K R O In 1 K. Allegro en Largo Eene vrouwelijke Detective. FEUILLETON. Licht en Schaduw Nu alom met zooveel succes door de Rotterdamsche onderwijzers het mid- deleeuwsch abele spel i-s-.no r';" is <-.p- gevoerd, een stuk, waarvan Dr. J. B. Schepers ons in „De Zaterdagavond' den inhoud verhaalde, wil ik een leelce- praatje houden over 't middeleeuwscli tooneel. Geen studie dus, die trouwens hier niet op haar plaats zou zijn. mi een oppervlakkige causerie over de algemeen geldende verklaring van het ontstaan der dramatische kunst en het tooneel in de middeleeuwen. Vooraf zij nog opgemerkt, dat we hiermede bedoelen ons alleen bezig te houden met die ontwikkeling van het tooneel bij ons te lande, en dus het Grieksche drama b. v. geheel buiten bespreking laten. In de eerste plaats: wat is dramati sche kunst, wat is een drama? In tegenstelling met het epos of hel dendicht, waarin de dichter zonder meer een grootsche gebeurtenis ver haalt en van het lyrische gedicht, waarin hij uitzingt wat er in zijn ge moed omgaat, voert bij het drama de dichter zijn personen sprekende op. Hij laat iets gebeuren, en wel met de personen die hij ten tooneele brengt:, terwijl in hun gesprekken, in hun be schouwingen, in hun juichen of kla gen, de dichter eigen gemoedsbewegen vertolkt. Alles wat dus bv. in het verhalend gedicht gewoon verteld wordt door den dichter, speelt zich in het drama voor de oogen der toehoorders af, zij zien de handeling gebeuren en hooren tegelijkertijd de personen spreken. Hoe nu, is dat drama in ons land ontstaan? Het drama, aldus vertelt ons Dr. Jonckhloe.t doet zich in de middeleeu wen op tweeërlei wijze voorals wereldlijk tooneelspel en als geestelijk mysteriespel. In de middeleeuwen gingen de spre kers, de minne-zangers, troubadours en trouvères bij.de hoven der vorsten en edelen rond, droegen daar hun ge dichtenvoor en langzamerhand bij den burgerman. Soms vormden de gedichten een samenspraak, die dan door twee perso nen uitgesproken werd, vaak in cos- tuum en ziedaar het allereerste, kleine begin van het drama. Natuurlijk vielen dergelijke voor drachten in den smaak, want zóó voor gesteld, werkte de inhoud veel dieper in, begrepen en zagen de menschen veel meer, hetgeen de dichter hen te zeggen, had. Met telkens grooter uitbreiding, met steeds meer personen, werden de ro mantische tafereelen langzamerhand niet meer verhaald, maar vertoond. En zoo ontstond het abele snel, waarvan de Esmoreit dan een der mooi ste voorbeelden is die oxïs is bewaard gebleven. En zoo kennen wij er meer. Naast de vertooning dezer louter gephantaseerde romantische verhalen, moest, en dit kon wel niet anders, een andere kunst ontstaan, een kunst die dichter bij het leven stond, die uit het volle menschenleven als van zelf ge boren werd. Welnu, dit waren de blijspelen, de kluchten, sotternien genoemd, waarin de dichter, die- een oog had voor den humor van zijn tijd, voor de dwaasheden der menschen, die in beeld bracht en geeselde. Zoo waren die sotternien. op dezelfde wijze ontstaan als de abele spelen, de trouwe afspiegeling van het volksle ven, en dus echt nationaal. Onze goede middeleeuwers hadden ooren, die heel wat meer konden ver dragen dan de onze en zoo zijn de kluchten, door de vele platte uitdruk kingen, door hun ruwheid thans be zwaarlijk na te vertellen. Maar een feit is het, dat ze zeer frisch, geestig en vaak hoogst juist-teekenend en scherp critiseerend waren. Dit alles wat we nu zoo beschouwd hebben, geldt het wereldlijk tooneel. Tegelijkertijd