Ii dei LBTUtn. Derde Blad, behoorende bij „Haarlem'* Dagblad' van Maandag 3 Dec. 1900. No. 5347. Het St. Elisabeth's of Groote Gasthuis. De uitgebreide toelichting die de heer II. D. Iïruseman geeft bij de wij ziging, die hij heeft voorgesteld op het door B. en W. ingediende en tot goed keuring strekkende concept-besluit be treffende de Gasthuis-begrooting van 1901, begint met een historisch over zicht over DE GASTHUIS-FONDSEN. Hij herinnert eraan hoe de commis sie in 1767 benoemd om na te gaan welke rechten van eigendom de stad op het St. Elisabeth's Gasthuis heeft, weinig vruchtbaren arbeid opleverde. Die van 1855 had ten gevolge het twee jaar later verschijnende, bekende ver slag van den toenmaligen archivaris, mr. A. J. Enschedé. Hij kwam tot de slotsom dat men met zekerheid de stad Haarlem als de begiftigde persoon kon aanwijzen. In vele opzichten zijn Van der Kemp en prof. Acquoy het in do al- gemeene beschouwingen over de Ne- derlandsche gasthuizen daarmede eens. De beschouwingen en gevolgtrek kingen van mr. Enschedé werden weer sproken door mr. C. Gerlings, lid van den Raad en tevens regent van het Gasthuis in een brochure, inhoudende een „onderzoek in hoeverre het eigen- domsregt van de stad Haarlem op het Sint Elisabeth's Gasthuis uit de oude oorkonden kan worden afgeleid". De schrijver dezer brochure, mr. H. Ger lings, destijds gemeente-bibliothecaris alhier concludeerde „dat het aan eene corporatie van Gasthuismeesters is op gedragen". Dit vermocht echter mr. Enschedé niet van zijne meening af te brengen. In een „nader rapport", kwam hij we derom „tot het resultaat dat het Gast huis door een bijzonder persoon ge sticht, aan de stad is opgedragen, dat is, gesteld onder het oppergezag van de Stedelijke Regeering". Ook dit der Rapport" bleek weder voor tegen spraak van denzelfden schrijver vat baar. De heer Kruseman wijst er, in ver band met dit verschil van meening, op, aan hoe hooge eischen diegeen moet voldoen, welke de eigendomskwestie van het Gasthuis zal hebben te beslis sen. De vraag door een der Raadsleden bij de behandeling der begrooting voor 1900 gesteld „of het niet wenschelijlt zou zijn dat do Raad een onderzoek liet instellen naar de geschiedenis en het eigendomsrecht van het Gasthuis' kan dan ook naar het oordeel van den heer Kruseman; ontkennend beant woord worden. Het is naar zijne mee ning voor den Raad vrijwel van onder geschikt belang of het Gasthuis eigen dom is öf van de stad, óf van een Col- legie van Regenten, dat aan de stad rekenplichtig is, en ook in andere op zichten onder het oppertoezicht der stedelijke regeering staat, mits de vruchten der gasthuisbezittingen op do meest doelmatige wijze gebruikt worden voor het doel waarvoor dezen, als giften van weldadigheid, door de "chenkers zijn gegeven, d. w. z. tot ver- oleging van onvermogende zieken te dezer stede, en onder voorwaarde 'lat de weldadigheidswerken van H.H. Gasthuis-regenten niet, of althans niet meer dan billijk en noodig is, komen ten laste der gemeentekas. HET SUBSIDIE. Tot, 1880 werden zonder uitzondering allo uitgaven uit de inkomsten van het Gasthuis bestreden. Later, door ach teruitgang der inkomsten en de uitbrei ding der gemeente, moesten Regenten gebruik maken van het onder hun be heer staande rijke fonds-Van Klaaren- hMk, maar in 1887 moest het fondska pitaal zelfs worden aangesproken. Daar geen gunstiger financieele uit komsten in de volgende jaren kon wor den verwacht, besloten Regenten voor taan niet meer dan 3000 jaarlijks uit het fonds-Van KI aarenbeek te nemen tot gedeeltelijke dekking der tekorten, en zich tot den Gemeenteraad te wen den om