DE ROTATIE-PERS. KRONIEK. FEUILLETON. Licht en Schaduw vliegt verschrikt een vogel op, en wiekt weg. Een sergeant teekent het aantal pun ten op, de luitenant kijkt toe, nu en dan een proefschot doende om te zien of goed wordt aangewezen. De bulzenopraper ligt geknield neer, en gooit de verbruikte patronen in een zak. Want ook het land is zuinig. Zijn er twaalf schoten gedaan, dan wordt met een muts op den aanwijs stok naar den roos gewezen; is er ..poe del'' gemaakt dan wordt de aanwijs stok snel heen en weer bewogen. Da- gebeurd nog wel eens! Dadelijk als er geschoten is, wordt het geweer met „werk" uitgeveegd, om den kruitdamp niet in den loop te laten vreten. Een paar zijn naar boven geklom men en liggen gemakkelijk rustend op het zachte zandbed, te staren naar Zandvoort, dat achter het golvend duinlandschap, aan de kust blauwt. Nu ik het toch over onze badplaats heb, tevens een woordje over het zg. „schieten Zandvoort." 's Morgens nam het treintje ons mee, omdat de troep anders te moe, te ingespannen, zou zijn, om scherp te raken. Met de geweren tusschen de knieën, de broodzakken over den schou der hangend, en de ransels onder de bank geschoven, zitten de manschap pen gezellig bij elkaar te dampen, on der toezicht van den „wagencomman dant". De waggon is zóó vol rook, dat men er gevoegelijk plakjes van zou kunnen snijden, maar daar moet ge maai- tegen kunnen een soldaat is geen juffertje. Eerst als de hoornblazer in Zand voort met een uitnoodigenden stoot op z'n instrument het sein heeft gege- j ven, ontpakt de trein zich langzamer-1 hand. Het zooeven nog slapend perron is weldra vol lawaai, voetstappen sle-1 pen heen en weer, bevelen weerklinken, kolven dreunen neer. Overal het blauw der soldatenuniformen, overal kleur van boordsels, en strepen en kragen, I het gèrinkink van veel staal, 't Riekt j naar oorlog 't Is of er een troep naar de grenzen gaat, om onze land-1 palen te verdedigen. Vlug maken de mennekes zich ge reed voor den afmarsch, kaartjes vvor den gevraagd noch gegeven. ..l'étal c'est moi". ik ben de siaat zelf, zou de soldaat antwoorden. Z'n kleed is na zijn vrijgeleide. Was dat maar al tijd zoo! Eerst door het dorp, dat er meer en meer modern gaat uitzien. De roestige. oude visschersbuurt, van saamgelapte, zwarte, oude huisjes, in schilderachtige wanorde door elkaar verstrooid, de smalle, toevallige straatjes, in bochten slingerend of plotseling doodloopend op een erfje, waar oude visscliers wat „hoeren" of de netten boeten, wordt langzamerhand verdrongen door de moderne winkelhuizen, de pensions, de villa's. Want Zandvoort gaat voor uit. het aantal badgasten stijgt elk jaar, de almachtige dollar bracht wel vaart en vertier. Hei visschersbedrijf gaat bijzaak worden. Daar ligt de zee I uitgespreid, van horizon tot horizon, j He zon staat al hoog, werpt lichttink- jes op de kleine golfjes, die zacht tegen elkaar botsen, in de branding even i schuimen, en gladjes doodloopen op het vlakke strand, een soppigen rand achterlatend. De zoute lucht, die breed en mild komt aanwaaien, doet de vlaggen aan den zee-boulevard flappe ren aan de verweerde stokken. Overal steken de windstoelen hun ronde kop pen bij elkaar of ze groots geheimen tebehandelen hadden. De gestalten der badgasten stippen zwart op het witte zand. Bij een pink. die goedig met z'n ronden buik op het strand ligt, wordt, uitgeladen. Het bruine zeil is vol scha- duwplooien alsof het van fluweel ware. De schijven zijn al geplant. Ze doen vreemd in de blonde eenzaamheid. Het zijn bekleede ramen, waarop in het ruw de figuur van een voetganger en ruiter is aangegeven. Een schildwacht loopt er in eentoni ge regelmaat bij heen en weer. Als de troep aan is, presenteert hij eerbiedig het geweer. Weldra verstoren de schoten de golfmuziek, ze scheu ren de ochtendstilte aan het hier verlaten strand, of huppelen over de water-oppervlakte. Herhaaldelijk stuift een kogel op vijftig meter afstand in