DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. ekegde HP 3tadgenooten Herman Theodore Chappuis. Soldatenleven, aarlemmer Halletjes. o- 6. Zaterdag 13 October. 1900. Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. nieuwe reeks, Overste Chappuis heeft reeds een Qge militaire carrière achter zich. 24 December 1S66 tot 2e luite- bevorderd, (hij was toen jaar), nadat hij zijn militaire leiding te Kampen genoten had, hij achtereenvolgens op tot luitenant (31 Maart 1869) ka- (19 April 1884), majoor (19 1895) en luitenant-kolo- 1, op 3 Maart 1899, in welken ag hij hier ter stede garnizoens- mmandant is. Luilenant-Kol. iappuis heeft dus reeds gerui- ;n tijd het 20-jarig .officiers-kruis. Het is zeer begrijpelijk dat men t eerst gewaagt over den mili- ren loopbaan van den overste, onmiddellijk daarna, en met voorliefde zal men schetsen plaats die hij in het burgerlijk te Haarlem inneemt, en zijn als letterkundige. bezoekers der wintervoordrach- van „Weten enWerken" vooral anen allen de kranige militaire uur, die ze zoo graag „in bur- r" voor zich zien optreden, wan- er hij hen weet te boeien met n novellen vol intrigue en inte- isante verwikkeling, en ook bij Nutspubliek is de heer Chap- een spreker, naar wlen men luisteren mag. heer Chappuis heeft niet min- dan drie en twintig oorspron- werken geschreven, bene- tal van vertalingen van Ai- •d, Marc Twain, Cherbuliez en leren. Vooral bekend van hem zijn De heer van Sparrendaal (18S0), De j oorlog in het Oosten in 1877 aan het volk verhaald (1S77); Novellen en Schetsen (1882); Op den Beu kenhorst (1875), Reneé (1877), waar van een 2e druk verscheen in 1883; Monsieur Paljas (1895); De Franscli-Duitsche oorlog 187071 (1896), waarvoor hij gedecoreerd werd met de orde van den Rooclen Adelaar van Pruisen, j Behalve de reeds genoemde or des is de heer Chappuis ook ridder in de orde van de Eikekroon van I Luxemburg. 1 De heer Chappuis is van geboor- te een Haarlemmer. 19 September j 1844 aanschouwde hij in onze stad het levenslicht. Nog steeds blijft hij met on- verflauwden ijver werken in het belang van het militaire leven te Haarlem, en zijn talenten dienstbaar stellen aan het letter- kundig leven van zijn land. Figuren uit de Raads vergadering'. I) c Heer HOPLAS We kenden hem al lang. Wij, dat wil zeggen de mensclien die gewoon zijn op vergaderingen te komen waar gedebatteerd wordt over economie en politiek. Wij kenden hem op een prik, den spreker Hofland, die gewoonlijk ergens midden in de vergaderzaal op een stoel in elkaar gedoken zat, de handen soms op een parapluie, het. hoofd op de handen, schijnbaar inge dut, maar in werkelijkheid aandach tig' luisterende, zooals bleek wanneer de spreker iets zei, waarmee liij het niet eens was. Dan keek hij even op. schudde het hoofd met een glimlach van: „hoe kan de man dat nou zeg gen?" en richtte dan den blik weer naar beneden, alsof hij uit den plan ken vloer inspiratie halen wilde voor de rede. die hij aanstonds houden zou. Want dat hij zou, zwijgen was niet waarschijnlijk. De gewoonte om te spreken in publieke vergaderingen had hem er blijkbaar den smaak en ik mag er wel bijvoegen ook den slag van doen beetkrijgen. Er zijn menschen die scholen hebben afgeloopen tot hun achttiende jaar, lagere scholen, hoo- gere scholen en dure scholen en die er wat voor zouden geven als ze konden praten als de eenvoudige Jan Hof land. Toch spreekt