aarleni's Musea. De „Stella Polare." De club der gezelligen. EEN MONSTERKANON. iik. w «lat is het geluk van zich te ren aan anderen, krachtig mee te ijden in onzer dagen strijd, met alle ren van hoofd en hart. ie. als dit goed wordt begrepen en 3 wordt gevoeld, dan zal er krachtig rlijk leven komen en al die wolken sombere wereldsmart zullen ver- jnen voor de stralende zon van ge- voor de helpers en de geliolpenen. doe iets, pak iets aan, dat beste remedie voor zielcé zielen, drijgen onder te gaan in den jam- en de ellende van den tijd. en denken en leeren is .leven; i hier niet werkt is zijn plekjen op [aard', daar niet denkt is het leven niet [waard' om te leeren is 't leven gegeven! JOFIER. XXII. TEYLER'S MUSEUM, den grootwerveligen juktand is en de kop aanwezig. Deze is zeer luftig opgesteld in een soort van enk ast met een spiegel tot bodem, glas staan vijf koperen pilaar- en hierop ligt de versteende sche- van het dier, zoodat het mogelijk onderzijde nauwkeurig te bezien, ter den kop om te keerèn. juktandigen, die sedert lang dit erniaansche hebben verlaten, wa- zoogdieren, die tot de zeekoeien sireenachtigen gerekend worden, lebben den vorm van deze laatsten lev walvisschen, maar hun lange it. hun snijtanden, hun tanden en en en hun neusgaten, onderschei- ze geheel van den visch van Jonas, 'aarschijnlijk stond eens in Ame- hun wieg. althans daar zijn de blijfselen gevonden. eerste ontdekking van dit zonder- e geslacht is gedaan door den ge- Harlan in 1835. Tien jaar later zekere I-Ien? Koch in Alabama beenderen van dit dier. Koch stel- die botjes een fantastisch ge nie samen, een kop met een wer- .olorn samengesteld uit ten minste derd en twintig wervelen en voor- .chterpooten. Hij beweerde toen de blijfselen van een groote zeeslang lekt te hebben (men kent het dier 3egzaam uit den komkommertijd kranten) waaraan hij den naam van Beheerscher der "Wateren. Hij beter exploitant van publieke makelijkliedèn <lan geleerde. Al hij reisde met succes de voor-1 steden van Amerika af, en daarna met het reusachtige ge- j over naar het vaste land van waar een „kunstreis" werd aakt naar Weenen, Dresden, Ber en andere steden. Maar onder- idene geleerden onderzochten het gedierte, en bevonden dat door Koch was samengesteld uit. beenderen van allerlei in- ;luen. De heer Koch af! en heeft ontelbare malen reeds in land in den bodem overblijfselen walvisschen gevonden, die zich in s onderscheiden van heenderen hedendaagsche walvisschen. An- is het met een hier aanwezige on- brokken zijn nl. volgens dr. kier gevonden in een laag van zui- zand, duinzand zonder keien, dus eeu diluviale zandlaag en wel in 1892 in een stuk grond ter plaatse waar de weg naar Zandvoort, de zg. Zandvoortsche laan, begint, aan den straatweg van Haarlem naar Leiden. Do walvisch moet gezwommen heb ben in de zee, die eens geweest is waar nu ons land is, dat is in den tijd toen dierbaar Nederlandje nog niet ontwoe kerd was aan de baren, toen het strand van die zee bestond uit de kust van Norfolk in Engeland, Antwerpen, Lim burg en Munsterland, toen het kanaal van Calais Frankrijk nog niet geschei- den had van Engeland. In die Oceaan dreven ijsscliotsen en ijsbergen met j keien en grint en zand beladen, afkom- stig van het bergijs dat toenmaals Zwe den, Gothland en Noorwegen bedekte. Zij voerden het zand aan. waarvan na derhand onze duinen zouden gevormd worden, en in dit zand van den bo dem der zee zijn deze walvischbeende- ren bedolven geraakt. Merkwaardig is de geschiedenis van een been in het achtereinde van de groote vitrine op den vloei- van de zaal. In 1779 werd dit stuk been