liet zand. Niemand behoeft zich ech ter over zulk een mooi schot te scha men. daar men niet weet wie het loste. Is de oefening afgeloopen, dan gaat de troep, die meest in verspreide orde en op den buik liggend ge schoten heeft, vereenigd naar de schij ven, om te zien hoeveel dooden er zou den gemaakt zijn, als die zwarte figu ren menschen waren geweest. In het dorp wordt op den terugweg nu halt gehouden, tot groot genoegen van de miliciens uit Zandvoort, die een kommetje koffie gaan halen bij moeder de vrouw. Dan wordt er naar huis gemarcheerd. De Zandvoortsche laan. ontvangt ons feestelijk met goud en groen en zonne warmte. De kleine boompjes huiven vertrouwelijk over den weg. De tocht was nu pleizieriger dan 's winters, als de koude zeewind aan het strand zoo pijnlijk striemt en snijdt, de vingers het geweer haast niet kunnen hantee- ren, de verlaten villa's, met dichtgespij kerde deuren en ramen, zoo eenzaam staan in den nijdigen storm, die het zand hoog opjaagt tegen de verkleum de zomerhuisjes Onverklaarbare tegenzin van vele beroemde mannen. Er bestaat soms een natuurlijke weer zin, die zeer zondei-ling is. Er zijn per sonen geweest, die in zwijm vielen door den geur van eene roos, terwijl zij die van eene tyloos en een« tuberoos gaarne roken. Een' gouver neur van eene grensstad begon te stuip trekken bij liet zien van de kuit van een karper en eene dame kreeg dezelf de kwaal bij het zien van een gekookte kreeft. Erasmus had zooveel afkeer van visch. dat hij zelfs door de aan raking daarvan de koorts kreeg, en in dien men Ambroise Paré mag geloo- yen, zou een zeker aanzienlijk per soon aan een maaltijd nimmer paling hebben gezien zonder in flauwte te vallen. Nooit gebruikte Joseph Scali- ger melk, iets waarin hij met Pierre d'Apono overeenkwam. Cardan had een afschuw van eieren, Jules Cesar Sca liger van kersen, Wladislas Jagellon j koning van Polen, van appelen, en als I men er Duchesne, secretaris van Frans den eersten, aan liet ruiken, kwam hem altijd een groote hoeveelheid bloed uit den neus. Hendrik de derde kon niet in eene kamer blijven, waar eene kat was. een afkeer, dien de maarschalk hertog van Schomberg, gouverneur van Languedoc, met hem deelde. Kei- j zer Ferdinand wees den kardinaal van Lotharingen te Innsbruck eens een edelman, die zoo hang voor katten was, dat zijn neus begon te bloeden, wanneer hij ze maar in de verte hoor de. De Lancre, raadsheer in het par lement van Bordeaux, getuigt in zijn werk: „Tafereel van de onstandvas tigheid der demons", dat hij een zeer fiksch rechtschapen man gekend had, die bij het zien van een egel zoo ver schrikt was, dat hij zich nog meer dan twee jaren verbeeldde, dat zijn inge wanden door dit dier waren opgegeten, en voorts, dat hij een zeer dapper edel man had gezien, die echter, zelfs met de degen in de vuist, den moed niet be zat, een muis af te wachten. Er zijn menschen, die geen spinnen durven aanzien, en toch belmoren zij, zooals men weet, bij de Chineezen onder de lekkernijen. Von Ghneim, opperjager meester van Hannover, viel in flauwte of ging op de vlucht, als hij gebraden varlcensvleesch zag. De wijsgeer Cliry- sippus had zulk een grooten afkeer van buigingen, dat hij ineenzeeg wanneer hij gegroet werd, en wat nog zonder linger schijnt: Fabrice Campani verze kert, dat don Juan Rol, ridder van Al cantara. in onmacht viel wanneer hij het woord Lana hoorde uitspreken, ofschoon het gewaad, dat hij droeg, van wol of „lana", zooals de Spanjaar den zeggen, geweven was. De zeven wonderen der wereld. lo. De kolossus van Rhodes, een standbeeld van Apollo, aan den ingang van de haven, 135 voet hoog, zoodat de schepen met volle zeilen tusschen de beenen doorvoeren. Toen Demetrius Poliorcétes Rhodes had belegerd, dat door Ptolomeus ont zet werd, liet Demetrius bij het aftrek keu alle oorlogstuig achter, dat door de bewoners van Rhodes verkocht werd. Van de opbrengst richtten zij dit reusachtige standbeeld op. Het was geheel van koper en werd door eene aardbeving omvergeworpen, 'n Opkoo- per kocht de overblijfselen, die 900 ka meellasten bedroegen. 