subsidie. De commissie van financiën, hier over gehoord, opperde toen reeds, in do veronderstelling, dat in de toe komst geregeld vrij belangrijke offers uit de Gemeentekas aangevraagd zou den worden, de vraag, of de verander de omstandigheden ook aanleiding konden geven tot „een veranderde ver houding tusschen het Bestuur der Ge meente en het St. Elisabeth's Gasthuis; terwijl zij tevens den Raad deed beslui ten aan Rogenten te vragen of het hun ne bedoeling was dat het toen nog on belangrijke tekort geheel uit de Ge meentekas zou worden gedekt öf dat zulks slechts voor een gedeelte noodig zou zijn. Na de verklaring van Regenten, dat zij buiten machte waren om nieuwe inkomsten te heffen, meende do Raad in 1889 alleszins aanleiding te hebben om de tekorten (die toen nog maar een paar duizend gulden per jaar bedroe gen) uit de Gemeentekas te betalen „omdat Regenten door de kostolooze opneming en verplegii g van Haarlem's zieke arme ingezetenen, welke geen onderstand genieten van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadig heid, geacht mogen worden een deel der armenverzorging van de gemeente te hebben overgenomen". Waren in 1857 door de buitengewoon groote sterfte in het Stads-Armen- en Ziekenhuis, niet een deel der zieken uit het Stads-Ziekenhuis naar het St. Eli sabeth's Gasthuis overgebracht, onder bereidverklaring door den Raad, om eventueels tekorten, daaruit voort vloeiende, door een gemeente-subsidie te dekken, dan zou er nooit sprake ge weest zijn van een gemeentelijk subsi die, evenmin als de gemeente thans een toelage verstrekt aan eenige ande re niet door de gemeente opgerichte weldadigheidsinstelling. Thans, nu de Regenten de gasthuis deuren veel wijder hebben opengezet en veel meer kosteloos verpleegd wor den, schijnt den heer Kruseman de overweging, die den Raad in 1889 deed besluiten het geheele tekort van het Gasthuis voor stadsrekening te nemen, niet meer voldoende. Het jaarlijksch tekort is gestegen van f 2400 tot 50,000, niettegenstaande op de onlangs vast gestelde begrooting bovendien een som van f 9000 is uitgetrokken voor do ver pleging van stadsarmen, wier opname in het Gasthuis wegens plaatsgebrek wordt geweigerd. Mag nu nog beweerd worden dat het subsidie aan het Gast- huis een billijke vergoeding is, of be taalt de gemeente te veel In antwoord daarop rekent de heer Kruseman ons voor dat de gemeente 48 van de geheele kostelooze zieken verpleging (pl. m. f 82.000) of nagenoeg f 40,000 meer zou betalen dan zc strikt genomen mag bekostigen. En langs een anderen weg komt de heer Kruseman tot de conclusie dat de gemeente de eigen inkomsten van het Gasthuis ongebruikt latend, met voor deel de verpleging van alle kosteloos verpleegde gasthuis-patiënten op stads kosten aan de particuliere zieken in richtingen zou hebben kunnen opge dragen. Mag nu de stedelijke regeering op den thans gevolgden weg blijven voort gaan? vraagt de heer Kruseman. En zijn antwoord is „Neen 1". Zoodoende komt hij vanzelf tot de GEWENSCHTE VERANDERINGEN. Vóór alles moet gebroken worden met de onwettige gewoonte volgens welke aan den door de Regenten aan- gestelden huismeester van het Gast huis de beoordeeling wordt overgela ten of een patiënt in de termen valt om op kosten van de Gemeente verpleegd te worden. Dat is de taak van het door den Raad benoemde Burgerlijk Armbe stuur. Het aantal stads-patiënten zal daardoor wel toenemen, maar de ste delijke regeering zal de gelegenheid- verkrijgen om een te ruimen toevloed van personen te beperken door aan het aan haar ondergeschikte armbestuur die bepalingen voor te schrijven, welke zij daartoe dienstig en noodig