of mogelijk vóór dit wereldlijk tooneel. ontwikkelde zich het geestelijk spel, dat in de kerk zijn oorsprong vond. Ook hier weer luisteren we naar Dr. Jonckbloet die den oorsprong van dit geestelijk spel aldus verklaart: .,In de elfde eeuw begon de geeste lijkheid brokken uit het bijbelverhaal, vooral uit de geschiedenis van Jezus, en weldra ook uit de verhalen der Heiligen, den volk© te vertoonen. Die vertooningen hadden op hooge kerke lijke feestdagen plaats; men stelde het evangelie van den dag, het kerkelijk mysterie, dat men vierde, voor, en daarom heetten die voorstellingen, toen zij genoegzame zelfstandigheid verkregen hadden, -Mysterie- later ook M irakel-spele n. „Oorspronkelijk, zegt Dr. Jonckbloet was het blijkbaar niets anders, dan een gedramatiseerd (vertoond) recitee- ren of zingen van het evangelie van den dag. Bij den kerkdienst in de lijdensweek b.v. had er tusschen de officieerenden priester, den diaken, sub-diaken, en het koor, een beurtzang plaats, waarbij de rol der personen, die in het lij densverhaal voorkomen, door ver schillende zangers werden voorgedra gen. De diaken zong het beschrijvende of verhalende gedeelte op den toon van recitatief, de officieerende priester spi-ak voor Christus, de subdiaken voor Petrus en Pilatus, het koor voor de Joden enz." Nu ging, zooals ongeveer ook bij het wereldrijk tooneel, langzamerhand het dramatisch verhaal over in een vertoo ning, en in plaats van een enkel ver haal ging men allengs een aaneen schakeling van tafereelen vertoonen. Aldus is volgens de meening van vele geleerden 'het middeleeuwsch tooneel ontstaan. JOFIER. XX Yroolijke en ernstige voorvallen uit het leven van groote Toon kunstenaars door H. FREIJER. Een mislukte sollicitatie in 1704 't. Feest bij gravin Königsmark was druk bezocht; al wie er van het adellijk Hamburg aanspraak op maakte „mu zikaal" te zijn had de vriendelijke uit- noodiging van de vrouw des huizes „om den avond genoeglijk te passee- rèiï en te luisteren naar de muzikale voordracht van sinjeur Mattheson", volgaarne aangenomen. Mattheson zou spelen! Mattheson, het vertroetelde, kind van het Hamburgsche opera-publiek zou een gedeelte der rol van Antonius uit de door hemzelf gemaakte opera „Cle opatra" voordragen! 't Was om er alles voor te laten staan. Eindelijk is dan het oogenblik geko men; de kunstenaar plaatst zich naast het clavecimbaal en geeft zijn reeds ge reed zittendeh acconipagnateur het tee- ken tot begin. Weemoedig klinken de eerste tonen door de zaal: Antonius' gaat voor eeuwig afscheid nemen van de ontrouwe Cleopatra „Wie is toch die jonge man aan het klavier", vaagt fluisterend een dame. die vincib dat het vaarwel zeggen nu lang genoeg 'geduurd beeft en thans gaarne baar gedachten op iets anders richt. Ilandel of Handel geloof ik, hij krijgt les van Mattheson, die hem schijnt vooruit te helpen; de jongen j moet een bijzonder talent voor de toon kunst hebben en daarbij ook weten schappelijk ontwikkeld zijn; hij heeft hier een plaats als tweede violist aan de opera en Een daverend handgeklap overstem de het geluid van de spreekster. Mat theson had zijn aria ten einde gezon gen, boog glimlachend naar alle kan ten en zocht zijn plaats op, gevolgd door Handel. „Heb je 't al gehoord, George, Bux- schude is gestorven." „Buxschude, die oude organist vatt Lubeck?'' ..Zou dat geen plaats voor jou we zen?" „En gij dan, Mattheson?" Welnu, dan solliciteeren we samen; als je wilt gaan we er de volgende week heen." Zoo werd dan ook afgesproken; op den 