hij, van een rede rijkersstandpunt hekeken, niet mooi. Met sierlijke zinswendingen houdt hij zich al evenmin op als met zwierig ge barenspel, maar hij weet waarover hij spreekt en verstaat de kunst om zijn meening helder en klaar te zeggen. Hofland is sociaal-democraat en als zoodanig in den Raad gekozen. Het zal wel daaraan liggen, dat hij in den beginne moeite had met de parlemen taire vormen en nog tegenwoordig wel eens spreekt van zijn medeleden, zon der het daarbij gebruikelijke „mijn- lieer". Wanneer hem dat tegenwoor dig overkomt, dan is hij zich dadelijk van de kleine tekortkoming bewust en haast zich die te verbeteren. Onver anderlijk komen er in zijn rede een paar eigenaardigheden voor: dat hij spreekt van „mijnheer de veurzitter'" en er hij blijft volharden om te gewa gen van iemands onmiddellijken „sef." Bange kiezers hebben, toen de heer Hofland tot Raadslid werd gekozen, wel eens een vage vrees gevoeld, dat hii in de Raadszaal zou komen in "t zelfde ongegeneerde pakje, dat hij goed genoeg vond om er gewone vergaderin gen in bij te wonen. Wie hem kende wist wel, dat. hij zich daarvoor wach ten zou en niet trachten uit te blin ken. door te verschijnen in een ander costuum, dan men bij zulke gelegen heden gewoon is te dragen. Hoe wei nig hij en zijn partijgenooten ook ge ven ,'orn een auaestie 'van kleeding', zoo hebben zij blijkbaar hii hunne en- trée in den Raad gemeend, dat juist om het onbeduidende van de zaak. hoe niet verstandig was in dat opzicht aan stoot te geven. Hofland is de hoeksteen van de de- mocratischen groep in den Raad, mis schien wel figuurlijk, in elk geval letterlijk. Immers', zit naast hem aan den westkant zijn partijgenoot Modoo. oostelijk wordt lrij begrensd door den heer Stolp, die in vele gevallen juist zijn tegenvoeter is. Dit neemt niét weg. dat hij méérmalen met zijn buur man een woordje wisselt, evenals met den heer Sneltjes, die vlak voor hem zit. Met kan zooveel men wil met Hof land van meening verschillen, dit moet men hem nageven, dat hij, op een hoogst enkele uitzondering na, kalm en op rustigen toon debatteert. Meermalen heb ik gehoord, dat men in de commissies, waarvan hij deel uitmaakt, zeer goed met hem „op kan schieten." Verwonderlijk is dat niet, want hij' is een man met een goed hart. Al te goed soms, waar hij zich wat gauw laat bewegen, om in den Raad de kamp vechter te zijn voor de somtijds wat vage grieven die de klagers hem heli- ben toevertrouwd, zonder hem ie mach tigen hunne namen te noemen. Ligt dat aan z'n leeftijd'? Het kan wel zijn. Hij is. zooal niet de Benjamin van den Raad, dan toch een van de allerjong sten, namelijk pas een en dertig jaar. Sedert een paar jaar heeft hij de Hollandsche Spoor, die het maar niet niet hem vinden kon (hij trouwens ook niet met haar) vaarwel gezegd en de bankschroef verwisseld met de toon bank. Zijn kruidenierszaak in de Spaarnwouderstraat gaat goed en. hij moet er blijkbaar uitbreken om nu en dan een belangrijke avondvergadering bij te wonen. Als gij daar dan somtijds Lemancl zitten ziet, met een krullehol, die hem naar alle kanten uitgroeit om een smal en niet ordinair profiel, ge kleed in een grijs-geelachtig pak, met meel bestoven en een paar groene pan toffels aan de voeten, dan hebt ge Jan Hofland aanschouwd. dooiJAN KUCH. III. Morgendampen hangen op de hei, boven liet kamp te Ermelo, doen de witte tentomtrekken