aarleni's Musea.
De „Stella Polare."
De club der gezelligen.
EEN MONSTERKANON.
iik. w «lat is het geluk van zich te
ren aan anderen, krachtig mee te
ijden in onzer dagen strijd, met alle
ren van hoofd en hart.
ie. als dit goed wordt begrepen en
3 wordt gevoeld, dan zal er krachtig
rlijk leven komen en al die wolken
sombere wereldsmart zullen ver-
jnen voor de stralende zon van ge-
voor de helpers en de geliolpenen.
doe iets, pak iets aan, dat
beste remedie voor zielcé zielen,
drijgen onder te gaan in den jam-
en de ellende van den tijd.
en denken en leeren is .leven;
i hier niet werkt is zijn plekjen op
[aard',
daar niet denkt is het leven niet
[waard'
om te leeren is 't leven gegeven!
JOFIER.
XXII.
TEYLER'S MUSEUM,
den grootwerveligen juktand is
en de kop aanwezig. Deze is zeer
luftig opgesteld in een soort van
enk ast met een spiegel tot bodem,
glas staan vijf koperen pilaar-
en hierop ligt de versteende sche-
van het dier, zoodat het mogelijk
onderzijde nauwkeurig te bezien,
ter den kop om te keerèn.
juktandigen, die sedert lang dit
erniaansche hebben verlaten, wa-
zoogdieren, die tot de zeekoeien
sireenachtigen gerekend worden,
lebben den vorm van deze laatsten
lev walvisschen, maar hun lange
it. hun snijtanden, hun tanden en
en en hun neusgaten, onderschei-
ze geheel van den visch van Jonas,
'aarschijnlijk stond eens in Ame-
hun wieg. althans daar zijn de
blijfselen gevonden.
eerste ontdekking van dit zonder-
e geslacht is gedaan door den ge-
Harlan in 1835. Tien jaar later
zekere I-Ien? Koch in Alabama
beenderen van dit dier. Koch stel-
die botjes een fantastisch ge
nie samen, een kop met een wer-
.olorn samengesteld uit ten minste
derd en twintig wervelen en voor-
.chterpooten. Hij beweerde toen de
blijfselen van een groote zeeslang
lekt te hebben (men kent het dier
3egzaam uit den komkommertijd
kranten) waaraan hij den naam
van Beheerscher der "Wateren. Hij
beter exploitant van publieke
makelijkliedèn <lan geleerde. Al
hij reisde met succes de voor-1
steden van Amerika af, en
daarna met het reusachtige ge- j
over naar het vaste land van
waar een „kunstreis" werd
aakt naar Weenen, Dresden, Ber
en andere steden. Maar onder-
idene geleerden onderzochten het
gedierte, en bevonden dat
door Koch was samengesteld uit.
beenderen van allerlei in-
;luen. De heer Koch af!
en heeft ontelbare malen reeds in
land in den bodem overblijfselen
walvisschen gevonden, die zich in
s onderscheiden van heenderen
hedendaagsche walvisschen. An-
is het met een hier aanwezige on-
brokken zijn nl. volgens dr.
kier gevonden in een laag van zui-
zand, duinzand zonder keien, dus
eeu diluviale zandlaag en wel
in 1892 in een stuk grond ter plaatse
waar de weg naar Zandvoort, de zg.
Zandvoortsche laan, begint, aan den
straatweg van Haarlem naar Leiden.
Do walvisch moet gezwommen heb
ben in de zee, die eens geweest is waar
nu ons land is, dat is in den tijd toen
dierbaar Nederlandje nog niet ontwoe
kerd was aan de baren, toen het strand
van die zee bestond uit de kust van
Norfolk in Engeland, Antwerpen, Lim
burg en Munsterland, toen het kanaal
van Calais Frankrijk nog niet geschei-
den had van Engeland. In die Oceaan
dreven ijsscliotsen en ijsbergen met j
keien en grint en zand beladen, afkom-
stig van het bergijs dat toenmaals Zwe
den, Gothland en Noorwegen bedekte.
Zij voerden het zand aan. waarvan na
derhand onze duinen zouden gevormd
worden, en in dit zand van den bo
dem der zee zijn deze walvischbeende-
ren bedolven geraakt.
Merkwaardig is de geschiedenis van
een been in het achtereinde van de
groote vitrine op den vloei- van de zaal.