17en Augustus aanvaardden Mat theson en Handel in een reiskoets den tocht naar Lubeck. Het proefspel was voor beiden in de hoogste mate bevredigend afgeloopen. Matthesons heerlijke melodiën en Handels gekuischte figuraties hadden hunne uitwerking niet gemist: een van de twee moest ongetwijfeld benoemd worden. De twee vrienden zaten nog wat te praten toen een bediende hun kwam melden, dat de kerkvoogden beiden wenscliten te spreken; onverwijld volg den ze den man en. werden in de ker- kekamer met plechtstatigen ernst ont vangen. ,,TIet zou ons zwaar vallen, mijne heeren, te beslissen wie van u tweeën het best geschikt is voor de betrekking van organist aan onze kerk. Ge hebt beiden zoo doorslaande bewijzen van uwe kunst gegeven, dat we ieder afzon derlijk den eerepalm zouden willen toe kennen. Toch doet het me, met het oog op de voorwaarde, die we willen stel len, genoegen, twee even uitnemende musici gevonden te hebben, hetgeen ge straks zelf zult moeten toestemmen. Zooals ge weet is de stad Lubeck niet karig met het. beloonen van hare kun stenaars; ze waardeert hunne talen ten nog zelfs na hunnen dood. De oude Buxschude is niettegenstaande zijn aanzienlijk honorarium betrekkelijk arm gestorven; daarom neemt de slad de verzorging van zijne eenige dochter op zich en zag gaarne, of liever ste't, als voorwaarde, dat de nieuw te benoemen organist haar huwt. Mattheson zag dadelijk van zijn cau'udatuur af, de gevierde lig* mug der Hamburgsche schamen zou \o-.r geen betrekking ter were'd de eelitgo- 11 'ii Ziji geworden van oen arm im>- nistenkind. Oogenblikkelijk verliet hij ikerk. Op onzen tweeden vriend echter had de rede van dea kerkvoogd een ande ren indruk gemaakt. De negentien jarige jongeling zag in zijn verbeelding reeds zijn aanstaande vrouw een mooi blond meisje, met heerlijk blauwe oogen, die van onder de lange wimpers zacht naar hem opkeken. Het rouwkleed omsloot nauw het welge vormde lichaam. George Friedrich Handel was ver liefd op zijn eigen droombeeld. „En wanneer zou ik met de jonge dame kennis kunnen maken?" „Ze zal zoo dadelijk aan u worden voorgesteld,". .JOHN BULL BRENGT ZIJN HEILGRQET AAN" HET JONGE VORSTELIJK PAAR IN NEDERLAND. Zoo dadelijk. Binnen weinige oogenblikken zou hij haar zien! Dat was haast te veel op eens, een mooie betrekking en een lieve vrouw; Handel had het kunnen uit schreeuwen van blijdschap. Met een forschen ruk ging de deur open. „Mejuffrouw Marie Buxschude!" Handel stond als door den bliksem getroffen. Was dat zijn schoone? Moest die oude vrouw met dat bleeke, schuwe gelaat zijn levensgezellin worden? Dat nooit! Zoo goed hij kon maakte hij zijne opwachting aan de dochter van den ouden organist en vertelde toen aan de kerkvoogden, dat hij het voorstel nog gaarne eens met Mattheson wilde bespreken. Toen hij de kerk achter den rug had zette hij het op een loo- pen en geen uur later verlieten de bei de vriendpn Lubeck. Handel is nooit gehuwd. Misschien heeft Marie Buxschude wel op baar geweten dat de componist van den „Messias", sinds hij haar gezien had, niet meer aan trouwen dacht. Uil het Engelsch. „Ik begrijp je niet goed: Beth. Je wilt toch niet zeggen, dat nu je eindelijk den dader in die zaak van Cannonstreet gevonden hebt, je hem zoo maar hebt laten gaan?" „Veroordeel me niet te haastig, voor je al de bijzonderheden gehoord hebt", luidde het antwoord. Beth Bathurst was een van de slim ste vrouwelijke detectives van Scot land Yard. De eenige aan wien zij hare geheimen toevertrouwde, was haar broeder