Ii dei LBTUtn.
Derde Blad,
behoorende bij
„Haarlem'* Dagblad'
van
Maandag 3 Dec. 1900.
No. 5347.
Het St. Elisabeth's of
Groote Gasthuis.
De uitgebreide toelichting die de
heer II. D. Iïruseman geeft bij de wij
ziging, die hij heeft voorgesteld op het
door B. en W. ingediende en tot goed
keuring strekkende concept-besluit be
treffende de Gasthuis-begrooting van
1901, begint met een historisch over
zicht over
DE GASTHUIS-FONDSEN.
Hij herinnert eraan hoe de commis
sie in 1767 benoemd om na te gaan
welke rechten van eigendom de stad
op het St. Elisabeth's Gasthuis heeft,
weinig vruchtbaren arbeid opleverde.
Die van 1855 had ten gevolge het twee
jaar later verschijnende, bekende ver
slag van den toenmaligen archivaris,
mr. A. J. Enschedé. Hij kwam tot de
slotsom dat men met zekerheid de stad
Haarlem als de begiftigde persoon kon
aanwijzen. In vele opzichten zijn Van
der Kemp en prof. Acquoy het in do al-
gemeene beschouwingen over de Ne-
derlandsche gasthuizen daarmede
eens. De beschouwingen en gevolgtrek
kingen van mr. Enschedé werden weer
sproken door mr. C. Gerlings, lid van
den Raad en tevens regent van het
Gasthuis in een brochure, inhoudende
een „onderzoek in hoeverre het eigen-
domsregt van de stad Haarlem op het
Sint Elisabeth's Gasthuis uit de oude
oorkonden kan worden afgeleid". De
schrijver dezer brochure, mr. H. Ger
lings, destijds gemeente-bibliothecaris
alhier concludeerde „dat het aan eene
corporatie van Gasthuismeesters is op
gedragen".
Dit vermocht echter mr. Enschedé
niet van zijne meening af te brengen.
In een „nader rapport", kwam hij we
derom „tot het resultaat dat het Gast
huis door een bijzonder persoon ge
sticht, aan de stad is opgedragen, dat
is, gesteld onder het oppergezag van
de Stedelijke Regeering". Ook dit
der Rapport" bleek weder voor tegen
spraak van denzelfden schrijver vat
baar.
De heer Kruseman wijst er, in ver
band met dit verschil van meening, op,
aan hoe hooge eischen diegeen moet
voldoen, welke de eigendomskwestie
van het Gasthuis zal hebben te beslis
sen.
De vraag door een der Raadsleden
bij de behandeling der begrooting voor
1900 gesteld „of het niet wenschelijlt
zou zijn dat do Raad een onderzoek
liet instellen naar de geschiedenis en
het eigendomsrecht van het Gasthuis'
kan dan ook naar het oordeel van den
heer Kruseman; ontkennend beant
woord worden. Het is naar zijne mee
ning voor den Raad vrijwel van onder
geschikt belang of het Gasthuis eigen
dom is öf van de stad, óf van een Col-
legie van Regenten, dat aan de stad
rekenplichtig is, en ook in andere op
zichten onder het oppertoezicht der
stedelijke regeering staat, mits de
vruchten der gasthuisbezittingen op
do meest doelmatige wijze gebruikt
worden voor het doel waarvoor dezen,
als giften van weldadigheid, door de
"chenkers zijn gegeven, d. w. z. tot ver-
oleging van onvermogende zieken te
dezer stede, en onder voorwaarde 'lat
de weldadigheidswerken van H.H.
Gasthuis-regenten niet, of althans niet
meer dan billijk en noodig is, komen
ten laste der gemeentekas.
HET SUBSIDIE.
Tot, 1880 werden zonder uitzondering
allo uitgaven uit de inkomsten van het
Gasthuis bestreden. Later, door ach
teruitgang der inkomsten en de uitbrei
ding der gemeente, moesten Regenten
gebruik maken van het onder hun be
heer staande rijke fonds-Van Klaaren-
hMk, maar in 1887 moest het fondska
pitaal zelfs worden aangesproken.
Daar geen gunstiger financieele uit
komsten in de volgende jaren kon wor
den verwacht, besloten Regenten voor
taan niet meer dan 3000 jaarlijks uit
het fonds-Van KI aarenbeek te nemen
tot gedeeltelijke dekking der tekorten,
en zich tot den Gemeenteraad te wen
den om subsidie.