In 1779 werd dit stuk been gevonden
in den bodem van den kelder van een
wijnhuis in Parijs. Het bleek een brok
van den kop van een walvisch te zijn.
De wijnhuishouder liet er een stuk af
zagen, dat 110 kilo woog, en bood het
te koop.
Dr. van Marum wilde het naar
wijlen prof. van Breda vei'telde
koopen voor Teyler's Museum, en te-
dien einde ondernam die geleerde de
reis naar Parijs.
,.In dien zelfden tijd trachtte Cuvier
dit been te koopen voor den Jar din
des Plantes" te Parijs. De beide mede
dingers wilden niet voor elkander wij
ken, en boden beurtelings een groote
som gelds aan den eigenaar van het
been. Eindelijk besloten zij het voor-
werp te- verdeelen. en het beroemde
oordeel van Salomo na te volgen, na-1
melijk door het fossiel in twee stukken
te verdeelen, het eene voor Cuvier en
het andere voor Van Marum. Zij lie
ten een timmerman komen om het in
tweeën te zagen, en dat is de oorzaak
van de insnijding, die men nog tegen
woordig in dit been bespeurt. Maar
toen begon bet, gevoelige hart van
Cuvier te spreken, gelijk dat van de
joodsche moeder voor den troon 'van
den wijzen koning, en, den timmer
man belettende met zagen voort te
gaan, stond bij het geheele been aan
Van Marum af, en deze zond het on
middellijk naar Haarlem. Later ont
dekte men evenwel den waren oor
sprong van dit heen. en de wijze waar
op het in den kelder van de rue Dau-
phine in den grond was geraakt. In de
dagen van den „roi-soleil" (Louis XIV)
droegen de dames der gegoede stan
den, gelijk heden, rokken die opgehou
den werden door een soort, van crino
line, toenmaals hekend onder den
naam van hoepelrok. Grootendeels
werden die hoepels gemaakt van ba
lein. Op de kust van Normandie strand
de toen een walvisch. Een fabrikant
van hoepelrokken en corsetten kocht
dit doode dier om er het balein uit te
halen. Om de groote beenderen van
den kop van dezen walvisch kwijt te
raken, begroef hij hen in den grond
van zijn kelder, en 't, is een dier been
deren dat 200 jaar later zooveel ge
rucht in de geleerde wereld maakte.
minder groote bedrag, dat hij zich
door de zwakheid zijner moeder wist
te verschaffen, kwam de jeugdige Emi-
1 le Ehesneau toch nooit met de hem
ten dienste staande geldmiddelen rond.
I Hij hield van een vrij en vroolijk leven-
tje, maar voor de bevrediging van de
zen wenscli ontbraken hem de noodige
hulpbronnen.
Eens, toen hij midden in de maand
nog slechts drie Louis d'Or over had,
vertrouwde hij zijn geldelijke zorgen
toe aan zijn vriend Lemulleau, met
wien hij gemeenschappelijk had gedi
neerd.
„Ik ben op 't oogenbrik zelf wat
schrap bij kas," zei Lemulleau, „maar
ik kan je misschien toch uit de verle- j
genheicl helpen.. Ik zal je in mijn club
intro duceeren."
,.Jn je club?" vroeg Emile verwon- 1
derd.
„Ja; in de club der gezelligen."
„En wat moet ik daar?"
„Spelen, om geld te winnen."
„Maar als ik nu 't kleine bedrag dat
ik heb nog verlies?"
„Laten wij een oogénblik verstan-1
dig met elkaar praten. Jij kunt ihet
je drie Louis d'Or niet meer de lieele j
maand rondkomen, niet waar? Dan
moet je natuurlijk leenen. Waag ze
dus; verlies je, dan leen je drie Louis
d'Or meer, dat is alles. Maar zooals
je wilt. Ik denk er niet aan het je op te
dringen. Ik wil je alleen maar een goe
den raad geven."
Emile, vol bewondering voor zijn
levenswijzen, ervaren vriend, die
reeds lid van een club was, liet zich
niet langer noodigen. Hij sprak met j
Lemulleau tijd en plaats van samen- j
komst af. ging toen bij zijn mama ver-1
lof vragen, die hem dringend op 't
hart drukte, vóór de terugkomst van
ziin vader, die naar een wetenschap
pelijke vergadering was. thuis te ko
men. Emile beloofde natuurlijk allesJ
en spoedde zich toen naar zijn vriend.