vervagen. Hier en daar de zwarte figuur der schild wachten, regelmatig heen en weer gaand voor hun lieten schilderhuis, of roerloos steunend op 't geweer. Het De Pest te Glasgow. EEN GOED ZOON. Vriend. De jongen schijnt dol op je te wezen Vader. Dol op me Dat zou ik den ken Den geheelen dag, als ik uit hen, slaapt hij, en iederen nacht blijft hij wakker om van mijn gezelschap t.e kunnen genieten. GEEN NOOD Mevrouw. Toen ik straks in het Vondelpark naar je zocht, reed een soldaat, alleen met den kinderwagen rond. dat is toch heel onvoorzichtig Dienstmeisje. Maar, mevrouw, hij is drie jaar koetsier geweest GEEN MARGARINE. Kellner. kijk eens hier, een koeien- haar in de boter. Een koeienhaar, meneer. Wij doen er altijd een in, dan kunnen de men schen zien dat ze hier geen margarine krijgen, meneer. Het huis waar liet eerste pestgeval zich voordeed. liet Gebouw van den Geneeskundigen dienst. Onze eersie afbeelding geeft het huis in Glasgow te zien, waar de pest liet eerst uitgebroken is de werklieden zijn op het oogenblik bezig het te zui veren. Direct hij liet uitbreken werden natuurlijk van overheidswege strenge maatregelen tegen de uitbreiding' ge nomen, om in ieder geval de epidemie plaatselijk te doen blijven, wat tot lie den gelukt is, hoewel in Glasgow zelf nog steeds nieuwe gevallen, waarvan verscheidene met doodelijken afloop, voorkomen. Tot nu toe bedraagt het aantal sterfgevallen door de pest een kleine twintig. Onze tweede afbeelding stelt het ge- houw van den geneeskundigen dienst voor te Glasgow, waarin de uitgebreid ste inrichtingen te vinden zijn voor de ontsmetting en de verpleging van pest lijders. Ratten en muizen worden in 't alge meen beschouwd als de gevaarlijkste overbrengers van de pest. Men kan dus niet te voorzichtig zijn, want ratten en muizen zitten en komen overal, zelfs op schepen. Vandaar de maatregelen, die men in andere landen en ook in ons land neemt, om alles wat uit Glas gow hier aankomt, eerst te ontsmetten. Ook worden door de besturen der j verschillende havenplaatsen van ons laneï maatregelen genomen om de ge- vreesde ziekte, wanneer zij zich mocht I vertoonen. met kracht te bestrijden. Uitgebreide inrichtingen ter verple ging van lijders en verdachten en ter 1 ontsmetting van goederen vindt men I reeds te IJmuiden, Hoek van Holland enz. Verder zijn door verschillende be- j sturen premies gesteld op het vangen van ratten, welke laatste maatregel zeker veel zal bijdragen om de ziekte, wanneer zij zich mocht vertoonen, te localiseeren. Een Za Ier dag avondpraat] e. Wouter was dezer dagen in een hui. „Ilc heb," zeide (dezer dagen hij het lezen van Raadsverslag weer eens aan onze gd gedacht. Weet je nog wel wat en wij toen speelden?" Wat goed," zei ik. „Wij beoefen- i met veel succes het knikkeren het aten van vliegers, het scharen, het ieten met de catapult en zoo meer. m droegen onze spelen geen Engel- e namen, maar ze waren daar niet gezellig om," Er was ei' nog een, dat ik me met herinner," ging Wouter voort, spel dat ik hier nooit heb zien We hadden een rond stuk leer een gaatje in 't midden en eea wtje er door met een knoop ach- r het gaatje vastgemaakt om het irscliieten te beletten. Dat stuk lee" akten we flink nat, legden het dan een straatsteen, trapten het daar- goed vast en trokken dan aan het wtje de klinkers er uit. 