DE ROTATIE-PERS.
KRONIEK.
FEUILLETON.
Licht en Schaduw
vliegt verschrikt een vogel op, en wiekt
weg.
Een sergeant teekent het aantal pun
ten op, de luitenant kijkt toe, nu en
dan een proefschot doende om te zien
of goed wordt aangewezen.
De bulzenopraper ligt geknield neer,
en gooit de verbruikte patronen in een
zak. Want ook het land is zuinig.
Zijn er twaalf schoten gedaan, dan
wordt met een muts op den aanwijs
stok naar den roos gewezen; is er ..poe
del'' gemaakt dan wordt de aanwijs
stok snel heen en weer bewogen. Da-
gebeurd nog wel eens!
Dadelijk als er geschoten is, wordt
het geweer met „werk" uitgeveegd,
om den kruitdamp niet in den loop
te laten vreten.
Een paar zijn naar boven geklom
men en liggen gemakkelijk rustend op
het zachte zandbed, te staren naar
Zandvoort, dat achter het golvend
duinlandschap, aan de kust blauwt.
Nu ik het toch over onze badplaats
heb, tevens een woordje over het zg.
„schieten Zandvoort."
's Morgens nam het treintje ons
mee, omdat de troep anders te moe, te
ingespannen, zou zijn, om scherp te
raken. Met de geweren tusschen de
knieën, de broodzakken over den schou
der hangend, en de ransels onder de
bank geschoven, zitten de manschap
pen gezellig bij elkaar te dampen, on
der toezicht van den „wagencomman
dant". De waggon is zóó vol rook, dat
men er gevoegelijk plakjes van zou
kunnen snijden, maar daar moet ge
maai- tegen kunnen een soldaat is
geen juffertje.
Eerst als de hoornblazer in Zand
voort met een uitnoodigenden stoot
op z'n instrument het sein heeft gege- j
ven, ontpakt de trein zich langzamer-1
hand. Het zooeven nog slapend perron
is weldra vol lawaai, voetstappen sle-1
pen heen en weer, bevelen weerklinken,
kolven dreunen neer. Overal het blauw
der soldatenuniformen, overal kleur
van boordsels, en strepen en kragen, I
het gèrinkink van veel staal, 't Riekt j
naar oorlog 't Is of er een troep
naar de grenzen gaat, om onze land-1
palen te verdedigen.
Vlug maken de mennekes zich ge
reed voor den afmarsch, kaartjes vvor
den gevraagd noch gegeven. ..l'étal
c'est moi". ik ben de siaat zelf, zou
de soldaat antwoorden. Z'n kleed is
na zijn vrijgeleide. Was dat maar al
tijd zoo!
Eerst door het dorp, dat er meer en
meer modern gaat uitzien. De roestige.
oude visschersbuurt, van saamgelapte,
zwarte, oude huisjes, in schilderachtige
wanorde door elkaar verstrooid, de
smalle, toevallige straatjes, in bochten
slingerend of plotseling doodloopend
op een erfje, waar oude visscliers wat
„hoeren" of de netten boeten, wordt
langzamerhand verdrongen door de
moderne winkelhuizen, de pensions,
de villa's. Want Zandvoort gaat voor
uit. het aantal badgasten stijgt elk
jaar, de almachtige dollar bracht wel
vaart en vertier. Hei visschersbedrijf
gaat bijzaak worden. Daar ligt de zee I
uitgespreid, van horizon tot horizon,
j He zon staat al hoog, werpt lichttink-
jes op de kleine golfjes, die zacht tegen
elkaar botsen, in de branding even
i schuimen, en gladjes doodloopen op
het vlakke strand, een soppigen rand
achterlatend. De zoute lucht, die breed
en mild komt aanwaaien, doet de
vlaggen aan den zee-boulevard flappe
ren aan de verweerde stokken. Overal
steken de windstoelen hun ronde kop
pen bij elkaar of ze groots geheimen
tebehandelen hadden. De gestalten der
badgasten stippen zwart op het witte
zand. Bij een pink. die goedig met z'n
ronden buik op het strand ligt, wordt,
uitgeladen. Het bruine zeil is vol scha-
duwplooien alsof het van fluweel ware.
