jaf' dit punt overziet men het ge
le meer, dat door drie landtongen
liet ware in vier bekkens verdeeld
jjnt en zich van Oost naar West
Langs de Zuidzijde strekt
i een gebergte, de Karawanken, uit,
zich weer de hooge toppen
Julische Alpen verheffen, onder
de zich boven de sneeuwlinie
beffende Mangert met zijne -eeuwig-
rend witte kruin van sneeuw en
uitblinkt. Bij heldere lucht
zonneschijn is de aanblik van het
lergte bijzonder indrukwekkend.
Iet meer zelf wordt gevoed door het
ter uit verschillende kleine beekjes,
aronder de voornaamste de «Reifnit-
is, terwijl de afvoer laiigs het
ongenoemde Lendkanaal plaats
was den 1- Augustus, dat'ik mij,
apend niet mijn werphengel, op
g begaf naar den mond van boven-
Reifnitzerbach, om óp die plek
ar snoek te hengelen,
het dorp Reifnitz, waar ik logeer-
ging namelijk dien zomer het ver-
al rond, dat zich bij de uitmonding
n de beek een monster ophield, dat
tot tweemalen toe de aldaar ba
dorpsjeugd gevaarlijke been-
had toegebracht.. Re dorpsge-
esheer bevestigde de waarheid van
t feit en uit de beschrijving, die hij
n beide wonden gaf, bleek mij dui-
lijk, dat die beten door een -yervaar-
k grooten snoek moesten zijn toege-
acht. De bewoners van Reifnitz. die
zeer bijgeloovig waren, liiel-
dan ook vol, dat zich daar een
ideraardsch monster ophieldzij
daarom die plek met de
terste omzichtigheid, doch het was
1st iets voor mij, om, evenals St. Jo-
zaliger nagedachtenis, die goed-
irtige bewoners van dat monster te
Zooals bij alle uitmondingen van
strooinende beken plaats heeit,
zicli ook hier rechts en links
ekken met stilstaand water'in het
eer, en ik vond het nog al natuurlijk,
het monster zich juist in een' dier
stilstaande gedeelten óp moest
om van daar uit, loerende op
iles wat met den sterken stroom'werd
op zijn prooi los te sprin-
Reeds eenige dagen vroeger had
den linkerpias bevischt. maar zon
succes ik zou nu den rechter eéris
aderhanden nemen.
De oevers waren hier wel steil, maar
iet meer dan een meter boven 'ion
De oevers waren hier wel steil; n i
are monding zeer ondiep was (er
;ond niet die er- dan 3 voet-water), .zod
het mij wexVsclielijk vbörkwam met
stalen werphengel van den oever
f naar dat monster te vïsschen.
Het was dien 17 Augustus een prach-
morgenstond. Reeds om 4uur-was
goed uitgerust tót den strijd, bij de
eekmonding aanwezig'. Tot die uitrus-
'behoorde ook een stevige Alpen-
(de oevers zijn daar nl. boomloos
bestaan uit kleine grasvelden) om,
neer ik soms het geluk had het
aan te slaan, niet in het water
worden'getrokken. Ik begon dan ook
uit alle macht mijn Alpen stok op
ene geschikte plek minstens een me
diep in den zachten bodem vast te
etten.
Voor ik echter verder ga, moet ik
erst nog iets vertellen van mijn aas.
vorigen dag laad ik naar aas ge-
dat bij den strijd met hét
aonster dienst moest doen, en. ik had
geluk vier mooie blinkende meu
te bemachtigen, die met de meeste
orgvuldigheid in een. groote kuip met
ter in het leven zouden gehouden
vorden. Het was alleraardigst te zien,
hoeveel belangstelling de dorpe-
naijne voorbereidende maatrege-
eia volgden en daarbij hulp boden,
in eeaa ommezien hadden zij uit
iet- dorp eeiae groote kuip voor mij ge
laaid om daar de meunen in te doen.