Ned, en op den avond, waarop dit verhaal aanvangt, was zij juist bezig hern het bovenstaand geval te vertellen, toen Ned haar plotseling met de bovenstaande woorden in de rede viel. Na eenige minuten stilzwijgen ging Beth voort. „Het is juist 3 maanden geleden dat ik de eerste instructies in deze zaak ontving. Onze chef vertelde mij, dat ik waarschijnlijk eene dame op bezoek zou krijgen, die mij persoonlijk over het geval wilde spreken. Inderdaad meldde zich den volgenden ochtend een dame bij mij aan, die mij vertelde, dat zij een bericht van het ministerie van Binnenlandsche Zaken ontvangen had, behelzende, dat haar broeder in de strafgevangenis te Portland plotse ling was gestorven. Het geval had zich als volgt toege dragen. Vijftien jaar geleden was die broeder, Harry Percival genaamd, kassier bij de heeren Iremonger Co. een groot handelshuis in de City. Op betzelfde kantooi' was een andere bediende ge naamd "Wenthwörth. Deze twee wa ren zeer bevriend met elkaar, doch. vreemd genoeg, werden zij beiden plotseling verliefd op betzelfde meisje. De broeder van mijn bezoekster was de gelukkigste, daar hij er in mocht slagen de hand van de schoone te ver werven. Wenthwörth, dit vernemende, was natuurlijk woedend en zwoer zich op Percival te wreken. Een week voor het huwelijk zou vol trokken worden, werd Londen verrast door het bericht van een uiterst bru- j talen diefstal en wel op het kantoor van Iremonger Co. Vele duizenden ponden waren ontvreemd; en de dader j kon voorloopig niet aangewezen wor- i den. Ten slotte scheen echter alles er op te duiden dat niemand anders dan Percival de dief was. Hij werd gear resteerd, voor den rechter gebracht en na een lang verhoor ondergaan te hebben, schuldig bevonden en veroor deeld tot. 15 jaar gevangenisstraf. „Ik heb mii tot u gewend," zeide juffrouw Percival „omdat ik een brief van mijn broeder ontvangen heb, dien hij geschreven had, eenige dagen voor zijn dood en waarin hij mij smeekt, alles te beproeven om de smet, die op zijn naam kleeft, uitte, wisscben. Har ry heeft, me altijd gezegd, dat hij zich verzekerd hield, dat Wenthwörth de oorzaak was van de geheele zaak." „Wel", antwoordde ik dat is alvast tenminste iets, doch veel hoop kan ik u niet geven. De getuigenis van Wenthwörth was weliswaar zeer oh- gunstig voor uwen broeder, doch die van den nachtwaker Stiggins was veel bezwarender. Die man toch zwoer bij hoog en laag, dat hij uwen broeder op 't. kantoor zag, kort voor de diefstal plaats vond en 't eenige wat de heer Percival kon antwoorden, was, dat hij daar ook was geweest, doch op uit- noodiging van Wenthwörth. Deze echter verzekerde onder eede, dat dit gelogen was, zoodat gij ziet, dat er weinig grond is om op voort te bouwen. Weet gij ook wat er van beide getui gen gewoi'den is?" „Helaas, neen, kort na de behande ling der zaak waren zij verdwenen en ik herinner mij, dat dit toen we.1 eeni- gen argwaan verwekte." „Ik zal doen wat ik kan, juffrouw i Percival en indien ik denk eenige kans van slagen te hebben, zal ik u waar schuwen." J Juist gedurende dien tijd had ik het zeer druk met het Baker-street geheim j en op zekeren dag liep ik door White- i chapel, om te trachten op 't spoor te I komen van een man, dien ik noodzake- lijk hebben moest, om deze zaak op te I helderen, toen ik plotseling mijn naam hoorde noemen. j „Bathurst, zegt ge? Zij is een wars speurhond en als de oude Thompson j niet tot bezinning komt, zal ik haar op zijn spoor brengen, zoo waar ik leef. Hij waant zich veilig in Th