Hoe goedkoop het vroeger was. Uit den Moppentromi Moment-Opnamen. LOCOMOTIEVEN. Bij 't zoeken naar waarheid mag ons niets heilig zijn dan de waarheid zelf. Mnltatuh. Tegenover de dingen kan men zon der liefde handelen: men kan, zonder liefde, hout hakken, ijzer smeden, steen en bakken; maar in de verhou dingen van mensch tot mensch is de liefdej even onmisbaar, als bijvoor beeld de voorzichtigheid in het omgaan van den mensch met de bijen. De na tuur wil het zoo, het is een noodwen digheid van de oi'de der dingen. Tolstoi. Ik dacht aan u, trouwe moeder, met ontzag bemind, met liefde ontzien, aan u die. eer de stormen kwamen, in het diepst mijns harten hebt weggeborgen wat altijd blijft en altijd troost. Gij waart het middenpunt van onzen kring, den kring uwer kinderen; ons zonlicht, bezielend en koesterend. Dekte uw voorhoofd eene wolke van droefgeestigheid, voor ons geen vreug de meer. Uwe blauwe oogen zocht ik, maar ik vond ze niet. Twee sterren minder op het levenspad. Wij hadden elkander zoo innig liefGij wist het en ik wist het; toch moesten wij van elkaër. Uit „Intiruis' Draagt gij een diadeem ik draag een vrij geweten, En dat weegt lichter dan een kroon. (Soliman). Perk. Wat elk behaagt op d'eersten blik En aantrekt op den duur, Is eenvoud zonder kwik of strik, Is eenvoud en natuur. Waarheen mijn wil Richt zich uw trotsche wensch? Tot vreugden tal en blijde daden? Of zoekt gij stil, Een eenzaam, arrem mensch, Wat God wel wil, En zoekt gij al, maar kunt niet raden? J. I'. de Vooys. (Uit verzen. in'tTweemaandel. tijdschrift.) Wellington. Bij verschillende gelegenheden heeft We groote Wellington, behalve zijne uitstekende bekwaamheid als veld heer, ook eene tegenwoordigheid van geest en "n moed aan den dag gelegd, die bijna eenig mogen genoemd wor den. Op het oogenblik toen hem o. a. te Waterloo de kogels om de ooren floten, zei hij luchtig: „Niet kwaad gemikt; zij schieten beter dan zij in Spanje deden." Waar het gevaar was kon men hem vinden; toch ontving hij geen en kele wond. Telkens wist hij de soldaten op nieuw aan temoedigen. Tot If»t 95ste regiment dat een aanval verwachtte, riep hij: „Staat vast, vijf en negen tigers: wij moeten het niet verliezen, want wat zouden zij dan in Engeland van ons zeggen!" Dat hij echter ook voor teedere aandoeningen vatbaar was, bewijzen de woorden, dien hij na den slag bij Waterloo schreef: „Mijn hart is gebroken door het verlies van mijne oude vrienden en makkers en van mijne arme soldaten. Geloof mij, behalve een verloren slag is er niels zoo treurig als een gewonnen slag", enz. De Tiende Penning. Onder de vele wapenen van steden en dorpen in ons vaderland is er een, dat steeds de aandacht heeft getrokken van al wie prijs stelt op heldhaftig verzet tegen vreemde dwingelandij en overheersching. Het door ons bedoelde wapen is dat van het Nieuwland en rle Vier Polders. Toen Alva hier te lande heerschappij voerde en, onder andere dwangmidde len, ook eene belasting instelde, waar bij ieder verplicht werd, een tiende van zijne bezitting op te brengen welke belasting die van den „tienden pen ning" werd genoemd namen de in gezetenen van Nieuwland en de Vier Polders tot hun wapen: een rood veld met een rechtop staanden degen en tien gouden penningen, waarvan er vijf aan de eene, vier aan de andere zijde en een hoven op de punt van den de gen werden afgebeeld. Alva verstond de beteekenis daar van zeer goed; zij was: „wilt gij den tienden penning ook van ons hebben, dan kunt gij dier; van de punt onzer degens komen halen." EEN VERRASSING. Gedistingeerde schrijfster: Nu, heer de interviewer, biecht op! 1 wachtte een statige, mysterie use nette in streng