De commissie van financiën, hier
over gehoord, opperde toen reeds, in
do veronderstelling, dat in de toe
komst geregeld vrij belangrijke offers
uit de Gemeentekas aangevraagd zou
den worden, de vraag, of de verander
de omstandigheden ook aanleiding
konden geven tot „een veranderde ver
houding tusschen het Bestuur der Ge
meente en het St. Elisabeth's Gasthuis;
terwijl zij tevens den Raad deed beslui
ten aan Rogenten te vragen of het hun
ne bedoeling was dat het toen nog on
belangrijke tekort geheel uit de Ge
meentekas zou worden gedekt öf dat
zulks slechts voor een gedeelte noodig
zou zijn.
Na de verklaring van Regenten, dat
zij buiten machte waren om nieuwe
inkomsten te heffen, meende do Raad
in 1889 alleszins aanleiding te hebben
om de tekorten (die toen nog maar een
paar duizend gulden per jaar bedroe
gen) uit de Gemeentekas te betalen
„omdat Regenten door de kostolooze
opneming en verplegii g van Haarlem's
zieke arme ingezetenen, welke geen
onderstand genieten van kerkelijke of
bijzondere instellingen van weldadig
heid, geacht mogen worden een deel der
armenverzorging van de gemeente te
hebben overgenomen".
Waren in 1857 door de buitengewoon
groote sterfte in het Stads-Armen- en
Ziekenhuis, niet een deel der zieken uit
het Stads-Ziekenhuis naar het St. Eli
sabeth's Gasthuis overgebracht, onder
bereidverklaring door den Raad, om
eventueels tekorten, daaruit voort
vloeiende, door een gemeente-subsidie
te dekken, dan zou er nooit sprake ge
weest zijn van een gemeentelijk subsi
die, evenmin als de gemeente thans
een toelage verstrekt aan eenige ande
re niet door de gemeente opgerichte
weldadigheidsinstelling.
Thans, nu de Regenten de gasthuis
deuren veel wijder hebben opengezet
en veel meer kosteloos verpleegd wor
den, schijnt den heer Kruseman de
overweging, die den Raad in 1889 deed
besluiten het geheele tekort van het
Gasthuis voor stadsrekening te nemen,
niet meer voldoende. Het jaarlijksch
tekort is gestegen van f 2400 tot 50,000,
niettegenstaande op de onlangs vast
gestelde begrooting bovendien een som
van f 9000 is uitgetrokken voor do ver
pleging van stadsarmen, wier opname
in het Gasthuis wegens plaatsgebrek
wordt geweigerd. Mag nu nog beweerd
worden dat het subsidie aan het Gast-
huis een billijke vergoeding is, of be
taalt de gemeente te veel
In antwoord daarop rekent de heer
Kruseman ons voor dat de gemeente
48 van de geheele kostelooze zieken
verpleging (pl. m. f 82.000) of nagenoeg
f 40,000 meer zou betalen dan zc strikt
genomen mag bekostigen.
En langs een anderen weg komt de
heer Kruseman tot de conclusie dat de
gemeente de eigen inkomsten van het
Gasthuis ongebruikt latend, met voor
deel de verpleging van alle kosteloos
verpleegde gasthuis-patiënten op stads
kosten aan de particuliere zieken in
richtingen zou hebben kunnen opge
dragen.
Mag nu de stedelijke regeering op
den thans gevolgden weg blijven voort
gaan? vraagt de heer Kruseman. En
zijn antwoord is „Neen 1". Zoodoende
komt hij vanzelf tot de
GEWENSCHTE VERANDERINGEN.
Vóór alles moet gebroken worden
met de onwettige gewoonte volgens
welke aan den door de Regenten aan-
gestelden huismeester van het Gast
huis de beoordeeling wordt overgela
ten of een patiënt in de termen valt om
op kosten van de Gemeente verpleegd
te worden. Dat is de taak van het door
den Raad benoemde Burgerlijk Armbe
stuur. Het aantal stads-patiënten zal
daardoor wel toenemen, maar de ste
delijke regeering zal de gelegenheid-
verkrijgen om een te ruimen toevloed
van personen te beperken door aan het
aan haar ondergeschikte armbestuur
die bepalingen voor te schrijven, welke
zij daartoe dienstig en noodig acht.
