Moment-Opnamen. Een RidderlijkeDrq Prijsraad! Zij spraken over allerlei dingen. maar over het nieuwe rondo geen I woord. Na de koffie ging Offenbach achteloos aan de piano zitten en speel de zijn nieuwe aria. ..Wat is dat?" vroeg Dupuis. „Dat is een aardig ding." „O. dat is een wijsje dat ik tot latei- bewaar: ik wilde het niet in „De schoone Helena" brengen, omdat liet nog al moeilijk te zingen en lastig te onthouden is." „Dat vind ik niet," zeide Dupuis; in-1 tegendeel, ik beweer, dat die melodie heel gemakkelijk te onthouden is; ik geloof zelfs, dat ik ze nu wel kan zin gen." „Ik wed van neen." „Ge zult het zien! Laten wij het da delijk probeeren!" riep Dupuis, en, be geleid door Offenbach, zong hij de ge- heele aria zonder fouten door. „1-Ieel goed," riep Offenbach, „nu kunt ge deze aria ook bij de première zingen; het is nl. dezelfde aria, die ik u in plaats van het bewuste rondo wil de aanbieden." Dunuis was overwonnen; hij boog het hoofd, zag in. dat hij ongelijk had en zong het nieuwe rondo bij de première. „Hij was zelfs zoozeer van zijn on gelijk overtuigd." vertelde Offenbach, „dat hij mét alle geweld het diner wilde betalen." Haast anders geloop en. Toen de slag bij Eylau een beden- kelijken keer begon te nemen voor den franschen wereld verover aar, reed Na-1 poleon. onder bescherming van een afdeeling cavalerie, naar de stad om van den kerktoren af den verderen loop van den strijd beter te kunnen overzien. Men haalde den koster: deze sloot de deur open en de Keizer ging de j smalle trap op naar boven, terwijl zijn ruiterescorte beneden bleef. De Pruisen en Russen kwamen na-; der en nader. De huizen dreunden van I hunne hevige kanonschoten. Weldra kwamen er vluchtende Franschen voorbij snellen en Napoleon, die zag dat hij zelf in gevaar zou komen, begaf zich zoo snel mogelijk naar den uit gang van den toren. Tot zijne verbazing vond hij, bene-1 den gekomen, zijn escorte daar niet meer. De ruiters waren, zoo verklaar de de beangste koster, in allerijl ge vlucht. In de hoop, den vijand in de flank te kunnen aanvallen en de vluchte lingen tot staan te bewegen, zond de Keizer zijn adjudant af. Maar de hoop bleek iidol. Eindelijk, toen het gevaar op zijn j hoogst was men zag de Pruisische sabels en de' Russische pieken al van zeer nabij blinken sprong Napoleon op zijn paard, dat zijne manschappen 1 aan den koster in bewaring gaven, en rende heen. Had de koster der kerk van Eylau. na de vlucht van 's Keizers ruiters, de deur gesloten, dan was Napoleon daar j gevangen genomen en dan zou de loop der geschiedenis na 1807 waarschijn lijk heel anders zijn geweest. leven. lOntzag en liefde voor een volk, dat zóó zijn groote mannen weet te eeren Stil bogen wij ons neer. met vele anderen, over den wit marmeren rand. keken naar beneden, waar, hoog ho ven zijn omgeving uit als in zijn leven zijn roodbruine tombe stond, vol eenvoud en adel, boven den kun stag saamgevoegden grond: een uit schietende ster van geel mozaïk, om ringd door een groenen krans, waar door een violetkleurig lint was ge vlochten; bewaakt door de ernstige, zwijgende, wit marmeren vrouwenge stalten. Dan wordt de blik getrokken naar het altaar., dat straalt van goud en sterk spreekt in deze witte omgeving, met de fraaie schilderingen; richten wij naar de machtige gewelven boven ons, ons naar de praalgraven in den om trek, waar familieleden en trouwe strijdmakkers slapen; wij drentelen door en staan plotseling voor een paar hooge bronzen deuren, toegang gevend tot het graf van Napoleon. Aan den ingang houdt een invalide de wacht. Wij hooren hem vertellen, zooals hem geleerd is, aan