De schijven zijn al geplant. Ze doen
vreemd in de blonde eenzaamheid.
Het zijn bekleede ramen, waarop in
het ruw de figuur van een voetganger
en ruiter is aangegeven.
Een schildwacht loopt er in eentoni
ge regelmaat bij heen en weer. Als de
troep aan is, presenteert hij eerbiedig
het geweer. Weldra verstoren de
schoten de golfmuziek, ze scheu
ren de ochtendstilte aan het
hier verlaten strand, of huppelen over
de water-oppervlakte. Herhaaldelijk
stuift een kogel op vijftig meter afstand
in liet zand. Niemand behoeft zich ech
ter over zulk een mooi schot te scha
men. daar men niet weet wie het loste.
Is de oefening afgeloopen, dan gaat de
troep, die meest in verspreide orde
en op den buik liggend ge
schoten heeft, vereenigd naar de schij
ven, om te zien hoeveel dooden er zou
den gemaakt zijn, als die zwarte figu
ren menschen waren geweest.
In het dorp wordt op den terugweg
nu halt gehouden, tot groot genoegen
van de miliciens uit Zandvoort, die
een kommetje koffie gaan halen bij
moeder de vrouw. Dan wordt er naar
huis gemarcheerd.
De Zandvoortsche laan. ontvangt ons
feestelijk met goud en groen en zonne
warmte. De kleine boompjes huiven
vertrouwelijk over den weg. De tocht
was nu pleizieriger dan 's winters, als
de koude zeewind aan het strand zoo
pijnlijk striemt en snijdt, de vingers
het geweer haast niet kunnen hantee-
ren, de verlaten villa's, met dichtgespij
kerde deuren en ramen, zoo eenzaam
staan in den nijdigen storm, die het
zand hoog opjaagt tegen de verkleum
de zomerhuisjes
Onverklaarbare tegenzin van
vele beroemde mannen.
Er bestaat soms een natuurlijke weer
zin, die zeer zondei-ling is. Er zijn per
sonen geweest, die in zwijm vielen
door den geur van eene roos, terwijl
zij die van eene tyloos en een«
tuberoos gaarne roken. Een' gouver
neur van eene grensstad begon te stuip
trekken bij liet zien van de kuit van
een karper en eene dame kreeg dezelf
de kwaal bij het zien van een gekookte
kreeft. Erasmus had zooveel afkeer
van visch. dat hij zelfs door de aan
raking daarvan de koorts kreeg, en in
dien men Ambroise Paré mag geloo-
yen, zou een zeker aanzienlijk per
soon aan een maaltijd nimmer paling
hebben gezien zonder in flauwte te
vallen. Nooit gebruikte Joseph Scali-
ger melk, iets waarin hij met Pierre
d'Apono overeenkwam. Cardan had een
afschuw van eieren, Jules Cesar Sca
liger van kersen, Wladislas Jagellon
j koning van Polen, van appelen, en als
I men er Duchesne, secretaris van Frans
den eersten, aan liet ruiken, kwam hem
altijd een groote hoeveelheid bloed uit
den neus. Hendrik de derde kon niet
in eene kamer blijven, waar eene kat
was. een afkeer, dien de maarschalk
hertog van Schomberg, gouverneur
van Languedoc, met hem deelde. Kei-
j zer Ferdinand wees den kardinaal
van Lotharingen te Innsbruck eens
een edelman, die zoo hang voor katten
was, dat zijn neus begon te bloeden,
wanneer hij ze maar in de verte hoor
de. De Lancre, raadsheer in het par
lement van Bordeaux, getuigt in zijn
werk: „Tafereel van de onstandvas
tigheid der demons", dat hij een zeer
fiksch rechtschapen man gekend had,
die bij het zien van een egel zoo ver
schrikt was, dat hij zich nog meer dan
twee jaren verbeeldde, dat zijn inge
wanden door dit dier waren opgegeten,
en voorts, dat hij een zeer dapper edel
man had gezien, die echter, zelfs met
de degen in de vuist, den moed niet be
zat, een muis af te wachten. Er zijn
menschen, die geen spinnen durven
aanzien, en toch belmoren zij, zooals
men weet, bij de Chineezen onder de
lekkernijen. Von Ghneim, opperjager
meester van Hannover, viel in flauwte
of ging op de vlucht, als hij gebraden
varlcensvleesch zag. De wijsgeer Cliry-
sippus had zulk een grooten afkeer van
buigingen, dat hij ineenzeeg wanneer
hij gegroet werd, en wat nog zonder
linger schijnt: Fabrice Campani verze
kert, dat don Juan Rol, ridder van Al
cantara. in onmacht viel wanneer hij
het woord Lana hoorde uitspreken,
ofschoon het gewaad, dat hij droeg,
van wol of „lana", zooals de Spanjaar
den zeggen, geweven was.