Het verleenen van hulp aan behoefti-
gen, dat ook het verplegen van arme
zieken in zich sluit, behoort aan het
particulier initiatief overgelaten te
worden en de burgerlijke overheid
heeft zich met armenzorg slechts in
zooverre in te laten als de handhaving
van de openbare orde en de algemeene
veiligheid dit vereischen.
Wie zal voor de kosten der verple
ging der gasthuis-patiënten moeten
zorgen, als de burgerlijke gemeente er
zich geheel of gedeeltelijk van ont
trekt Ten eerste kan in de kosten door re
kerkelijke cu particuliere armbesturen
èn weldadigheidsinstellingen worden
bijgedragen. Tot dusver laten zij die
genen, die de duurdere gasthuisverple-
ging vereischen, zonder zelfs hot bur
gerlijk armbestuur daarin to kennen,
op stadskosten verplegen. Dat komt
doordat do verpleging op stadskosten
gratis is opengesteld. Zoolang dit zoo
blijft is van hen geenerlei bijdrage te
verwachten. En op het oogenblik zou
een bijdrage ook slechts een schenking
aan de stadskas wezen.
Ten andere behooren H.H. Regenten
te streven naar versterking van de
eigen inkomsten van het Gasthuis, door
streven naar bezuiniging en vrijwillige
bijdragen. Waarom zou nu juist het
Gasthuis haar tekorten uit de Gemeen
tekas mogen betalen. Niet als belasting
penningen moeten die gelden bijeenko
men, maar als bijdrage voor een goed
en edel doek,
DE AANGEVOERDE BEZWAREN.
Men voerde den heer Kruseman te
gen de inzameling van vrijwillige gif
ten velerlei bezwaren tegemoet
lo. werd gewezen op de groote ver
plichtingen die de gemeente heeft aan
het Gasthuis, wijl deze instelling in
vroeger jaren door haar rijkdom meer
malen de gemeente financieel heeft ge
holpen.
Daartegen voert de heer Kruseman
8 an. dat de stad in 1897 totaal f 333,000
heeft genoten van het Gasthuis, waar
tegenover stond een totale teruggaaf
van f 232,000 en bleef dus ongeveer nog
een ton gouds over, door de stad te be
talen. Maar die schld is gedekt door
het bedrag aan subsidiën uitbetaald,
en dat pl. m. f 180.000 bedraagt
2o. Al heeft de Gemeenteraad in art.
2 der Gasthuis-verordening de bestem
ming der instelling omschreven, „de
bestemming, zieken, die, enz. te
verplegen" is nog iets anders dan „de
verplichting alle zieken te ver
plegen".
3o. Waar beweerd wordt dat de Re
genten te hoog zouden staan om bijdra
gen te vragen, wijst de heer Kruseman
op „Weldadigheid naar Vermogen", op
de inzameling voor een hospitaal-kerk
schip, op het voorbeeld van den Koning
bij den watersnood van 1850 in het zui
den des lands.
4o. Een onoverkomelijk bezwaar
wordt geacht de inhoud van art. 1 der
Gasthuis-verordening, waarin bepaald
wordt dat „het St. Elisabeth's Gasthuis
is een Gemeente-instelling".
„De Gemeente is verplicht," zoo
wordt gezegd, „zelve de kosten harer
instellingen te betalen".
De heer Kruseman weerlegt deze be
wering aldus Het Gasthuis was in de
thans geldende gasthuis-verordening
door B. en W. gerangschikt als ware
het een gemeente-instelling (door de
burgerlijke overheid geregeld en van
harentwege bestuurd) maar liet woord
gemeente-instelling beteekent hier niet
;,van gemeentewege opgericht". De
moeielijkheid van het rangschikken
van dergelijke gestichten werd reeds
door de comniisie van rapporteurs ge
voeld, voor de armenwet in de Kamer
werd behandeld. De meerderheid
wenschte te dien opzichte verduidelij
king. En, zegt de heer Kruseman, bij
de vermelding der resultaten ..De mi
nister heeft in den beginne het artikel
niet willen wijzigen en weet ten slotte
met instellingen, die in dezelfde om
standigheden verkeeren als ons gast
huis, geen raad Zij behooren niet on
der letter B, C of D, en aangezien haar
geen nieuwe verplichtingen worden
opgelegd, moeten zij dus, ookindien
het geen gemeente-instel
ling e n z ij n, toch maar gebracht
worden onder letter A (als waren ze ge
meente-instellingen). Haarlem's Ge
meentebestuur heeft zich, toen de ar
menwet werd ingevoerd, gevoegd naar
's Minister wenschen, maar H.H. Re
genten, die thans, in 1900, zich beroe
pen op de rangschikking onder letter
A, waren zóó weinig ingenomen met
de bepaling, volgens welke het Gast
huis als een gemeente-instelling werd
beschouwd, dat zij zich zelfs tot Z. M.