ik mijne vier meunen erin laad,
;ing het in optocht, de kuip door twee
dorpers gedragen, naar het doi-p
terwijl een vroolijk en schoon
andlied gezongen werd, en ik moest,
de held van den dag, tégen wil en
iank met mijn hengel dieaa optocht
Bij het hotel aangekomen,
ik de kuip in den tuin van het
aotel laten neerzetten, maar dat hoef
niet. Als om strijd werd er om ge
vraagd, gedurende dien nacht de kuip
huis te mógen hebben, waiat, mocht
den volgeladen dag het geluk heb
ben met een der daarin aanwezige
het monster te vangen, dan,
zoo beweerde men, zou het bewaren
van die kuip het gezin, waar men ze
had geluk aanbrengen. Na veel
gepraat werd besloten de kuip te dë.p'o-
neeren in den tuin van den algemeen
beminden pastoor, wat. dan ook ge
schiedde, en het is heel goed mogelijk,
dat de dorpsbewoners dien nacht bij
de kuip gewaakt hebben om te belet
ten, dat de meunen door katten er uit
gehaald zouden worden, en om door
het nu eia dan beroeren van het water
met een bezem versche lucht toe te
voeren. - R
Nadat wij eindelijk nog afgesproken
hadden, dat mijn strijd tegen het mon
ster tegen 4 uur zou aanvangen, gingen
wij uit elkander, zij vol van het.aan
staande feit, en ik naar mijn hotel,
vol bewondering over den eenvoud.van.
dat gelukkige volk.
Welnu, op de plek, waar vermoede
lijk de strijd zou gestreden worden,
stond de kuip mij reeds op te wachten,
met de vier springlevende meunen er
in. Wat echter het zonderlingste was
geen sterveling was er te zien, opa bij
den strijd tegenwoordig te zijn dat
vonden de lieden in hun bijgeloof ze
ker te gewaagd. Nu, eerlijk gezegd,
was ik daar niet rouwig om, want hun-
bijzijn had zeker niet bijgedragen tot
het welslagen mijner onderneming.
Toen mijn Alpenstok stevig in den
grond stond, zette ik mijn stalen werp
hengel, van echt Anaerikaansch staal
eia model, stevig in elkaar, haalde het
snoer door de stalen ringen en bond
het om het rad. Nadat ik voor alle secu
riteit nog een nieuwen -grooten haak
aan het koperdraad had bevestigd,
werd die van een der naeuneia voorzien
en de strijd kon aanvangen.
Het wilde echter niet vlotten. Al ver
scheidene malen laad ilc de méun hetzij
ver hetzij dichterbij uitgeworpen en
weder ihgélaa'ald, maai4 vön aanbijten
was geeia spoor te voelen. Ieder, die
wei eens met den werphengel gevischt
heeft, weet, dat dit eene zeer vermoei
ende bezigheid is ik besloot dan ook
een kwartiertje te rusten en door het
nuttigen van een stevige boterham en
eeaa slok uit naijne veldflesch nieuwe'
krachten te verzamelen. Toen ik daar
na eeaae nieuwe meun aan den.haak
sloeg en opnieuw het werk zou aan
vangen, kreeg ik bezoek van eeia paar
soldaten uit het garnizoen Reifnitz,
die, niet zoo bijgeloovig als de dorps
bewoners, vol belangstelling den strijd
gaarne wilden volgen. Ik gaf hun daar
toe dan ook vergunning, ïaaits zij stil
waren en slechts fluisterend spraken.
I-Iet uitwerpen'begon opnieuw en toen
ik tweemaal tevergeefs de meun een
luchtreis bad laten maken, wierp ik
liet- dier de derde maal nog iets verder
uit. Toen ik echter ongeveer de lielft
van bet touw had opgerold, kreeg ik
een schok, die ik mijn geheele leven
niet vergeten zal. Ik zou bepaald voor
over gevallen zijn, indien niet een der
soldaten mi) stevig bij mijn kraag ach
teruit'getrokken had. Het ondoelma
tige van mijn vastgeplanten Alpenstok
bleek thans duidelijk, daar ik beide
handen noodig had om te zorgen, dat
mijn hengel mij niet uit mijne handen
werd gerukt;
Als bij instinct, had ik, zoodra ik den
ruk voelde, den hengel uncler een hóek
van 45 gr. gebracht en de rol losgela
ten. Het touw van mijn werpsnoer liep
als razend af, waarbij de rol eene mu
ziek maakte, 'die door alle werphenge-
laars ,,de toekomstmuziek" genoemd
wordt. In enkele séconden was dan
ook mijn snoer bijna afgeloopen.
