Moment-Opnamen. Prijsraadsel. j Om 't nut en voordeel dat het geeft Wijl zeker zintuig daar zijn' vas [zetel heeft konings, zijn ontslag had gevraagd, j Toen dc overste hem zoo prees, werd j Frederik zachter gestemd en begreep, dat men een zoo verdienstelijk officier moest zoeken te behouden. Niemand was zoo blij als de overste, toen h" dit bespeurde. Den volgenden morgen ging de ko ning. bij de veldmanoeuvres, naar het regiment Anspach-Baireuth, liet den jongen officier met zijn eskadron aan rukken en beval hem te excerceeren. Alles ging voortreffelijk. De koning gaf hem eenige evolutiën op en vroeg hem, hoe hij zich in dit en.dat geval gedragen moest. Eindelijk begon hij hem geheel en al te examineeren en ontving op alles de bevredigendste ant woorden. Van toen af scheen Frederik zich bijna alleen met hem in te laten en de andere troepen te vergeten. Na afloop der veldexcercitie trokken de troepen weder voorbij, en ook het achtste eskadron: Anspach-Baireuth was in de beste orde. Toen reed de koning naar den offi cier toe en zeide: ,.Hoor eens; ge zijt ritmeester! Dat wou ik je gister al zeg gen, maar ge reedt zoo dol liet veld in, dat ik je niet kon inhalen." En reeds des avonds werd de aan stelling bij den jongen officier aan huis bezorgd. LOPEZ. Men verhaalt een feit uit het leven van Lopez, den verrader van keizer Maximiliaan, dat toont hoe zelfzucht hem steeds blind maakte voor elk an der gevoel. Op zekeren dag wordt hij, bij het aanvoeren van een corps kei zerlijke ruiters, door eene bende op standelingen overvallen. Hij trekt zijn sabel en geeft het voorbeeld van eene overhaaste vlucht Slechts in zulke omstandigheden bevond hij zich gaar ne aan het hoofd van zijn leger. Plot seling stort- zijn piiard, door een kogel getroffen, neder, en ongetwijfeld zou hij in de handen zijner vijanden geval len zijn, indien niet een zijner man schappen naar hem toe ware gereden en hem, met gevaar van zijn eigen le ven, bij zich op het paard had getild. Hierop geeft de ruiter het paard de sporen: maar het dier is overladen en kan niet met de noodige snelheid voor uitkomen. Lopez bemerkt dadelijk het dreigend gevaar waarin hij zich he- vineït; zijne tegenwoordigheid van geest verlaat hem echter niet. Hij haalt een pistool uit zijn gordel, schiet zijn redder dood, werpt het lijk van zich, en ontkomt op het paard, dat thans dc helft van zijn last heeft verloren. Is het wonder, dat geheel Mejico den man verachtte, van wien men weet, dat hij tot zulke daden in staat is, en dat men meermalen beproefde hem te verwij deren van keizer Maximiliaan. die hem zijn geheele vertrouwen schonk'? u en uwe jonge vrouw dus bhmenla-1 stemmetje met bijzonderen nadruk op ten: dan kunt gij den koning beluiste- de laatste lettergreep, en twee guitige ren." I oogjes kijken vertrouwelijk op, terwijl Den volgenden morgen te vier uren het breiwerk wordt neergelegd, reeds bevond Kruger zich met zijn jong ..Juffrouw, weet u, voor wie Anna nieuwsgierig vrouwtje bij het konink lijk hoofdkwartier, en een half uur later liet de kamerdienaar hem dooi de buitendeur in de slaapkamer. Hij beval hem echter nogmaals aan, .voor al doodstil te zijn, en verzekerde hem, dat de koning, als hij een maal de slaapkamer uit was, er stellig' niet we der in zou komen. Frederik, die in zijn zitvertrek heen en weder liep, had alras de fluit voor den mond gezet, en een paar fantasiën geblazen, toen hij zich waarschijnlijk herinnerde, dat hij in zijne slaapka mer iets vergeten had; althans hij keerde zich plotseling om, deed de deur open en stond voor het verschrik te echtpaar. „Wat doet gij hier!" riep hij en zag hen met doorborende blikken aan. Do vrouw viel voor hem op de knieën, maar hij beval haar op strengen toon dadelijk op te staan. Met nedergesla- gen oogen bekende Kruger wie hij was en dat hij zelf de fluit bespeelde. De kousen breit?" „Neen, Mientje, dat mag jij me