jaf' dit punt overziet men het ge le meer, dat door drie landtongen liet ware in vier bekkens verdeeld jjnt en zich van Oost naar West Langs de Zuidzijde strekt i een gebergte, de Karawanken, uit, zich weer de hooge toppen Julische Alpen verheffen, onder de zich boven de sneeuwlinie beffende Mangert met zijne -eeuwig- rend witte kruin van sneeuw en uitblinkt. Bij heldere lucht zonneschijn is de aanblik van het lergte bijzonder indrukwekkend. Iet meer zelf wordt gevoed door het ter uit verschillende kleine beekjes, aronder de voornaamste de «Reifnit- is, terwijl de afvoer laiigs het ongenoemde Lendkanaal plaats was den 1- Augustus, dat'ik mij, apend niet mijn werphengel, op g begaf naar den mond van boven- Reifnitzerbach, om óp die plek ar snoek te hengelen, het dorp Reifnitz, waar ik logeer- ging namelijk dien zomer het ver- al rond, dat zich bij de uitmonding n de beek een monster ophield, dat tot tweemalen toe de aldaar ba dorpsjeugd gevaarlijke been- had toegebracht.. Re dorpsge- esheer bevestigde de waarheid van t feit en uit de beschrijving, die hij n beide wonden gaf, bleek mij dui- lijk, dat die beten door een -yervaar- k grooten snoek moesten zijn toege- acht. De bewoners van Reifnitz. die zeer bijgeloovig waren, liiel- dan ook vol, dat zich daar een ideraardsch monster ophieldzij daarom die plek met de terste omzichtigheid, doch het was 1st iets voor mij, om, evenals St. Jo- zaliger nagedachtenis, die goed- irtige bewoners van dat monster te Zooals bij alle uitmondingen van strooinende beken plaats heeit, zicli ook hier rechts en links ekken met stilstaand water'in het eer, en ik vond het nog al natuurlijk, het monster zich juist in een' dier stilstaande gedeelten óp moest om van daar uit, loerende op iles wat met den sterken stroom'werd op zijn prooi los te sprin- Reeds eenige dagen vroeger had den linkerpias bevischt. maar zon succes ik zou nu den rechter eéris aderhanden nemen. De oevers waren hier wel steil, maar iet meer dan een meter boven 'ion De oevers waren hier wel steil; n i are monding zeer ondiep was (er ;ond niet die er- dan 3 voet-water), .zod het mij wexVsclielijk vbörkwam met stalen werphengel van den oever f naar dat monster te vïsschen. Het was dien 17 Augustus een prach- morgenstond. Reeds om 4uur-was goed uitgerust tót den strijd, bij de eekmonding aanwezig'. Tot die uitrus- 'behoorde ook een stevige Alpen- (de oevers zijn daar nl. boomloos bestaan uit kleine grasvelden) om, neer ik soms het geluk had het aan te slaan, niet in het water worden'getrokken. Ik begon dan ook uit alle macht mijn Alpen stok op ene geschikte plek minstens een me diep in den zachten bodem vast te etten. Voor ik echter verder ga, moet ik erst nog iets vertellen van mijn aas. vorigen dag laad ik naar aas ge- dat bij den strijd met hét aonster dienst moest doen, en. ik had geluk vier mooie blinkende meu te bemachtigen, die met de meeste orgvuldigheid in een. groote kuip met ter in het leven zouden gehouden vorden. Het was alleraardigst te zien, hoeveel belangstelling de dorpe- naijne voorbereidende maatrege- eia volgden en daarbij hulp boden, in eeaa ommezien hadden zij uit iet- dorp eeiae groote kuip voor mij ge laaid om daar de meunen in te doen. ik mijne vier meunen erin laad, ;ing het in optocht, de kuip door twee dorpers gedragen, naar het doi-p terwijl een vroolijk en schoon andlied gezongen werd, en ik moest, de held van den dag, tégen wil en iank met mijn hengel dieaa optocht Bij het hotel aangekomen, ik de kuip in den tuin van het aotel laten neerzetten, maar dat hoef