De zeven wonderen der
wereld.
lo. De kolossus van Rhodes, een
standbeeld van Apollo, aan den ingang
van de haven, 135 voet hoog, zoodat
de schepen met volle zeilen tusschen
de beenen doorvoeren.
Toen Demetrius Poliorcétes Rhodes
had belegerd, dat door Ptolomeus ont
zet werd, liet Demetrius bij het aftrek
keu alle oorlogstuig achter, dat door
de bewoners van Rhodes verkocht
werd. Van de opbrengst richtten zij
dit reusachtige standbeeld op. Het was
geheel van koper en werd door eene
aardbeving omvergeworpen, 'n Opkoo-
per kocht de overblijfselen, die 900 ka
meellasten bedroegen.
2o. Het mausoleum of graf van Mau-
s'oius, koning van Harlvcarnassus in
Carië, door diens vrouw Artemisia op
gericht. Deze beminde haren echtge
noot zoo zeer, dat zij zijn lijk ver-
Deze pers waarop „Haarlem's
Dagblad" gedrukt wordt, is in staat,
geheel automatisch, uit, een rol druk
papier, gevouwen couranten te leve
ren met een snelheid van ongeveer
12000 heele of 24000 halve vellen per
uur.
Van de links onderaan zichtbare pa-
pierrol van ongeveer 8000 meter leng
te, wikkelt zich de 57 centimeter pa
pierstrook af en loopt boven over rol
len naar het midden der machine, om
in een co-vormige kromming tus
schen een viertal cylinders doorge
voerd te worden.
De eerste cylinders, die waar het
papier in de machine komt. zijn met
vilt bekleed en dienen om het papier
tegen de daarnaast liggende cylinders,
waarop de stereotypplaten zijn beves
tigde te drukken. De letters zelve wor
den nief gedrukt. Van het. zetwerk
wordt een afgietsel (stereotypplaat) ge
maakt, ter grootte, van een geheele blad
zijde der courant, die in halfronden
vorm op deze cylinders worden vast
gehecht. Naast de cylinder#, waarop
de stereotypplaten zijn vastgehecht be
vinden zich de inktcylinders met inkt
rollen en inktbak. De inktrollen nemen
van elkander de inkt uit den inktbak
geregeld over, zoodat die zorgvuldig
wordt verdeeld en de stereotypplaten
voortdurend aan de eene zijde van
inkt en aan de andere zijde van pa
pier om af te drukken, voorzien blij
ven.
De aan beide kanten bedrukte pa
pierstrook loopt nu af naar twee groote
cj'linders, die op vernuftige wijze naar
keus geheele vellen van vier zijden af
snijden en daarbij eens vouwen, of
halve vellen afsnijden. Deze vellen
schieten dan over den zich rechts be
vinden Amerikaan sch en vouw-trech-
ter, die ze ten tweeden en derden male
vouwt, en ze aanstonds in een trom
mel werpt, die met bliksemsnelheid
elke vijf op elkander volgende couran
ten tot een pakket vormt en op een
tafel werpt. Zoodra hier een stapel van
50 heele of 100 halve véllen ontstaan
is, geeft een klokje een sein. Terwijl
de machine zoo met volkomen juistheid
werkt, hebben de talrijke bewerkingen
met zoo'n groote snelheid praats, dat
het oog van den toeschouwer ze nau
welijks kan volgen. Maar toch kan het
drukken gecontroleerd worden; want
aan de machine is een schijnbaar een
voudig, maar uiterst samengesteld tel-
toestel aangebracht, dat het mogelijk
maakt op ieder oogenblik nauwkeurig
te kunnen zeggen, de hoeveelste cou
rant gedrukt is.