eens vertellen." „Voor haar vrijer, juffrouw," en Mientje schatert het uit van genot, trotsche blijdschap over wat ze weet, over 't groote woord dat ze gezegd heeft, 't echte groote-menschen-woord. De gansche klas schijnt in de ziels- verheugenis van Mientje te deelen, want de heldere kinderlachjes zilver- klinken door de klas. Een deelt die vreugde niet,, en dat is Anna, Anna-, kleuter van zeven jaar, lief blond krullebolletje, met mooie, groote blauwe kinderoogen. Anna is geblameerd. Dat is gemeen van Mien om dat te zeggen, wat moet de juffrouw nou wel denken, en met de handjes voor de oogen snikt ze 't uit. 't Is ook geen kleinigheid, 't is me een ding. „Ja. juffrouw," ratelt nu plotseling Mientje weer voort, en za'k u is zeggen, ie der wij er is, dat is Piet, dat is dringende begeerte, den koning op de piet Kobel, die in de klas bij meneer fluit te hooren fantaseeren en te kun nen bewonderen, had hem tot de licht zinnigheid verleid om met zijne jonge vrouw naar binnen te sluipen. Hij er kende, dat hij groot ongelijk had ge had met dus te handelen; geen kwaad Blommers zit. Met gedurig hoofdknikken, in .gau- we, nijdige uitstooting, zijn de woor den, de verpletterende, er uit geko men, en de andere, die giechelend en mekaar aanstootend hebben aange- oogmerk echter, maar alleen de liefde hoord hoe Mientje dit stukje chroni- tot muziek en de begeerte om het bui- que scandaleuse heeft verklapt, ge- tengewone te bewonderen hadden hem ven nu van hun instemming daarmee tot dezen stap bewogen. Hij had ver keerd gehandeld en onderwierp zich daarom aan de genade van den vorst. Beurtelings vestigde de koning zijn blik op de bevende vrouw en den jon gen man, die, overtuigd van zijn mis slag, met een goed geweten, beschei den en rustij wachten. Eensklaps reikte de koning de fluit, die hij nog steeds in de hand hield, aan Kruger over en zeide met vreeselijken ernst: „Blaas!" Wel was Kruger niet heel vroolijk; maar hij nam de fluit toch aan en blies. De koning luisterde opmerkzaam en zijn gelaat verhelderde,, terwijl hij, schijnbaar tot zichzelven, zeide: „Goed! blijk, door van alle kanten te roepen: „ja, ja, juffrouw, 't is waar, 't is wel les, ze gaat altijd met em mee uit school, en ze speelt altijd met em, en ze wachten op mekaar, dan is ie toch ommers der vrijer." Annetje heeft nog steeds met de zijn vonnis stond af te j handjes voor *t gloeiend gelaat, het blondlokkig kopje op haar lessenaar, verpletterd en beschaamd de dingen aangehoord, die zoo maar van der ver teld worden. Maar nu kan ze het dan ook nie.c langer uithouden, en snikkend hokt ze: ,,'t Is nietes hoor juffrouw, 't is nie tes, ik speel nooit met em, ikik vind het wat een akelige jonge." Als na 't uitgaan van de school de arme Piet, die zich geen kwaad bewust De ontruiming van Peking. Over de ontruimingskwestie te Pe king, te ongelegener tijd opgeworpen door Rusland, juist, nu Duitschland's generaal Von Waldersee als interna tionale opperbevelhebber naar China is gestevend, is heel wat te doen. In de toongevende poJitieke pers van alle landen worden de meest gewaagde combinatiën gemaakt van mogendhe den, die haar troepen uit Peking wil len terugtrekken en van zulke, welk; I voor de handhaving van de bezetting der Chineesche hoofdstad zijn. En intusschen brengen telegrammen j uit China de mededeelingen, dat de soldaatjes van verschillende nationali- I teiten het te Peking best met elkaar kunnen vinden. Zij verbroederen zich met elkaar en gaan zoo vriendschap- i pelijk niet elkaar om, als behoorden zij tot een enkel leger, vormende aldus een groote tegenstelling met lcrakeel- zuchtige regeeringen. En terwijl I kibbelen en elkaar vliegen trachte te vangen, vragen de Duitsche, F sche, Engelsche en Russische sold j elkaar glimlachend van welbelia 1 Nu we eenmaal zoo goed met eli zijn, moesten we elkaar nu eigen wel ooit verlaten? Dit is alles zoo vreeselijk