acht. Het verleenen van hulp aan behoefti- gen, dat ook het verplegen van arme zieken in zich sluit, behoort aan het particulier initiatief overgelaten te worden en de burgerlijke overheid heeft zich met armenzorg slechts in zooverre in te laten als de handhaving van de openbare orde en de algemeene veiligheid dit vereischen. Wie zal voor de kosten der verple ging der gasthuis-patiënten moeten zorgen, als de burgerlijke gemeente er zich geheel of gedeeltelijk van ont trekt Ten eerste kan in de kosten door re kerkelijke cu particuliere armbesturen èn weldadigheidsinstellingen worden bijgedragen. Tot dusver laten zij die genen, die de duurdere gasthuisverple- ging vereischen, zonder zelfs hot bur gerlijk armbestuur daarin to kennen, op stadskosten verplegen. Dat komt doordat do verpleging op stadskosten gratis is opengesteld. Zoolang dit zoo blijft is van hen geenerlei bijdrage te verwachten. En op het oogenblik zou een bijdrage ook slechts een schenking aan de stadskas wezen. Ten andere behooren H.H. Regenten te streven naar versterking van de eigen inkomsten van het Gasthuis, door streven naar bezuiniging en vrijwillige bijdragen. Waarom zou nu juist het Gasthuis haar tekorten uit de Gemeen tekas mogen betalen. Niet als belasting penningen moeten die gelden bijeenko men, maar als bijdrage voor een goed en edel doek, DE AANGEVOERDE BEZWAREN. Men voerde den heer Kruseman te gen de inzameling van vrijwillige gif ten velerlei bezwaren tegemoet lo. werd gewezen op de groote ver plichtingen die de gemeente heeft aan het Gasthuis, wijl deze instelling in vroeger jaren door haar rijkdom meer malen de gemeente financieel heeft ge holpen. Daartegen voert de heer Kruseman 8 an. dat de stad in 1897 totaal f 333,000 heeft genoten van het Gasthuis, waar tegenover stond een totale teruggaaf van f 232,000 en bleef dus ongeveer nog een ton gouds over, door de stad te be talen. Maar die schld is gedekt door het bedrag aan subsidiën uitbetaald, en dat pl. m. f 180.000 bedraagt 2o. Al heeft de Gemeenteraad in art. 2 der Gasthuis-verordening de bestem ming der instelling omschreven, „de bestemming, zieken, die, enz. te verplegen" is nog iets anders dan „de verplichting alle zieken te ver plegen". 3o. Waar beweerd wordt dat de Re genten te hoog zouden staan om bijdra gen te vragen, wijst de heer Kruseman op „Weldadigheid naar Vermogen", op de inzameling voor een hospitaal-kerk schip, op het voorbeeld van den Koning bij den watersnood van 1850 in het zui den des lands. 4o. Een onoverkomelijk bezwaar wordt geacht de inhoud van art. 1 der Gasthuis-verordening, waarin bepaald wordt dat „het St. Elisabeth's Gasthuis is een Gemeente-instelling". „De Gemeente is verplicht," zoo wordt gezegd, „zelve de kosten harer instellingen te betalen". De heer Kruseman weerlegt deze be wering aldus Het Gasthuis was in de thans geldende gasthuis-verordening door B. en W. gerangschikt als ware het een gemeente-instelling (door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd) maar liet woord gemeente-instelling beteekent hier niet ;,van gemeentewege opgericht". De moeielijkheid van het rangschikken van dergelijke gestichten werd reeds door de comniisie van rapporteurs ge voeld, voor de armenwet in de Kamer werd behandeld. De meerderheid wenschte te dien opzichte verduidelij king. En, zegt de heer Kruseman, bij de vermelding der resultaten ..De mi nister heeft in den beginne het artikel niet willen wijzigen en weet ten slotte met instellingen, die in dezelfde om standigheden verkeeren als ons gast huis, geen raad Zij behooren niet on der letter B, C of D, en aangezien haar geen nieuwe verplichtingen