de weetgierige vreemde lingen, dat de deuren 5000 pond we gen. dat een gouden sleutel ze slechts kan openen, een sleutel die 4 pond weegt, een sleutel die een letter N ver toont benevens het legioen van eer. de orde die hij, de oude grenadier, ook op de borst draagt. Maar al leenen wij hem luisterend en belangstellend het oor, onze geest is afwezig, houdt zich bezig met den laatsten weïffech van hem, die vreeselijk maar ontzag gelijk was, die boven den toegang dit teedere woord liet schrijven: ,,Jk wensch dat mijn assche ruste aan den oever van de Seine, te midden van dit Fransche volk, dat ik zoozeer be mind heb." En stil gaan wij weg. haar buiten, in liet getuimel der wereld stad. NICO. Van alle tijden. Voor alle tijden. PARIJS III. L'Hötel des Invalides. De zon stond fel te blakeren op het groote, vierkante binnenplein, waar in de schaduw der zuilengalerijen waf oude soldaten zaten te rooken, alsof zij hun grooten keizer wilden bewaken. Een groot, rumoerig gezelschap van Cook stond saamgepakt in het mid- j den, luisterend met aandacht naar de koude, geschiedkundige feiten, die de geleider uitrammelde. alsof het een lesje was, zonder eenige verheffing, eenigen eerbied, eenige piëteit. Dank zij de vriendelijkheid van een landgenoot, stonden we weldra bij het graf van Napoleon. Iloe goed weet men toch in Frank-1 rijk zijne dooden te eeren. Ontroering grijpt een elk aan in dezen tempel; ontroering maar toch ook komt kalmte over den haastigen tourist een heerlijke, gewijde stemming, een diepe eerbied voor grootheid van ka rakter, voor mannendeugd, voor zie lenadel, voor alles wat het leven schoon en begeerlijk maakt, waard om het te De jeugd is als een korenveld Verruklijk schoon voor de oogen, Dat joelt en woelt, en bruischt en zwelt.. Door d'ochtendwind bewogen! Staan eens die wilde velden kalm, Bij schoven saamgebonden, Dan wordt aan ieder gouden halm Een rijke vrucht gevonden. De Gencstet. „Wees u zelf!" zei ik tot iemand, Maar hij kon niet: hij was niemand. Uw richting is mij wel, mits zij naar boven streeft. En, schoon de mijne niet, mij wat te denken geeft. De vrunden moghen kijven, Maar moeten vrunden blijven. Breeró. Hadden de katten vleugels, dan was er geen sperwer meer in de lucht, Had een elk wat een elk wenscht, wie had dan nog iets? „Valt gij, 't is niet met allen, wees daarom niet begaan; 't Is geen schand te vallen, maar niet weer op te staan." Huygcns. De uit boeken verkregen rijkdom van vreemde ondervinding heet ge leerdheid. Eigen ondervinding is wijs heid. Het kleinste kapitaal van deze laatste is meer waard dan millioenen van de eerste. Lessing. Van mijnen langen tijd vraagt mij de Tijd om reeknïng; Ik antwoordde aan den Tijd: „die reke ning vraagt tijd; Wie, zonder reekning doen, zooveel verloor aan tijd, Hoe kan die, zonder tijd, den ,Ti]d doen zulk een reekning? De Tijd ontzei mij tijd van uitstel voer die reekning, Zei, dat, voor 't reekning doen, vk ver waarloosd had mijn tijd, En, daar 'k niet heb gedaan mijn reek ning indertijd, Ik vruchtloos nu vraag tijd voor 't goeddoen van mijn reekning O God! wat rekening kan 't zijn 11a zulk een tijd! Waar vindt men tijd genoeg voor zulk een groote reekning, Daar 'k, zonder reekning doen, ver sleten heb mijn tijd! Helaas! de Tijd houdt aan en mij be zwaart de reekning: Ik sterf en kan niet doen de reekning van mijn tijd, Wijl de verloren tijd niet komen kan in reekning! "Klinkdicht van C. N. S. Wat een naam kan doen. De Fransche beeldhouwer Iloudon, de maker van het vermaarde borst beeld van Voltaire, dat bij den brand in het Théatre Frangais gespaard bleef, was in de dagen