niet om Lief- de's wil. (Uit van Eeden: Johannes Viator.) M ie één menschenziel redt is ster ker dan hij, die de gansche wereld ver overt. Best! Uitstekend," Bij elke lofspraak iSj met een half afgebeten appel zijn voelde de arme fluitspeler zijn moed trouwe vriendin Annetje staat op te aangroeien en deed hij meer zijn best wachten, om haar, als ze uit 't gezicht om de fluit steeds sclioonere tonen te j van de andere zijn lekker te laten mee- ontlokken. happen, dan holt ze hem voorbij, en Toen de koning een poos naar hem roept dat ze „nooit niks" meer van em geluisterd had, nam hij hem de fluit uit wil weten en nooit meer met em spe- de handen met de woorden: „Nu moet ien wil. gij luisteren." en terwijl hij in de j En bij moeder gaat ze kaar nood kla- kamer heen en weer liep, blies de ko- gen en hitter schreien over het plagen, ning eenige prachtige fantasiën. Daar- ciat Mientje haar heeft gedaan. DICK. Het fluitspel van Frederik de Groote. Als Frederik de Groote hij Stuttgart in Porameren zijne jaarlijksche revue hield over zijne troepen, sloeg hij zijn hoofdkwartier meest op in een klein huisje, buiten de Walpoort, naast een bedelaarskroeg gelegen, waarvan de schuur, met dennetakken versierd, j tot koninklijke eetzaal diende. Twee jaar achter elkander nam hij zijn in- j treek zelfs in een ellendige kroeg bui ten de Pyritzer poort, Naugarts kroeg I genaamd. Eene woonkamer en een slaapvertrek waren al de ruimte, waar over de groote man beschikken kon. Nog wijst men aan de bezoekers het kleine ovale venstertje, dat hij in den leemen muur liet uitbreken om zijne slaapkamer van daglicht te voorzien. Dit was hem genoeg; zijne behoeften bepaalden zich tot het allernoodzake lijkste. De raadsheer Kruger was in zijn tijd een uitmuntend fluitspeler, ja zelfs de beste uit heel Stettin. Reeds op drie- en-twintigjarigen leeftijd tot raadsheer benoemd, wilde hij zijne jonge vrouw de feesten, die de wapenschouwing vergezelden, doen genieten en reisde daarom met haar naar Stuttgart. Hier kwam de eenigszins zonderlinge, maar toch eenvoudige begeerte bij hem op, om, als het mogelijk ware, den koning op de fluit te hooren spelen. Hij wend de zich dus tot een lakei, die voor een paar dukaten beloofde hem behulp zaam te zijn. „Zoodra de koning op staat," zeide de kamerdienaar, „be geeft hij zich naar zijne woonkamer en loopt daar een half uurtje rond ter wijl hij op zijne fluit fantaseert. In de donkere slaapkamer komt zijne ma jesteit niet weder terug; daar zal ik Van alle tijden. Voor alle tijden. opkeerde hij zich tot het echtpaar, dat verrukt toehoorde, en sprak op zachten toon: „Zeg eens, nu hebt ge mij hooren spe len, en de straf hebt gij mij voor den I mond weggeblazen; maar maak nu 1 ook als de drommel, dat ge weg komt, I en laat ik je nooit, weer in mijn slaap- kamer vinden; anders... Begrepen? Naart hen. clie worden verdrukt dooi' En dreigend hief hij den vinger in de f de menschenen door de omstandig- lioogte, terwijl hij hen half toornig, j heden, zijn er ook nog anderen, half spottend aanzag. j die een inwendige kracht in zich heb- De echtgenooten vertrokken met de hen, waaraan zich niet alleen de men- innigste dankbetuigingen voor de - schen, maar ook de omstandigheden goedheid van hun vorst. De raads- waaronder zij zich bevinden, onderwer- heer Kruger heeft nooit kwade gevol- gen van dezen misslag' ondervonden. Integendeel: de koning heeft hem se dert dien tijd dikwijls bewijzen zijner welwillendheid gegeven. Bij d'aahblik va nal 't kwaad, al 't leed op aard,' Buigt zich uw hoofd vaak bang en twijf lens-moede. Hef toch den blik weer hopend He melwaart, Ziet gij hier 't kwaad verwonnen soms door 't goede! a De Génestet. Kinderspel. Op school, onder de handwerkles. Zwaar valt de loome warmte in 't duffe schoollokaal. In die drukkende atmospheer van een zwoelen zomer dag kunnen ze niet werken, de meisjes, kleine kinderen