2o. Het mausoleum of graf van Mau- s'oius, koning van Harlvcarnassus in Carië, door diens vrouw Artemisia op gericht. Deze beminde haren echtge noot zoo zeer, dat zij zijn lijk ver- Deze pers waarop „Haarlem's Dagblad" gedrukt wordt, is in staat, geheel automatisch, uit, een rol druk papier, gevouwen couranten te leve ren met een snelheid van ongeveer 12000 heele of 24000 halve vellen per uur. Van de links onderaan zichtbare pa- pierrol van ongeveer 8000 meter leng te, wikkelt zich de 57 centimeter pa pierstrook af en loopt boven over rol len naar het midden der machine, om in een co-vormige kromming tus schen een viertal cylinders doorge voerd te worden. De eerste cylinders, die waar het papier in de machine komt. zijn met vilt bekleed en dienen om het papier tegen de daarnaast liggende cylinders, waarop de stereotypplaten zijn beves tigde te drukken. De letters zelve wor den nief gedrukt. Van het. zetwerk wordt een afgietsel (stereotypplaat) ge maakt, ter grootte, van een geheele blad zijde der courant, die in halfronden vorm op deze cylinders worden vast gehecht. Naast de cylinder#, waarop de stereotypplaten zijn vastgehecht be vinden zich de inktcylinders met inkt rollen en inktbak. De inktrollen nemen van elkander de inkt uit den inktbak geregeld over, zoodat die zorgvuldig wordt verdeeld en de stereotypplaten voortdurend aan de eene zijde van inkt en aan de andere zijde van pa pier om af te drukken, voorzien blij ven. De aan beide kanten bedrukte pa pierstrook loopt nu af naar twee groote cj'linders, die op vernuftige wijze naar keus geheele vellen van vier zijden af snijden en daarbij eens vouwen, of halve vellen afsnijden. Deze vellen schieten dan over den zich rechts be vinden Amerikaan sch en vouw-trech- ter, die ze ten tweeden en derden male vouwt, en ze aanstonds in een trom mel werpt, die met bliksemsnelheid elke vijf op elkander volgende couran ten tot een pakket vormt en op een tafel werpt. Zoodra hier een stapel van 50 heele of 100 halve véllen ontstaan is, geeft een klokje een sein. Terwijl de machine zoo met volkomen juistheid werkt, hebben de talrijke bewerkingen met zoo'n groote snelheid praats, dat het oog van den toeschouwer ze nau welijks kan volgen. Maar toch kan het drukken gecontroleerd worden; want aan de machine is een schijnbaar een voudig, maar uiterst samengesteld tel- toestel aangebracht, dat het mogelijk maakt op ieder oogenblik nauwkeurig te kunnen zeggen, de hoeveelste cou rant gedrukt is. Zeer belangrijk is ook het vervaardi gen van de halfcylindervormige ste reotypplaten, waarmede thans in id lui a t plaats van met het oorspronkelijke zet sel gedrukt wordt. Te dien einde wordt het gereed zijnde zetsel per geheeloien bladzijde in een ijzeren raam gespan I nen, met een zoogenaamde matrijzen tafel bedekt, en eenmaal onder een sta len cylinder doorgehaald, zoodat all« j letters in de weeke massa gelijkmatig^ afgedrukt zijn. Deze afdruk, waarvan^ men reeds duidelijk lezen kan,wordt ni in een droogpers of oven behoorlijk ge- l~v droogd, zoodat hij eindelijk er uitziet als papier maclié. Hierna wordt hij met de afgedrukte zijde naar binnen iri een halfcylindrischen vorm bracht en met een loodspecie (letter- metaal). volgegoten. De op deze wijze verkrégene half gebogen, als zilver glanzende stereotypplaat vertoont nu i op haar buitenzijde de getrouwe af- boelding van het oorspronkelijke zet- sel. Ten slotte zij vermeld, dat de rotatie- pers uit 1705 deelen samengesteld is. j Als drijfkracht dient een gasmotor. I Het zoogenaamde papier zonder eind I (papier sans fin) wordt in vastgewilc- kelde rollen van ongeveer 90 centime- ter in doorsnee en ongeveer 5 cente naars gewicht verwerkt. Uit deze beschrijving blijkt het enor me productie-vermogen der rotatie- pers. Ei de ];V De dief en de hond van den bedelaar. brandde en de asch in haren wijn I mengde en opdronk, omdat zij geen graf waardig genoeg achtte hem te bevatten. Het grafgesteente was van wit marmer en met beeldhouwwerk van de beroemdste kunstenaars ver- i sierd. Go. De piramiden van Egypte, reus achtige bouwstukken, die, waarschijn- j lijk tot begraafplaatsen, door Egypte's oude koningen zijn opgericht. Cheops en Cephren lieten de drie voornaamste I bij de stad Memphis bouwen. 