gevonden in den bodem van den kelder van een wijnhuis in Parijs. Het bleek een brok van den kop van een walvisch te zijn. De wijnhuishouder liet er een stuk af zagen, dat 110 kilo woog, en bood het te koop. Dr. van Marum wilde het naar wijlen prof. van Breda vei'telde koopen voor Teyler's Museum, en te- dien einde ondernam die geleerde de reis naar Parijs. ,.In dien zelfden tijd trachtte Cuvier dit been te koopen voor den Jar din des Plantes" te Parijs. De beide mede dingers wilden niet voor elkander wij ken, en boden beurtelings een groote som gelds aan den eigenaar van het been. Eindelijk besloten zij het voor- werp te- verdeelen. en het beroemde oordeel van Salomo na te volgen, na-1 melijk door het fossiel in twee stukken te verdeelen, het eene voor Cuvier en het andere voor Van Marum. Zij lie ten een timmerman komen om het in tweeën te zagen, en dat is de oorzaak van de insnijding, die men nog tegen woordig in dit been bespeurt. Maar toen begon bet, gevoelige hart van Cuvier te spreken, gelijk dat van de joodsche moeder voor den troon 'van den wijzen koning, en, den timmer man belettende met zagen voort te gaan, stond bij het geheele been aan Van Marum af, en deze zond het on middellijk naar Haarlem. Later ont dekte men evenwel den waren oor sprong van dit heen. en de wijze waar op het in den kelder van de rue Dau- phine in den grond was geraakt. In de dagen van den „roi-soleil" (Louis XIV) droegen de dames der gegoede stan den, gelijk heden, rokken die opgehou den werden door een soort, van crino line, toenmaals hekend onder den naam van hoepelrok. Grootendeels werden die hoepels gemaakt van ba lein. Op de kust van Normandie strand de toen een walvisch. Een fabrikant van hoepelrokken en corsetten kocht dit doode dier om er het balein uit te halen. Om de groote beenderen van den kop van dezen walvisch kwijt te raken, begroef hij hen in den grond van zijn kelder, en 't, is een dier been deren dat 200 jaar later zooveel ge rucht in de geleerde wereld maakte. minder groote bedrag, dat hij zich door de zwakheid zijner moeder wist te verschaffen, kwam de jeugdige Emi- 1 le Ehesneau toch nooit met de hem ten dienste staande geldmiddelen rond. I Hij hield van een vrij en vroolijk leven- tje, maar voor de bevrediging van de zen wenscli ontbraken hem de noodige hulpbronnen. Eens, toen hij midden in de maand nog slechts drie Louis d'Or over had, vertrouwde hij zijn geldelijke zorgen toe aan zijn vriend Lemulleau, met wien hij gemeenschappelijk had gedi neerd. „Ik ben op 't oogenbrik zelf wat schrap bij kas," zei Lemulleau, „maar ik kan je misschien toch uit de verle- j genheicl helpen.. Ik zal je in mijn club intro duceeren." ,.Jn je club?" vroeg Emile verwon- 1 derd. „Ja; in de club der gezelligen." „En wat moet ik daar?" „Spelen, om geld te winnen." „Maar als ik nu 't kleine bedrag dat ik heb nog verlies?" „Laten wij een oogénblik verstan-1 dig met elkaar praten. Jij kunt ihet je drie Louis d'Or niet meer de lieele j maand rondkomen, niet waar? Dan moet je natuurlijk leenen. Waag ze dus; verlies je, dan leen je drie Louis d'Or meer, dat is alles. Maar zooals je wilt. Ik denk er niet aan het je op te dringen. Ik wil je alleen maar een goe den raad geven." Emile, vol bewondering voor zijn levenswijzen, ervaren vriend, die reeds lid van een club was, liet zich niet langer noodigen. Hij sprak met j Lemulleau tijd en plaats van samen- j komst af. ging toen bij zijn mama ver-1 lof vragen, die hem dringend op 't hart drukte, vóór de terugkomst van ziin vader, die naar een wetenschap pelijke vergadering was. thuis te ko men. Emile beloofde natuurlijk