was het zoo niet!
meend; ik snuif niet met jan en
man uit dezelfde doos. Opdat je ev
wel niet weer in verzoeking zulti
men om uit mijne doos te snuiven, I
ik je deze doos, waaruit je eens ge»
ven hebt; maar kom me nooit weer
der de oogen."
Men zegt; dat Frederik van dat oo
blik af alleen uit zijn vestzak snoo
De oplossing van het prijsraad
voorkomende in „De Zaterdagavo
van 22 September jl.. is:
„NIEUWE I-IAARLEMSCHE SCIIOl
BURGMAATSCHAPPIJ."
De samenstellende woorden wai
haring, oom Paul, Sehach, pij, w
hamer, Truus, West, en A. B. C.
Er kwamen 37 oplossingen in,
meeste goed, sommige echter oil
ledig, omdat alleen het geheel door
inzenders was opgegeven. Een volg
de maal passen deze beter op hu
tellen! Na loting is de prijs ten deel
vallen aan jongejuffrouw ANNA B
CARI, Bakenèssergracht 19, aan
wij verzoeken hem Maandagmiddag
ontvangst te komen nemen.
Ons nieuwe prijsraadsel luidt alt
Wie alles beter meent te weten
Dan and'ren; wie zijn eigen brein
Steeds rijk in kennis waant, hoe
[het zij en kleii
Wordt door 't gezond verstand spott
['t geheel geheetei
Hij, die, daartegen, nimmer veel
Met eigen kunde is ingenomen,
En daarbij steeds, orn tot het beste
[t ekomei
De beste midd'len kiest, is waarlij
[eerste dee
Een lichaamsdeel (onschatbaar te
[tei
Is 't t w e e d e. Nu beproeft in 't
[den thans uw' kracht-ei
Onder de goede oplossers zal ver
worden:
EEN KEURIGE DOOS POSTPAPB
Oplossingen worden ingewacht j
en met Woensdagavond.
Uit den Moppentrommc
IN EENS GERADEN.
A. Je kunt me geen tien pop leen
wèl?
B. Kerel, jij moet bepaald gedacht
lezer zijn, want je hebt het precies
raden.
KINDERLIJK.
Och, kind! praat me toch
meer van een hobbelpaard. Denk i
ver aan je lessen. Als je nu vlijtig les
kan je "t nog zoover brengen, dat
eens een degelijk paard koopt.
O, pa! wat hebt u dan weinig i
leerd!
EEN LASTIGE PATIëNT.
A. Ik dacht dat je dokter je het df
ken verboden had. Slobberman?
S. Ja, maar die kent mij nog n
als men mij iets verbiedt, dan doe
het precies.
WALDERSEE
krijgt nog al iets te hooren en te zl
over zijn veldheerstaak.
„Simplicissimus" stelt ons den
neraal voor im Feuer. Hij staat in m
haftige houding, omringd door
reeks fotografen, die kiekjes van h
nemen.
De „Humoristische Blatter" geeft
Waldersee en Li-Hung-Chang te ai
schouwen.
Generaal Boum-boum (Walder
De vijand! Waar is de vijand!
Li-Hung-Chang: Wel, generaal,
zit in liet bierhuis met de soldaten
verbonden troepen.