toilet te vinden e u een lieftallige, lachende guitige dine ziet die op het punt is, haai te bestijgen, is u geheel van de v Velius, de kroniekschrijver van Hoorn, verhaalt in de rekening van burgemees- teren over het jaar 1464 gevonden te hebben, dat men, bij gelegenheid dat de heer van Charlois daar was, op het stadhuis de som van drie stuivers ver teerd had. Korten tijd daarna kwam diezelfde heer er nog eens en toen ver teerde men 2h stuiver. Aan een anderen maaltijd, bij gele genheid dat er leden van. het dijkbe stuur gekozen waren, had men voor tien stuivers Franschen wijn gedron ken. Bij eene openbare terechtstelling kocht men 12 mengelen wijn voor 11 stuiver het mengel. Aan meester Pieter, pensionaris, werd als jaarwedde uitbetaald: 561 Beiersche schilden van 14 stuivers 't j stuk, samen: 18 gulden en 4 stuivers. Meester Pieter, reisde op kosten der stad, van Hoorn naar Avenhom voor I een braspenning. Voor het afhuren eener schuit van Avenhom naar Alk- j maar betaalde hij 2 stuivers en voor j een schuit van Alkmaar naar Leiden eveneens twee stuivers. Ook vindt men opgeteekend, dat men voor 31 stuivers koopen kon: 1 mud. rogg, 1 mud tarwe, 1 mud gerst, 1 mud haver, 1 ton aardappelen, 1 kan wijn en 1 vette kapoen. En sedert jaren moet het toen reeds zoo goedkoop geweest zijn; want men vindt, van veel vroegeren tijd, te Am sterdam in 't gasthuis een hoekje van zekeren Klaas Stoter, waarin deze op schreef, dat een kinnetje Hollandsche boter voor 13 stuivers werd verkocht. Op de Maandagsche weekmarkt te Schoorl kocht men een zak tarwe voor 12 stuivers, een zak rogge voor 8 stui vers, een zak gerst voor 4 stuivers, 33 eieren voor 1 stuiver. Een kleermaker verdiende 1 stuiver daags. Dat alles langzamerhand duurder werd, maar toch zeer langzaam, blijkt uit de opgaaf van prijzen uit het jaar 1548. Toen kostte: Guld. Stuiv. Penn. 1 last tarwe 21 0 0 1 last rogge 12 12 0 1 last garst 11 14 0 1 last haver 8 8 0 1 half vat boter 9 0 0 300 pond kaas 4 0 0 1 ton haring 3 0 0 1 ton labberdaan 3 0 0 1 vat jopenbier 5 0 0 1 vat zout 0 16 0 1 vat azijn 1 10 0 1 korf rozijnen 1 12 0 1 korf vijgen 0 18 0 1 kan olie 0 6 0 1 ham 0 10 0 1 vet schaap 15 0 1 vette gans 0 4 0 2 vette kapoenen 0 10 0 2 konijnen 0 2 8 2 eendvogels 0 3 8 1 stoop Rijnsche wijn 0 5 0 1 nieuwe muts 0 16 0 1 nieuw wambuis 2 2 0 1 broek 2 10 0 1 paar schoenen 0 6 0 1 beugeltasch 0 7 0 Niet bemind. Toen in 17S7 de Pruisen in Holland kwamen, maakten zij zich ganscli niet bemind. De Prins-lui zoowel als de Keezen haatten hen, om verschillende redenen. Een Duitscher schreef drie jaar latèr: „In Noord-Holland spreekt men ganscli niet tot. lof van de Pruis- sen, welke men bij de laatste omwen teling heeft leeren kennen, en, om ze recht leelijk af te schilderen voegt men er altijd bij, dat het zulke vuile men- schen waren, dat zij zelfs op den grond spogen." Ja wel, daar wisten de Amsterdam mers ook van. Zij maakten zelfs uit de roepen der straatnegocianten spot deuntjes op de Pruisen. B. v. velen kennen den aardigen deun nog wel van de suikermispelen: „O, wat hinne dat soikermispelen! Ien stoiver moar et kop!" Daar maakte 't volk van: „O, wat binne die Pruisen misselik! Je spoigen op je kop!" Voor een driekwart eeuw zongen de Amsterdamsche jongens het nog. DAT BETEEKENDE NIET! Winkelier. Heeft u onze. gen looze kinderwagentjes gezien, heer. Vader. Och, zoo'n beetje geruist een wagentje kan er best bij.. U teekent niemendal bij het spe van den jongen. GERUSTSTELLING. Graaf A. die zich in een stad bevond, diende een zijn k bedienden een ernstige reprii toe, orndat deze reeds eenige av achtereen en in kennnelijken was thuisgebracht. De