rog morton street, maar hij moet mij niet op die manier behandelen. Joe Stig- gins is niet gek!" Stiggins! zeide ik bij mijzelven. wel dat is de naa in van den nachtwaker I in de zaak van Cannonstreet! j Ik luisterde aandachtig in de hoop meer te hooren, maar dat kwam an ders uit. Alles was weder stil. Ik trachtte nog uit te vinden, waar het gesprek had plaats gehad, doch kon niets te weten komen. Schetsen van DKKA. Scheiding. Koos was naaister en. Koos was een type. Zoo'n carricatuur van een mensch zag je nooit, te voren! Aantrekkelijk heid bezat ze niet, maar ouderdom evenmin zoo op het oog ten minste. Je kon der even goed 35 als 55 jaar geven. Maar ook je kon je niet voor stellen dat ze ooit jong was geweest; ooit een zachte, lieve moeder had ge had die haar wang streelde en haar kuste. Ze moest zóó der heele leven hebben gezeten, altijd maar naaiende, of stoppende of breiende; altijd maar gebogen over haar werk; een mensch, beschimmeld in eenzame, vochtige kilte. Als je haar voor het eerst za~ kon je je oogen niet van haar afhouden zoo zonderling zag ze er uit. Ze droeg, als de jongens, een scheiding op zijde, en had het weinigje klamme haar teruggekamd over het kale grauwe hoofd. Van achteren zei een klein dotje heel parmantig dat dit nu kapsel heet te. Het hoekige hoofdje werd gedragen door een dun halsje, dat als geknakt scheen, juist in het strottenhoofd; en daar vlak onder blonk de heel groote licht-rose camee, gevat in breed gou den rand. Gek dat ik, al schrijvende, dat versiersel noem bij haar persoon, maar ik kan me Koos ook niet voorstel len zonder dat broche en ook het stuk weelde versierde haar donker, dor figuurtje zoodanig, dat je er een le- vendigen indruk van behield. Het costuum dat ze droeg was zeer verschillend: nu eens bracht het een flauwe herinnering aan tante Bets, dan weer aan tante Gonda, of tante Marie Ze leefde zoo een beetje van de gift moet u weten, en als een japon het nou heeleinaal niet meer wilde doen ook niet als slobbertje vóór het ontbijt dat werd Koos er rijk mee gemaakt, en ze wist er altijd nog wel een cos tuum van te maken. Koos was reeds saarngegroeid iriet de familie. Dat zal den lezer al gebleken zijn uit het trio tantes dat hierboven nogal familiaar werd aange haald. -Koos kwam al bij de familie naaien van jongs af aan. Der vader moet goed in de centen hebben gezeten, maar h>i was een dronken lap. Vroeger vorst Plu to van zijn straat drie vierden van de huizen hoorden van hem had hij ten laatste zijn huisgezin moeten installeeren in een kelderwoning, om Koning Bacchus te kunnen blijven die-1 nen. Klagend over het ongeluk dat hem vervolgde maar dat hij zichzelf ingoot stierf hij, en liet zijn gezin zonder eenige gewetenswroeging in den bittersten nood achter. De heele straat verwonderde er zich over hoe dat zou afloopen maar stak geen hand uit om te helpen. Welnu ze kwamen er door heen; vraag niet hoe! En Koosje, toen nog een jong meisje, dat in de dagen van weelde zelfs piano had Ieeren spelen, en i Fransch geleerd had, ging uit naaien, begon haar langen, grijzen levensweg, j Die geschiedenis kenden alleen de oude dames uit de familie, en de her innering eraan was in den loop der j tijden ook al verflauwd; ook het beetje tragische was er langzamerhand van af gesleten. Nou .was Koos de naaister zonder meer, die uit medelijden, om-1 dat het zoo'n ziel was, nog werd aan gehouden, maar die eigenlijk in aanmerking nemende de hooge eischen die men aan een moderne kleeding stelt onbruikbaar was