allesJ en spoedde zich toen naar zijn vriend. Op weg naar de club zei hij tot Le-1 mulleau: „Als papa wist, dat ik een speelclub bezoek, dan zou er wat zwaaien." „Wie is de schuld daarvan," gaf Le- mulleau ten antwoord. „Niemand dan jij zelf, die nog maar altijd aan den lei -1 band loopt. Je doet geen stap zonder voorkennis van je vader en moeder! Schaam je. Je bent toch geen kind i meer." „Oho, ik heb de huissleutel,'' zei Emile trotsch. „Hoelang?" spotte Lemulleau. „Nau-1 welijks een maand. En zoodra je 't waagt na middernacht thuis te komen. dan staan papa en mama je reeds in de voorkamer op te wachten om je met vragen en verwijten te overstelpen." „Je hebt gelijk," gaf Emile zuchtend ten antwoord. „Maar dat zal anders worden." Onder dit gesprek waren de vrien-1 den tot den boulevard Saint Denis ge naderd; voor een aanzienlijk huis bleef Lemulleau staan en zei: „Hier zijn we ter plaatse." Emile, een beetje zenuwachtig, volg- j de zijn .vriencl in het huis; zij klom men twee trappen op, en toen bleef Lemulleau voor een met kunstig snij- j werk versierde deur staan, die hij, door op een knop te drukken, opende, en daarmee toegang gaf tot een stra lend verlichte zaal. Hierbij geven we een afbeelding van de „Stella Polare", het stoomschip, waarmede de hertog der Abruzzen een tocht van ruim een jaar in de Noord- poolstreken beeft gemaakt en waar mede hij nu. behouden in bewoonde streken is teruggekeerd. Het succes van deze popi-expeditie is hoofdza kelijk te danken aan de goede eigen schappen van het schip, dat den sterk- sten drukkingen van het ijs weerstand heeft geboden. Niet voor het eerst is de „Stella Po lare" in de Poolzee geweest. Voor de hertog der Abruzzen het vaartuig voor zijn expeditie verkreeg, had het reeds tientallen van jaren als walvisehvaar- der reizen gemaakt naar de Poolstre ken. Een van zijn laatste reizen was eveneens een wetenschappelijke expe ditie. onder leiding van Nansen en ka pitein Soerdrup. De hertog der Abruz zen liet de „Stella Polare". een van hout gebouwd barkschip, nog bijzon der uitrusten voor een overwintering in de Poolzeeën. In de waterlijn werd de buitenhuid van het schip voorzien van ijzeren platen als beschutting te gen het ijs, en de machine, die reeds vroeger was aangebracht, kreeg voor de reis nieuwe ketels, zoodat zij 250 paardekrachten ontwikkelen kon. De „Stella Polare" is voor deskundige oogen een fraai schip. Een soort van hofmeester, die aan de schrijftafel zat, stond op en vroeg wat de heeren wenschten. „Mijn naam Ondanks het zeer ruime zakgeld, datis Lemulleau," zei deze trotsch. zijn A-ader liem geregeld op den eer-„Is u lid van de club?" sten van de maand uittelde, en het nietj „Ja, zeker, kent me dan niet?" t streven, om het eigen geschut j weinig mogelijk bloot te stellen j het vijandelijk vuur, is reeds vrij en heeft gevoerd tot de uitvinding J verschillende soorten scliiet-in- ingen. Onlangs is op het schietter- bij Sandy Hoore (Ver. Staten) j zeer eigenaardig geconstrueerde beproefd, bij wel- het affuit van het kanon tijdens het afvuren zichtbaar HET KANON IN LAADSTAND. is voor den vijand, zoodanig, dat de j schieten tengevolge van den mond van het geschut zich daarbij be- j terugstoot weder in den lagen laad- vindt boven den bovenkant' van de be-stand gebracht worden. Het omhoog schermende borstwering, terwijl het I brengen geschiedt door een enorm laden van liet kanon geheel onzicht-zwaar tegenwicht, het dalen door liv- baar voor den vijand achter de borst wering plaats heeft. Te dien einde ligt i het kanon als het in rust is, gelijk bo venstaande afbeelding aangeeft en kan door