DE ZATERDAGAVOND
GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD".
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Haarlemmer Halletjes,
No. 25.
Zaterdag 23 Februari.
1901.
Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken.
Een kijkje in den
Hertenkamp.
't Is een koninklijk verblijf dat Haar
lem aan zijn herten heeft aangeboden.
Boven het fluweelen mos dat overal
mollig is vastgelegd over den golvèn-
den bodem, hangt 's zomers het dichte,
groene lommer. Op zoo'n warmen
Juli-namiddag, als het bosch ligt te
sluimeren in koelen schaduw, denkt
men zich verplaatst midden in de on
gerepte natuur, en de herten die ver
trouwelijk 't toegestoken brood Ophap
pen, lijken wel de dieren uit een oer
woud af van lang vervlogen tijd, die de
menschen niet ontvluchtten omdat zij
ze nog nooit gezien hadden of nog
niet met- hunne onaangename, v-leesch-
etende eigenschappen hadden kennis
gemaakt.
het later uitge-
anderen aard
voerde.
1 Het plan bevatte een groot© water-
1 partij, ongeveer ter plaatse van het
i zuidelijk deel van den Hertenkamp,
i Al dadelijk bleek het dat er tegen
j de uitvoering van dit plan onoverko-
I melijke bezwaren waren, niet alleen
eischte dit groote financieele offers,
doch er moest onderzocht worden of
dg waterpartij wel kon worden ge-
I maakt. En het bleek den heer Zocher
aan wien dit onderzoek was opge
dragen al spoedig dat zonder ma
chinale hulp het water in de vijvers
des zomers niet op de gewenschte
hoogte te houden was. Het gevolg
I hiervan was dat den 8e:n Augustus be-
sloten werd dit plan. op te geven.
Den 19en October d. a. v. diende de
I heer Zocher een nieuw plan in, waar-
bij in plaats van den vijver, een Her-
tenkamp werd ontworpen,'benevens
I nog eenige andere voorstellen.
Dat men niet stil zat blijkt wel hier-
Een kijkje in den Hertenkamp.
Maar ook 's winters is het er nog
aantrekkelijk. De smaragd-groene
grondbekleeding heeft zich gehand
haafd, is doorweven met wat bruin
van afgevallen blad, en de hoornen in
den omitrek mogen' al niet bekleed zijn,
het donkere takken dak is een passende
omlijsting. En ook als de sneeuw is
neergepoederd is het er zoo mooi. Dan
steken de groene stammen fraai af te
gen het wit. en de bruine pelzen dei-
herten zijn warm getint.
uit, dat reeds den 21 December van
hetzelfde jaar het bestek voor de om
rastering van den Hertenkamp werd
goedgekeurd en spoedig daarna 18
hei-ten, 6 bokken en 12 hinden, uit het
Haagsche Bosch, in hun nieuw verblijf
werden overgebracht.
j De Hertenkamp is zeker een der
I schoonste gedeelten van den zoo wijd-
I vermaarden Haarlemmer Hout en is
nog steeds het aantrekkingspunt van
I groot en klein.
De Hertenkamp is meer dan 70 jaar
oud. In 1827 werd aan den heer J. D.
Zocher Jr. opgedragen plannen te ont-
ontwerpen voor de reorganisatie van
den geheelen Hout, doch de door hein
ingeleverde ontwerpen zijn van geheel j Meermalen zijn de viervoetige bewo-
Hier houdt de Nachtegaal zijn lof.
wanneer de Mei
Zich heerlijk oppvonkt met haar groene
veldlivrei.
ners verjaagd uit hunne verblijfplaats,
om plaats te maken voor feestvierende
menschen. -Dit ruime veld, biedt een
zeer schoone gelegenheid aan tot het
houden van feesten, en toen in 1861 ter
gelegenheid van de groote nijverheids-
tentoonstelling eene bloemententoon
stelling was georganiseerd, werden de
hekken van den Hertenkamp vrij open
gesteld voor de kinderen Flora's en de
planten die uit alle deelen des lands
daar heen kwamen.
En zooals men bij ondervinding
weet, voor volks- en kinderfeesten is
dit een zeer gezochte plaats.