den Koning hebben gewend, om betere
rangschikking van 't. gesticht onder de
instellingen bedoeld bij art. 2 der ar
menwet te erlangen, en dat zij in 1858
bezwaar hebben gemaakt, een gemeen
telijke bijdrage in de verplegingskosten
der stadspatienten te aanvaarden, uit
vrees dat zij daardoor afbreuk zouden
doen aan de onafhankelijkheid van
hun gesticht, dat, volgens eigen ver
klaring, altoos eene op zichzelve staan
de inrichting is geweest". Ook in ande
plaatsen, o. a. Zalt-Bommcl. heeft
ae rangschikking aanleiding gegeven
tot moeilijkheden.
Na aanneming ven al het voorgaan
de, meent de heer Kruseman, zal men
niet meer kunnen persistcercn bij de
bewering dat de overigens vrij onver
schillige rangschikking van het Gast
huis onder letter A van art. 2 der ar
menwet, een reden zou zijn om de Ge
meentekas aansprakelijk te stellen
voor de tekorten, die door eene al te
ruime weldadigheid van HII. Gasthuis-
regenten ontstaan.
5o. Is aangevoerd dat de Gemeente
zelve, indien het Gasthuis haar zijn
hulp ontzegde, een eigen gasthuis zou
moeten bouwen en exploiteeron. Deze
overweging boezemt den heer Kruse
man geen vrees in. Immers, na een
dergelijko weigering zouden hoogst
waarschijnlijk ook de voor het Gast
huis onmisbare gemeente-subsidiën
niet langer worden verleend, terwijl
anderzijds voor de gemeente de moge
lijkheid overblijft om de titans met de
particuliere zieken-inrichtingen afge
sloten contracten te bestendigen en uit
te breiden. Mocht tegen de verwach
ting van den heer Kruseman in, wor
den uitgemaakt dat het Gasthuis een
gemeente-instelling is, dan zou de op
neming en verpleging der gemeente-
armen niet kunnen geweigerd worden.
In het andere geval doet zich de vraag
nog voor of de Raad, bovendien het
jaarlijksch subsidie inhoudend, niet
zou kunnen eischen, dat de renten
(pL m. f 22.000 per jaar) der Gasthuis
bezittingen, uitsluitend ten behoeve
van „arme zieke luiden" besteed zullen
worden, en of niet onder die arme lui
den in de eerste plaats de zieke stads
armen behooren te worden gerekend,
zoodat dezen in het Gasthuis zouden
moeten worden opgenomen. Wordt ook
van verpleging in particuliere gestich
ten afgezien, dan zou overwogen kun
nen worden of bij de a. s. overbrenging
van het Stads-Armenhuis van den
Schotersingel naar de Tuchthuisstraat,
een gedeelte van dit laatste niet zou
zijn in te richten tot Stads-Ziekenhuis.
Echter vreest de heer Kruseman niet
dat de houding der regenten tot derge
lijke maatregelen zal noodzaken.
Ten slotte bestrijdt de heer Kruse
man de verzuchting dat het vragen
van bij dragon toch niet zal geven.
Mocht men zich bij bovenstaande be
schouwingen niet kunnen neerleggen,
dan vraagt de heer Kruseman dat het
Gasthuis inderdaad gemeente-instel
ling worde.
De door B. en W. aangevoerde admi
nistratieve handelingen zijn een door
de wet voorgeschreven gevolg van de
vroeger besproken rangschikking van
het Gasthuis onder lett. A. van art. 2.
(als ware het een gemeente-instelling
maar kunnen niet tengevolge hebben
dat het St. Elisabeth's gasthuis van
een zelfstandige inrichting tot een wer
kelijke gemeente-instelling veranderd
wordt.