een ingewikkelde constructie om- hoog gebracht worden en na het af-1 draulische inrichtingen. HET KANON IN SCHIETSTAND. „O, neemt u me niet kwalijk, maar er zijn In den laatsten tijd zooA-eel nieu we leden opgenomen. En is deze heer," op Emile wijzend, „ook lid?' „Neen, maar hij wil het worden." „Daarvoor is de introductie van twee leden noodig." „Dat weetik," zei Lemulleau, en zich tot Emile wendend: „Wacht mij hier een oogénblik." Hij verdween en kwam een poosje later met een hoogst voornaam uitziend heer, die een ordelintje in 'f knoopsgat droeg, terug. „Mijnheer," zei Lemulleau, „ik ver zoek u beleefd met mij den heer Emile Ehesneau in onze club te introdu- ceeren." Dc aangesprokene boog, reikte Emile de hand, schreef zijn naam in een boek, dat de hofmeester reeds had ge- reedgelegd en A;erwijderde zich. Emile en Lemulleau teekenden eveneens en Emile was lid van de club. De beide vrienden begaven zich naar een groot salon, waar zicli slechts één persoon bevond, een groote, blonde man, met een langen, blonden baard, die in half donker op een fauteuil zat. „Mijnheer de president," zei Lemul leau, „ik heb de eer u voor te stellen den heer Emile Ehesneau,, nieuw lid van onze club." „Zeer aangenaam, mijnheer, u bij de onzen te mogen teilen," gaf de man -met den langen baard ten antwoord, terwijl hij Emile toeknikte. Lemulleau schoof toen een porte- brisée open, en de jonge vrienden tra den de speelzaal binnen. Emile, die er reeds veel van gehoord had, Avas niet bijster verrast door den aanblik van den dichtbezetten speel tafel. Maar eensklaps bleef hij als vastgenageld staan, toen hij bemerk te. dat de bankhouder niemand anders Avas dan zijn vader. Emile Avilde zich achter anderen verschuilen, toen juist zijn vader zijn kant uitkeek en hein opmerkte. Om zijn schrik niet te laten bemer ken. Avierp Emile met schijnbare on- a-erschiliigheid een Louis d'Or op de speeltafel en won. Hij liet de winst staan, die een volgenden keer verdub beld werd. Toen streek hij schuchter het bedrag op. Op hetzelfde oogénblik gaf Ehesneau- vader de bank over en kwam naar zijn zoon toe. „Wie heeft je hierheen ge bracht?" vroeg hij. Emile, die het angst zweet oil het gelaat stond, keek om zicb heen. Lemulleau was verdwenen. „Het is hier heel aardig, vindt je niet?" ging papa voort, toen z'n zoon geen antwoord gaf. „Men komt een uurtje hijeen, heel gezellig, en wint een paar Louis d'Or." Emile mompelde een verontschul diging. Maar zijn vader voer voort: „Je be hoeft je volstrekt niet te verontschul digen. -Je entree is heel gelukkig ge- Aveest... tweemaal achter elkaar... dat noem ik spelenWil je opsteken?" Emile nam de sigaar, zonder een Avoord te zeggen en zijn vader vroeg opgewekt: „Drink je ook een glas li monade?" en op Emile's bevestigend antwoord riep hij een kellner toe: „Ju les, twee limonade." De limonade Averd gebracht en de oude heer dronk zijn glas in een teug leeg. „Dat doet me goed. Het is zon derling dat het spel me altijd zoo op windt... Je zult dat ook leeren kennen." Aldus aangemoedigd, zei Emile: „Ziet u, papa, ik zou nog wel graag een paar Louis d'Or willen winnen." „Ah zoo," riep de ander lachend, „je wilt eens zien of Fortuna je trouw blijft. Nu, ga je gang. Ik sta je toe nog tAvintig francs te Avagen, om te zien of het geluk je blijft toelachen." Vader en zoon traden opnieuw aan den speeltafel. Emile speelde met voortdurend geluk. Na verloop van een half uur lei zijn vader de hand op zijn schouder en fluisterde hem toe: „Nu is het genoeg... Men moet ook van het geluk niet te veel vergen." Met deze woorden trok hij Emile met zich voort nagestaard