worden opgelegd, moeten zij dus, ookindien het geen gemeente-instel ling e n z ij n, toch maar gebracht worden onder letter A (als waren ze ge meente-instellingen). Haarlem's Ge meentebestuur heeft zich, toen de ar menwet werd ingevoerd, gevoegd naar 's Minister wenschen, maar H.H. Re genten, die thans, in 1900, zich beroe pen op de rangschikking onder letter A, waren zóó weinig ingenomen met de bepaling, volgens welke het Gast huis als een gemeente-instelling werd beschouwd, dat zij zich zelfs tot Z. M. den Koning hebben gewend, om betere rangschikking van 't. gesticht onder de instellingen bedoeld bij art. 2 der ar menwet te erlangen, en dat zij in 1858 bezwaar hebben gemaakt, een gemeen telijke bijdrage in de verplegingskosten der stadspatienten te aanvaarden, uit vrees dat zij daardoor afbreuk zouden doen aan de onafhankelijkheid van hun gesticht, dat, volgens eigen ver klaring, altoos eene op zichzelve staan de inrichting is geweest". Ook in ande plaatsen, o. a. Zalt-Bommcl. heeft ae rangschikking aanleiding gegeven tot moeilijkheden. Na aanneming ven al het voorgaan de, meent de heer Kruseman, zal men niet meer kunnen persistcercn bij de bewering dat de overigens vrij onver schillige rangschikking van het Gast huis onder letter A van art. 2 der ar menwet, een reden zou zijn om de Ge meentekas aansprakelijk te stellen voor de tekorten, die door eene al te ruime weldadigheid van HII. Gasthuis- regenten ontstaan. 5o. Is aangevoerd dat de Gemeente zelve, indien het Gasthuis haar zijn hulp ontzegde, een eigen gasthuis zou moeten bouwen en exploiteeron. Deze overweging boezemt den heer Kruse man geen vrees in. Immers, na een dergelijko weigering zouden hoogst waarschijnlijk ook de voor het Gast huis onmisbare gemeente-subsidiën niet langer worden verleend, terwijl anderzijds voor de gemeente de moge lijkheid overblijft om de titans met de particuliere zieken-inrichtingen afge sloten contracten te bestendigen en uit te breiden. Mocht tegen de verwach ting van den heer Kruseman in, wor den uitgemaakt dat het Gasthuis een gemeente-instelling is, dan zou de op neming en verpleging der gemeente- armen niet kunnen geweigerd worden. In het andere geval doet zich de vraag nog voor of de Raad, bovendien het jaarlijksch subsidie inhoudend, niet zou kunnen eischen, dat de renten (pL m. f 22.000 per jaar) der Gasthuis bezittingen, uitsluitend ten behoeve van „arme zieke luiden" besteed zullen worden, en of niet onder die arme lui den in de eerste plaats de zieke stads armen behooren te worden gerekend, zoodat dezen in het Gasthuis zouden moeten worden opgenomen. Wordt ook van verpleging in particuliere gestich ten afgezien, dan zou overwogen kun nen worden of bij de a. s. overbrenging van het Stads-Armenhuis van den Schotersingel naar de Tuchthuisstraat, een gedeelte van dit laatste niet zou zijn in te richten tot Stads-Ziekenhuis. Echter vreest de heer Kruseman niet dat de houding der regenten tot derge lijke maatregelen zal noodzaken. Ten slotte bestrijdt de heer Kruse man de verzuchting dat het vragen van bij dragon toch niet zal geven. Mocht men zich bij bovenstaande be schouwingen niet kunnen neerleggen, dan vraagt de heer Kruseman dat het Gasthuis inderdaad gemeente-instel ling worde. De door B. en W. aangevoerde admi nistratieve handelingen zijn een door de wet voorgeschreven gevolg van de vroeger besproken rangschikking van het Gasthuis onder lett. A. van art. 2. (als ware het een gemeente-instelling maar kunnen niet tengevolge hebben dat het St. Elisabeth's gasthuis van een zelfstandige inrichting tot een wer kelijke gemeente-instelling veranderd wordt. Het