Doch ook andere gevaren zweefden
boven de hoofden der herten.
1 De heer Leonard A. Springer schreef
daar eenige jaren geleden het volgende
J over: „Een zeker deel van Haarlems
burgerij, ziet mek leede oogen, dat-
een ander deel een sociëteitsgebouw in
den Hout. mocht hebben, en er werden
dan ook van tijd tot tijd pogingen aan
gewend om ook datzelfde recht te ver
krijgen en was de hertenkamp het uit
gezochte plekje. Doch gelukkig zijn die
pogingen nooit mogen slagen.
In 1884 werden langs een ©enigszins
offieieusen weg nogmaals pogingen in
het werk gesteld om het publiek ken
nis te doen nemen van het verlangen
van een deel der burgerij om de herten
voor goed te verjagen, en zelf de plaats
in te nemen. De afd. Haarlem dei-
Maatschappij voor Bouwkunde schreef
een prijsvraag uit voor het daarstellen
van een sociëteitsgebouw in den Her
tenkamp. Het resultaat was, wat na
tuurlijk te verwachten was, een be
kroond ontwerp, dat als zoovele van
dien aard, gedoemd was om dadelijk
weer opgeborgen te worden, zonder
eenige kans van verwezenlijking. Doch
gelukkig dat het hierbij bleef, daar de
overheid den wensch niet opmerkte.
De schoone Hertenkamp is behouden
gebleven en behoed voor het gevaar
om veranderd te worden in een so-
cieteitstuin met heesters en bloemperk
jes en al de overige aankleve van een
opgesmukten gezelschapstuin.
Met den boschbaas Kolderie, aan
wien ook de verzorging der herten is
opgedragen, brachten wij dezer dagen
een bezoek aan de residentie van het
edele wild.
Aardig gezicht dat goedig volkje- zoo
dicht om u heen. Met vlugge bewegink
jes van de fijne trippelpootjes en de
kleine hoeven komen ze nader. Het
puntige klepstaartje slaat ongeduldig.
Op het mooie wollige lichaam staat
sierlijk de fijne kop met slanken hals.
En de groote, open oogen kijken met-
vochtigen glans.
Er zijn er in het geheel 31 stuks;
vlak vooraan een bok een groot, krach
tig hert. trotsch dragend zijn gewei.
Dit hoofdtooisel zal met Mei afval
len, maai- spoedig weer vermeerderd
met nog een tak aangroeien. Jam-
mer dat er niet meer zoo zijn. Maar dat
geschiedt opzettelijk. Zoodra de bok
ken groot zijn, wordt de poelier hun
voorland. Die bokjes daar hebben nog
den tijd; hun kop vertoont nog alleen j
maar een stift-hoorntje (zonder ver- j
takkingen). Ze zijn dus in het eerste
levensjaar.
Even naar binnen gaan in het huis,
het kléine paleisje van ongeschaafd j
geurig hout, om wat voedsel te halen. I
Dan worden ze nog makker en eten i
uit de hand.
De ruiven zijn vol hooi. Daar kun
nen ze, aldus vertelt ons Kolderie, den
heelen dag van smullen. Maar het
neusje van den zalm bestaat uit den
voorraad eikels en kastanjes, hierbo
ven op het zoldertje. De geheele grond
is bedekt met de zoete woud vruchten,
gedeeltelijk uit den Hout, gedeeltelijk
uit andere oorden. Want ze vreten
meer op dan oppervlakkig zou gedacht
worden, zoowat 14 kop eikels en kas
tanjes.
Zoodra wij weer buiten komen draaft
de geheele troep vol levendige elegan
tie op ons aan; op twee pas blijven zij
staan en komen dan met voorzichtig
uitgestoken kop nader, duwen den
neus in uw hand. Spoedig mummelen
ze allen zeer genoeglijk, ja de vriend
schap is er zoo sterk door geworden,
dat wij aan de hekken door den gan-
schen troep uitgeleide worden gedaan.
Gegroet tot van den zomer!
Leeszaal van de Gemeente-Bibliotheek.
Zenuwachtigheid van
o-roote mannen.