door de nij dige blikken van de medeleden, wier geld hij meenam. De kassier zat in een zijvertrek aan j een kleine tafel: hij steunde het hoofd met de handen. Ehesneau wekte hem met een vriend- schappelijk tikje op zijn schouder en zei toen: „Charles, hier stel ik je een nieu weling voor, mijn zoon. Je hadt eens moeten zien hoe hij gespeeld heeft." J „De omzet beteekent vandaag niet j veel," gaf Charles schouderophalend I ten antwoord. „Sinds dat voorval met dien Italiaan onlangs, is men voor zichtig geworden." „En men heeft groot gelijk," gaf de heer Ehesneau ten antwoord, terwijl i Charles, op Emile wijzend, vroeg: „En i dit knappe jonge -heertje is dus uav 1 zoon?" „Ja, Charles," zei de oude heer ge vleid, en zich tot zijn zoon Avendend: „wissel je marken, Emile." i Terwijl Emile zijn speelmarken op j de tafel uittelde, hield de kassier het voor raadzaam den jongen man een AAÜjze Vermaning toe te dienen met'de j Avoorden: „Als ik u een raad mag ge ven, dan zou ik zeggen: kom hier nooit weer!of speel ten minste nooit I meer." En daarbij wisselde hij de talrijke I marken tegen goud en bankpapier. Emile streek de aanzienlijke som wel behaaglijk op en verliet toen met zijn vader de club. Op den boulevard gingen vader en zoon een poos zwijgend naast elkaar voort. Plotseling bleef de eerste staan en vroeg: „liebje dorst?" „Ja." gaf zijn zoon haastig ten ant- woord, in de verwachting van een paar I glazen fijne wjjn. „Goed," zei zijn vader, op een van 1 de tafeltjes Avijzend, die voor de bier- I lokalen op de boulevards in rijen zijn neergezet. „Laat ons hier een oogen- blik gaan zitten." Emile volgde de uitnoodiging niet i bitter Aveinig geestdrift, en zijn vader j bestelde „twee bok." j Toen beiden hadden plaats genomen I vroeg Ehesneau aan zijn zoon: „Roe- veel heb je gewonnen?" „Dat a\seet ik niet precies." „Laat eens zien." Emile zocht uit zijn portefeuille de banknoten en goudstukken, die hij er ongezien had ingestoken en legde alles op tafel uit. „Zoo, zoo," zei de vader, die als geld man. het bedrag in een oogwenk had doorgeteld. „Een aardig sommetje om mee te beginnen. In jou plaats zou ik een speelkas aanleggen om daaruit later verliezen te kunnen dekken. Want men wint niet iederen dag aan de speeltafel." I Emile beloofde het te zullen doen. De heer Ehesneau keek op zijn hor- loge en riep verschrikt„Goeie hemel, het is al bij twaalven. We moeten naar huis. Je moeder mocht anders eens on- I gerust worden." Hij betaalde, Emile stak zijn geld op en beiden gingen heen. „We zullen een rijtuig nemen," zei de oude heer, „en al heb je een aardig duitje geAvonnen, dan zal je mij toch j zeker wel toestaan te betalen." Emile had daartegen geen enkel be zwaar. Toen beiden den drempel van hun j woning hadden overschreden, werden I ze ietwat verlegen. Vader en zoon klommen, zonder een woord te wisse len, de trap op. Boven aangeland, opende de heer Ehesneau met de uiterste voorzichtig- i heid de deur op den corridor en ging J op zijn teehen naar binnen, terwijl Emile Avachtend op den vloer bleef I staan. De oude heer stak een lucifertje aan 1 en stak de beide nachtlichtjes aan, die reeds gereed stonden. Toen overtuig de hij zich dat in de gang niemand j was en alles in huis stil bleef en luis- terde ademloos aan de slaapkamer van zijne vrouw. Aanmerkelijk verlicht j reikte hij zijn zoon een van de nacht lichtjes over, met het gebaar van een I tmedeplichtige, die elk oogénblik ge- j vaar loopt, betrapt te zullen worden. „Mama slaapt reeds, we zullen haar j niet wakker maken," zei hij. Emile nam het licht en gaf zijn a-a der een hand. Toen gingen