niet. Als om strijd werd er om ge vraagd, gedurende dien nacht de kuip huis te mógen hebben, waiat, mocht den volgeladen dag het geluk heb ben met een der daarin aanwezige het monster te vangen, dan, zoo beweerde men, zou het bewaren van die kuip het gezin, waar men ze had geluk aanbrengen. Na veel gepraat werd besloten de kuip te dë.p'o- neeren in den tuin van den algemeen beminden pastoor, wat. dan ook ge schiedde, en het is heel goed mogelijk, dat de dorpsbewoners dien nacht bij de kuip gewaakt hebben om te belet ten, dat de meunen door katten er uit gehaald zouden worden, en om door het nu eia dan beroeren van het water met een bezem versche lucht toe te voeren. - R Nadat wij eindelijk nog afgesproken hadden, dat mijn strijd tegen het mon ster tegen 4 uur zou aanvangen, gingen wij uit elkander, zij vol van het.aan staande feit, en ik naar mijn hotel, vol bewondering over den eenvoud.van. dat gelukkige volk. Welnu, op de plek, waar vermoede lijk de strijd zou gestreden worden, stond de kuip mij reeds op te wachten, met de vier springlevende meunen er in. Wat echter het zonderlingste was geen sterveling was er te zien, opa bij den strijd tegenwoordig te zijn dat vonden de lieden in hun bijgeloof ze ker te gewaagd. Nu, eerlijk gezegd, was ik daar niet rouwig om, want hun- bijzijn had zeker niet bijgedragen tot het welslagen mijner onderneming. Toen mijn Alpenstok stevig in den grond stond, zette ik mijn stalen werp hengel, van echt Anaerikaansch staal eia model, stevig in elkaar, haalde het snoer door de stalen ringen en bond het om het rad. Nadat ik voor alle secu riteit nog een nieuwen -grooten haak aan het koperdraad had bevestigd, werd die van een der naeuneia voorzien en de strijd kon aanvangen. Het wilde echter niet vlotten. Al ver scheidene malen laad ilc de méun hetzij ver hetzij dichterbij uitgeworpen en weder ihgélaa'ald, maai4 vön aanbijten was geeia spoor te voelen. Ieder, die wei eens met den werphengel gevischt heeft, weet, dat dit eene zeer vermoei ende bezigheid is ik besloot dan ook een kwartiertje te rusten en door het nuttigen van een stevige boterham en eeaa slok uit naijne veldflesch nieuwe' krachten te verzamelen. Toen ik daar na eeaae nieuwe meun aan den.haak sloeg en opnieuw het werk zou aan vangen, kreeg ik bezoek van eeia paar soldaten uit het garnizoen Reifnitz, die, niet zoo bijgeloovig als de dorps bewoners, vol belangstelling den strijd gaarne wilden volgen. Ik gaf hun daar toe dan ook vergunning, ïaaits zij stil waren en slechts fluisterend spraken. I-Iet uitwerpen'begon opnieuw en toen ik tweemaal tevergeefs de meun een luchtreis bad laten maken, wierp ik liet- dier de derde maal nog iets verder uit. Toen ik echter ongeveer de lielft van bet touw had opgerold, kreeg ik een schok, die ik mijn geheele leven niet vergeten zal. Ik zou bepaald voor over gevallen zijn, indien niet een der soldaten mi) stevig bij mijn kraag ach teruit'getrokken had. Het ondoelma tige van mijn vastgeplanten Alpenstok bleek thans duidelijk, daar ik beide handen noodig had om te zorgen, dat mijn hengel mij niet uit mijne handen werd gerukt; Als bij instinct, had ik, zoodra ik den ruk voelde, den hengel uncler een hóek van 45 gr. gebracht en de rol losgela ten. Het touw van mijn werpsnoer liep als razend af, waarbij de rol eene mu ziek maakte, 'die door alle werphenge- laars ,,de toekomstmuziek" genoemd wordt. In enkele séconden was dan ook mijn snoer bijna afgeloopen. Toen het afloopen ophield, bleek mij, dat de siioek rustig de meun naar binnen stond te peuzelen, want ik voelde