van het Schrikbewind bijna geguillotineerd. Hoe hij aan dat gevaar ontkwam, verhaalt de Maarschalk de Castellane in zijne „Gedenkschriften". Mevrouw Houdon had eene waar schuwing ontvangen, dat haar man op een lijst van „.verdachte personen" stond en gevangen zou worden geno men. Zij snelde naar den Minister van Binnenlandsche Zaken, Barère, om zijne hulp te vragen. „Als ik een middel wist om Houdon te redden, zou ik het zeker doen, me vrouw," zei Barère. „Maar David heeft, zich in 't hoofd gezet, dat alle kunste naars geguil'otineerd moeten worden. Hij is alvermogend en geen schilder of beeldhouwer kan van nu af aan meer zeker wezen van zijn hoofd." Mevrouw Houdon was wanhopig over dat antwoord. Maar toen zij heen wilde gaao. riep Barère haar terug. „Wat voor werk heeft uw man nu onderhanden vroeg hij. „Een allegorisch werk „Het Geloof, peinzende over de godgeleerdheid"." „En wat stelt het voor?" „Een vrouw, die tuurt op een rol pa pier, welke zij in de hand houdt." „Is het een schoone vrouw?" „Ja, zeer schoon." „Welnu, mevrouw, dan is Houdon gered. Vraag mij niet hoe. Ik moet naar de Nationale Vergadering. Het is hoog tijd..." Weinige oogenblikken later beklom Barère de tribune in de vergaderzaal. „Burgers," zeide hij, „ik heb het ge noegen, den volksvertegenwoordigers te kunnen meedeelen, dat een groot kunstenaar, terecht beroemd door de geliecle wereld, burger Houdon, een werk heeft voltooid, dat van het zui verste vaderlandsche gevoel getuigt en dat hij aan de Vergadering wil veree- i-en. Dat beeld stelt voor de Vrijheid, nactenkende over de constitutie. Die mededeeling werd met luide toe juichingen van alle banken ontvangen en men besloot vol geestdrift eene dankbetuiging te zenden aan burger Houdon. En zoo ontkwam de kunstenaar aan den dood op het schavot. Begroeting van Czaar Peter den Groote door de Staten in Den Haag. Het is bekend, dat Czaar Peter de Groote. die in 1697 een poos incognito in Holland vertoefde, in 1717 de repu bliek andermaal met een bezoek ver eerde, maar ditmaal in zijne waardig heid als Keizer. Hij nam in Den Haag zijn intrek bij zijn gezant, prins Kurakln, en de Sta ten bleven niet in gebreke hem aldaar hunne opwachting te maken. De Staten-Generaal, vertegenwoor digd door een afgevaardigde van elk der zeven gewesten en vergezeld door den ouden raad-pensionaris Antonie Heinsius, trokken den 20 Maart in ka rossen daarheen. Baron Van Weideren uit Gelderland hield bij die gelegen heid eene sierlijke toespraak, „in het Nederlandsch", gelijk een tijdgenoot j verzekert, „waarop de monarch in ge- lijke termen antwoordde, bedankende hunne Hoog Mog. voor hare genegen- hieid." Czaar Peter schijnt dezen Gelder- schen edelman dus beter verstaan te hebben dan Arnold Joost van Keppel. graaf van Albemarle, een oud militair, die daarna aan het hoofd van een de putatie uit de Staten van Holland het woord voerde. Volgens een ander be richtgever zou de vorst, op diens defti- gen welkomstgroet eenvoudig geant woord hebben „Ik dank u, doch ik heb u niet begrepen. Mijn Hollandsch leerde ik te Zaandam bij den scheeps bouw maar deze taal versta ik niet." President Kruger op de „Gelderland". Het juisle middel. Een Methodisten-predikant te Kan sas-City (Missouri), die met alle ge- 1 weid zijne toehoorderessen wilde ge- wennen hare hoeden af te zetten in de kerk, sprak bij het begin van zijn preek:j „Ik zou de dames wel willen verzoo-1 ken hare hoeden af te zetten: maa'-1 dat zou velen van haar een verkoud heid bezorgen." Alle hoeden bleven onbewegelijk op de hoofden der schoone draagsters, i „Anderen." vervolgde de predikant, j „zouden dat