Op weg naar de club zei hij tot Le-1
mulleau:
„Als papa wist, dat ik een speelclub
bezoek, dan zou er wat zwaaien."
„Wie is de schuld daarvan," gaf Le-
mulleau ten antwoord. „Niemand dan
jij zelf, die nog maar altijd aan den lei -1
band loopt. Je doet geen stap zonder
voorkennis van je vader en moeder!
Schaam je. Je bent toch geen kind i
meer."
„Oho, ik heb de huissleutel,'' zei
Emile trotsch.
„Hoelang?" spotte Lemulleau. „Nau-1
welijks een maand. En zoodra je 't
waagt na middernacht thuis te komen.
dan staan papa en mama je reeds in
de voorkamer op te wachten om je met
vragen en verwijten te overstelpen."
„Je hebt gelijk," gaf Emile zuchtend
ten antwoord. „Maar dat zal anders
worden."
Onder dit gesprek waren de vrien-1
den tot den boulevard Saint Denis ge
naderd; voor een aanzienlijk huis
bleef Lemulleau staan en zei: „Hier
zijn we ter plaatse."
Emile, een beetje zenuwachtig, volg- j
de zijn .vriencl in het huis; zij klom
men twee trappen op, en toen bleef
Lemulleau voor een met kunstig snij- j
werk versierde deur staan, die hij,
door op een knop te drukken, opende,
en daarmee toegang gaf tot een stra
lend verlichte zaal.
Hierbij geven we een afbeelding van
de „Stella Polare", het stoomschip,
waarmede de hertog der Abruzzen een
tocht van ruim een jaar in de Noord-
poolstreken beeft gemaakt en waar
mede hij nu. behouden in bewoonde
streken is teruggekeerd. Het succes
van deze popi-expeditie is hoofdza
kelijk te danken aan de goede eigen
schappen van het schip, dat den sterk-
sten drukkingen van het ijs weerstand
heeft geboden.
Niet voor het eerst is de „Stella Po
lare" in de Poolzee geweest. Voor de
hertog der Abruzzen het vaartuig voor
zijn expeditie verkreeg, had het reeds
tientallen van jaren als walvisehvaar-
der reizen gemaakt naar de Poolstre
ken. Een van zijn laatste reizen was
eveneens een wetenschappelijke expe
ditie. onder leiding van Nansen en ka
pitein Soerdrup. De hertog der Abruz
zen liet de „Stella Polare". een van
hout gebouwd barkschip, nog bijzon
der uitrusten voor een overwintering
in de Poolzeeën. In de waterlijn werd
de buitenhuid van het schip voorzien
van ijzeren platen als beschutting te
gen het ijs, en de machine, die reeds
vroeger was aangebracht, kreeg voor
de reis nieuwe ketels, zoodat zij 250
paardekrachten ontwikkelen kon. De
„Stella Polare" is voor deskundige
oogen een fraai schip.
Een soort van hofmeester, die aan
de schrijftafel zat, stond op en vroeg
wat de heeren wenschten. „Mijn naam
Ondanks het zeer ruime zakgeld, datis Lemulleau," zei deze trotsch.
zijn A-ader liem geregeld op den eer-„Is u lid van de club?"
sten van de maand uittelde, en het nietj „Ja, zeker, kent me dan niet?"
t streven, om het eigen geschut j
weinig mogelijk bloot te stellen j
het vijandelijk vuur, is reeds vrij
en heeft gevoerd tot de uitvinding J
verschillende soorten scliiet-in-
ingen. Onlangs is op het schietter-
bij Sandy Hoore (Ver. Staten) j
zeer eigenaardig geconstrueerde
beproefd, bij wel-
het affuit van het kanon
tijdens het afvuren zichtbaar
HET KANON IN LAADSTAND.
is voor den vijand, zoodanig, dat de j schieten tengevolge van den
mond van het geschut zich daarbij be- j terugstoot weder in den lagen laad-
vindt boven den bovenkant' van de be-stand gebracht worden. Het omhoog
schermende borstwering, terwijl het I brengen geschiedt door een enorm
laden van liet kanon geheel onzicht-zwaar tegenwicht, het dalen door liv-
baar voor den vijand achter de borst
wering plaats heeft. Te dien einde ligt i
het kanon als het in rust is, gelijk bo
venstaande afbeelding aangeeft en kan
door een ingewikkelde constructie om-
hoog gebracht worden en na het af-1
draulische inrichtingen.