Toen het afloopen ophield, bleek
mij, dat de siioek rustig de meun naar
binnen stond te peuzelen, want ik
voelde geen weerstand meer. Rustig
wachtte ik het oogenblik af, dat hij
weer zou beginnen te zwemmen, en
nadat ik zeker wel vijf minuten ge
wacht, liad, in welken tijd de snoek
zijn maal voltooide, zag ik duidelijk
het koord slap worden, wat een teeken
was, dat hij weer naar land zwom.
Dezen tijd had ik achter .benuttigd,
met plat op het gras te gaan zitten,
mijn Alpenstok tusschen de beenen,
terwijl de twee soldaten rechts en
links van mij gingen zitten, om mij
zoo noodig behulpzaam te zijn. Beiden
waren met bajonetten gewapend.
Langzaam werd nu het snoer weder
opgerold, totdat ik begreep, dat het
kort, genoeg was om den hewusten ruk
voor het aanslaan te geven. Dit ge
schiedde, maar de schok, dien ik toen
ontving, was izoo vreeselijk, dat ik
met kracht voorover getrokken werd,
waarbij de Alpenstok als een rietje af
knapte. Gélukkig Waren mijne heide
helpers stevige snuiters en hielpen zij
mij het bovenlijf recht houden. Ik liet
het snoer weer afloopen en door beur
telings inhalen en laten vieren brak
ik langzamerhand den tegenstand van
het monster.
Zoo- was ik minstens een half uur
na het aanbijten bezig, toen ik begreep,
dat het tijd werd om het dier naar de
ondiepte in de monding van de beek
te slepen.
Op mijn verzoek hadden beide solda
ten zich ontkleed om te water te kun
nen springen en den snoek aan hunne
bajonet te rijgen. Ik had met hen afge
sproken, dat, zij, zoodra het monster
door mij in de ondiepte was gebracht,
te water zouden gaan, om te trachten
het de bajonót door den kop te steken.
Toen 't oogenblik mij dan ook gunstig
scheen, werd heel. langzaam het mon
ster naar de ondiepte gesleept en op
tiijjn uitroep „Nu sprongen zij bei
den, gewapend met hunne bajonet,
telwater; Na vergeefs een paar maal
gestoken te hebben, gelukte het een
der soldaten de bajonet dwars van
boven naar beneden door den kop te
steken en op een der aanwezige steenen
vast te houden.
In dien tusschentijd had ik,mijn
werphengel weggeworpen en mijn
snoer met beide handen stevig aange
vat.» Mijne waarschuwing om niet te
dicht hij zijn staart te komen, kwam
te laat, want plotseling hoorde ik een
gesmoorden kreet van pijn, veroor
zaakt door een stevigen slag, dien de
snoek met zijn staart tegen een der
bloote kuiten van een der soldaten
had toegebracht.
Toen door bloedverlies de weerstand
van ,het geweldige dier aanmerkelijk
verminderd was, verozcht ik den beiden
soldaten het monster aan de bajonet
naar land,te slepen, wat dan ook ge
beurde, "terwijl ik intusschen mijn
snoer inhaalde.
"De grootste moeilijkheidkwam nu.
echter nog, hl. om-mijn1 buit tegen den.
een nieter hoogen wal op te krijgen.
Mijïie beide helpers waren echter ste
vige knapen zij tilden den vervaarlij
ken: kop van den snoek zoover naar
boven, dat ik een der einden van de
bajonet kon grijpen. Spoedig daarop
was een van hen als een kat den wal
opgekropen, greep van zijn kameraad
de bajonet over etn het gelukte ons
beiden het monster, niettegenstaande
zijn. verwoeden tegenstand, aan wal
te brengen en het op een twintigtal
meters afstand van het water met de
bajonet vast tegen den grond aan te
steken. Toen ook de andere helper
weer op het droge was, stak ik met
diens bajonet den snoek hij zijn staart
in de aarde vast.
Met een driewerf hoera" werd het
monster, thans goed vastliggende, be
groet; ik wil eerlijk bekennen, dat .ik
door opgewondenheid en krachtsin
spanning zoo transpireerde, dat ik
bijna even nat was als de heide sol
daten.
Dezen kleedden zich nu vlug aan;
één bleef met mij de wacht houden bij
den snoek, terwijl de ander met groote
snêlhèïd en met veel geschreeuw en
lawaai naar het dorp snelde om daar
hulp te halen en de heuglijke tijding
te brengen, dat het monster gevangen
was.