nog, kinderen van ze ven en acht jaar oud. Hun handjes zijn zwart geworden en hun gezichtjes, waardoor de vieze klam me handjes gedurig hebben heengestre- ken, zijn goor-groezelig. Traag klepperen de breipennen in de middagstilte van 't bijna geluid- looze schooluur. De juffrouw vindt het óók warm, heeft weinig lust het onlekkere brei werk uit de warme kinderhandjes aan te vatten en zich erg druk te maken; zij zit voor 't open raam een roman netje te lezen, af en toe even opkijkend wanneer kleine babbel- of giechelge luidjes rondritselen. „Juffrouw," fluistert een kinder- Wat is geluk? Een bloem,die door den geringsten wind wordt ontbladerd; een druppel dauw, die door den eersten gloeienden zonnestraal wordt ver teerd; een stralend morgenrood, dat snel tot duister grauw verbleekt. Er is slechts één soort van geluk hier op aar de, en dat/is: „bezig zijn voor het ge luk van anderen". Een glas maakt men wel wanneer het gebroken is, ofschoon het dan ook niet veel meer deugt, maar een geknakten, gebroken bloesem kan geen God meer herstellen, en het hart des menschen is meer dan glas en teerder dan een bloem. (Uit Hedwig Prohl: Stiefmütterchen.) Dat de menschen Doch weg doen alle vrees. Dat zij toch durven lijden, durven doodgaan. Dat zij toch durven dragen spot, en pijn en ziekte, en dood. TX7*erl^ aan don -\x7-i3TLfeel. Bellona, de oorlogsgodin, heeft het uiterst druk sedert eenigen tijd; goed. dat de automobiel er is, anders zou zij haar werk van vernielster niet kun nen afdoen. Eerst was het de oorlog tusschen Turkije en Griekenland, toen die tusschen Spanje en Amerika, daar na de monsterachtige krijg in Zuid- Afrika, toen de troebelen in China en nu weder wordt Bellona's tegenwoor digheid geëischt in den Balkan, waar een conflict dreigt tusschen Rumenië en Bulgarije. Vijf oorlogen in drie jaar tijd: óók een record! Robespierre en zijn arts. Robespierre had een dokter, die hem tot bijna op het schavot bediende, en dikwijls, zijns ondanks, alleen het middagmaal hield met dien monopo list in menschenvleesch en mensehen- bloed. Op zekeren dag, dat men weder een groot aantal bijzondere personen, onder welke zich verscheidene vertrouw de vrienden des geneesheers bevon den, had ter dood gebracht, zaten zij te samen aan tafel. De dokter, natuurlijk zeer ter neer geslagen, bevond zich in een pijnlijke omstandigheid en was niet in staat zijne droefheid te ontveinzen. De i gastheer bemerkte zulks en vroeg hem j naar de reden, waarop de dokter, zich 1 het voorhoofd wrijvende, aarzelde te antwoorden. Nu nam Robespierre hem hij de hend, verzekerde hem, dat hij niets te vreezen had, en voegde er bij: „Wel-' aan, dokter! uw beroep brengt mede. dat gij vele menschen ziet en spreekt: gij kunt dus niet onkundig zijn van de gevoelens van het meerendeel der Pa- rijzenaars te mijnen aanzien. Spreek openhartig, mijn lieve vriend, en zeg mij eens; wat men van mij. denkt; dit kan mij nuttig zijn voor het vervolg en mij lot richtsnoer verstrekken van mijne handelingen." „Het zij zoo!" hernam de moedige ge neesheer; „ik kan daarenboven de stem van mijn geweten niet langer smoren. Ik waag er mij zeiven aan, ik weet het; maar toch moet ik het u zeggen. Gij zijt een afgrijzen voor allen; gij wordt beschouwd als de Attila, de Syl- dezer eeuw,als de geesel van het huiselijk geluk, als de bewerker van al onze rampen, als de schrik der fami- liën. Dat ontzettend aantal onschuldi ge wezens, hetwelk gij geregeld naar den beul zendt, op de „place de Grè- ve"; de karren van eene nieuwe vin ding, welke dagelijks op uwen last een bepaald getal slachtoffers ten grave 1 voeren, hen zelfs opzoeken in de ker kers, zoo lang zich daar genoeg gevan genen bevinden om ze te vullen; clie, in het tegenovergestelde geval, het ont brekende aantal in de straten verza melen, zonder onderscheid de eerste voorbijgangers de beste aangrijpende, en dit alles zonder