geen weerstand meer. Rustig wachtte ik het oogenblik af, dat hij weer zou beginnen te zwemmen, en nadat ik zeker wel vijf minuten ge wacht, liad, in welken tijd de snoek zijn maal voltooide, zag ik duidelijk het koord slap worden, wat een teeken was, dat hij weer naar land zwom. Dezen tijd had ik achter .benuttigd, met plat op het gras te gaan zitten, mijn Alpenstok tusschen de beenen, terwijl de twee soldaten rechts en links van mij gingen zitten, om mij zoo noodig behulpzaam te zijn. Beiden waren met bajonetten gewapend. Langzaam werd nu het snoer weder opgerold, totdat ik begreep, dat het kort, genoeg was om den hewusten ruk voor het aanslaan te geven. Dit ge schiedde, maar de schok, dien ik toen ontving, was izoo vreeselijk, dat ik met kracht voorover getrokken werd, waarbij de Alpenstok als een rietje af knapte. Gélukkig Waren mijne heide helpers stevige snuiters en hielpen zij mij het bovenlijf recht houden. Ik liet het snoer weer afloopen en door beur telings inhalen en laten vieren brak ik langzamerhand den tegenstand van het monster. Zoo- was ik minstens een half uur na het aanbijten bezig, toen ik begreep, dat het tijd werd om het dier naar de ondiepte in de monding van de beek te slepen. Op mijn verzoek hadden beide solda ten zich ontkleed om te water te kun nen springen en den snoek aan hunne bajonet te rijgen. Ik had met hen afge sproken, dat, zij, zoodra het monster door mij in de ondiepte was gebracht, te water zouden gaan, om te trachten het de bajonót door den kop te steken. Toen 't oogenblik mij dan ook gunstig scheen, werd heel. langzaam het mon ster naar de ondiepte gesleept en op tiijjn uitroep „Nu sprongen zij bei den, gewapend met hunne bajonet, telwater; Na vergeefs een paar maal gestoken te hebben, gelukte het een der soldaten de bajonet dwars van boven naar beneden door den kop te steken en op een der aanwezige steenen vast te houden. In dien tusschentijd had ik,mijn werphengel weggeworpen en mijn snoer met beide handen stevig aange vat.» Mijne waarschuwing om niet te dicht hij zijn staart te komen, kwam te laat, want plotseling hoorde ik een gesmoorden kreet van pijn, veroor zaakt door een stevigen slag, dien de snoek met zijn staart tegen een der bloote kuiten van een der soldaten had toegebracht. Toen door bloedverlies de weerstand van ,het geweldige dier aanmerkelijk verminderd was, verozcht ik den beiden soldaten het monster aan de bajonet naar land,te slepen, wat dan ook ge beurde, "terwijl ik intusschen mijn snoer inhaalde. "De grootste moeilijkheidkwam nu. echter nog, hl. om-mijn1 buit tegen den. een nieter hoogen wal op te krijgen. Mijïie beide helpers waren echter ste vige knapen zij tilden den vervaarlij ken: kop van den snoek zoover naar boven, dat ik een der einden van de bajonet kon grijpen. Spoedig daarop was een van hen als een kat den wal opgekropen, greep van zijn kameraad de bajonet over etn het gelukte ons beiden het monster, niettegenstaande zijn. verwoeden tegenstand, aan wal te brengen en het op een twintigtal meters afstand van het water met de bajonet vast tegen den grond aan te steken. Toen ook de andere helper weer op het droge was, stak ik met diens bajonet den snoek hij zijn staart in de aarde vast. Met een driewerf hoera" werd het monster, thans goed vastliggende, be groet; ik wil eerlijk bekennen, dat .ik door opgewondenheid en krachtsin spanning zoo transpireerde, dat ik bijna even nat was als de heide sol daten. Dezen kleedden zich nu vlug aan; één bleef met mij de wacht houden bij den snoek, terwijl de ander met groote