In korten tijd. liep het dorp leeg; ik
geloof, dat niemand bij zijn werk
bleef.
Groot was aller vreugd en dank
baarheid.
Ook de pastoor kwam spoedig opda
gen, en toen hij aanwezig was, werd
de visch door vier stevige armen op
getild en in optocht naar het dorp ge
bracht.
Dat de pastoor, met mij gearmd,
dien optocht opende, laat zich hegrij
pen, en nadat de niet gebruikte meunen
hare vrijheid hadden teruggekregen,
werd onder het zingen van vroolijke
liederen onze vangst naar het huis van
den pastoor gebracht. Ik dankte de
dorpshewoners\voor hunne welwillen
de lïulp en deelde hun bij het afscheid
mede, dat ik den pastoor had opge
dragen het vleesch van den snoek (die
hij het wegen eventjes het gewicht van
19 kilogram bleek te bezitten) aan de
armste bewoners gratis uit te deelen.
Den kop heeft den dokter gekregen,
die hem als curiositeit op sterk water
bewaart.
Dat ik nog dagen daarna de gevierde
held was en dat het bericht van deze
vangst in alle plaatselijke bladen de
•onde deed, laat zich begrijpen.
Nu, ik wil wel eerlijk bekennen no;
nimmer zulk.een monstersnoek gezien
te hébben.
macht den conducteur toeroept,
kortom zie je. hoe hii zijn uiterste
best doet om den tram te doen
stoppen
Jawel, jawel zeicle het
vrouwtje, brandend nieuwsgierig.
..maar wat ter wereld
..Eén oogenblik nog, lieve Kijk
nu nog eens Hij heeft nu. inder
daad zijn tram gepakt en zit bin
nen in ie rusten van zijn rennen
en schreeuwen. - maar met eene
geheel andere facie.- Kijk, lieve.!"
dus besloot hij, terwijl hij hare
tranen wegkuste in precies
hetzelfde gevat verkeer ik ik heb
ook mijn tram gepakt."
ALLERLEI.
Lord Chamberlain en de aartsbisschop van Canterbury brengen
op 20 Juni 1S37 aan de toenmalige prinses Victoria bet
bericht, dat zij koningin geworden is.
De gelijkenis van een tram.
Vrouwlief pruilt. Zij verbeeldt
zich, terecht of ten onrechte, dat
haar Albert haar sedert kort schan
delijk verwaarloost, geenerlei klei
ne, attenties meer voor haar heeft,
haar nooit meer eens ..aanhaalt",
enz. enz. ltecht. duidelijk laat ze
hem hierover, terwijl hij met. een
sigaar in de tuinkamer zit te le
zen. haar ongenoegen voelen.
Vroeger was je heel anders
-f- klinkt 't. snikkend. ,,Je houdt
zeker niet meer van me
..Hoe dat zoo?" is zijn nuchtere
vraag.
,',:Wei omdat je niets aardig tegen
me bent,- enenHier
brak cie tranenvloed los.
Bedaard stond hij op, wierp zijn
sigaar weg en leidde zijn vrouwtje
naai" het venster.
,Zie je dien tram daar rijden
lieve
,,Ja zéker!" snikic- ze.
,,En zie je dien man, die hem
trrac.hl in te halen
..Och ja! Wat zou dat?"
,,En zie je wel hoe hij eiken spier
inspant om den tram nog te pak
ker Hoor je wel hoe hij uit alle
Schiller en Berlijn.
Den len Mei 1805 werd Schiller op
het ziekbed 'geworpen, waarvan hij
niet weer zou opstaan.