Zeer belangrijk is ook het vervaardi
gen van de halfcylindervormige ste
reotypplaten, waarmede thans in
id
lui
a t
plaats van met het oorspronkelijke zet
sel gedrukt wordt. Te dien einde wordt
het gereed zijnde zetsel per geheeloien
bladzijde in een ijzeren raam gespan
I nen, met een zoogenaamde matrijzen
tafel bedekt, en eenmaal onder een sta
len cylinder doorgehaald, zoodat all«
j letters in de weeke massa gelijkmatig^
afgedrukt zijn. Deze afdruk, waarvan^
men reeds duidelijk lezen kan,wordt ni
in een droogpers of oven behoorlijk ge- l~v
droogd, zoodat hij eindelijk er uitziet
als papier maclié. Hierna wordt hij
met de afgedrukte zijde naar binnen
iri een halfcylindrischen vorm
bracht en met een loodspecie (letter-
metaal). volgegoten. De op deze wijze
verkrégene half gebogen, als zilver
glanzende stereotypplaat vertoont nu
i op haar buitenzijde de getrouwe af-
boelding van het oorspronkelijke zet-
sel.
Ten slotte zij vermeld, dat de rotatie-
pers uit 1705 deelen samengesteld is.
j Als drijfkracht dient een gasmotor.
I Het zoogenaamde papier zonder eind
I (papier sans fin) wordt in vastgewilc-
kelde rollen van ongeveer 90 centime-
ter in doorsnee en ongeveer 5 cente
naars gewicht verwerkt.
Uit deze beschrijving blijkt het enor
me productie-vermogen der rotatie-
pers.
Ei
de
];V
De dief en de hond van den bedelaar.
brandde en de asch in haren wijn
I mengde en opdronk, omdat zij geen
graf waardig genoeg achtte hem te
bevatten. Het grafgesteente was van
wit marmer en met beeldhouwwerk
van de beroemdste kunstenaars ver-
i sierd.
Go. De piramiden van Egypte, reus
achtige bouwstukken, die, waarschijn-
j lijk tot begraafplaatsen, door Egypte's
oude koningen zijn opgericht. Cheops
en Cephren lieten de drie voornaamste
I bij de stad Memphis bouwen.
4o. De tempel van Diana te Ephese,
eene stad in Carië. Deze tempel werd
door Erostiatus in brand gestoken, in
denzelfden nacht, waarin Alexander
de Groote geboren werd. De braud-
stichter begeerde door dit gruwelstuk
zijn naam te vereeuwigen, hetgeen hem
volkomen gelukte, in weerwil van de
wet, waarbij op doodstraf verboden
I werd, dien uit te spreken. Later werd
de tempel nog veel schooner opgebouwd
5o. liet standbeeld van Jupiter Olym-
1 pus, een meesterstuk van Phidias, en-
kei uit goud en ivoor samengesteld. Het
I was 75 voet hoog.
6o. De hangende tuinen en de muren
van Babel, door koningin S'èmiramis
aangelegd. De tuinen rustten op hooge
zuilen, boogsgewijze ondersteund. De
muren waren zoo breed, dat zes wa
gens naast elkander daarover konden
rijden.
7o. Het labyrinth doolhof van
Egypte. Het was uit boscli en gebou
wen samengesteld, de laatste verdeeld
in drie gewelfde paleizen, elk met 12
poorten, en bevatte 15,000 kamers on
der den grond en 15,000 boven den
grond.
Soms voegt men bij deze wonder
werken nog: de vuui'toren van Alexan
dria, het paleis van Cyrus, de tempel
van Salomo, het standbeeld van Mi
nerva te Athene, het kapitool, en het
standbeeld van Jupiter Amnion.