beiden, ge- ruiscliloos, elk in de richting van hun slaapkamer. Na een paar seconden bleef echter de heer Ehesneau staan, dacht een oogénblik na, kAvam naar zijn zoon toe en fluisterde vertrouwelijk: „Hoor eens. Emile, het is volstrekt niet noo dig, dat mama te weten komt, waar we elkaar ontmoet hebben." Uit het leven van Frederik den Grooten. Op zekeren dag hield Frederik de Groote inspectie over eene legerafdee- ling. die zich in de exercitie in 't vuur en spiegelgeA-eehten oefende. Telkens als de troepen het kamp binnentrok ken. moesten zij voor den konin- defi- leeren. Toen het regiment kurassiers der koningin, toen de Anspach-Bai- reuth dragonders genoemd en uit tien eskadrons bestaande, den koning voor bijreed, was er in het achtste eskadron misschien een horzel onder de paar den geraakt; althans de bende be schreef allerlei bochten, de paarden waren niet in bedwang te houden en he| eene voor het andere sprong zijde lings uit. Te vergeefs wenkte de eska dronschef met- hand en degen en wierp grimmige blikken achter zich: het Avas onmogelijk in het gelid te blijven. Reeds van verre bemerkte Frederik de wanorde in het eskadron. Hij riep den officier dan ook toe: ..Houd ze in 't gelid!" Deze a-erdubbelde zijne pogin gen maar de brave dragonders kon den de domme dieren niet tot rust bren gen, en weer riep de koninc: ..Duizend bommen en granaten! houd ze dan in 't gelid!" alles te vergeefs. Intusschen was het eskadron den koning genaderd en nu sprong deze woedend en met opgeheven stok op den beveRoerenden officier toe, ter wijl hij riep: „Ik zal je leeren, de troe pen in 't gelid te houden." Deze. die bang was a-oor den stok. c-af zijn paard de sporen en reed, dwars over het veld, naar de andere zijde. Frederik gevoelde op dit oogénblik, dat hij te ver gegaan was; hij liet zijn paard omkeeren en reed naar zijne plaats terug. De officier wendde even eens en de andere eskadrons van het regiment defileerden in de volmaakt ste orde. De officier, die bij zijn overste zeer in gunst stond en zich onmiddellijk tot hem begaf, bemerkte al dadelijk dat deze reeds a-an het voorval onderricht was. Hij heAA-eerde, zich zoozeer de on genade a-an den koning op den hals gehaald te hebben, dat hij in Pruissi- schen krijgsdienst op geen geluk meer kon rekenen, waarom hij zijn ontslag verzocht, met de a-ergunning, den a-oI- genden dag niet op de revue te ver schijnen. De oa-erste zocht hem dit Avel uit het hoofd te praten; maar toen de jonge ling verklaarde dat zijn besluit onher roepelijk genomen was, drong dc over ste er op aan, dat hij dan ten minste eerst toonen moest, Avel een eskadron te kunnen aanvoeren. Hierin nam de officier genoegen. Des namiddags gebruikten de officie ren van den staf den maaltijd bü den koning. Deze gaf zijne tevredenheid over den toestand der troepen en ook over het regiment Anspach-Baireuth te kennen; „maar." vroeg hij, zich tot den overste enden de: „aan welk een dommen kerel hebt gij dat achtste eska dron toch toevertrouwd? Die vent kan ze niet kommandeeren." De overste antwoordde, dat een on gelukkig toeval de bedoelde troepen in wanorde had gebracht: want dat de officier, die ze aanvoerde, een der bes te van zijn regiment was. Hij was vlij tig, studeerde ijverig, Avas ervaren in alle krijgskundige "wetenschappen en een zeer bekwaam ingenieur, zoodat men hem Avel dadelijk bij eene vesting zou kunnen gebruiken. Kortom, hij prees hem rondweg in alle opzichten, maar betuigde tevens zijn leedwezen, dat hij den dienst zou gaan verlaten, wijl hij, bevreesd voor de ongenade des

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 9