snêlhèïd en met veel geschreeuw en lawaai naar het dorp snelde om daar hulp te halen en de heuglijke tijding te brengen, dat het monster gevangen was. In korten tijd. liep het dorp leeg; ik geloof, dat niemand bij zijn werk bleef. Groot was aller vreugd en dank baarheid. Ook de pastoor kwam spoedig opda gen, en toen hij aanwezig was, werd de visch door vier stevige armen op getild en in optocht naar het dorp ge bracht. Dat de pastoor, met mij gearmd, dien optocht opende, laat zich hegrij pen, en nadat de niet gebruikte meunen hare vrijheid hadden teruggekregen, werd onder het zingen van vroolijke liederen onze vangst naar het huis van den pastoor gebracht. Ik dankte de dorpshewoners\voor hunne welwillen de lïulp en deelde hun bij het afscheid mede, dat ik den pastoor had opge dragen het vleesch van den snoek (die hij het wegen eventjes het gewicht van 19 kilogram bleek te bezitten) aan de armste bewoners gratis uit te deelen. Den kop heeft den dokter gekregen, die hem als curiositeit op sterk water bewaart. Dat ik nog dagen daarna de gevierde held was en dat het bericht van deze vangst in alle plaatselijke bladen de •onde deed, laat zich begrijpen. Nu, ik wil wel eerlijk bekennen no; nimmer zulk.een monstersnoek gezien te hébben. macht den conducteur toeroept, kortom zie je. hoe hii zijn uiterste best doet om den tram te doen stoppen Jawel, jawel zeicle het vrouwtje, brandend nieuwsgierig. ..maar wat ter wereld ..Eén oogenblik nog, lieve Kijk nu nog eens Hij heeft nu. inder daad zijn tram gepakt en zit bin nen in ie rusten van zijn rennen en schreeuwen. - maar met eene geheel andere facie.- Kijk, lieve.!" dus besloot hij, terwijl hij hare tranen wegkuste in precies hetzelfde gevat verkeer ik ik heb ook mijn tram gepakt." ALLERLEI. Lord Chamberlain en de aartsbisschop van Canterbury brengen op 20 Juni 1S37 aan de toenmalige prinses Victoria bet bericht, dat zij koningin geworden is. De gelijkenis van een tram. Vrouwlief pruilt. Zij verbeeldt zich, terecht of ten onrechte, dat haar Albert haar sedert kort schan delijk verwaarloost, geenerlei klei ne, attenties meer voor haar heeft, haar nooit meer eens ..aanhaalt", enz. enz. ltecht. duidelijk laat ze hem hierover, terwijl hij met. een sigaar in de tuinkamer zit te le zen. haar ongenoegen voelen. Vroeger was je heel anders -f- klinkt 't. snikkend. ,,Je houdt zeker niet meer van me ..Hoe dat zoo?" is zijn nuchtere vraag. ,',:Wei omdat je niets aardig tegen me bent,- enenHier brak cie tranenvloed los. Bedaard stond hij op, wierp zijn sigaar weg en leidde zijn vrouwtje naai" het venster. ,Zie je dien tram daar rijden lieve ,,Ja zéker!" snikic- ze. ,,En zie je dien man, die hem trrac.hl in te halen ..Och ja! Wat zou dat?" ,,En zie je wel hoe hij eiken spier inspant om den tram nog te pak ker Hoor je wel hoe hij uit alle Schiller en Berlijn. Den len Mei 1805 werd Schiller op het ziekbed 'geworpen, waarvan hij niet weer zou opstaan. Juist een jaar vroeger was hij vol hoop en blijde verwachtingen met zijne vrouw in Berlijn aangekomen Zooals uit acten in liet, Pruisische Staatsarchief is af te leiden, deed men hem daar geen aanbiedingen, maar liet het aan hem over, de voorwaarden, waarop hij een post in Berlijn zou willen aannemen, zelf te maken. Hoe Schiller daarover dacht, blijkt uit een brief, dien hij den 16en Juli te voren aan Iffland schreef en die in liet Schil ler-album van 1861 door F. W. Jiihns wordt medegedeeld: „Uw vriendelijk aandenken, waarde vriend, heeft mijne vrouw en mij zeer verheugd Dat ge mij daarin vóór zijt geweest, en