Gasthuis zou als gemeente-instel ling in de eerste plaats de stadspatien ten behooren op te nemen, wat niet het geval is, want de som die thans op de begrooting voor 1901.is uitgetrok ken voor de verpleging in andere zie ken-inrichtingen bedraagt reeds meer dan het dubbele van de voor 1899 ge raamde som. Indien het gasthuis inderdaad een gemeente-instelling is, behoort de werkkring dier instelling nauwkeuri ger dan thans te worden omschreven, behoort het bestuur dier instelling zoo- al niet ondergeschikt te zijn aan, dan toch samen te werken met het Burger lijk Armbestuur. Aangezien eene reorganisatie van het St.. Elisabeth's Gasthuis tot een werke lijke gemeente-instelling den heer Kru seman toescheen op historische en the oretische gronden niet geëischt te mo gen worden en bovendien te veel in grijpende en voor H.H. Regenten on aanneembare veranderingen tengevol ge te moeten hebben, zag de heer Kru seman rond naar een middel om zon der belemmering te brengen in de vrij heid van de Regenten, de gemeente kas in 't vervolg te vrijwaren voor al te groote offers. En dat middel heeft hij belichaamd in het bekende voorstel om het subsi die tot f 50.000 te verminderen, en aan de ontvangsten een nieuwe post „par ticuliere bijdragen en schenkingen" uitgetrokken tot een bedrag van f 903 toe te voegen. Dit voorstel heeft alleen betrekking op den dienst 1901, zal in volgende ja ren door overeenkomstige gevolgd wor den, en beoogt alleen in principe uit te maken of de gemeente zal blijven be talen al wat H.H. Regenten te kort ko- mcn. Uit deproefneming die H.II. Re genten hierop zullen moeten laten vol gen, zal kunnen blijken in hoeverre Haarlem's ingezetenen belangstellen in de uitgebreide weldadigheidswerken van het Gasthuis, in hoeverre zij zich voor de instandhouding van die in stelling financieele opofferingen tril len getroosten. Met do uitkomst zal in 1901 rekening worden gehouden. Stadsnieuws Maandstaat van de Nederl. Cre- dietbank. Afgesloten op 31 October 1900. Aandeolen in portef 12.000. Kassa en Kassiers... 73.470.82j Aandh.nog te storten 178.500. Prolongatie u/g100.900. Disconto's 34.010. Debiteuren op acc. 257.262.50 Meubil. Invent, enz. 2.000. Effecten 5.880. Rekening Cri houd. 163.099.77 Debiteuren ll.315.S0j Belegde Reserve 6.334.294 844.779.i9j Kapitaal 250.000.— Crediteuren 122.473.08 Deposito's 144.307.88j Prolongatie o/g64.000. Promessen 257.262.50 Dividenden 151.55J Reserve 6.584.17J 844.779.19J Binnenland. President Kruger. Te Amsterdam zijn hot de Ne- derlandsch Zuid Afrikaansche Ver- eeniging, het Nationaal Boeren-co- mité en de afdeeling van het Alge meen Nederlandsch Verbond, die zich met de voorbereidende maat regelen tot een waardige ontvangst van president Kruger alhier heb ben belast. Ten aanzien der recep tie van president Kruger voor de ingezetenen, zal zich bij deze com binatie nu ook aansluiten de ge meenteraad. De „Zutphensche Courant" doet het volgende voorstel tot een natio nale hulde aan president Kruger „Zou het niet uitvoerbaar zijn dat vele, zoo niet alle gemeentera den van ons vaderland zoo spoedig mogelijk in buitengewone verga dering bijeenkwamen, en besloten om den eerbiedwaardigen grüa- aard namens de gemeenten van Ne derland sympathie te betuigen, iedere gemeenteraad door middel van een eigen telegram, af te zen den op den dag van zijn ontvangst door den Amsterdamsclien gemeen teraad." nooit anders dan als openbaar voet pad gekend hadden. Beklaagde deed nog opmerken dat er onder een vorigen eigenaaf op het wegje in quaestie een bord stond met het opschriftVerboden toegang. Dit werd door de getui gen erkend, ofschoon zij er