O
't Is zonderling, dat. eenige van de
beroemdste redenaars, eenige van de
grootste genieën, die ooit geleefd heb
ben, te gelijk in sommige opzichten
zóó zenuwachtig waren, dat het bijna
is om medelijden te hebben met eene
zoo lastige kwaal, die voor hen een
ware ramp geweest moet zijn.
Van Demosthenes, den grootsten der
Atheensche redenaars, vermeldt de ge
schiedenis, dat hij bij het begin van
eene redevoering dikwijls zóó zenuw
achtig was, dat hij eenige volzinnen
bijna onsamenhangend stamelde. Maar
was hij die eenmaal te boven, dan
kwam zijn welsprekendheid los en die
krachtige taal, die voor ons in zijne
onvergelijke „Oratiën" bewaard is ge
bleven.
Edmund Burke, waarschijnlijk ne-
1 vens O'Connell de beste lersche rede- j
I naar, placht altijd een beverig ge-
voel te hebben, voordat hij eene van
zijne redevoeringen hield, niet alleen
j in het Lagerhuis, maar zeifs voor ge-
1 wone toehoorderss. Met al zijn onder-
vinding en geoefendheid is hij dat i
I nooit geheel te boven gekomen.
Een van de grootste redenaars in de-j
laatste veertig jaar was voorzek'-r
B. Gough, de bekende matigheids-pre j
diker. Hem voor 8000 of 10000 menschen
te hooren spreken was niets ongewoons 1
en hij boeide lien van het begin tot
J het einde. En tocb heeft, hij zelf ge
zegd: ,.Als ik weet, dat het mijne heurt. I
is om te spreken, beef ik letterlijk over
al mijn leden en heb ik een gevoel als-1
of ik nooit in staat zou zijn te begin
nen. Maar juist daardoor weet ik, dat i
bet goed zal zijn; want als rk mij op j
zulk een oogenblilc niet zenuwachtig
1 gevoelde ben ik overtuigd, dat ik wei-1
nig zou zeggen, dat indruk maakte." I
Fanny Kemble heeft een schriftelijk j
j verslag gegeven van den beroemden
romanschrijver W. M. Thackeray, toen j
j hij, in 1851, eene lezing zon houden in i
..Willis' Rooms." 1-Iij stond uiterst mis- I
I troostig in 't midden van de kamer, j
half van zins om weg te loopen.
.,0!" riep hij uit, terwijl hij haar de I
I hand gaf. „de angst slaat mij om het
hart; laat mij niet alleen."
j En zij moest bij hem blijven, zijne
papieren, die verschrikkelijk in de war
waren, in orde leggen en. hem aan-
I moedigen, totdat hij den katheder be
klom. En toch was de lezing een schif-
I terende triomf en is met zijne latere
in druk verschenen, zelfs klassiek ge
worden.
Een van de beroemdste Engelsche
predikanten, dr. Joseph Parker, heeft
bekend, dat. hij altijd een aanval van
j zenuwachtigheid heeft, voordat hij
i voor zijne talrijke toehoorders begint
j te spreken.
j „Iedereen denkt, dat een predikant
i kalm is, zegt hij. „maar de predikant
j alleen weet, hoe beverig- en opgewonden
hij is. En ik gevoel het, dat wordt door
geoefendheid niet minder, in allen ge
valle bij mij niet. Eigenlijk spreek ik
het best. als ik het meest gevoel."
Onder redenaars van naam uit on
zen tijd, geeft. Arthur Balfour gewoon
lijk blijk van zekere aarzelende zenuw
achtigheid. voordat hij eene redevoe
ring begint en bij de eerste volzinnen.
Dat. verraadt zich in zijn gezicht en een
wringen van zijne vingers, wat voor
ieder, die hem heeft opgemerkt, een
onbedrïegelijk teelten is. Maar is hij
eenmaal begonnen, dan zijn er weinig
sprekers, die hem in sierlijke, fijn be
schaafde, welluidende taal overtref
fen.