graaf schi het gevaar, dat de knecht nog een nacht heelemaal zijn besten niet zou bereiken. Och, zei de knecht, op dit kan mijnheer gerust zijn. Ik li tijd kaartjes van mijnheer bij i KAZERNE HUMOR. Onderofficier (.tot een buiteng langen recruut). Zoo, zoo, daar waarlijk de domheid weer eens looflijk in de hoogte geschoten! GOED BEDACHT. Kerel, wat rook je toch voo kende sigaren? Neen, luitenant, stinken cl niet, maar hii wou niet brandt toen heb ik 'm maar effen in geduwd. ZIJN BEGINSEL. Je bent een verkwister! voei rijk man zijn schoonzoon toe. Dat is zoo, erkende deze. Heb je dan geen hoogere b len in het leven? O, jawel, ik behoor tot dc die het een schande vinden, i sterven. samen 91 17 0 Wel kan menig ambachtsman hier bij uitroepen: „goede oude tijd!" Hij vergete echter niet, dat zelfs een tim mermansbaas toen niet meer dan 2 stuivers daags kon winnen. De oplossing van ons vorig prijsraad-Thans noodigen wij onze sel was WIJSNEUS. Bij loting is de uit hunne krachten weer eei prijs ten deel gevallen aan den jon- proeven aan een bijschrift, pa genheer J. BROEKMEIJER, Van Ma- j bovenstaande plaat. De beoi rum straat 27, die verzocht wordt zich Maandagmiddag aan ons bureau te vervoegen tot het in ontvangst nemen van zijn prijs. Het aantal goede oplos singen bedroeg 21. een frtliVL ME3LK.GLAS blijft weer aan de redactie, te evenals de vorige maal en! beste bijschriften zullen Voor het beste hij schrift lovei De oude heer liet de W o r 1 d zinken en beschouwde met zichtbaar genoegen de groep, die zich daar zoo plotseling gevormd had. All right, knorde hij behaaglijk. Op dat moment trad luitenant Von Guitzingen binnen met een reusach tig bouquet en stond plotseling als wijlen Lot's vrouw. Aha. Onze overwinnaar! riep de oude heer, en stond op. Bedankt, en gefeliciteerd, my boy! Nu en wat zegt de totalisatcr?! 1 1000, oom! De brave grenadier. Na den slag bij Rosbach, terwijl de Pruisische huzaren de verstrooide vluchtende Franschen vervolgden, zag een der Pruisische generaals op eeni- gen afstand nog manschappen in een hevig gevecht. Hij naderde en vond een Franschen grenadier slaags met zes huzaren. De Franschman had zich achter een stuk geschut geplaatst dat hem tot borstwering diende, en zwoer, terwijl hij zich dapper verdedigde, dat hij liever wilde sterven dan zich over geven. De generaal, over deze dapperheid verbaasd, beval de huzaren op te hou den en riep: „Geef u over, dappere kerel: tegen zoovelen is uw moed nutteloos!" „Dat is hij niet!" luidde het ant woord, „ik zal deze mannen vermoe ien en dan naar mijn vaandel terug- keeren, of zij zullen mij dooden. Ik wil de schande niet óndergaan van gevan gen genomen te.worden." „En uw leger is gevlucht!" „Dat weet ik; maar indien wij een generaal hadden zooals dei koning van Pruisen of prins Ferdinand, dan zou ik nu mijn pijp zitten rooken in het arsenaal te Berlijn." „Ik geef dezen grenadier de vrijheid!" sprak de generaal; „huzaren, volgt mij. En gij, dappere strijder, neem deze beurs en ga naar uw leger terug. In dien de koning, mijn meester, 50,000 soldaten had als gij, zou Europa slechts twee meesters kennen: Frederik en Lo ei ew ijk." 1) „Dat zal ik mijn kapitein overbren gen," hernam de grenadier; „maar be houd uw geld. In tijd van oorlog eet ik niet met smaak, dan op kosten van den vijand. Gij zijt waardig Franschen te wezen." 