allicht niet willen doen, I omdat liet haar onder de hoeden niet Igoed zit en zij er slordig zonden uit- I zien, ls zij den hoed afnamen." In een oogwenk zat de helft van zijn vrouwelijk gehoor blootshoofds. En nog anderen," sprak de predi kant verder, „nemen haar hoed niet af, uit vrees dat het haar mee zou gaan." Nu ontstond een algemeen geritsel en alle dames zaten zonder hoed. Maar uit het ritselen en schuifelen kon men toch verontwaardigde uitroepen als: „Een vreeselïjke man!" en „Dat is toch wat al te erg!" hooren Het topjiuut van reportage. In een Manchester'sch blad stond onlangs het volgende bericht: Gisteren zagen we iets, dat ons bloed van afschuw deed stollen. Een huur koetsier die in gestrekten draf dooi de Marktstraat reed had bijna een meid en 2 kinderen overreden. Er zou zeker een vreeselijke ramp gevolgd zijn, wanneer de meid niet, als uit voor gevoel de kinderen thuis gelaten en indien zij zelf niet voorzichtigheids halve in een apothekerswinkel binnen gegaan was, voor het rijtuig voorbij kwam. Maar er is nog meer, de koetsier be dacht zich. dat hij nog iets had verge ten en keerde terug. Ilad hij doorgere den dan zon hij een eerbiedwaardig vaicler, een liefhebbende moeder, en eenige dierbare broeders en zusters in den diepst en rouw hebben gedompeld, doch door deze wonderbare samenloop van- omstandigheden, werd die ver schrikkelijke catastrophe voorkomen. Dat is eerst een kranig journalist! Ecu aardige grap. Een heer, die op een modderigen dag door de straten van Londen wandelde, stond eensklaps stil en begon met de- punt van zijn parapluïe in den mod der te woelen. Nauwelijks was hij hiermede be zig toen een straatjongen voorbijkwam die na zijne handelwijze een oogenblik gadegeslagen te hebben, hem vroeg: „Zeg eens mijnheer, wat zoek je?" De lieer keek op en zeide doodkalm: „Ik zoek een souverein, jongen." „Zoo, zoo, dan zal ik u helpen, mijn heer," en do jongen begon uit alle macht met zijn vingers in het slijk te wroeten. Weldra kwam er een tweede langs, die dezelfde vraag deed en het zelfde antwoord bekwam, en op zijne beurt aan 't wroeten ging. Toen kwam een derde, een vierde en een vijfde, tot eindelijk een geheele menigte om den heer verzameld was, die allen even ijverig naar 't goudstuk zochten. Eindelijk, toen de modder geheel doorzocht was, werd de menigte onge duldig en de eerste knaap vroeg ten slotte aan den heei-: „Zeg eens, mijnheer, waar hebt ge uw souver^jn verloren?" „Mijn jongen," antwoordde de heer kalmpjes, „ik heb niet gezegd, dat ik een souverein verloren had, ik keek slechts of ik er een kon vinden. Herinnering-en aan Beethoven. Felix Weingartner verhaalt in de „Allgemeine Musikzeitung" van een ontmoeting met een tijdgenoote van Beethoven. Verleden jaar maakte hij te Brussel, waar hij een orkest diri geerde, kennis met de 91-jarige me vrouw Grebner, uit Weenen, eene nog krasse vrouw. Zij had als jong meisje bij de eerste uitvoering van de negen de symphonic bij de sopranen meege zongen en beschreef den aangrijpen den indruk, dien de doove componist op de medewerkenden maakte. Beet hoven stond eenige passen van haar af, midden tusschen de zangers, om zoo goed als zijn kwaal hem veroor loofde, te kunnen hooren. Meestal las hij aandachtig in zijn partituur, maar men kon bespeuren, dat hij niet in staat was de muziek te volgen. Of schoon het'leek alsof hij meelas, bla derde hij toch voort, wanneer de ver schillende afdeelingen ten einde waren Een heer trad op hem toe, klopte hem op den schouder en wees hem op het publiek. Hij zag de bewegingen der applaudisseerende handen, het wuiven met de zakdoeken en