Verscheidene vermaarde advocaten
en rechters worden om het zoo te noe
men door de „tooneelkoorts" overval
len, wanneer zij in eene nieuwe rol op
treden. Het „Daily News" beschreef
nog niet. lang geleden, hoe zenuwach
tig de rechter Darling^was, toen hij
voor 't eerst zitting nam als de nieuwe
rechter in het Vijfde Gerechtshof. Vol
gens de verschillende berichten was
hei bijna naar om te zien hoe geagi
teerd hij was, en men fluisterde, dat
hij door zijn zenuwachtigheid zoo iaat
kwam. Maar eer de eerste zaak nog
was afgehandeld, merkte men op, dat
de n ieuwe rechter zoo bedaard was als
of hij daar al sinds een jaar had geze
ten.
Sir Henry Irving is de grootste En
gelsche tooneelspeler. Als iemand in
een nieuwe positie kalm kan zijn, dan
is hij het wel. Maar hij heeft zelf ver
teld hoe zenuwachtig hij bij eene „pre
mière" is en hoe onzeker alles voor
hem is, eer hij zich goed in zijne rol
thuis gevoelt. Hij zegt, dat hij altijd
bang is, dat er niets van terecht zal
komen. En toch, wie is er bij „premiè
res" triomfanter afgekomen dan hij?
Ook de voor eenige jaren overleden
groote staatsman Von Bismarck
was op zijne wijze zeer zenuwachtig
en kon dikwijls, hij den aanvang eener
redevoering, hevig beven en schokken.
Een Zaterdagavondpraatje.
Wij Nederlanders houden er een /on
derlinge soort van vaderlandsliefde p
na. 't Is waar, we gevoelen- ons iunig
verontwaardigd, wanneer onze stam
verwanten bij de keel gegrepen en ge
wurgd worden, de meening over .L-.
oorlog in Zuid-Afrika in ons lend
dat die krijg een waar schandaal v.
Engeland moet worden genoemd,
's avonds wanneer we de courant lezen,
ballen we de vuisten om den bruialen
mom denaar Chamberlain. N ie in;-1I
van ons zou met zoo'n kerel aa.i tafel
willen zitten en wanneer we Hem op
óe Groote Markt aantroffen, zou hij er
niet góed afkomen.
Niemand kan over de Engelsen3 heb
zucht en wreedaardigheid meer ver
ontwaardigd zijn dan wij. Maar het
moet gezegd, dit is goedkoop. Het kost
ons niet de minste moeite en volstrekt
geen opoffering We worden er geen
cent armer door, we behoeven er ons
niet voor in te spannen, lichamolijK
noch geestelijk. Iets anders is het om
wat te doen voor 't vaderland. En nu
wil ik nog niet eens denken aan de mo
gelijkheid, dat wij zelf ons vadenand
eens zouden moeten verdedigen tegen
een machtigen vijand die mogelijk-
.heid is, hoop ik, verre. Maar er zijn
behalve dat, nog zooveel dingen waar
in we ons vaderland kunnen dienen
en die zoo voor de hand liggen, dat we
ons hebben aangewend, die niet meer
te zien.
Daar is in de allereerste plaats waar-
deering voor het vaderland. Over een
maand of wat, als de zomer er weer
is, zullen'we bij tientallen landgenoo-
ten naar het buitenland zien reizen,
die van ons eigen land de helft niet
kennen. Ze wringen hun tong uit de
plooi, om toch maar Fransch in Frank
rijk en Duitsch in Duitschland te koe
terwalen en denken er niet aan, eens
van nabij kennis te maken met de stre
ken, waar het plat-Liniburgsch, het
Geldersch-achterhoeks en het boeren-
friesch gesproken worden. Ik zeg dat
niet om de hotelhouders te bevoordee-
len, maar omdat het zoo'n band van
vaderlandsliefde legt, als men zijn
eigen land goed heeft leeren kennen.
De reiziger in eigen land ziet wat zijn
land is, hij ziet meteen wat zijn land-
genooten doen, wat ze kunnen en wat
ze voortbrengen. Allicht krijgt hij he
ter indruk van en meer eerbied voor
hun werk en verleert het, om altijd
naar 't buitenland te kijken, alsof daar
alles volmaakt was.