Juist een jaar vroeger was hij vol
hoop en blijde verwachtingen met
zijne vrouw in Berlijn aangekomen
Zooals uit acten in liet, Pruisische
Staatsarchief is af te leiden, deed men
hem daar geen aanbiedingen, maar
liet het aan hem over, de voorwaarden,
waarop hij een post in Berlijn zou
willen aannemen, zelf te maken. Hoe
Schiller daarover dacht, blijkt uit een
brief, dien hij den 16en Juli te voren
aan Iffland schreef en die in liet Schil
ler-album van 1861 door F. W. Jiihns
wordt medegedeeld:
„Uw vriendelijk aandenken, waarde
vriend, heeft mijne vrouw en mij zeer
verheugd Dat ge mij daarin vóór zijt
geweest, en dat ik u niet vroeger voor
de hartelijke ontvangst, die wij van u
(in Berlijn) ondervonden hebben, mijn
flank heb betuigd, is niet, aan nalatig
heid toe te schrijven. Ik meende u tege
lijk iets bepaalds omtrent mijne toe
komstige betrekking te Berlijn te kun
nen schrijven, omdat ik nu eiken dag
eene beslissing daarover verwacht. De
brave man. die ook uw vriend is (de
Kabinetsraad Von Beyme?), heeft hij
mijn laatste verblijf in Potsdam van
mij verlangd, dat ik de voorwaarden
zou noemen, waarop ik in Berlijn
meende te kunnen leven. Reeds lan:
had ik. den wensch gekoesterd daar
eenigen tijd van,het jaar door te bren
gen en den invloed van zulk een groote
stad, inzonderheid op mijne dramati
sche voortbrengselen te kunnen on
dervinden. Maar voor vast in Berlijn
te wonen moest mij niet tot- voorwaar
de gesteld worden. Want behalve dat
ik om meer dan ééne reden niet voor
goed van Weimar kan scheiden, en
het verblijf in Berlijn met mijn heele
gezin uiterst kostbaar voor mij zou
zijn, ken ik mij zeiven ook te goed om
niet overtuigd te zijn, dat de verstrooi
ingen van eene zoo groote stad en daar
bij de drukte om mij heen, het smeu
lend vonkje van mijne werkzaamheid
geheel zou smoren. Om iets dichter
lijks te leveren, moet ik 68 maanden
in. het jaar eenzaam leven en daarvoor
is eene plaats als Weimar, waar liet
niet geheel en al aan een levendige
omgeving ontbreekt, juist geschikt.
Als liet mij echter uit Berlijn wordt
toegestaan mijn verblijf tusschen hier
en daar te verdeelen, dan zijn mijne
wenschen vervuld en zal ik mij zoowel
in poëtischen als economischen zin er
beter hij bevinden. Zoo staan de za
ken, waarde vriend; ik heb dezen
wensch aan de autoriteiten kenbaar
gemaakt en zie nu met gespannen
verwachting den uitslag tegemoet."
Zooals Iffland aan dén Kabinetsraad
Von Beyme schreef, had Schiller ge
vraagd of het niet mogelijk was hem
tot lid van de Academie te benoemen,
met een inkomen, waarvoor hij voor
het Nationaal Theater zou werken, en
verder, of hij niet, ingeval Johannes
von Muller niet uit Weenen kwam, den
Kroonprins onderwijs in de geschiede
nis zou kunnen geven.
Van dit alles kwam niets. Schiller
verlangde 2000 thaler voor het verblijf
van eenige maanden te Berlijn, maar
hij kreeg geen antwoord. Daarentegen
verhoogde de Hertog Karei August zijn
inkomen van 400 thaler.
Beleefde wraak.
Een lieer, die er als de onschuld
in persoon uitziet,loopt snel het
perron langs en zoekt naar eene
leege plaats in den reeds vollen
trein. In een coupé is naast een
dikken heer nog eene plaats vrij
maar. neen, daar staat een zwarte
reistasch op. ..Bezet?' ,,Ja
maar even uitgegaan IX. komt da
delijk terug."
Niettemin stapt de ander in, gaat
zitten en zegt..Zoodra uw vriend
komt, zal ik de plaats weêr rui
men."
Het sein tol vertrek klinkt. „Uw
vriend mag zich wel haasten," zegt
de gepersonifieerde onschuld.
De trein zet zich in beweging.
..Uw vriend heeft den trein gemist",
ging de goede man voort, met het,
onschuldigste gezicht van de we
reld ..maar zijne bagage.moet hij
er ten minste niet bij verliezen."
Meteen gooit- hij de reistasch het
portierraam uit.
De dikke heer springt, op én ziet
nog juist de tasch zijne reistasch
natuurlijk verdwijnen.
De gevaren van een tralieluik.
.Ziet gij dat tralieluik?" zei een
winkelier tot een van zijne bezoe
kers in den loop van het gesprek.
„Wal heli ik daar al een last van
gehad Ik lieb er dan ook een van
matglas voor in dé plaats besteld.