4o. De tempel van Diana te Ephese, eene stad in Carië. Deze tempel werd door Erostiatus in brand gestoken, in denzelfden nacht, waarin Alexander de Groote geboren werd. De braud- stichter begeerde door dit gruwelstuk zijn naam te vereeuwigen, hetgeen hem volkomen gelukte, in weerwil van de wet, waarbij op doodstraf verboden I werd, dien uit te spreken. Later werd de tempel nog veel schooner opgebouwd 5o. liet standbeeld van Jupiter Olym- 1 pus, een meesterstuk van Phidias, en- kei uit goud en ivoor samengesteld. Het I was 75 voet hoog. 6o. De hangende tuinen en de muren van Babel, door koningin S'èmiramis aangelegd. De tuinen rustten op hooge zuilen, boogsgewijze ondersteund. De muren waren zoo breed, dat zes wa gens naast elkander daarover konden rijden. 7o. Het labyrinth doolhof van Egypte. Het was uit boscli en gebou wen samengesteld, de laatste verdeeld in drie gewelfde paleizen, elk met 12 poorten, en bevatte 15,000 kamers on der den grond en 15,000 boven den grond. Soms voegt men bij deze wonder werken nog: de vuui'toren van Alexan dria, het paleis van Cyrus, de tempel van Salomo, het standbeeld van Mi nerva te Athene, het kapitool, en het standbeeld van Jupiter Amnion. OOK EEN COMPLIMENT! Meneer P., u schijnt in 't geheel geen gevoel voor t komische te hebben. Waaruit maakt u dat op, juf frouw? Omdat u straks een heele poos voor den spiegel heeft gestaan zonder te lachen. Li-Hung-Chang. Dc bescha- vers-Opiumfarengcrs. Zuid- Al'riku niet geannexeerd. Stead's verbittering. Frans Netscher, die gewoonlijk, gelet op den eisch der actualiteit in de perso nen van zijn karakterschetsen een heel gelukkige keus doet, heeft in zijn laat ste Revue-nummer Li-Hung-Chang en zijn tijd geteekend, uit bouwstoffen die hij vond in een artikel van John Rus sell Young, in de „Review of Reviews' van C-hr. Nuys in „Mannen en vrou wen van Bcteekenis in onze dagen" en van A. Michie in „The Nineteenth Cen tury." Er is slechts één man, en één naam op de 400 inillioen Chineesche zielen, die we zoowat kennen, wel een bewijs hoe weinig men nog van China en de Chineezen weet. Die man is Li-Hung Cliang, de grootste diplomaat, van wien Bismarck heeft getuigd, dat hij de „grootste diplomaat van dezen tijd' was, en die graaf Ito, aldus verhaalt Netscher, toen deze op het einde van den Cliineesch-Japanschen oorlog het gerucht vernam, dat Li plotseling over leden zou zijn, deed uitroepen: „Als die man gestorven is, zal ik hem uit het graf moeten halen, om met hem over den vrede te onderhandelen." Dat evenwel, niettegenstaande zijn zeer hoogen leeftijd, zijn persoonlijke1 invloed nog zeer groot is, werd nog on langs bewezen, toen hij bij keizerlijk decreet bevel ontving om van zijn zui delijke residentie naar Shanghai te trekken, om van daar uit de onderhan del ingén met de Mogendheden te ope nen. Tot tóen was het in 't Zuiden van China nog rustig gebleven. Maar zóó -f: Schetsen l van DEK A Oü-baas. Hij was heelemaal een oud manne tje, oü-baas; zoo'n soort overschot van vroegere tijden, van lang vervlogen dagen, zoo'n exemplaar van een uitge storven ras, dat men in een museum wel met eenige aandacht en belang stelling zou willen bekijken, tegeliju met vóór-historische sehutters-unifor- men en dergelijke, maar waarvoor men in het leven geen liefde kan ge voelen, niets dan 'n verachtelijk lachje, 'n medelijdend hoofdschudden, over heeft; 'n onaanzienlijk grijs kereltje, zooals oude-mannetjes-huizen ze wel bewaren een van die onnutten