hij boog. Telkens verwekte hij daardoor storm achtige toejuichingen De indruk, dien het werk bij de eer ste uitvoering maakte, was zoo groot, dat soms midden onder het spelen de toejuichingen losbarstten. Vooral het onverwachte optreden der pauken in het „Scherzo" had een geweldige uit werking en werd als eene geniale in geving beschouwd, zoodat er een plot selinge uiting van geestdrift volgde. Verder vertelde de oude dame, dat zij eens Beethoven gezien had, toen hij met eenige vriendinnen op straat wan delde. Eene van haar riep: „Daar komt Beethoven aan!" (de Weeners spreken den naam nog altijd uit met den klem toon op de tweede lettergreep.) Zij bleven allen staan en zagen den mees ter eerbiedig aan. Deze bemerkte de jeugdige vereersters, bleef eveneens staan, bekeek haar door zijn lorgnet en zette daarna zijne wandeling voort. „Ja," zeide zij, „Beethoven heeft men niet dikwijls op stx-aat gezien." VREEMDE WOORD Naar aanleiding van hetge lio in dit nummer schrijft ove de woorden in onze taal, en ging om het woord abattoir uit de Haarlemsche spre* bannen, is het niet onaardig op het gevaar van purisme, Hooft de deugd van de zi overdreef door alle vreemde volgens de afleiding in he landsch te vertalen, en hoe hi de zotste uitkomsten kreeg. Zoo vertaalde hij: Advocaat door voorspraak Parlement door pleithof. Registers door schijfwara Douairière" door lijftochten Ingenieur door vernuftelin Concierge door stadhuishal Controleur door tegenrolho Dan nog maar liever de woorden, zou men geneigd zi •oepen. (Bij cle plaat.') Ik drink op de meisjes Dit volle glas, Omdat eens mijn moede: Een meisje was. Ik drink op de meisjes Deez' beker wijn, Omdat ze de bloemen Des levens zijn. Wie hieraan niet meed< Verdient het niet, Dat immer een meisje in de oogen hem ziet. Komt, heft nu de glazen En roept het mij 11a Lang leve de meisjes Hiep, hiep, hoerah Uit den Moppentro *e HIJ WIST HET. Meester: Hoeveel zinnen mensch? Knaap: Vijf. Meester: En kan men er w« missen? Knaap: Ja, meester, soms hl IN t VUUR. Hij: Drommels! wat is het 1 Waarom is de kachel nie' maakt? Schoonmoeder: Dat is "v niet noodig: ik moet eerst eet met je spreken. EEN MOOIE STIJL Professor (de liartstochteli en de lichte verzoening der besprekend)De Italiaan hij gesard wordt, zijn dolk, vijand neer en... naderhan de beste vrienden ONVOORZICHTIG. Majoorsvrouw tot haar gei Godswil Karei, wat heb je g hebt den infanterist Bergsm loofde van onze keukenmeid voost gezetNu zullen wij w te eten krijgen, als zij 't hoor GEEN VERTREK MEER Z REDEVOERING. Wilhelm tot de zwaluwen vogeltjes, vertrekt, maar I steeds dat gij Duitschers 2 uw plicht UIT ENGELAND. Een terugkeerende Tonn zijn wedervaren Toen ze mij zoo in den r gen wegbrachten... Toehoorder. Je meent in t-ko lancewagen. Tommie. Neen, meneer, d; nietik had zooveel koge lijf, dat ze den munitiewage i MODERNE WETENSC Wel professor, heeft 1 geneesmiddel voor de door ziekte gevonden Neen, maar 't is mij re deze ziekte kunstmatig op tre tre Zu dei wc tfei Op het vorige pvijsraadse tien antwoorden ingekomei zeventien goed waren. De (Je] luidde: „Géén rozen zondei De prijs viel ten deel aa Mg W. BOK, Brouwerstraat zocht wordt Muandagraïdd: 2 en 3 uur zijn prijs in 0 komen nemen. Het nieuwe prijsraadsel Mijn eerste deel is iets kelijk bij het water thuis! Mijn tweede deel is iets water behoort. En mijn derde deel is iet water moet zijn. Mijn geheel is een vissch dat vroeger meer gebruik tegenwoordig. Als prijs loven wij uit ei zendingen worden ingi Donderdag e. k. aan Kamnersingel 70. vai ie l.aa re

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 8