OOK EEN COMPLIMENT!
Meneer P., u schijnt in 't geheel
geen gevoel voor t komische te hebben.
Waaruit maakt u dat op, juf
frouw?
Omdat u straks een heele poos
voor den spiegel heeft gestaan zonder
te lachen.
Li-Hung-Chang. Dc bescha-
vers-Opiumfarengcrs. Zuid-
Al'riku niet geannexeerd.
Stead's verbittering.
Frans Netscher, die gewoonlijk, gelet
op den eisch der actualiteit in de perso
nen van zijn karakterschetsen een heel
gelukkige keus doet, heeft in zijn laat
ste Revue-nummer Li-Hung-Chang en
zijn tijd geteekend, uit bouwstoffen die
hij vond in een artikel van John Rus
sell Young, in de „Review of Reviews'
van C-hr. Nuys in „Mannen en vrou
wen van Bcteekenis in onze dagen" en
van A. Michie in „The Nineteenth Cen
tury."
Er is slechts één man, en één naam
op de 400 inillioen Chineesche zielen,
die we zoowat kennen, wel een bewijs
hoe weinig men nog van China en de
Chineezen weet. Die man is Li-Hung
Cliang, de grootste diplomaat, van
wien Bismarck heeft getuigd, dat hij
de „grootste diplomaat van dezen tijd'
was, en die graaf Ito, aldus verhaalt
Netscher, toen deze op het einde van
den Cliineesch-Japanschen oorlog het
gerucht vernam, dat Li plotseling over
leden zou zijn, deed uitroepen: „Als
die man gestorven is, zal ik hem uit
het graf moeten halen, om met hem
over den vrede te onderhandelen."
Dat evenwel, niettegenstaande zijn
zeer hoogen leeftijd, zijn persoonlijke1
invloed nog zeer groot is, werd nog on
langs bewezen, toen hij bij keizerlijk
decreet bevel ontving om van zijn zui
delijke residentie naar Shanghai te
trekken, om van daar uit de onderhan
del ingén met de Mogendheden te ope
nen. Tot tóen was het in 't Zuiden van
China nog rustig gebleven. Maar zóó
-f:
Schetsen l van DEK A
Oü-baas.
Hij was heelemaal een oud manne
tje, oü-baas; zoo'n soort overschot van
vroegere tijden, van lang vervlogen
dagen, zoo'n exemplaar van een uitge
storven ras, dat men in een museum
wel met eenige aandacht en belang
stelling zou willen bekijken, tegeliju
met vóór-historische sehutters-unifor-
men en dergelijke, maar waarvoor
men in het leven geen liefde kan ge
voelen, niets dan 'n verachtelijk lachje,
'n medelijdend hoofdschudden, over
heeft; 'n onaanzienlijk grijs kereltje,
zooals oude-mannetjes-huizen ze wel
bewaren een van die onnutten die de
bezige wereld maar in den weg loopen,
geld kosten zonaer meer bij te bren
gen, wier tijd al lang gekomen is
Z'n zoon had zich ópgewerkt, was
van bediende patroon geworden, be
zat nu een grooten kapperswinkel met
een heel dure spiegelruit, in de hoofd
straat der stad, en noemde zich „coif
feur". Met blijde aandoening, met die
pen eerbied was oü-baas, toen hij pas
door zijn zoon was opgenomen, heel
voorzichtigjes, met lichte kuchjes, door
het salon gesloft, had zichzelf verge
noegd maar eenigszins gegeneerd in
de goud-gelijste spiegels bekeken, had
heel eventjes met zijn vingers geraakt
aan de zware marmeren waschtafels,
had op 'n afstand, de moede fletse
oogjes onnatuurlijk wijd opengespalkt
en sterk glanzend, in stille verrukking
gestaard naar de broosheid en den
kleurenrijkdom der flacons met haar-
watertjes, naar de blinkende nikkelen
zeepbakjes. Tevredenheid tintelde in
z'n oude lijfje; dat had z ij n jongen
bijeengebracht, dat hoorde allemaal
van zijn zoon, en lustig, met rustige,
prettige haaltjes, lurkte hij aan zijn
zwartgebrande pijp- Toen was op
eens de jonge patroon binnengekomen,
op rauwen toon vragend wat hij hier
doen kwam, of li ij met zijn stinken
de pijp misschien de deftige klanten
wilde wegjagen, en hij had te kennen
gegeven niet in bedekte, vriende
lijke termen, maar open en grof dat
hij hem bier niet meer wenschte te
zien. Als ie wou rooken dan moest hij
'i maar op het binnenplaatsje doen.