,,'t Is daar in die galerij wel een
bijzonder drukke passage, maar
toch is het onbegrijpelijk hoe veler
lei dingen door die tralies naar be
nedén vallen papieren, wandel
stokken, linten, brillen, geldstuk
ken. broches, armbanden en rin
gen ja, wal niet al Ik geloof,
dal. er gèen dag voorbijgaat, zon-
dei dat er personen in den winkel
komen, om te wagen of zij. of een
van de bedienden, mogen zoeken
naar het een of ander, dat tusschen
de tralies door gévallen is, en meest
al zetten zij er een zoo verontwaar
digd gezicht bij alsof het mijne-
schuld is. ómda'tr ik een tralieluik
heb.
Dikwijls geraken schoenen met
hooge hakken tusschen de traites
vast en' als zij van een goedkoop
maaksel zijn. hebben de pogingen
van de dames, om ze weer los te
krijgen, meestal tengevolge, dat
de hak achtergelaten wordt, en dan
nu, gij kunt denken wat er dan
o-vei mijn ongelukkig hoofd
zwaait. Ik geloof, dat zoo'n tralie
werk als het mijne voor een schoen
makerswinkel hem een aantal
klanten zou bezorgen.
„Nog onlangs ben ik gedagvaard
geworden door eene dame. d
schadevergoeding van mij verlang
de. omdat haar kostelijk hondje
over mijn tralieluik was uitgegle
den en zijn poot had gebroken
maar haar eisch werd haar ont
zegd, zooals mij wel voorspeld
was, en zij had het genoegen de
kosten te mogen betalen. Ongetwi.j
feld zijn die tralieluiken lastig,
maar veel meer voor de eigenaars
dan. voor degenen, die er over
loopen."
Schalke wetsontduiking.
De raad van de stad Oudenaar
de in Vlaanderen stelde in het jaar
1694 eene verordening in, dat nie
mand 's avonds na 8 uur zonder
lantaarn over straat mocht gaan
op een boete van tien gulden.
De burgers morden tegen deze
nieuwigheid, maar niemand waag
de het verbod te overtreden. Bii
onderlinge afspraak droegen zij
echter; als zij laat uitgingen, eene
lantaarn zonder licht.
Toen beval de hoogwijze raad.
dat ieder er eene kaars in moest
hebben.
Weer waren de burgers gehoor
zaam zij droegen eene lantaarn
mei eene kaars er in, maar die niet
brandde
Hierdoor zag de raad zich ge
noodzaakt ten derden male op ver
dubbelde boete te bevele-n. dat ieder
eene brandende kaars in de lan
taarn moest hebben.
De burgers gehoorzaamden diil
bevel wel, maar droegen de lan
taarn met de brandende kaars er
in onder hun mantel.
Hierop volgde het vierde bevel
van den zeer vertoornden raad. dat
men de lantaarn vrij, openlijk en
onbedekt met dè' brandende kaars
moest dragen", en nu eerst was de
wet niet meer te ontduiken,
De „houd" in spreekwoord en
spreekwijs.
Die een hond "wil slaan, kan licht
een stok vinden.
Veel honden, zijn der hazen dood.
Bekend' zijn als de bonte hond.
Komt men over den hond, komt
mer over den staart.
Met onwillige honden is 't kwaad
hazen vangen.
Als een hond in 't kegelspel ont
vangen worden.
Een loopende hond vangt altijd
wal
Zoo verkouden als een hond.
Den hond in den pot vinden.
Den ho-nd zien gijzelen (geese-
len
Met den hond in 't hok.
Blaffende honden bijten niet.
Als honden en katten samen le
ven
Twee honden vechten om een
been, de derde gaat er ras mee
heen.
Van 't hondje gebeten.
Beven als een juffrouwshondje.
Wat men spaart uit den mond.
is licht voor kat of voor hond.
Iemand hondsch behandelen.
Een hondenneus hebben.
Zoo moe als een novid.
Werken als een hond.
Een hondenleven.
Honde-nkind.
Hondsvot.
Hondenweer.
Hondsdagen.
Fijne diplomaten.