Het Gasthuis zou als gemeente-instel
ling in de eerste plaats de stadspatien
ten behooren op te nemen, wat niet
het geval is, want de som die thans
op de begrooting voor 1901.is uitgetrok
ken voor de verpleging in andere zie
ken-inrichtingen bedraagt reeds meer
dan het dubbele van de voor 1899 ge
raamde som.
Indien het gasthuis inderdaad een
gemeente-instelling is, behoort de
werkkring dier instelling nauwkeuri
ger dan thans te worden omschreven,
behoort het bestuur dier instelling zoo-
al niet ondergeschikt te zijn aan, dan
toch samen te werken met het Burger
lijk Armbestuur.
Aangezien eene reorganisatie van het
St.. Elisabeth's Gasthuis tot een werke
lijke gemeente-instelling den heer Kru
seman toescheen op historische en the
oretische gronden niet geëischt te mo
gen worden en bovendien te veel in
grijpende en voor H.H. Regenten on
aanneembare veranderingen tengevol
ge te moeten hebben, zag de heer Kru
seman rond naar een middel om zon
der belemmering te brengen in de vrij
heid van de Regenten, de gemeente
kas in 't vervolg te vrijwaren voor al
te groote offers.
En dat middel heeft hij belichaamd
in het bekende voorstel om het subsi
die tot f 50.000 te verminderen, en aan
de ontvangsten een nieuwe post „par
ticuliere bijdragen en schenkingen"
uitgetrokken tot een bedrag van f 903
toe te voegen.
Dit voorstel heeft alleen betrekking
op den dienst 1901, zal in volgende ja
ren door overeenkomstige gevolgd wor
den, en beoogt alleen in principe uit
te maken of de gemeente zal blijven be
talen al wat H.H. Regenten te kort ko-
mcn. Uit deproefneming die H.II. Re
genten hierop zullen moeten laten vol
gen, zal kunnen blijken in hoeverre
Haarlem's ingezetenen belangstellen in
de uitgebreide weldadigheidswerken
van het Gasthuis, in hoeverre zij zich
voor de instandhouding van die in
stelling financieele opofferingen tril
len getroosten. Met do uitkomst zal in
1901 rekening worden gehouden.
Stadsnieuws
Maandstaat van de Nederl. Cre-
dietbank.
Afgesloten op 31 October 1900.
Aandeolen in portef 12.000.
Kassa en Kassiers... 73.470.82j
Aandh.nog te storten 178.500.
Prolongatie u/g100.900.
Disconto's 34.010.
Debiteuren op acc. 257.262.50
Meubil. Invent, enz. 2.000.
Effecten 5.880.
Rekening Cri houd. 163.099.77
Debiteuren ll.315.S0j
Belegde Reserve 6.334.294
844.779.i9j
Kapitaal 250.000.—
Crediteuren 122.473.08
Deposito's 144.307.88j
Prolongatie o/g64.000.
Promessen 257.262.50
Dividenden 151.55J
Reserve 6.584.17J
844.779.19J
Binnenland.
President Kruger.
Te Amsterdam zijn hot de Ne-
derlandsch Zuid Afrikaansche Ver-
eeniging, het Nationaal Boeren-co-
mité en de afdeeling van het Alge
meen Nederlandsch Verbond, die
zich met de voorbereidende maat
regelen tot een waardige ontvangst
van president Kruger alhier heb
ben belast. Ten aanzien der recep
tie van president Kruger voor de
ingezetenen, zal zich bij deze com
binatie nu ook aansluiten de ge
meenteraad.
De „Zutphensche Courant" doet
het volgende voorstel tot een natio
nale hulde aan president Kruger
„Zou het niet uitvoerbaar zijn
dat vele, zoo niet alle gemeentera
den van ons vaderland zoo spoedig
mogelijk in buitengewone verga
dering bijeenkwamen, en besloten
om den eerbiedwaardigen grüa-
aard namens de gemeenten van Ne
derland sympathie te betuigen,
iedere gemeenteraad door middel
van een eigen telegram, af te zen
den op den dag van zijn ontvangst
door den Amsterdamsclien gemeen
teraad."
nooit anders dan als openbaar voet
pad gekend hadden.
Beklaagde deed nog opmerken
dat er onder een vorigen eigenaaf
op het wegje in quaestie een bord
stond met het opschriftVerboden
toegang. Dit werd door de getui
gen erkend, ofschoon zij er bij
voegden dat dit ten onrechte door
den vorigen eigenaar gedaan was.