HET KANON IN SCHIETSTAND.
„O, neemt u me niet kwalijk, maar
er zijn In den laatsten tijd zooA-eel nieu
we leden opgenomen. En is deze heer,"
op Emile wijzend, „ook lid?'
„Neen, maar hij wil het worden."
„Daarvoor is de introductie van twee
leden noodig."
„Dat weetik," zei Lemulleau, en zich
tot Emile wendend: „Wacht mij hier
een oogénblik."
Hij verdween en kwam een poosje
later met een hoogst voornaam
uitziend heer, die een ordelintje in 'f
knoopsgat droeg, terug.
„Mijnheer," zei Lemulleau, „ik ver
zoek u beleefd met mij den heer Emile
Ehesneau in onze club te introdu-
ceeren."
Dc aangesprokene boog, reikte Emile
de hand, schreef zijn naam in een
boek, dat de hofmeester reeds had ge-
reedgelegd en A;erwijderde zich. Emile
en Lemulleau teekenden eveneens en
Emile was lid van de club. De beide
vrienden begaven zich naar een groot
salon, waar zicli slechts één persoon
bevond, een groote, blonde man, met
een langen, blonden baard, die in half
donker op een fauteuil zat.
„Mijnheer de president," zei Lemul
leau, „ik heb de eer u voor te stellen
den heer Emile Ehesneau,, nieuw lid
van onze club."
„Zeer aangenaam, mijnheer, u bij
de onzen te mogen teilen," gaf de man
-met den langen baard ten antwoord,
terwijl hij Emile toeknikte.
Lemulleau schoof toen een porte-
brisée open, en de jonge vrienden tra
den de speelzaal binnen.
Emile, die er reeds veel van gehoord
had, Avas niet bijster verrast door den
aanblik van den dichtbezetten speel
tafel. Maar eensklaps bleef hij als
vastgenageld staan, toen hij bemerk
te. dat de bankhouder niemand anders
Avas dan zijn vader. Emile Avilde
zich achter anderen verschuilen, toen
juist zijn vader zijn kant uitkeek en
hein opmerkte.
Om zijn schrik niet te laten bemer
ken. Avierp Emile met schijnbare on-
a-erschiliigheid een Louis d'Or op de
speeltafel en won. Hij liet de winst
staan, die een volgenden keer verdub
beld werd. Toen streek hij schuchter
het bedrag op.
Op hetzelfde oogénblik gaf Ehesneau-
vader de bank over en kwam naar zijn
zoon toe. „Wie heeft je hierheen ge
bracht?" vroeg hij. Emile, die het angst
zweet oil het gelaat stond, keek om
zicb heen. Lemulleau was verdwenen.
„Het is hier heel aardig, vindt je
niet?" ging papa voort, toen z'n zoon
geen antwoord gaf. „Men komt een
uurtje hijeen, heel gezellig, en wint
een paar Louis d'Or."
Emile mompelde een verontschul
diging.
Maar zijn vader voer voort: „Je be
hoeft je volstrekt niet te verontschul
digen. -Je entree is heel gelukkig ge-
Aveest... tweemaal achter elkaar... dat
noem ik spelenWil je opsteken?"
Emile nam de sigaar, zonder een
Avoord te zeggen en zijn vader vroeg
opgewekt: „Drink je ook een glas li
monade?" en op Emile's bevestigend
antwoord riep hij een kellner toe: „Ju
les, twee limonade."
De limonade Averd gebracht en de
oude heer dronk zijn glas in een teug
leeg. „Dat doet me goed. Het is zon
derling dat het spel me altijd zoo op
windt... Je zult dat ook leeren kennen."
Aldus aangemoedigd, zei Emile:
„Ziet u, papa, ik zou nog wel graag
een paar Louis d'Or willen winnen."
„Ah zoo," riep de ander lachend, „je
wilt eens zien of Fortuna je trouw
blijft. Nu, ga je gang. Ik sta je toe nog
tAvintig francs te Avagen, om te zien of
het geluk je blijft toelachen."
Vader en zoon traden opnieuw aan
den speeltafel. Emile speelde met
voortdurend geluk. Na verloop van
een half uur lei zijn vader de hand
op zijn schouder en fluisterde hem toe:
„Nu is het genoeg... Men moet ook
van het geluk niet te veel vergen."