bij voegden dat dit ten onrechte door den vorigen eigenaar gedaan was. Overigens legde bekl. oen memorie van verdediging over, blijkbaar op- gomaakt door oen rechtskundige. Rechtszaken. Prik woldraad versperring. Voor het kantongerecht te 's Gra- venhage stond terecht een boer, die een prikkeldraadversperring had aangebracht. Het was een Loos- duinsche boer, die in strijd was met de autoriteiten over een ge deelte van een voetpad onder Loos- duinen en dat over zijn land voert. Het betreft een gedeelte van de pol derlaan onder die gemeente. Op den legger der wegen en voetpaden komt dit raadje voor als publieke weg en sinds menschenheugenis (oudjes van 75 jaar kwamen 't van daag getuigen) maakte iedereen van dat wegje gebruik. Maar de boer houdt vol dat dit, over zijn weiland loopend wegje, geen verlengstuk van de polderlaan is, dat hij er de eigenaar van is en er geen verkeer behoeft te dulden. Dies handelde hij als eigenaar en deed op zekeren dag een hek over het pad plaatsen en liet het omwoelen met prikkel draad, opdat degen, die dezen hurdle bijgeval wenschte over te klimmen zich zou geprikkeld ge voelen om 't een tweeden keer na te laten. Int-usschen was deze prikkeldraad versperring niet naar den zin van den burgemeester van Loosduinen, die door den veldwachter den boer liet bekeuren wegens onrechtmati ge afsluiting van den openbaren weg. Het Openbaar Ministerie vorder de/10 boete, na het verhoor van verschillende getuigen, die het pad Gemengd Nieuws. Moedermoord. Een vreeselijke misdaad is Woens-, dagmorgen te Lobarth® bij Toulouse gepleegd. Een persoon Jean Allières genaamd, en 27 jaren oud heeft zijne moeder met een bijlslag gedood. Jean Allières bewoonde met zijne moeder een klein huis, gelegen op 100 meters afstand van het dorp Labartbé' op weg naar Toulouse. Den vorigen dag was Allières te mid dernacht thuis gekomen. Wat gebetur- de er toen? Men weet het nog niot. Een uur daarna echter ging Alllèreë aan de deur van een zijner bloedver-» wanten kloppen, die aan de andere zij. de van den weg woonde Maak u gereed, schreeuwde hij, ik heb juist het hoofd van mijne moe der afgeslagen. Intusschen was de weduwe Allières bij eene buurvrouw komen binnenval len met een vreeselijk bebloed hoofd. De ongelukkige vrouw viel bewusto* loos neer. Vijf uur daarna gaf zij den laatslen snik zonder te hebben kunnen', spreken. De moordenaar is gearresteerd. HIJ is naar het huis van bewaring te Muret overgebracht on blijft hard nekkig zwijgen over do reden van zij ne verschrikkelijke misdaad. Waardoor zweven de wolken? Tengevolge van nieuwe onderzoekin-, gen is het stellig bewezen, dat mist of nevel niet uit blaasjes bestaat, maar uit waterbolletjes of droppeltjes, die' microscopisch waargenomen en geme ten zijn. De Engelschman Dines vond, dat de dichte Londensche mist uit drop.' pels bestond van 0,016 tot 0.127 miilime- ter middellijn, en de Duitscher Aszmus nam op den top van den Broeken of Bloksberg nevel waar, die uit droppols bestond, welker diameter hij op 0,006 tot 0,035 mU. begrootte. Ook de wol ken, die boven ons zweven, bestaan uit zulke, nu eens kleinere, dan weder grootere waterdroppels. De Oostenrijkscho meteoroloog A. von Frank die op zijn tochten In berg streken dikwijls door wolkon heeft ge- loopen, beweert, dat hij die waterdrop- pels nog op een afstand van 20 conti-i meier met het blooto oog kon onder-.' scheiden, en berekent daaruit de lengte hunner middellijn op 0,028 mM. liet gewicht van zulk een waterbolletjo is slechts iets meer dan een tienmilli- oenste gram Doch hoe oneindig klein deze bolletjes ook zijn mogen, zijn zij toch zwaarder dan de