Binnen konden ze het ook niet harden;
had hij niet begrepen dat de jonge liuis-
i vrouw er niet tegen kon? Niet, dan
moest hij in 't vervolg wat heter op
letten, wat heter uit z'n oogen „leeren"
kijken, z'n ooren openzetten, want ze
I hoestte er onophoudelijk van. En nou
I juist moest ze wat ontzien worden.
Als oü-baas had toegegeven, zijn pijp-
j je zoolang hij in huis was had laten
liggen, dan had hij z'n plaatsje aan
het raam behouden, was hij geduld
in het warme zonnetje dat er door naar
binnen viel, hoewel er van rekenen
met hem, van raad-vragen aan hem,
i van 'n klein beetje vertroetelen, nooit
sprake was. Alsof dat óók samen hing
met de meerdere of mindere ontwik
keling. den lageren stand van oü-baas,
waarover zijn kinderen zich zoo
schaamden! Maar oü-baas was kop
pig als oude menschen op zijn leeftijd
v/el eens meer worden, hij hechtte aan
z'n tabak, die hem heel z'n sloof-le-
ventje overal had vergezeld en opge
monterd als ie het dan niet meer
in de huiskamer mocht doen, dan zóu
5;ij het op 't binnenplaatsje doen; hij
liei zich niet koeieneeren door z'n eigen
kinderen.
Toch voelde hij dat dit ook weer niet
alles was, zoo alleen tusschen de vier
grauw-witte muren, vol morsige vocht
vlekken van het regenwater. Der was
eens een begin gemaakt met een muur-
bloem-aanplanting, in een kist vol
aarde, maar de rankjes hingen al lang
bruin-verdroogd neer langs de enkele
katoenen draadjes, die er indertijd voor
waren gespannen. Dan kwam de meid
er wel eens met haar kuip zeepwater,
vol vuil ondergoed, omdat het in de
keuken zoo'n smerige boel gaf, en floot
er in een kooi hoog in de lucht voor
de katten een tamme lijster nog
tammer toontjes het dier werd oud
en versufte in de grijsheid zijner ge
vangenis, door de engheid van z'n ho
rizon. Verder leverde het plaatsje nog
wat oude flesschen en een lang riet op,
ook al geen ameublement om een ou
den man op te fleuren.
Hij werd met den dag stiller en ma
gerder, maar toch bleef hij zijn pijpje
rooken in de steenen doodkist van
lucht, die zijn domein heette. Dat was
nu zijn triomfje, en de anderen gun
den hem dat gaarne, als zij maar geen
last van 'm hadden, 't Ware geen kwa
de menschen'.
Op een nacht werd oü-baas wakker.
Beneden in het huis klonken ge
dempte stemmen. Deuren werden
te stemmen, deuren werden zorgvuldig
geopend en weer dichtgedaan. Toen
sliep hij weer in, maar 's morgens huil
de er een kindje. Vreemd klonk het on
gewoon geluid in het stille huis, dat
als afgestreden neerlag, met slechts
nu en dan even eeu licht getink van
de schel aan de winkeldeur in het voor
huis, waar de affaire was.
Nu vergat hij opeens geheel het roo
ken, zat stil en bescheiden bij 't wiegje,
zoo weinig mogelijk in het oog vallend,
keek met aandacht naar de grijpende,
rose knuistjes, het ongeteekende bolle
gezichtje, met het leuke neusje, tracht
te zich verdienstelijk te maken, weldra
met hot schoonmaken van flesschen,
en het opknappen van vieze karrewei-
tjes, die het bezit van een klein kindje
nu eenmaal meebrengen, maar die an
ders meer tot bet werk van de jonge
moeder of de meid behooren.