1) Frederik de Groote en Lodewijk XIV. De laatste oogenblikken van Keizer Maximiliaan. Toen de veroordeelde keizer van Mexico des Woensdags om zes uur in den morgen het kapucijner klooster verliet, keerde hij zich, hij het over schrijden van den drempel, naar zijn raadsheer Ortega, en zeide: „Welk eer- heerlijke lucht! De dag is zooals ik wenschte, dat de dag van mijn dood zijn zou." Allen waren in het zwart ge kleed en namen, elk met een priester, in de gereedstaande rijtuigen plaats, welke, door 4000 soldaten geleid, den weg naar Sierra de la Campana insloe gen, een heuvel op een kleinen af stand van Queretaro. Op de plaats aan gekomen, waar zij ter dood gebracht, moesten worden, stegen de veroordeel den uit hunne rijtuigen. De keizer sloeg het stof van zijn kleederen en vroeg zeer bedaard, met opgeheven hoofd, wie de soldaten waren, die uitgekozen waren om hem dood te schieten. Hier op gaf hij elk hunner een ons goud en verzocht hun op zijn borst te mikken. De jonge officier, die hen komman- deerde, betuigde den keizer zijn leed wezen, dat deze sterven zoü met een wrok tegen hem in het hart, terwijl hij in het cliepst zijner ziel den last veraf schuwde, die hem was opgedragen. „Jong mensch, de eerste plicht van den soldaat is, te gehoorzamen. Ik dank u voor uw medelijden, maar ik verzoek u het bevel, dat u gegeven is, te vol brengen," sprak de keizer, terwijl hij tot Miramon en Mejica zeide, toen hij hen teeder omhelsde: „Wij zullen el kander weldra in de andere wereld we derzien!" Een oogenblik later hernam hij tot Miramon: „Generaal, ook vor sten bewonderen den dappere, en voor ik sterf wil ik u de eereplaats geven." Daarop wendde hij zich tot Mejica en zeide: „Generaal, wat op aarde niet kon beloond worden, zal in den Hemel zijn loon ontvangen." Mejica was het meest van allen bedroefd: weinige mi nuten te voren had hij zijne vrouw ge zien, die haar kind in hare armen droeg. De keizer deed eenige schreden voor waarts en sprak met heldere stem en bewonderenswaardige kalmte: „Meji- canen! mannen van mijn temperament en van mijn oorsprong; mannen, be zield met gevoelens als de mijne, zijn door de voorzienigheid bestemd om het geluk der volken te grondvesten of als martelaars te sterven. Toen ik tot u kwam, had ik geen enkele bijbedoeling. Ik kwam hier op uitnoodiging van wel willende Mejicanen, van hen, die zich thans voor mijn aangenomen vader land opofferen. Op het oogenblik, waar op ik gereed sta deze wereld te verla ten, neem ik den troost met mij mee, dat ik slechts zooveel goed, als in mijn vermogen was, gedaan heb, en .door mijne beminde en getrouwe generaals niet verlaten ben. Mejicanen, moge mijn bloed het laatste zijn dat gestort wordt; moge mijn ongelukkig aange nomen vaderland op nieuw verrijzen!" Toen ging hij eenige schreden achter uit, sloeg de oogen ten hemel, legde de rechterhand op de borst en wachtte rustig den dood af. Het kindje moet slapen. Toen ik in huis kwam, trippelde zusje me tegemoet, kleine zusje met de mooiej zwarte oogen. Zusje was vijf jaar lang de eenige gebleven, Benjaminnetje, bedorven kindje. Maar nu was een heel klein poppetje met gilletjes en schreeuwtjes het huis met klein-kinderen-leven komen ver vullen. Nu moest zusje stil zijn. Op haar teentjes kwam ze naar me toe, een vinger op de lipjes, een kod- dig-ernstige uitdrukking in het teerc kindergezichtje. „St! meneer," ze'i ze, „zachtjes pra ten, het kindje moet slapen." Terwijl ik mijn hoed en jas ophing klonk door de stilte van het huis een lieve vrouwenstem; zachtjes, zeurig- deinend, zong ze het oude wiegeliedje: Slaap kindje, slaap, Daar buiten loopt een schaap, Een schaap met witte voetjes, Het kindje is zoo. zoetjes. Met zusje aan de hand, die op haar teentjes door de gang liep, was ik tot voor de deur van de woonkamer gena derd. Zusje moest zelf de deur open doen en hoog uitrekkend haar kleine, mollige lichaampje, drukte ze stijf de deurknop in haar handje, dat die niet kraken zou. 