lucht. Waarom vallen zij dan niet telkens ter aarde, en waarom blijven zij zoo lang in de lucht drijven en stijgen zelfs dikwijls daar in op A. Von Frank verklaarde dit in d® „Meteorolcgischen Zeitschrift" daar-' door, dat elk dezer waterdroppeltjea omgeven is met een omhulsel van wa terdamp, en daar dezo lichter is dan de lucht, heft hij den druppel op on houdt hem zwevend. Wanneer nu d® zon op de wolken schijnt en de klein® droppels verwarmt, dan wordt do damp vermeerderd, do ballast vermin derd en de wolken stijgen daarente gen dalen zij door afkoeling, daar dan de waterdamp verminderd on tot wa ter in vloeibaren toestand verdicht wordt. Volgens dezo verklaring zouden de waterbolletjes overeenkomen met kleine luchtballons en zijn de wolken verzamelingen van zulke oneindig kleine luchtschepen, waarvan er hon derdduizenden in een kuhieken meter gaan. Het is hier de plaats om te herinne ren aan een geschiedkundig feit. Toen de gebroeders Montgolfier meer dan honderd jaren geleden een luchtschip wilden vervaardigen, poogden zij door het verwekken van rook de wolken na te inaken en vonden de Montgolfiere, den eersten luchtballon uit, doch de natuur der wolken is hun vreemd ge bleven. Hoe zeldzaam, dat de weten schap eene eeuw later het zweven der wolken poogt te verklaren door het be gaan aan te nemen van ontelbare, on-' eindig kleine luchtballons Feuilleton. Naar het Duitsch. 19) Ik weet niet hoë"ik me je won derlijk gedrag moet verklaren, Erik, zei ze bijna ruw, maar ik be gin te gelooven dat je alleen hier bent gekomen met het doel me te bespotlen. Laat ons daarom ein delijk vrij en open mot elkaar spre ken! Ik vraag je nog eens op je eerewoord: weet je niet wat hier op Elvei "Bhöh is voorgevallen? Ja wel. Bij mijn aankomst te Eichfeld heeft men me van allerlei verteld. Er moet iemand gestorven zijn, maar ik heb den naam niet kunnen onthouden want ik dacht alleen aan jou. Het was mijn grootvader dien de slag trof, den dag van je vertrek. En anders... heeft men je anders niets gezegd van den nieuwen ma- ioraatsheer en dat ik met hem ver loofd ben? Het was er uit, want zij kon de pijnlijke onzekerheid niet langer verdragen. Wat er nu ook volgen kon, het zou minder ontzettend zijn dan de onzekerheid omtrent het eigenlijk doel van zijn raadselach tig gedrag. Erik Hallager stoof ech ter niet woest op en evenmin toon de zich eenige opvallende verande ring in zijn gelaat. Hij zag haar slechts een kort oogenblik zwijgend aan en schudde toen ontkennend het hoofd. Daarvan heeft men me niets verteld. En als men het gedaan had zou ik het natuurlijk toch niet ge loofd hebben. Hoe zou je met een ander verloofd kunnen zijn, terwijl je immers mijn vrouw zult worden. Ik zou hen in 't gezicht hebben uit gelachen als ze met dergelijken on zin waren aangekomen. Maar er is geen reden om te lachen, Erik, want ze zouden je niet anders als de waarheid ge zegd hebben. Het is een ongeluk voor jou en voor mij dat je mijn brief niet ontvangen hebt, waarin ik je alles verklaard heb. Ik kan je vrouw niet worden want reeds voor ik je leerde kennen, was ik de bruid van Erwin. Neen! zeide hij, zonder stem verheffing, dat is niet waar, dat is onmogelijk I De rustige zekerheid, het rots vaste vertrouwen, dat uit dit een voudig antwoord sprak, ontroerde Edith heviger dan de heftigste be schuldigingen en verwijten zou den kunnen doen. De trots, dien hij door de ontijdige vermelding zijner pleegzuster in haar hart had doen ontwaken, verdween en zij werd weer de deemoedige, schuldbewuste zondares. Met gebogen hoofd om den blik te ontwijken, dien ze niet meer kon verduren, begon zij hem alles te bekennen