Met deze woorden trok hij Emile
met zich voort nagestaard door de nij
dige blikken van de medeleden, wier
geld hij meenam.
De kassier zat in een zijvertrek aan
j een kleine tafel: hij steunde het hoofd
met de handen.
Ehesneau wekte hem met een vriend-
schappelijk tikje op zijn schouder en zei
toen: „Charles, hier stel ik je een nieu
weling voor, mijn zoon. Je hadt eens
moeten zien hoe hij gespeeld heeft."
J „De omzet beteekent vandaag niet
j veel," gaf Charles schouderophalend
I ten antwoord. „Sinds dat voorval met
dien Italiaan onlangs, is men voor
zichtig geworden."
„En men heeft groot gelijk," gaf de
heer Ehesneau ten antwoord, terwijl
i Charles, op Emile wijzend, vroeg: „En
i dit knappe jonge -heertje is dus uav
1 zoon?"
„Ja, Charles," zei de oude heer ge
vleid, en zich tot zijn zoon Avendend:
„wissel je marken, Emile."
i Terwijl Emile zijn speelmarken op
j de tafel uittelde, hield de kassier het
voor raadzaam den jongen man een
AAÜjze Vermaning toe te dienen met'de
j Avoorden: „Als ik u een raad mag ge
ven, dan zou ik zeggen: kom hier nooit
weer!of speel ten minste nooit
I meer."
En daarbij wisselde hij de talrijke
I marken tegen goud en bankpapier.
Emile streek de aanzienlijke som wel
behaaglijk op en verliet toen met zijn
vader de club.
Op den boulevard gingen vader en
zoon een poos zwijgend naast elkaar
voort. Plotseling bleef de eerste staan
en vroeg: „liebje dorst?"
„Ja." gaf zijn zoon haastig ten ant-
woord, in de verwachting van een paar
I glazen fijne wjjn.
„Goed," zei zijn vader, op een van
1 de tafeltjes Avijzend, die voor de bier-
I lokalen op de boulevards in rijen zijn
neergezet. „Laat ons hier een oogen-
blik gaan zitten."
Emile volgde de uitnoodiging niet
i bitter Aveinig geestdrift, en zijn vader
j bestelde „twee bok."
j Toen beiden hadden plaats genomen
I vroeg Ehesneau aan zijn zoon: „Roe-
veel heb je gewonnen?"
„Dat a\seet ik niet precies."
„Laat eens zien."
Emile zocht uit zijn portefeuille de
banknoten en goudstukken, die hij er
ongezien had ingestoken en legde alles
op tafel uit.
„Zoo, zoo," zei de vader, die als geld
man. het bedrag in een oogwenk had
doorgeteld. „Een aardig sommetje om
mee te beginnen. In jou plaats zou ik
een speelkas aanleggen om daaruit
later verliezen te kunnen dekken. Want
men wint niet iederen dag aan de
speeltafel."
I Emile beloofde het te zullen doen.
De heer Ehesneau keek op zijn hor-
loge en riep verschrikt„Goeie hemel,
het is al bij twaalven. We moeten naar
huis. Je moeder mocht anders eens on-
I gerust worden." Hij betaalde, Emile
stak zijn geld op en beiden gingen
heen.
„We zullen een rijtuig nemen," zei
de oude heer, „en al heb je een aardig
duitje geAvonnen, dan zal je mij toch
j zeker wel toestaan te betalen."
Emile had daartegen geen enkel be
zwaar.
Toen beiden den drempel van hun
j woning hadden overschreden, werden
I ze ietwat verlegen. Vader en zoon
klommen, zonder een woord te wisse
len, de trap op.
Boven aangeland, opende de heer
Ehesneau met de uiterste voorzichtig-
i heid de deur op den corridor en ging
J op zijn teehen naar binnen, terwijl
Emile Avachtend op den vloer bleef
I staan.
De oude heer stak een lucifertje aan
1 en stak de beide nachtlichtjes aan, die
reeds gereed stonden. Toen overtuig
de hij zich dat in de gang niemand
j was en alles in huis stil bleef en luis-
terde ademloos aan de slaapkamer van
zijne vrouw. Aanmerkelijk verlicht
j reikte hij zijn zoon een van de nacht
lichtjes over, met het gebaar van een
I tmedeplichtige, die elk oogénblik ge-
j vaar loopt, betrapt te zullen worden.