De vroegere Sultan van Turkije, Ab
dul Aziz, (in 1876 gestorven) maakte
het door zijn zonderlinge grillen niet
alleen zijn Ministers, maar ook de bij
hem benoemde gezanten dikwijls las
tig. Een van deze, de Russische gene
raal Ignatieff, was hem echter te slim
af en wist den „Beheerscher aller Ge-
loovigen'*, ondanks diens afkeer van
politieke gesprekken, alles wat hem op
bet, hart lag; mede te deelen. Eens be
haagde het den Sultan alle leden der
diplomatie audiëntie te weigeren, ter
wijl hij den meesten tijd doorbracht
met naar hanengevechten, te zien,
waarvan hij een groot, liefhebber was.
Ignatieff hoorde, dat Zijne Majesteit
nieuwe hanen noodig had, om de ge-
doode te vervangen. Dadelijk schafte
hij zich een mooien, witten, gewonen
haan aan, die opgesierd en van sporen
voorzien werd, om als een kamphaan
te verschijnen, en zond dien in eeno
prachtige kooi aan den Sultan. De list
gelukte; want de Sultan, die eerst zeer
blij met het geschenk was, Liet kort
daarop den gezant in het paleis ont
bieden, om van hem te vernemen waar
om de haan niet met een anderen haan
wilde vechten.
Ignatieff kwam, onderzocht den vo
gel in het bijzijn van den Sultan, en
verklaarde toen, dat tot zijn groot
leedwezen die liaan ongeschikt was
om met den veel sterker eigen haan
van den Sultan den kamp te wagen.
Daardoor kwam het gesprek op de
strijd hanen in 't algeméén'; en daarin
wist de geslepen diplomaat voorzichtig
alle1 politieke mededeelingen te men
gen, die hij den Sultan reeds lang had
willen doen. en eerst na eeh langdurig
onderhoud verliet hij, volkomen inge
licht, het grootheerlijk paleis.
Een Bloemen horloge.
Het is reeds lang bekend, en ieder
een kan het gemakkelijk opmer
ken, dat de bloesems van vele plan
ten zich op bepaalde tijden van
den dag openen en sluiten en daar
bij aan dag- en avonduren gebon
den zijn.
Omtre.ut de verklaring van dit
verschijnsel- is men lang in he.t on
zekere geweest. Nu meent men
echter met volle zekerheid1 le kun
nen aannemen, dat de-bloemen, die
voor bevruchting dooi' insecten ge
schikt zijn. zich streng naar den
zwermtijd van de bemiddelaars
har-er bevruchting richten en zoo
lang geopend blijven als hun be
zoek duurt. Zoodra die zwermtijd
ophoudt, sluiten zij zich weder,
om haar bloesems niet gedurende
den overigen tijd aan velerlei ge
varen bloot te stellen, bovenal om
niet onnoodig bloemstof te verlie
zen.
De scherpziende botanicus Lin
naeus heeft aangespoord door het
opmerken van dat geregeld open
gaan en sluiten van de bloemen, op
grond van veeljarige onderzoekin
gen te dien einde, een zoogenaamd
bloomenhorloge'gemaak
Hij groepeerde namelijk de
planten eenvoudig naar den tijd.
dat. hare bloesems open en dicht
gaan. en nam voor elk uur van den
dag die soorten, waarbij het eene
of het andere plaats heeft.
Zet men nu zulke planten op een
beperkte ruimte naast elkander,
dan kan men natuurlijk op de ge
kozen plek van den tuin de uren
van den dag. en in vele gevallen
ook de uren van den nacht, als op
een horloge aangewezen zien.
In verscheidene botanische tui
nen heeft men, na Linnaeus, be
proefd zulk een bloemenhorloge sa
men te stellen, evenwel met met
doorgaand goed gevolg omdat de
planten, die voor io verschillende
uren van den day bij elkaar pas
sen slechts zeer gedeeltelijk in het-
George, hertog van York,
de Engelsche troonsopvolger.
zelfde jaargetijde bloeien. Toen er
cm ernstige richting in de botanie
kwam. werd hel bloemenhorloge
vooi le beuzelachtig verklaard en
bijna overal afgeschaft. Maar zeker
zal hol ieder, die eenmaal dit ver
schijnsel opmerkzaam heeft gade
geslagen in 't oog gevallen zijn hoe
stipt geregeld het openen en slui
ter van die bloemen plaats vindt.
Dat kan men het best zien. als
men op een vroeg ochtenduur over
een bloemrijk veld of door een rijk
bezetten botanischen tuin loopt.
Bijna ieder toerist zal waargeno-