't Was een steen, die hij dat. procédé kon liggen waar hij lag. Nu ik er over denk, weet ik niet recht, eigenlijk wel een spelletje was. meer op kattekwaad, dunkt me. waren blijkbaar in onze ziel over tuigd, dat de stratenmaker ook aan 't werk moest kunnen blijven. Maar dat is niet precies wat ik zeg- I geil wou," zei hij. „Herinner jij je nog, I waar we speelden?" „Vraag liever waar niet. We speel den overal, voor het huis van den burgemeester als het zoo uitkwam; we liepen over t weiland om de vlie gers op te laten en als je 't niet al te bont maakte, zei de boer daar niets I van." „Een goeie tijd," zei Wouter. „Het tegenwoordige jonge geslacht is er slecht aan toe, vriend. Ze mogen niet meer spelen waar ze willen. Uit den Hout moeten ze weg, de hoornen en i het grasperk schrikken er te veel van, dat is niet goed voor ze. Speelplaat sen moeten er gamaakt worden, waar ze hun gang kunnen gaan. Wel vier j in de heelc stad. Burgemeester en Wethouders willen de jongens in de stad niet meer hebben. Helaas, Fide- lio, ze mogen voortaan niet meer over- I al in de gemeente ruiten inschieten 1 met catapulten, voortaan zullen de j menschen die in de huurt van die j speelplaatsen wonen, de klandisie al leen hebljen." i „Dat zullen ze wel aardig vinden", zei ik. i „Waarschijnlijk wel. Ja, beste vriend, we worden hoe langer hoe vrijer. Onze kinderen zullen voortaan de vrijheid hebben om op vier plaat sen in de stad te gaan spelen. En Bur gemeester en Wethouders zullen de vrijheid nemen om het spelen op alle andere plaatsen te beletten. Zeg nu eens, dat ieder op die manier niet zijn vrijheid behoudt." .En hoe wil men dan het spelen op straat tegen gaan?" „Ik weet het niet," zei Wouter som ber. „Ik denk dat ze door politieagen ten zullen worden opgepikt en in 't gevang gestopt. Een van de leden van den Raad moet het plan hebben om voor te stellen, dat er op de officieels speelplaatsen een ^roote vierkante planken schutting zal worden ge bouwd, een soort van schapenhok. Daar worden de kinderen, onder toe zicht van politie, en. zoo noodig van infanterie, Woensdag- en Zaterdag middag in gedreven, bij kudden ik wil zeggen in troepjes van honderd. Als 't schapenhok vol is, gaan de deu ren dicht en mag voorloopig niemand er uit. Om 't uur worden ze openge maakt en kan heengaan wie wil." „Je houdt me voor den gek," zei ik, maar hij lette er niet op en ging voor:t „Vrijheid, gulden vrijheid, och wat wordt ge tegenwoordig goed beoefend. De eigenaars van de duinen in den omtrek nemen de vrijheid om volgens artikel hoeveel was het ook weer van het wetboek van strafrecht den toe gang tot hun duinen te verbieden; de wandelaars hebben de vrijheid om, als ze er desalniettemin rustig wan delen gaan, een proces-verhaal op te loopen; onze kinderen zijn volkomen vrij, om noch in de duinen, nocht in den Hout meer te gaan spelen; voorts hebben ze de meest mogelijke vrijheid i om, als het plan van B. en W. door gaat, te spelen achter het Bolwerk (waar ze bovendien nog vrijheid heb- I hen om naar hartelust te water te ra- ken) en op drie andere plaatsen. Ik vraag maar: kan het vrijer? We j leven in een waarlijk schoonen tijd, Fidelio. Als eenmaal die schapen hokken er zijn, dan moeten we ook maar afkondigen dat de kinderen uni form moeten dragen en wanneer we ze eenmaal zoover hebben, dan moeten ze ook maar genummerd worden." „Wouter," zei ik, „je slaat door. On ze Burgemeester en onze Wethouders zijn zoo niet. Ze hebben allemaal