Dit zal wel een eigenaardigheid van
de meeste kleine landen wezen. Het is
natuurlijk een beetje moeilijk jezelf te
blijven, wanneer je nauwelijks een
uur of wat in den trein kunt ziten zon
der over de grenzen te zijn. Maar dat
is geen reden om er niet naar te stre
ven. Neem nu bijvoorbeeld eens de in
dustrie in ons land. De groote massa
haalt er minachtend de schouders
voor op en ik zie nog, hoe verbaasd de
menschen opzagen, toen ze ettelijke ja
ren geleden, eens op een tentoonstel
ling ontdekken, dat heéïe reeksen pren
tenboeken, die in Engeland worden
uitgegeven, gedrukt werden bij de
firma Emrik en Binger te Haarlem.
Daar verschoot een ster! Nee maar,
dacht je dat? zei mevrouw Van Puffe-
len en nam sierlijk de sleep op van
haar zijden japon, die ze pas gisteren
uit den Bon Marché te Parijs gekre
gen had. En mijnheer Van Puffelen,
voorbij een spiegel komende, schoof
zijn das (pas uit. Londen gearriveerd)
eens> recht en antwoordde: t Valt
me mee, wij Hollanders beteekenen
anders niet. veel meer in de wereld.
Nu is er geen beter middel om niets
meer te kunnen, dan je zelf maar
voortdurend voor te houden, dat je
niets meer kunt. Wie dat maar voort
durend tot zich zelf zegt, kan ten slotte
inderdaad niets meer. Het gaat daar
mee als met zenuwzieke menschen,
die in overgroot medelijden met zich-
zelven zonder ophouden verklaren dat
ze tot niets in staat zijn, net zoolang
totdat dit werkelijk ook het geval is.
Welnu, op die manier ondermijnen de
heer en mevrouw Van Puffelen met
hun laffen twijfel aan hun landgenoo-
ten en dus ook aan zich zeiven onder
mijnen zij, zeg ik, het vaderland en
de vaderlanders.
Niet alleen in moreelen zin, maar
ook op finantieel gebied. Wat zouden
wij gaan koopen bij landgenooten, die
niets kunnen? Wel bedankt. Mijnheer
Van Puffelen koopt zijn dassen in
Londen, en mevrouw haai- japon in
Parijs. En hunne familieleden (want
de familie Van Puffelen is groot, al
dragen ook velen een anderen naam),
doen van harte mee. Ja, het besef dat
de Nederlanders niets kunnen, zit er
zelfs in bij Ministers, bij Kamerleden,
bij regeerders en beheerders van aller
lei rang. De gemiddelde buitenlander
is in hunne oogen een kraan, de ge
middelde Nederlander een ezel of op
zijn minst een slaapkop. Hoe zij zoo'n
soezerig volk nog willen beheeren en
administreeren, is een raadsel! Het be
hoorde beneden hunne waardigheid te
wezen. Of zouden ze zich, daar ze toch
ook Nederlanders zijn, zelf ook onder
de slaapkoppen rekenen?
Zoodra nu een hooggeplaatst man
als bijvoorbeeld een Minister, tot de
Van Puffelens gaat behooren, is het
voor de industrieelen in ons land een
kwade zaak. Want dan zegt hij allicht
als de Nederlander iets probeeren wil
te doen: ,,0 neen, daaraan waag ik
me niet, dan ga ik naar 't buiten
land," en geeft misschien de order aan
een buitenlandsche firma, die het ge
wenschte artikel ook nooit gemaakt
heeft. Hoe nadeelig dit geval op de
Nederlandsche industrie werken moet,
direct en indirect, kan uit het volgende
blijken. Eén van onze Ministers had
een bestelling voor een zeker artikel.
Een Haarlemsch fabrikant biedt aan
het te maliën. „Heeft u het al eens
vroeger gemaakt?" vraagt de Minister.
Neen, dat had de fabrikant niet ge
daan, maai- hij zou er wel eens mee
beginnen. Dat waagstuk was den Mi
nister te groot, hoewel het een fabri
kant gold, die een reputatie te verliezen
had. Zijne Excellentie bestelde het ar
tikel dus in Duitschland.
Nu komt evenwel dezelfde fabrikant
in Italië en doet een aanbieding aan
de Italiaansche Regeering om het arti
kel te leveren." Hier ving hij nog meer
bot, „want", zeide de Italiaan „als
uw eigen Minister het artikel in
Duitschland hééft laten maken, waar
om zou IK het dan bij u bestellen?"