die de bezige wereld maar in den weg loopen, geld kosten zonaer meer bij te bren gen, wier tijd al lang gekomen is Z'n zoon had zich ópgewerkt, was van bediende patroon geworden, be zat nu een grooten kapperswinkel met een heel dure spiegelruit, in de hoofd straat der stad, en noemde zich „coif feur". Met blijde aandoening, met die pen eerbied was oü-baas, toen hij pas door zijn zoon was opgenomen, heel voorzichtigjes, met lichte kuchjes, door het salon gesloft, had zichzelf verge noegd maar eenigszins gegeneerd in de goud-gelijste spiegels bekeken, had heel eventjes met zijn vingers geraakt aan de zware marmeren waschtafels, had op 'n afstand, de moede fletse oogjes onnatuurlijk wijd opengespalkt en sterk glanzend, in stille verrukking gestaard naar de broosheid en den kleurenrijkdom der flacons met haar- watertjes, naar de blinkende nikkelen zeepbakjes. Tevredenheid tintelde in z'n oude lijfje; dat had z ij n jongen bijeengebracht, dat hoorde allemaal van zijn zoon, en lustig, met rustige, prettige haaltjes, lurkte hij aan zijn zwartgebrande pijp- Toen was op eens de jonge patroon binnengekomen, op rauwen toon vragend wat hij hier doen kwam, of li ij met zijn stinken de pijp misschien de deftige klanten wilde wegjagen, en hij had te kennen gegeven niet in bedekte, vriende lijke termen, maar open en grof dat hij hem bier niet meer wenschte te zien. Als ie wou rooken dan moest hij 'i maar op het binnenplaatsje doen. Binnen konden ze het ook niet harden; had hij niet begrepen dat de jonge liuis- i vrouw er niet tegen kon? Niet, dan moest hij in 't vervolg wat heter op letten, wat heter uit z'n oogen „leeren" kijken, z'n ooren openzetten, want ze I hoestte er onophoudelijk van. En nou I juist moest ze wat ontzien worden. Als oü-baas had toegegeven, zijn pijp- j je zoolang hij in huis was had laten liggen, dan had hij z'n plaatsje aan het raam behouden, was hij geduld in het warme zonnetje dat er door naar binnen viel, hoewel er van rekenen met hem, van raad-vragen aan hem, i van 'n klein beetje vertroetelen, nooit sprake was. Alsof dat óók samen hing met de meerdere of mindere ontwik keling. den lageren stand van oü-baas, waarover zijn kinderen zich zoo schaamden! Maar oü-baas was kop pig als oude menschen op zijn leeftijd v/el eens meer worden, hij hechtte aan z'n tabak, die hem heel z'n sloof-le- ventje overal had vergezeld en opge monterd als ie het dan niet meer in de huiskamer mocht doen, dan zóu 5;ij het op 't binnenplaatsje doen; hij liei zich niet koeieneeren door z'n eigen kinderen. Toch voelde hij dat dit ook weer niet alles was, zoo alleen tusschen de vier grauw-witte muren, vol morsige vocht vlekken van het regenwater. Der was eens een begin gemaakt met een muur- bloem-aanplanting, in een kist vol aarde, maar de rankjes hingen al lang bruin-verdroogd neer langs de enkele katoenen draadjes, die er indertijd voor waren gespannen. Dan kwam de meid er wel eens met haar kuip zeepwater, vol vuil ondergoed, omdat het in de keuken zoo'n smerige boel gaf, en floot er in een kooi hoog in de lucht voor de katten een tamme lijster nog tammer toontjes het dier werd oud en versufte in de grijsheid zijner ge vangenis, door de engheid van z'n ho rizon. Verder leverde het plaatsje nog wat oude flesschen en een lang riet op, ook al geen ameublement om een ou den man op te fleuren. Hij werd met den dag stiller en ma gerder, maar toch bleef hij zijn pijpje rooken in de steenen doodkist van lucht, die zijn domein heette. Dat was nu zijn triomfje, en de anderen gun den hem dat gaarne, als zij maar geen last van 'm hadden, 't Ware geen kwa de menschen'. Op een nacht werd oü-baas wakker. Beneden in het huis klonken ge dempte stemmen. Deuren werden te stemmen, deuren werden zorgvuldig geopend en weer dichtgedaan. Toen sliep hij weer in, maar 's morgens huil de er een kindje. Vreemd klonk het on gewoon geluid in het stille huis, dat als afgestreden neerlag, met slechts nu