Overigens legde bekl. oen memorie
van verdediging over, blijkbaar op-
gomaakt door oen rechtskundige.
Rechtszaken.
Prik woldraad versperring.
Voor het kantongerecht te 's Gra-
venhage stond terecht een boer,
die een prikkeldraadversperring
had aangebracht. Het was een Loos-
duinsche boer, die in strijd was
met de autoriteiten over een ge
deelte van een voetpad onder Loos-
duinen en dat over zijn land voert.
Het betreft een gedeelte van de pol
derlaan onder die gemeente. Op
den legger der wegen en voetpaden
komt dit raadje voor als publieke
weg en sinds menschenheugenis
(oudjes van 75 jaar kwamen 't van
daag getuigen) maakte iedereen van
dat wegje gebruik. Maar de boer
houdt vol dat dit, over zijn weiland
loopend wegje, geen verlengstuk
van de polderlaan is, dat hij er de
eigenaar van is en er geen verkeer
behoeft te dulden. Dies handelde
hij als eigenaar en deed op zekeren
dag een hek over het pad plaatsen
en liet het omwoelen met prikkel
draad, opdat degen, die dezen
hurdle bijgeval wenschte over te
klimmen zich zou geprikkeld ge
voelen om 't een tweeden keer na
te laten.
Int-usschen was deze prikkeldraad
versperring niet naar den zin van
den burgemeester van Loosduinen,
die door den veldwachter den boer
liet bekeuren wegens onrechtmati
ge afsluiting van den openbaren
weg.
Het Openbaar Ministerie vorder
de/10 boete, na het verhoor van
verschillende getuigen, die het pad
Gemengd Nieuws.
Moedermoord.
Een vreeselijke misdaad is Woens-,
dagmorgen te Lobarth® bij Toulouse
gepleegd.
Een persoon Jean Allières genaamd,
en 27 jaren oud heeft zijne moeder met
een bijlslag gedood.
Jean Allières bewoonde met zijne
moeder een klein huis, gelegen op 100
meters afstand van het dorp Labartbé'
op weg naar Toulouse.
Den vorigen dag was Allières te mid
dernacht thuis gekomen. Wat gebetur-
de er toen? Men weet het nog niot.
Een uur daarna echter ging Alllèreë
aan de deur van een zijner bloedver-»
wanten kloppen, die aan de andere zij.
de van den weg woonde
Maak u gereed, schreeuwde hij,
ik heb juist het hoofd van mijne moe
der afgeslagen.
Intusschen was de weduwe Allières
bij eene buurvrouw komen binnenval
len met een vreeselijk bebloed hoofd.
De ongelukkige vrouw viel bewusto*
loos neer. Vijf uur daarna gaf zij den
laatslen snik zonder te hebben kunnen',
spreken.
De moordenaar is gearresteerd.
HIJ is naar het huis van bewaring
te Muret overgebracht on blijft hard
nekkig zwijgen over do reden van zij
ne verschrikkelijke misdaad.
Waardoor zweven de wolken?
Tengevolge van nieuwe onderzoekin-,
gen is het stellig bewezen, dat mist of
nevel niet uit blaasjes bestaat, maar
uit waterbolletjes of droppeltjes, die'
microscopisch waargenomen en geme
ten zijn. De Engelschman Dines vond,
dat de dichte Londensche mist uit drop.'
pels bestond van 0,016 tot 0.127 miilime-
ter middellijn, en de Duitscher Aszmus
nam op den top van den Broeken of
Bloksberg nevel waar, die uit droppols
bestond, welker diameter hij op 0,006
tot 0,035 mU. begrootte. Ook de wol
ken, die boven ons zweven, bestaan uit
zulke, nu eens kleinere, dan weder
grootere waterdroppels.