't Wiegeliedje hield bij mijn binnen komen op. 't Schemerde al, en in het halflicht teekenden zich donker af de figuur van de jonge moeder, die te wiegen zat en van den jongen man die op de maat van 't zeurige liedje in dut1 was geraakt. „St! 't kindje moet slapen," fluis terde de jonge wouw haastig, hang dat mijn begroeting te luid zou zijn. Mijn vriend was wakker geworden en had juist op z'n gewone vroolijke manier de eerste lettergreep van zijn stereotypen groet „bonjour" geroe pentoen hij zich bedacht, en da delijk zijn stem tot een bijna onver staanbaar pianissimo latende, dalen deed hij de gewone beleefdheidsvragen. Toen spraken we fluisterend, onze stemmen slang-sisten door de grijze kamerstilte. Als 't kindje schreeuwde, dan zong weer zacht de jonge vrouwe-stem het oude liedje. Dan ging vader naar 4e wieg en wiegde hard heen en weer, totdat de jonge vrouw half boos, half lachend beweerde dat 't kindje daar ziek van werd zusje stond er met al haar ver stand naar te kijken, de handjes op den rug. Gesust werd het popje weer een oogenblikje en de gestoorde conversa tie ging weer voort. Maar telkens schreeuwde het kindje dat slapen moest; de moeder had het nu al opgenomen en wiegde het op de armen, heen en weer stappend door de kamer. Vader, die haar met z'n oogen vol gen bleef, gaf verstrooide antwoorden, was er niet bij, bij 't gesprek. Toen ben ik maar heengegaan; als 't kindje moet gaan slapen is visite niet gewenscht. DICK. Van alle tijden. Voor alle tijden. Zooals de klimop geen ijszuil om strengelt, zoo ook sluit zich geen kin derziel aan bij een ijskoud, liefdeloos hart. Kellner. Den 27sten Sept. 1825, dus ongeveer 75 jaren geleden, leverde de bekende Engelsche uitvinder Stephenson het bewijs, dat het vervoer van zware las ten en ook van personen met tevoren niet vermoede snelheid door middel van stoom niet alleen uitvoerbaar was, zooals dat toen reeds door proeven was vastgesteld, maar ook veel goedkoo- per kon geschieden, dan door welk an der middel ook. De locomotief, waar mede hij die proef nam ,is voorgesteld op de plaat, terwijl ter vergelijking ook een bliksemtrein locomotief van Duitsch fabrikaat is afgebeeld, die op de Parijsche Tentoonstelling de bewon dering van alles deskundigen in de spoorwegtechniek heeft gewekt. De eigenlijke stichter van het spoor- Moderne locomotief, wegbedrijf met locomotieven is Geor ge Stephenson. Hij construeerde in 1814 voor de ij zermijn Killingworth bij Newcastle zijn eerste locomotief, waarop spoedig andere volgden met twee ioodreclite stoomcylinders, die ieder direct op een drijfas werkten. Spoedig gebruikte hij in plaats van tandraderen wegens de onregelmatige beweging een eindeloozen ketting ter koppeling van de drie drijfassen. Der gelijke locomotieven werden in de ja ren 1855—'22 door hem voor een ko lenmijn bij Sunderland in het verkeer gebracht. Al deze machines werkten echter duurder dan paarden. Eerst in 1825 gelukte het Stephenson, nadat 5 jaren vroeger det vervaardiging van smeeijzeren, gewalste rails was gelukt, een locomotief te construeeren, die hij veel grooter vermogen veel minder be drijfskosten eischte dan de vroegere locomotieven en goedkooper was dan het gebruik van paarden. Nadat nu eenmaal het bewijs voor de rentabiliteit van. de locomotieven geleverd was, legden vele macliinefabri kanten zich op de constructie er van toe en de vorderingen, welke de tech niek op dit gebied maakte, waren bui tengewoon .groot, zoodat onze tegen woordige van alle moderne verbeterin gen voorziene locomotieven ware mo dellen van volkomenheid zijn. Eerste locomotief van Stephenson (1825).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 10