en dan even eeu licht getink van de schel aan de winkeldeur in het voor huis, waar de affaire was. Nu vergat hij opeens geheel het roo ken, zat stil en bescheiden bij 't wiegje, zoo weinig mogelijk in het oog vallend, keek met aandacht naar de grijpende, rose knuistjes, het ongeteekende bolle gezichtje, met het leuke neusje, tracht te zich verdienstelijk te maken, weldra met hot schoonmaken van flesschen, en het opknappen van vieze karrewei- tjes, die het bezit van een klein kindje nu eenmaal meebrengen, maar die an ders meer tot bet werk van de jonge moeder of de meid behooren. Toen kwam de tijd dat het meisje- wat grooter werd, dat het een broertje had gekregen, dat moeder het wel eens uit handen wilde hebben. Wat was na tuurlijker dan dat oü-baas er mêe werd belast'? Trouwens hij vroeg er met z'n oogen om. Na de eerste periode van zorgjes voor het eerste kindje werd oü-baas ook weer normaal. Hij kreeg weer trek in z'n pijp, en als het warm was, nam hij het kind mee naar het plaatsje, ging op een keukenstoel zitten en wiegde het zielsvergenoegd heen en weer, ter wijl zijn mond rookkringetjes pofte in de lucht. Bij alle andere weersgesteld heden was hij binnen te vinden, of ferde hij zijn pijpje op. De tijd staat niet stil, al bleef oü- baas zoo lang in leven, en het meisje groeide wat op, begon eerst wat te pra ten, leerde toen loopen en kreeg einde lijk 'n lintje in 't haar, een jurkje aan en een boezelaartje voor. Oü-baas was haar vertrouwde grootvader noemde ze hem, daar had de zoon op gestaan, en dat noemden de menschen „mooi" van hem. Al de onschuldige geheimp jes, die een rein kinderhartje kan be vatten, vertelde zij hem, en hij ver haalde haar hoe knap haar vader was, en zei dat ze altijd veel van hem moest houden van zichzelf sprak hij nooit natuurlijk niet of het moest over zijn nieuwe pijp zijn, 'n lange Duitsche met herthoornen roer en een geschilder den porceleinen kop, in de schoonheid waarvan beiden opgingen. De „Fröbelschool" scheidde het on gelijke paartje de zoon stond er op zijn kinderen een hetere opvoeding te geven dan hij had gehad en trou wens hij had er het geld voor. Oü-baas zat weer alleen, maar toch niet zoo als vroeger. Want in de vrije tusschen- uurtjes, en de schooltijd van het kleine ding was nog kort, kwam ze altijd weer aan zijn knie leunen, zocht ze hem altijd weer op. Dat werd al minder en minder, want naarmate zij van scho len veranderde, nam het werk meer tijd in beslag. Maar als het dan ook gebeurde, genoot hij er dubbel van, en troostte hij er zich maar mee het was 's werelds loop, en die had oü-baas al zoo langzamerhand een beetje leeren kennen! Enkele bezoekers van den winkel, die hem, 's morgens vroeg of 's avonds laat, wel eens zonder pijp aan de deur zagen staan, en een beetje gemeen zamer met hem waren dan anderen, noemden haar soms een aardig klein nufje, maar voor oü-baas bleef zij, wat ze altijd geweest was, een natuurlijk, lief kind: z'n klein troostertje. Op eens was het uit! floe het kwam? Och, oude menschen zijn vaak wat gevoelig en kinderen we ten niet wat .ze zeggen; maar het was zóó. Op een middag hoorde hij op plaatsje haar trippelpasjes naderen. Ze kwam uit school, met een vriendin netje, een klein dametje, met wie zij in den laatsten tijd veel verkeerde. Hij stond haastig op en liep haar in de gang tegemoet, tot aan de matglazen deur van het salon,, de gegroefde inge vallen wangen, licht bollend va: gelukkig lachje. „Dag, pop," en hij trok haar ouder gewoonte naar zich toe. „Ajassus, wat stinkt die pijp!"... Hij had haar eex*st met pijnlijke ver rassing, toen droef en weemoedig aan gekeken, dan slofte hij zonder verder een woord te spreken weer naar het plaatsje, met moede, langzame stappen. Lang zag men hem er niet meer, de pijp kon worden opgeborgen, ergens in een kast. 1-Iij werd zeer fatsoenlijk, tweede klas begraven. Alleen zusje schreide.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 8