het lijden dat zij on der den druk harer armoede en onder de tyrannieke behandeling haars grootvaders had moeten ver duren, het vurig verlangen naar macht en rijkdom, dat haar na een langen strijd er toe had doen be sluiten het aanzoek van haar neef aan te nemen, hoewel zij nooit meer dan een koele vriendschap voor hem gevoeld had; haar eenige gelukzaligheid gedurende de kor te, zonnige lente aan Erik's zijde en eindelijk dan haar onbesloten- heid en weifelen, waaronder zij bij het plotseling overlijden van haar grootvadergeleden had, tot Erwins eigenmachtig optreden bui ten haar toedoen de beslissing had uitgelokt. Je had me niet moeten verla ten, Erik, klaagde zij, misschien ja, zeker was dan alles anders ge loop en; ik had dan toevlucht bij jou kunnen zoeken, bij jou hulp en bijstand kunnen vinden. Nu is het te laat! We moeten maar dra gen datgene, waaraan niets meer valt te veranderen. En ik hoop dat je medelijden genoeg met me zult hebben om mij de vervulling van mijn treurigen plicht niet nog moeilijker te maken. Hij zweeg nog steeds en had haar ook gedurende haar geheele lange bekentenis niet met een enkel woord in de rede gevallen. Aarzelend waagde zij het einde lijk op te zien en toen zag zij dat hij onbeweeglijk achter zijn stoel stond, met beide handen tegen de slapen gedrukt en met geheel we- zenloozen blik voor zich uit sta rend. Een afschuwelijke vrees greep haar aan. Zo vloog op hem toe, zonk naast hem op de knieën en hief de gevouwen handen tot hem op. Erik, bij al wat je dierbaar is, spreek toch één woord Dood me... maar zeg dat je me verstaan hebt! Uitstekend! Net als in de opa- ra! Zult ge u niet verwaardigen, mijnheer, aan de wenschen van die dame tegemoet te komen Op snijdenden toon, die aan zijn gezegde blijkbaar het karakter van vreeselijke ironie moest geven, had Erwin, in de geopende kamerdeur staande, deze woorden gesproken. Toen hij buiten in de voorkamer van het kamermeisje had gehoord dat een vreemd man bij haar mees teres was, had hij haar zonder aar zelen op zij geduwd en was zon der kloppen de kamer binnenge treden. Nu stond hij daar met over elkaar geslagen armen en zag er met zijn hoog rood gelaat tamelijk dreigend uit. Edith slaakte geen kreet en deed ook geen poging te ontvluchten. Een oogenblik teekenden zich wel schrik en ontsteltenis in haar trek ken, daarop nam haar gelaat ech ter zijn gewone, koele uitdrukking aan en ze hief zich langzaam uit haar deemoedige houding op. Op het oogenblik, dat zij bemerkte dat alles voor haar verloren was, keer de ook al haar trotsche kalmte terug. Wat geeft je het recht hier binnen te dringen? vroeg ze met, de trotsche houding van een belee- digde vorstin. Ik ben je echtge- noole nog niet en behoef dus zoo. iets niet te dulden. Maar als ze gemeend had hem door haar gebiedend optreden af te schrikken, had ze Erwin von Linderode toch miskend. Hij lachte spottend en trad met eenige schreden dieper de ka mer in. Neen, dat ben je nog niet, tot jou geluk en tot het mijne. En met jou heb ik voorloopig niets to maken, maar met hem hier. U staat mo zeker wel toe dat ik mo aan u voorstel. Ik ben baron von Lindorode en de dame, bij wie go u op een zoo ongepast uur hebt go- lieven aan te melden, is mijn bruid. IJ zal moeten toegeven dat ik met het oog daarop een zeker recht op eene nadere verklaring heb. Rustig had de schilder den spre kende aangezien; nu wendde hij zich langzaam tot de barones. Spreekt die man de waarheid, Edith Je weet wel dat hij de waar heid spreekt, Erik, en ik bezweer' jeMaar hij luisterde niet ver der naar hare woordn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 9