vonnisvellïng, zon der beschuldiging, zonder eenig ander bevelschrift dan uwen wil: ziedaar wat u den algemeenen vloek op den hals laadt, een vloek, wel is waar nog ver zwegen, maar daarom niet minder verschrikkelijk!" „Ik weet," vervolgde de arts in zijn lang verkropte gemoedsbeweging, „ik weet, dat gij alle klassen der samen leving zulk een schrik heb aangejaagd, dat men zelfs uwen adem vreest en u meer schuwt dan de pest. Bijaldien gij in uw stelsel volhardt, zou ik mij geens zins verwonderen, indien zulks voor u zeiven iets verschrikkelijks ten gevolge had, en wel binnen kort." „De arme drommels! Zij miskennen hun eigen belang wel zeer; maar zij zullen het beter verstaan, wanneer hun het ontwerp zal bekend zijn, dat ik heb beraamd om het kwaad uit te roeien. Het geluk der natie is daarmede verbonden. Om duizend Franschen te doenveranderen, moet men vijf maal honderdduizend dezer ellendigen om hals brengen, en zoo God mij het leven spaart, zullen er binnen eenige maan den zooveel minder bestaan, om op roer te stichten en den algemeenen vrede in Europa te verstoren." Hetgeen zeer opmerkelijk is en waar schijnlijk alleen des geneesheers lijfs behoud verzekerde, was, dat Tallien, weinige uren na dit gesprek tusschen den bloedhond en zijn arts, Robespier re bij de conventie aanklaagde, als j verrader der republiek. Toen de wacht hem kwam arresteeren, wilde hij zich zelven door teen pistoolschot ombren gen; maar de kogel, kwalijk bestuurd., verbrijzelde hem alleen de onderkaak, en benam hem bijna het vermogen om te kunnen spreken. Door een zonder linge toevalligheid werd dezelfde ge-1 neesheer, daar hij zich in de nabij heid bevond, geroepen orn hem te ver binden. Deze verzekert, dat, ten gevol ge der ontelbare moorden, welke gedu rende het schrikbewind van dit mon ster plaats vonden, de grond van de „place de Grève", doorweekt van het bloed der slachtoffers, als 't ware in een slijkerig moeras was verkeerd, waarin het schavot zijn loodlijn niet meer kon bewaren, zoodat men ge- noodzaakt was, het werktuig nu naar j deze, dan naar gene zijde te verplaat sen! De laarzen en kousen van een me- nigte soldaten en officieren, verplicht bij deze. terechtstelling tegenwoordig te j zijn, waren bestendig met het bloed I der slachtoffers hespat, en daar de na- j tionale feesten altijd gevierd werden ten gevolge dezer afgrijselijke slach tingen, vertoonden de openbare plaat- j sen, en inzonderheid de „foyers" en de galerijen der schouwburgen, overal sporen van bloed. De eerlooze Barrère, j de verfoeielijke handlanger van een nog verfoeielijker meester, verbond zich met Tallien in het aanklagen van Robespierre, met het eenig oogmerk om zichzelven te vrijwaren. Maar zijn eigen wandaden en laaghartigheid ble ven niet ongestraft. Onmogelijk is het de bijzondere moorden op te tellen, op last van dien barbaar gepleegd in het nachtelijk donker, aan menschen van eiken rang en klasse. Hugo de Groot. Toen Hugo de Groot aan het gevaar van op het slot Loevenstein gevangen gehouden te worden, door het schran der beleid zijner vrouw gelukkig was ontkomen, kwam natuurlijk een me-1 ni'gte vrienden en belangstellenden hem geluk wenschen. Onder deze bevond zich ook de pro- j fessor aan de Leuvensche hoogeschool Erycius Puteanus, die, met het oog op de Groot's bekende verdiensten j en uitstekende gaven, op zeer bittere i wijze de ondankbare behandeling be sprak, den genialen geleerde door het vaderland aangedaan. En inderdaad er was voor dege- nen. die hem eerden en hoog achtten, wel reden om vertoornd te zijn en het vaderland van de grofste ondankbaar heid te beschuldigen. De Groot echter, hoe zwaar en grie vend ook verongelijkt, trad voor de eer van zijn vaderland in het strijdperk en beantwoordde Puteanus met de vol gende gedenkwaardige woorden: „Het mag aan het Vaderland niet geweten worden wat in het Vaderland geschiedt. De dertig tirannen waren