En zoo kreeg de Haarlemsche fabri
kant ook de Italiaansche bestelling
niet!
Soms lijden gemeentebesturen ook
wel eens aan dezelfde kwaal, die ik
in een beknopten term landgenooten-
verachtende-vreemdelingen- vergoderij
zou willen noemen. Het gemeentebe
stuur van Haarlem heeft nu eens een
schoone gelegenheid om te laten zien,
dat het niet a&n dezelfde kwaal lijdt.
Wat is het geval?Voor de machinerieën
in onze aanstaande, electrische cen
trale zijn twee firma's uitgenoodigd in
te schrijven, Siemens en. Halske te
Berlijn en de Haarlemsche Machine
fabriek, voorheen gebroeders Figee.
De eerste, een kolossale firma zooals
men weet..heeft natuurlijk al veel van
die installaties geleverd; de laatste
niet, om de eenvoudige reden, dat
hare afdeeling electro-techniek betrek
kelijk nog jong is en dus den tijd nog
niet heeft gehad om alles te maken.
Maar haar naam is goed, de menschen
die aan 't, hoofd staan van de afdeeling,
zijn vol jeugdig vuur en energie, en
zij zal zeker niet duurder wezen, dan
de firma uit Berlijn.
Wat gebeurt er nu, wanneer de
Duitscher de installatie levert? Dan
gaat het heele bedrag naar Berlijn,
zelfs de werkloonen voor de montage
in 't gebouw komen in hoofdzaak in de
zakken van Duitschers, want. hetmon-
teeren gebeurt door Duitschers en al
leen voor het grove werk wordt, een
enkele Hollander gebruikt. Komt dan
een half jaar laterde Haarlemsche
Machinefabriek een offerte doen om
de machinerieën te leveren voor een
electrische centrale te Leiden, dan zegt
allicht het Leidsche gemeentebestuur:
„Uw eigen gemeentebestuur heeft u
de levering niet eens gegund, waar
om zou ik dat dan doen?"
Krijgt de Haarlemsche Machinefa
briek de levering, dan worden welis
waar ook ettelijke machines in Duitsch
land besteld, maar wét hier gemaakt
kan worden blijft hier en in elk geval
alle arbeidsloonen. Bovendien kan de
firma, wanneer ze later elders concur-
reeren moet, tot den aanvrager zeggen:
„Kom de installatie te Haarlem eens
zien, die ik gemaakt heb."
In het eerste geval belemmering van
den frisschen bloei van een Haarlem
sche industrie, in het tweede geval
bevordering van dien bloei. De keua
kan voor ons gemeentebestuur dunkt
me, niet moeilijk wezen, wanneer bei
den evenveel vooruitzicht geven op
goed werk. Wat te IJmuiden en te
Amsterdam door de Haarlemsche Ma
chinefabriek is tot stand gebracht,
weet iedereen. Dat zij zich alle moeite
geven zal om de Haarlemsche centrale
goed in te richten en het kabelnet be
hoorlijk te leggen, ligt voor de hand.
Immers zij zelf is, niet voor mogelijke
directe winst, maar met het oog op de
toekomst, de eerste en grootste belang
hebbende.
ik ben geen aandeelhouder van de
Haarlemsche Machinefabriek. Ik ver
dien er geen cent aan, of zij de instal
latie levert, of niet. Maar ik heb, in
mijn Haarlemmer Halletjes, er eena
op willen wijzen, dat de vaderlands
liefde eischt, te gelooven in de be
kwaamheid der eigen industrie en de
practische Liefde voor de eigen gemeen
te om het geld er in te houden, waar
dat mogelijk is. En kost het iemand
soms wat inspanning zich los te ruk
ken van het denkbeeld, dat de buiten
lander het toch wel beter kunnen moet,
welnu laat hij zich dan die kleine in
spanning geiroosten.
Gelooven in de kracht en het kunnen
van het eigen volk brengt zijn beloo
ning mede in zichzelf: versterking van
de liefde voor het vaderland en van
den band tusschen de vaderlanders
onderling.
FIDELIO.