kin deren, al zijn ze dan ook niet meer in den leeftijd om kinderspelletjes -e doen en ze weten wat een kind toe komt." „Weet je wat ik zoo jammer vind?" vroeg hij. „Dat onze kinderen met die officieele speelplaatsen als 't ware in een hoekje worden weggestopt, ze worden zoowat verdonkeremaand, op dat we toch maar vooral geen last van ze hebben. Wat maakt het uit of ze eens een enkelen keer belletje trek ken „Kerel, wees voorzichtig!" riep ik uit, „pas op dat ze niet te weten ko men waar ie woont!' I „Wat doet het er toe", ging hij ver der, „of ze bij ongeluk eens een en- kele ruit in jou liuis met de catapult j inschieten?" „Zeg eens, dat doet er voor jou wei- nig toe, maar voor mij veel. Maar wat scheelt je?" M outer was namelijk plotseling op gestaan en de deur uitgerend. Ik keek op straat wat hij ging doen. Aan den overkant stond een kleine jongen van een jaar of zes een pasgeverfde deur te bekrassen en dat met een kalmte en ernst, alsof hij een opdracht daar toe van den eigenaar had gekregen. Voor het hoosdoenertje vluchten kon, had Wouter hem gepakt en hem een paar oorvegen toegediend, die raak waren, zoodat de jongen brullend de vlucht nam. Maar Wouter, hijgend van de ongewone inspanning .kwam terug en zei. half verontschuldigend: „dat ellendige bederven van de boel kan ik niet zien." „Ach ja," zei ik, en schudde treurig het hoofd, ,.'t is wèl lang geleden, dat wij al knikkerende de ruiten hij den Burgemeester kraakten en de steenen uit de straat zogen." „Wat bedoel je daarmee?" vroeg M outer gepikeerd. „Precies wat ik zeg." „Ik groet je," zei hij en liep met ;roote stappen weg. Ik zond hem een medelijdende zucht achterna en ging peinzen over de vraag hoe de jeugd niet te veel aan den ketting gelegd en toch de overlast voor de ouderen zoo gering mogelijk gemaakt kon worden. Ik heb daarover nu, ettelijke uren nachtrust niet meegerekend, precies acht en veertig uur, zeven en vijftig minuten, drie en dertig en een achtste seconde gepeinsd, maar nog geen be vredigende oplossing gevonden. Mocht een van mijn lezers er mis schien een weten, dan houd ik mij aanbevolen voor nader bericht. Terwijl B. en M\ de kinderen willen laten spelen, wil het Raadslid Modoo de moinschen. laten baden. Hij stelt voor oin daarvoor een volks-douche- bad te houwen. Ik ben natuurlijk vóór baden. Een had is zoo een van die dingen, waar je wel moeilijk tegen wezen kunt. Maar ik zou zoo willen vragen: heb ben we hier geen badhuis? Ik meende van ja, namelijk op den Koudenhorn. Is dat niet voldoende, dan zou het ver groot kunnen worden, maar of het nu noodig is weer een afzonderlijk bad huis te bouwen is een andere vraag. Nog daargelaten of het houwen van badhuizen wel op den weg ligt van de gemeente, een zaak waarover de ge voelens zeer kunnen verschillen. Ik voor mij heb deze week een dou che gekregen zonder dat ik in een bad huis ben geweest, 't Was op den ver jaardag van president Ivruger Woens dag 10 October. Van verschillende j kanten waren we opgewekt en aange- I moedigd om de vlag uit te steken. En j toen de dag kwam, heb ik er geen hon- derd kunnen tellen! Toch is het. nog geen jaar geleden, dat we op de concerten opstonden als I het volkslied van Transvaal werd ge speeld, ja meegalrnden zelfs: „Dat i vrije volk zijn wij." Wel leven we snel. Maar zou die I sympathie nu al zijn opgedroogd? FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 5