De Oostenrijkscho meteoroloog A.
von Frank die op zijn tochten In berg
streken dikwijls door wolkon heeft ge-
loopen, beweert, dat hij die waterdrop-
pels nog op een afstand van 20 conti-i
meier met het blooto oog kon onder-.'
scheiden, en berekent daaruit de lengte
hunner middellijn op 0,028 mM. liet
gewicht van zulk een waterbolletjo
is slechts iets meer dan een tienmilli-
oenste gram Doch hoe oneindig klein
deze bolletjes ook zijn mogen, zijn zij
toch zwaarder dan de lucht. Waarom
vallen zij dan niet telkens ter aarde, en
waarom blijven zij zoo lang in de lucht
drijven en stijgen zelfs dikwijls daar
in op
A. Von Frank verklaarde dit in d®
„Meteorolcgischen Zeitschrift" daar-'
door, dat elk dezer waterdroppeltjea
omgeven is met een omhulsel van wa
terdamp, en daar dezo lichter is dan
de lucht, heft hij den druppel op on
houdt hem zwevend. Wanneer nu d®
zon op de wolken schijnt en de klein®
droppels verwarmt, dan wordt do
damp vermeerderd, do ballast vermin
derd en de wolken stijgen daarente
gen dalen zij door afkoeling, daar dan
de waterdamp verminderd on tot wa
ter in vloeibaren toestand verdicht
wordt. Volgens dezo verklaring zouden
de waterbolletjes overeenkomen met
kleine luchtballons en zijn de wolken
verzamelingen van zulke oneindig
kleine luchtschepen, waarvan er hon
derdduizenden in een kuhieken meter
gaan.
Het is hier de plaats om te herinne
ren aan een geschiedkundig feit. Toen
de gebroeders Montgolfier meer dan
honderd jaren geleden een luchtschip
wilden vervaardigen, poogden zij door
het verwekken van rook de wolken na
te inaken en vonden de Montgolfiere,
den eersten luchtballon uit, doch de
natuur der wolken is hun vreemd ge
bleven. Hoe zeldzaam, dat de weten
schap eene eeuw later het zweven der
wolken poogt te verklaren door het be
gaan aan te nemen van ontelbare, on-'
eindig kleine luchtballons
Feuilleton.
Naar het Duitsch.
19)
Ik weet niet hoë"ik me je won
derlijk gedrag moet verklaren,
Erik, zei ze bijna ruw, maar ik be
gin te gelooven dat je alleen hier
bent gekomen met het doel me te
bespotlen. Laat ons daarom ein
delijk vrij en open mot elkaar spre
ken! Ik vraag je nog eens op je
eerewoord: weet je niet wat hier op
Elvei "Bhöh is voorgevallen?
Ja wel. Bij mijn aankomst te
Eichfeld heeft men me van allerlei
verteld. Er moet iemand gestorven
zijn, maar ik heb den naam niet
kunnen onthouden want ik dacht
alleen aan jou.
Het was mijn grootvader dien
de slag trof, den dag van je vertrek.
En anders... heeft men je anders
niets gezegd van den nieuwen ma-
ioraatsheer en dat ik met hem ver
loofd ben?
Het was er uit, want zij kon de
pijnlijke onzekerheid niet langer
verdragen. Wat er nu ook volgen
kon, het zou minder ontzettend zijn
dan de onzekerheid omtrent het
eigenlijk doel van zijn raadselach
tig gedrag. Erik Hallager stoof ech
ter niet woest op en evenmin toon
de zich eenige opvallende verande
ring in zijn gelaat. Hij zag haar
slechts een kort oogenblik zwijgend
aan en schudde toen ontkennend
het hoofd.
Daarvan heeft men me niets
verteld. En als men het gedaan had
zou ik het natuurlijk toch niet ge
loofd hebben. Hoe zou je met een
ander verloofd kunnen zijn, terwijl
je immers mijn vrouw zult worden.
Ik zou hen in 't gezicht hebben uit
gelachen als ze met dergelijken on
zin waren aangekomen.
Maar er is geen reden om te
lachen, Erik, want ze zouden je
niet anders als de waarheid ge
zegd hebben. Het is een ongeluk
voor jou en voor mij dat je mijn
brief niet ontvangen hebt, waarin
ik je alles verklaard heb. Ik kan je
vrouw niet worden want reeds
voor ik je leerde kennen, was ik
de bruid van Erwin.
Neen! zeide hij, zonder stem
verheffing, dat is niet waar, dat
is onmogelijk I
De rustige zekerheid, het rots
vaste vertrouwen, dat uit dit een
voudig antwoord sprak, ontroerde
Edith heviger dan de heftigste be
schuldigingen en verwijten zou
den kunnen doen. De trots, dien
hij door de ontijdige vermelding
zijner pleegzuster in haar hart
had doen ontwaken, verdween en
zij werd weer de deemoedige,
schuldbewuste zondares.