„Mama slaapt reeds, we zullen haar
j niet wakker maken," zei hij.
Emile nam het licht en gaf zijn a-a
der een hand. Toen gingen beiden, ge-
ruiscliloos, elk in de richting van hun
slaapkamer.
Na een paar seconden bleef echter
de heer Ehesneau staan, dacht een
oogénblik na, kAvam naar zijn zoon toe
en fluisterde vertrouwelijk: „Hoor
eens. Emile, het is volstrekt niet noo
dig, dat mama te weten komt, waar we
elkaar ontmoet hebben."
Uit het leven van
Frederik den Grooten.
Op zekeren dag hield Frederik de
Groote inspectie over eene legerafdee-
ling. die zich in de exercitie in 't vuur
en spiegelgeA-eehten oefende. Telkens
als de troepen het kamp binnentrok
ken. moesten zij voor den konin- defi-
leeren. Toen het regiment kurassiers
der koningin, toen de Anspach-Bai-
reuth dragonders genoemd en uit tien
eskadrons bestaande, den koning voor
bijreed, was er in het achtste eskadron
misschien een horzel onder de paar
den geraakt; althans de bende be
schreef allerlei bochten, de paarden
waren niet in bedwang te houden en
he| eene voor het andere sprong zijde
lings uit. Te vergeefs wenkte de eska
dronschef met- hand en degen en wierp
grimmige blikken achter zich: het Avas
onmogelijk in het gelid te blijven.
Reeds van verre bemerkte Frederik
de wanorde in het eskadron. Hij riep
den officier dan ook toe: ..Houd ze in
't gelid!" Deze a-erdubbelde zijne pogin
gen maar de brave dragonders kon
den de domme dieren niet tot rust bren
gen, en weer riep de koninc: ..Duizend
bommen en granaten! houd ze dan
in 't gelid!" alles te vergeefs.
Intusschen was het eskadron den
koning genaderd en nu sprong deze
woedend en met opgeheven stok op
den beveRoerenden officier toe, ter
wijl hij riep: „Ik zal je leeren, de troe
pen in 't gelid te houden." Deze. die
bang was a-oor den stok. c-af zijn paard
de sporen en reed, dwars over het veld,
naar de andere zijde.
Frederik gevoelde op dit oogénblik,
dat hij te ver gegaan was; hij liet zijn
paard omkeeren en reed naar zijne
plaats terug. De officier wendde even
eens en de andere eskadrons van het
regiment defileerden in de volmaakt
ste orde.
De officier, die bij zijn overste zeer
in gunst stond en zich onmiddellijk tot
hem begaf, bemerkte al dadelijk dat
deze reeds a-an het voorval onderricht
was. Hij heAA-eerde, zich zoozeer de on
genade a-an den koning op den hals
gehaald te hebben, dat hij in Pruissi-
schen krijgsdienst op geen geluk meer
kon rekenen, waarom hij zijn ontslag
verzocht, met de a-ergunning, den a-oI-
genden dag niet op de revue te ver
schijnen.
De oa-erste zocht hem dit Avel uit het
hoofd te praten; maar toen de jonge
ling verklaarde dat zijn besluit onher
roepelijk genomen was, drong dc over
ste er op aan, dat hij dan ten minste
eerst toonen moest, Avel een eskadron
te kunnen aanvoeren. Hierin nam de
officier genoegen.
Des namiddags gebruikten de officie
ren van den staf den maaltijd bü den
koning. Deze gaf zijne tevredenheid
over den toestand der troepen en ook
over het regiment Anspach-Baireuth te
kennen; „maar." vroeg hij, zich tot
den overste enden de: „aan welk een
dommen kerel hebt gij dat achtste eska
dron toch toevertrouwd? Die vent kan
ze niet kommandeeren."
De overste antwoordde, dat een on
gelukkig toeval de bedoelde troepen in
wanorde had gebracht: want dat de
officier, die ze aanvoerde, een der bes
te van zijn regiment was. Hij was vlij
tig, studeerde ijverig, Avas ervaren in
alle krijgskundige "wetenschappen en
een zeer bekwaam ingenieur, zoodat
men hem Avel dadelijk bij eene vesting
zou kunnen gebruiken. Kortom, hij
prees hem rondweg in alle opzichten,
maar betuigde tevens zijn leedwezen,
dat hij den dienst zou gaan verlaten,
wijl hij, bevreesd voor de ongenade des