Toen kwam de tijd dat het meisje-
wat grooter werd, dat het een broertje
had gekregen, dat moeder het wel eens
uit handen wilde hebben. Wat was na
tuurlijker dan dat oü-baas er mêe
werd belast'? Trouwens hij vroeg er
met z'n oogen om.
Na de eerste periode van zorgjes voor
het eerste kindje werd oü-baas ook
weer normaal. Hij kreeg weer trek in
z'n pijp, en als het warm was, nam hij
het kind mee naar het plaatsje, ging
op een keukenstoel zitten en wiegde
het zielsvergenoegd heen en weer, ter
wijl zijn mond rookkringetjes pofte in
de lucht. Bij alle andere weersgesteld
heden was hij binnen te vinden, of
ferde hij zijn pijpje op.
De tijd staat niet stil, al bleef oü-
baas zoo lang in leven, en het meisje
groeide wat op, begon eerst wat te pra
ten, leerde toen loopen en kreeg einde
lijk 'n lintje in 't haar, een jurkje aan
en een boezelaartje voor. Oü-baas was
haar vertrouwde grootvader noemde
ze hem, daar had de zoon op gestaan,
en dat noemden de menschen „mooi"
van hem. Al de onschuldige geheimp
jes, die een rein kinderhartje kan be
vatten, vertelde zij hem, en hij ver
haalde haar hoe knap haar vader was,
en zei dat ze altijd veel van hem moest
houden van zichzelf sprak hij nooit
natuurlijk niet of het moest over
zijn nieuwe pijp zijn, 'n lange Duitsche
met herthoornen roer en een geschilder
den porceleinen kop, in de schoonheid
waarvan beiden opgingen.
De „Fröbelschool" scheidde het on
gelijke paartje de zoon stond er op
zijn kinderen een hetere opvoeding te
geven dan hij had gehad en trou
wens hij had er het geld voor. Oü-baas
zat weer alleen, maar toch niet zoo als
vroeger. Want in de vrije tusschen-
uurtjes, en de schooltijd van het kleine
ding was nog kort, kwam ze altijd weer
aan zijn knie leunen, zocht ze hem
altijd weer op. Dat werd al minder en
minder, want naarmate zij van scho
len veranderde, nam het werk meer
tijd in beslag. Maar als het dan ook
gebeurde, genoot hij er dubbel van,
en troostte hij er zich maar mee het
was 's werelds loop, en die had oü-baas
al zoo langzamerhand een beetje leeren
kennen!
Enkele bezoekers van den winkel,
die hem, 's morgens vroeg of 's avonds
laat, wel eens zonder pijp aan de
deur zagen staan, en een beetje gemeen
zamer met hem waren dan anderen,
noemden haar soms een aardig klein
nufje, maar voor oü-baas bleef zij, wat
ze altijd geweest was, een natuurlijk,
lief kind: z'n klein troostertje.
Op eens was het uit!
floe het kwam? Och, oude menschen
zijn vaak wat gevoelig en kinderen we
ten niet wat .ze zeggen; maar het was
zóó. Op een middag hoorde hij op
plaatsje haar trippelpasjes naderen.
Ze kwam uit school, met een vriendin
netje, een klein dametje, met wie zij in
den laatsten tijd veel verkeerde. Hij
stond haastig op en liep haar in de
gang tegemoet, tot aan de matglazen
deur van het salon,, de gegroefde inge
vallen wangen, licht bollend va:
gelukkig lachje.
„Dag, pop," en hij trok haar ouder
gewoonte naar zich toe.
„Ajassus, wat stinkt die pijp!"...
Hij had haar eex*st met pijnlijke ver
rassing, toen droef en weemoedig aan
gekeken, dan slofte hij zonder verder
een woord te spreken weer naar het
plaatsje, met moede, langzame stappen.
Lang zag men hem er niet meer, de
pijp kon worden opgeborgen, ergens
in een kast.
1-Iij werd zeer fatsoenlijk, tweede klas
begraven.
Alleen zusje schreide.