dat ik u niet vroeger voor de hartelijke ontvangst, die wij van u (in Berlijn) ondervonden hebben, mijn flank heb betuigd, is niet, aan nalatig heid toe te schrijven. Ik meende u tege lijk iets bepaalds omtrent mijne toe komstige betrekking te Berlijn te kun nen schrijven, omdat ik nu eiken dag eene beslissing daarover verwacht. De brave man. die ook uw vriend is (de Kabinetsraad Von Beyme?), heeft hij mijn laatste verblijf in Potsdam van mij verlangd, dat ik de voorwaarden zou noemen, waarop ik in Berlijn meende te kunnen leven. Reeds lan: had ik. den wensch gekoesterd daar eenigen tijd van,het jaar door te bren gen en den invloed van zulk een groote stad, inzonderheid op mijne dramati sche voortbrengselen te kunnen on dervinden. Maar voor vast in Berlijn te wonen moest mij niet tot- voorwaar de gesteld worden. Want behalve dat ik om meer dan ééne reden niet voor goed van Weimar kan scheiden, en het verblijf in Berlijn met mijn heele gezin uiterst kostbaar voor mij zou zijn, ken ik mij zeiven ook te goed om niet overtuigd te zijn, dat de verstrooi ingen van eene zoo groote stad en daar bij de drukte om mij heen, het smeu lend vonkje van mijne werkzaamheid geheel zou smoren. Om iets dichter lijks te leveren, moet ik 68 maanden in. het jaar eenzaam leven en daarvoor is eene plaats als Weimar, waar liet niet geheel en al aan een levendige omgeving ontbreekt, juist geschikt. Als liet mij echter uit Berlijn wordt toegestaan mijn verblijf tusschen hier en daar te verdeelen, dan zijn mijne wenschen vervuld en zal ik mij zoowel in poëtischen als economischen zin er beter hij bevinden. Zoo staan de za ken, waarde vriend; ik heb dezen wensch aan de autoriteiten kenbaar gemaakt en zie nu met gespannen verwachting den uitslag tegemoet." Zooals Iffland aan dén Kabinetsraad Von Beyme schreef, had Schiller ge vraagd of het niet mogelijk was hem tot lid van de Academie te benoemen, met een inkomen, waarvoor hij voor het Nationaal Theater zou werken, en verder, of hij niet, ingeval Johannes von Muller niet uit Weenen kwam, den Kroonprins onderwijs in de geschiede nis zou kunnen geven. Van dit alles kwam niets. Schiller verlangde 2000 thaler voor het verblijf van eenige maanden te Berlijn, maar hij kreeg geen antwoord. Daarentegen verhoogde de Hertog Karei August zijn inkomen van 400 thaler. Beleefde wraak. Een lieer, die er als de onschuld in persoon uitziet,loopt snel het perron langs en zoekt naar eene leege plaats in den reeds vollen trein. In een coupé is naast een dikken heer nog eene plaats vrij maar. neen, daar staat een zwarte reistasch op. ..Bezet?' ,,Ja maar even uitgegaan IX. komt da delijk terug." Niettemin stapt de ander in, gaat zitten en zegt..Zoodra uw vriend komt, zal ik de plaats weêr rui men." Het sein tol vertrek klinkt. „Uw vriend mag zich wel haasten," zegt de gepersonifieerde onschuld. De trein zet zich in beweging. ..Uw vriend heeft den trein gemist", ging de goede man voort, met het, onschuldigste gezicht van de we reld ..maar zijne bagage.moet hij er ten minste niet bij verliezen." Meteen gooit- hij de reistasch het portierraam uit. De dikke heer springt, op én ziet nog juist de tasch zijne reistasch natuurlijk verdwijnen. De gevaren van een tralieluik. .Ziet gij dat tralieluik?" zei een winkelier tot een van zijne bezoe kers in den loop van het gesprek. „Wal heli ik daar al een last van gehad Ik lieb er dan ook een van matglas voor in dé plaats besteld. ,,'t Is daar in die galerij wel een bijzonder drukke passage, maar toch is het onbegrijpelijk hoe veler lei dingen door