Met gebogen hoofd om den blik
te ontwijken, dien ze niet meer
kon verduren, begon zij hem alles
te bekennen het lijden dat zij on
der den druk harer armoede en
onder de tyrannieke behandeling
haars grootvaders had moeten ver
duren, het vurig verlangen naar
macht en rijkdom, dat haar na een
langen strijd er toe had doen be
sluiten het aanzoek van haar neef
aan te nemen, hoewel zij nooit
meer dan een koele vriendschap
voor hem gevoeld had; haar eenige
gelukzaligheid gedurende de kor
te, zonnige lente aan Erik's zijde
en eindelijk dan haar onbesloten-
heid en weifelen, waaronder zij
bij het plotseling overlijden van
haar grootvadergeleden had, tot
Erwins eigenmachtig optreden bui
ten haar toedoen de beslissing had
uitgelokt.
Je had me niet moeten verla
ten, Erik, klaagde zij, misschien
ja, zeker was dan alles anders ge
loop en; ik had dan toevlucht bij
jou kunnen zoeken, bij jou hulp
en bijstand kunnen vinden. Nu is
het te laat! We moeten maar dra
gen datgene, waaraan niets meer
valt te veranderen. En ik hoop dat
je medelijden genoeg met me zult
hebben om mij de vervulling van
mijn treurigen plicht niet nog
moeilijker te maken.
Hij zweeg nog steeds en had haar
ook gedurende haar geheele lange
bekentenis niet met een enkel
woord in de rede gevallen.
Aarzelend waagde zij het einde
lijk op te zien en toen zag zij dat
hij onbeweeglijk achter zijn stoel
stond, met beide handen tegen de
slapen gedrukt en met geheel we-
zenloozen blik voor zich uit sta
rend.
Een afschuwelijke vrees greep
haar aan. Zo vloog op hem toe, zonk
naast hem op de knieën en hief de
gevouwen handen tot hem op.
Erik, bij al wat je dierbaar is,
spreek toch één woord Dood me...
maar zeg dat je me verstaan hebt!
Uitstekend! Net als in de opa-
ra! Zult ge u niet verwaardigen,
mijnheer, aan de wenschen van
die dame tegemoet te komen
Op snijdenden toon, die aan zijn
gezegde blijkbaar het karakter van
vreeselijke ironie moest geven, had
Erwin, in de geopende kamerdeur
staande, deze woorden gesproken.
Toen hij buiten in de voorkamer
van het kamermeisje had gehoord
dat een vreemd man bij haar mees
teres was, had hij haar zonder aar
zelen op zij geduwd en was zon
der kloppen de kamer binnenge
treden. Nu stond hij daar met over
elkaar geslagen armen en zag er
met zijn hoog rood gelaat tamelijk
dreigend uit.
Edith slaakte geen kreet en deed
ook geen poging te ontvluchten.
Een oogenblik teekenden zich wel
schrik en ontsteltenis in haar trek
ken, daarop nam haar gelaat ech
ter zijn gewone, koele uitdrukking
aan en ze hief zich langzaam uit
haar deemoedige houding op. Op
het oogenblik, dat zij bemerkte dat
alles voor haar verloren was, keer
de ook al haar trotsche kalmte
terug.
Wat geeft je het recht hier
binnen te dringen? vroeg ze met,
de trotsche houding van een belee-
digde vorstin. Ik ben je echtge-
noole nog niet en behoef dus zoo.
iets niet te dulden.
Maar als ze gemeend had hem
door haar gebiedend optreden af
te schrikken, had ze Erwin von
Linderode toch miskend.
Hij lachte spottend en trad met
eenige schreden dieper de ka
mer in.
Neen, dat ben je nog niet, tot
jou geluk en tot het mijne. En
met jou heb ik voorloopig niets
to maken, maar met hem hier. U
staat mo zeker wel toe dat ik mo
aan u voorstel. Ik ben baron von
Lindorode en de dame, bij wie go
u op een zoo ongepast uur hebt go-
lieven aan te melden, is mijn bruid.
IJ zal moeten toegeven dat ik met
het oog daarop een zeker recht op
eene nadere verklaring heb.
Rustig had de schilder den spre
kende aangezien; nu wendde hij
zich langzaam tot de barones.
Spreekt die man de waarheid,
Edith
Je weet wel dat hij de waar
heid spreekt, Erik, en ik bezweer'
jeMaar hij luisterde niet ver
der naar hare woordn.