gansch Athene niet. Cicero achtte de genen, die zijn huis onder den voet gehaald en hem des levens onwaardig verklaard hadden, niet het volk van Rome, maar het schuim des volks te zijn." Een snuifje volgens de wet. Bij eene Zondagsparade, door Frede rik de Groote gehouden, had zich eene groote volksmenigte verzameld, die dicht om hem heen stond en hem zelfs in het gedrang bracht. Toen de koning nu uit zijn doos een snuifje nam, had een der omstanders de onbeschoft heid, langs hem heen te grijpen en ook een snuifje te nemen. Verbaasd zag Frederik rond om te weten te komen wie die onbeschaamde was. Toen hij hem te midden van al die menschen echter niet vinden kon, gaf hij aan de hem omringende officieren last, den man op te sporen en naar zijn paleis te brengen. Woldra had men den schul dige ontdekt; het was een schoenlap per. Bevend verscheen deze voor den koning, die hem vroeg hoe hij het had durven wagen uit zijne doos een snuif je te nemen. „Och, uwe majesteit," hernam de schoenlapper, die zich een weinig hersteld had, „dat was volgens de wet." „Wat," vroeg de koning, is er ook een wet voor de snuivers? Hoe luidt die dan?" „Volgens de wet," was het antwoord, „is dit een vaste regel: klopt de snuiver eens op de doos, dan wil hij alleen een snuifje nemen; maar klopt hij tweemaal, dan is dat eene uitnoodi- giiig aan zijn huurman." „Zoo, zoo. dat is wat nieuws!" sprak de kon „maar bij mij was het zoo niet! meend; ik snuif niet met jan en man uit dezelfde doos. Opdat je ev wel niet weer in verzoeking zulti men om uit mijne doos te snuiven, I ik je deze doos, waaruit je eens ge» ven hebt; maar kom me nooit weer der de oogen." Men zegt; dat Frederik van dat oo blik af alleen uit zijn vestzak snoo De oplossing van het prijsraad voorkomende in „De Zaterdagavo van 22 September jl.. is: „NIEUWE I-IAARLEMSCHE SCIIOl BURGMAATSCHAPPIJ." De samenstellende woorden wai haring, oom Paul, Sehach, pij, w hamer, Truus, West, en A. B. C. Er kwamen 37 oplossingen in, meeste goed, sommige echter oil ledig, omdat alleen het geheel door inzenders was opgegeven. Een volg de maal passen deze beter op hu tellen! Na loting is de prijs ten deel vallen aan jongejuffrouw ANNA B CARI, Bakenèssergracht 19, aan wij verzoeken hem Maandagmiddag ontvangst te komen nemen. Ons nieuwe prijsraadsel luidt alt Wie alles beter meent te weten Dan and'ren; wie zijn eigen brein Steeds rijk in kennis waant, hoe [het zij en kleii Wordt door 't gezond verstand spott ['t geheel geheetei Hij, die, daartegen, nimmer veel Met eigen kunde is ingenomen, En daarbij steeds, orn tot het beste [t ekomei De beste midd'len kiest, is waarlij [eerste dee Een lichaamsdeel (onschatbaar te [tei Is 't t w e e d e. Nu beproeft in 't [den thans uw' kracht-ei Onder de goede oplossers zal ver worden: EEN KEURIGE DOOS POSTPAPB Oplossingen worden ingewacht j en met Woensdagavond. Uit den Moppentrommc IN EENS GERADEN. A. Je kunt me geen tien pop leen wèl? B. Kerel, jij moet bepaald gedacht lezer zijn, want je hebt het precies raden. KINDERLIJK. Och, kind! praat me toch meer van een hobbelpaard. Denk i ver aan je lessen. Als je nu vlijtig les kan je "t nog zoover brengen, dat eens een degelijk paard koopt. O, pa! wat hebt u dan weinig i leerd! EEN LASTIGE PATIëNT. A. Ik dacht dat je dokter je het df ken verboden had. Slobberman? S. Ja, maar die kent mij nog n als men mij iets verbiedt, dan doe het precies. WALDERSEE krijgt nog al iets te hooren en te zl over zijn veldheerstaak. „Simplicissimus" stelt ons den neraal voor im Feuer. Hij staat in m haftige houding, omringd door reeks fotografen, die kiekjes van h nemen. De „Humoristische Blatter" geeft Waldersee en Li-Hung-Chang te ai schouwen. Generaal Boum-boum (Walder De vijand! Waar is de vijand! Li-Hung-Chang: Wel, generaal, zit in liet bierhuis met de soldaten verbonden troepen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 10