die tralies naar be nedén vallen papieren, wandel stokken, linten, brillen, geldstuk ken. broches, armbanden en rin gen ja, wal niet al Ik geloof, dal. er gèen dag voorbijgaat, zon- dei dat er personen in den winkel komen, om te wagen of zij. of een van de bedienden, mogen zoeken naar het een of ander, dat tusschen de tralies door gévallen is, en meest al zetten zij er een zoo verontwaar digd gezicht bij alsof het mijne- schuld is. ómda'tr ik een tralieluik heb. Dikwijls geraken schoenen met hooge hakken tusschen de traites vast en' als zij van een goedkoop maaksel zijn. hebben de pogingen van de dames, om ze weer los te krijgen, meestal tengevolge, dat de hak achtergelaten wordt, en dan nu, gij kunt denken wat er dan o-vei mijn ongelukkig hoofd zwaait. Ik geloof, dat zoo'n tralie werk als het mijne voor een schoen makerswinkel hem een aantal klanten zou bezorgen. „Nog onlangs ben ik gedagvaard geworden door eene dame. d schadevergoeding van mij verlang de. omdat haar kostelijk hondje over mijn tralieluik was uitgegle den en zijn poot had gebroken maar haar eisch werd haar ont zegd, zooals mij wel voorspeld was, en zij had het genoegen de kosten te mogen betalen. Ongetwi.j feld zijn die tralieluiken lastig, maar veel meer voor de eigenaars dan. voor degenen, die er over loopen." Schalke wetsontduiking. De raad van de stad Oudenaar de in Vlaanderen stelde in het jaar 1694 eene verordening in, dat nie mand 's avonds na 8 uur zonder lantaarn over straat mocht gaan op een boete van tien gulden. De burgers morden tegen deze nieuwigheid, maar niemand waag de het verbod te overtreden. Bii onderlinge afspraak droegen zij echter; als zij laat uitgingen, eene lantaarn zonder licht. Toen beval de hoogwijze raad. dat ieder er eene kaars in moest hebben. Weer waren de burgers gehoor zaam zij droegen eene lantaarn mei eene kaars er in, maar die niet brandde Hierdoor zag de raad zich ge noodzaakt ten derden male op ver dubbelde boete te bevele-n. dat ieder eene brandende kaars in de lan taarn moest hebben. De burgers gehoorzaamden diil bevel wel, maar droegen de lan taarn met de brandende kaars er in onder hun mantel. Hierop volgde het vierde bevel van den zeer vertoornden raad. dat men de lantaarn vrij, openlijk en onbedekt met dè' brandende kaars moest dragen", en nu eerst was de wet niet meer te ontduiken, De „houd" in spreekwoord en spreekwijs. Die een hond "wil slaan, kan licht een stok vinden. Veel honden, zijn der hazen dood. Bekend' zijn als de bonte hond. Komt men over den hond, komt mer over den staart. Met onwillige honden is 't kwaad hazen vangen. Als een hond in 't kegelspel ont vangen worden. Een loopende hond vangt altijd wal Zoo verkouden als een hond. Den hond in den pot vinden. Den ho-nd zien gijzelen (geese- len Met den hond in 't hok. Blaffende honden bijten niet. Als honden en katten samen le ven Twee honden vechten om een been, de derde gaat er ras mee heen. Van 't hondje gebeten. Beven als een juffrouwshondje. Wat men spaart uit den mond. is licht voor kat of voor hond. Iemand hondsch behandelen. Een hondenneus hebben. Zoo moe als een novid. Werken als een hond. Een hondenleven. Honde-nkind. Hondsvot. Hondenweer. Hondsdagen. Fijne diplomaten. De vroegere Sultan van Turkije, Ab dul Aziz, (in 1876 gestorven) maakte het door zijn zonderlinge grillen niet alleen zijn Ministers, maar ook de bij hem benoemde gezanten dikwijls las tig. Een van deze, de Russische gene raal Ignatieff, was hem echter te slim af en wist den „Beheerscher aller Ge- loovigen'*, ondanks diens afkeer van politieke gesprekken, alles wat hem op bet, hart lag; mede te deelen. Eens be haagde het den Sultan alle leden der diplomatie audiëntie te weigeren, ter wijl hij den meesten tijd doorbracht met naar hanengevechten, te zien, waarvan hij een groot, liefhebber was. Ignatieff hoorde, dat Zijne Majesteit nieuwe hanen noodig had, om de ge- doode te vervangen. Dadelijk schafte hij zich een mooien, witten, gewonen haan aan, die opgesierd en van sporen voorzien werd, om als een kamphaan te verschijnen, en zond dien in eeno prachtige kooi aan den Sultan. De list gelukte; want de Sultan, die eerst zeer blij met het geschenk was, Liet kort daarop den gezant in het paleis ont bieden, om van hem te vernemen waar om de haan niet met een anderen haan wilde vechten. Ignatieff kwam, onderzocht den vo gel in het bijzijn van den Sultan, en verklaarde toen, dat tot zijn groot leedwezen die liaan ongeschikt was om met den veel sterker eigen haan van den Sultan den kamp te wagen. Daardoor kwam het gesprek op de strijd hanen in 't algeméén'; en daarin wist de geslepen diplomaat voorzichtig alle1 politieke mededeelingen te men gen, die hij den Sultan reeds lang had willen doen. en eerst na eeh langdurig onderhoud verliet hij, volkomen inge licht, het grootheerlijk paleis. Een Bloemen horloge. Het is reeds lang bekend, en ieder een kan het gemakkelijk opmer ken, dat de bloesems van vele plan ten zich op bepaalde tijden van den dag openen en sluiten en daar bij aan dag- en avonduren gebon den zijn. Omtre.ut de verklaring van dit verschijnsel- is men lang in he.t on zekere geweest. Nu meent men echter met volle zekerheid1 le kun nen aannemen, dat de-bloemen, die voor bevruchting dooi' insecten ge schikt zijn. zich streng naar den zwermtijd van de bemiddelaars har-er bevruchting richten en zoo lang geopend blijven als hun be zoek duurt. Zoodra die zwermtijd ophoudt, sluiten zij zich weder, om haar bloesems niet gedurende den overigen tijd aan velerlei ge varen bloot te stellen, bovenal om niet onnoodig bloemstof te verlie zen. De scherpziende botanicus Lin naeus heeft aangespoord door het opmerken van dat geregeld open gaan en sluiten van de bloemen, op grond van veeljarige onderzoekin gen te dien einde, een zoogenaamd bloomenhorloge'gemaak Hij groepeerde namelijk de planten eenvoudig naar den tijd. dat. hare bloesems open en dicht gaan. en nam voor elk uur van den dag die soorten, waarbij het eene of het andere plaats heeft. Zet men nu zulke planten op een beperkte ruimte naast elkander, dan kan men natuurlijk op de ge kozen plek van den tuin de uren van den dag. en in vele gevallen ook de uren van den nacht, als op een horloge aangewezen zien. In verscheidene botanische tui nen heeft men, na Linnaeus, be proefd zulk een bloemenhorloge sa men te stellen, evenwel met met doorgaand goed gevolg omdat de planten, die voor io verschillende uren van den day bij elkaar pas sen slechts zeer gedeeltelijk in het- George, hertog van York, de Engelsche troonsopvolger. zelfde jaargetijde bloeien. Toen er cm ernstige richting in de botanie kwam. werd hel bloemenhorloge vooi le beuzelachtig verklaard en bijna overal afgeschaft. Maar zeker zal hol ieder, die eenmaal dit ver schijnsel opmerkzaam heeft gade geslagen in 't oog gevallen zijn hoe stipt geregeld het openen en slui ter van die bloemen plaats vindt. Dat kan men het best zien. als men op een vroeg ochtenduur over een bloemrijk veld of door een rijk bezetten botanischen tuin loopt. Bijna ieder toerist zal waargeno-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7