geworden. Tante Bets kwam het eerst te over- lijden en de jonge mevrouw die al eenigen tijd getrouwd was, nam een Fransche costuu innaai ster. Je kon het i haar niet kwalijk nemen; de coupe was zooveel beter, en de modiste kon, door dat ze alle bekende vreemde dames tijdschriften las, vooral voor kinderen zulke allerliefste pakjes maken, voor een prijsje, daar het geknutsel in huis geenszins tegen op kon. En het gewone verstelwerk deed mevrouw met het tweede meisje, dus Koos werd afge dankt. Toen stierf tante Gonda. Ze had geen kinderen en dus was het tweede naai- liuis weg. Alleen tante Marie bleef over. Daar kwam Koos nog met de regelmatigheid van een uurwerk eiken Dinsdag, Don derdag en Zaterdag: Dinsdags kousen- stoppen en Donderdags kleeren verstel len. en Zaterdags zoo'n beetje van al les .omdat de meid den geheelen dag aan het schuren en schrobben was, en het geloop met briefjes dan het huis op stelten bracht. Daar bleef men aan de traditie ge trouw, werd Koos gehandhaafd als een een heel oud familiestuk, dat niet mooi en niet erg bruikbaar is, maar dat be waard wordt, omdat het is overgedaan door de familie. Zoo bleef ze toch het familieleven meeleven, waar ze zoo in. zat, zag de bekende gezichten, luis terde naar bekende namen, hoorde over bekende gevallen spreken, mocht zoo nu en dan ook even meepraten, als er wat uit het verleden mocht worden opgediept, of wanneer een naam was vergeten. En dan voelde Koos zich wat groot. Want het was haar trots, heel die respectabele familie, en al de bij komende vrienden eri kennissen be leefd te hebben, en te weten hoe Fran- sie of Trees je, die nu al lang getrouwd waren, er hadden uitgezien vóór ze de lange kleeren aankregen en wan neer dat huis van oom Piet ook weer verbouwd was. Nu droeg zij ha,ar oude, droge liefde, vroeger verdeeld over verschillende ge zinnen, op dit eene over. d. w. z„ on merkbaar, altijd op dezelfde manier, van al-zoo-lang, steeds gladjes van humeur, gelijkmatig als een stilstaand dufferig water; dankbaar opziend als een hond, die het goed heeft. Tevre- I den ook. als zij eens wat dikwijls om I twaalf uur schapenkaas op haar twee dikke boterhammen kreeg, of een leer achtig verdroogd plakje rookvleescli, waarvan het zonde en jammer zou zijn j als het weg moest worden gegooid. Maar weer kwamen dagen van rouw I tante Marie werd weduwe. En op een dag dat mevrouw 's middags in de stille huiskamer bij Koqg zat te naaien erg intiem in haar droefheid zei I ze op eens, haar bril naar voren schui vend: „Hoor eens, Koos, ik heb er je al eenigen tijd over willen spreken, en nou moet bet er maar van komen. Ik i voel me bier erg eenzaam, nu ik alleen ben achtergebleven.Bets en Gonda zijn dood, en nu ook mijnheer ik I gan naar Arnhem om bij mijn kinde- ren in te wonen. „Zóó, mevrouw „Ja, en dat zal een heele verandering geven, ook in jou toestand, Koos; dat j begrijp je wel." I „Hoe meent u „Wel, dat ik je dan niet meer zal noodig hebben; bet spijt mij zoo, want ik was de laatste, hé", dit met iets feeder's in haar stem - „maar ilt zal je wel reco'mniandeeren bij mijne vriendinnen, dus je behoeft niet be- I zorgd te zijn voor de toekomst," Arme oude Koos! De wereld die haar zoo weinig had gegeven en zooveel i had gevraagd, miskende haar nu ook nog. Neen, zij dacht op dit oogenblik I niet aan haar broodnoodige centjes, j De familie ontviel haar, dat was de j hoofdzaak -zij voelde zich uit het ge- j zin gestooten zonder tehuis, zonder geschiedenis, van alles beroofd in een koude wereld. Even streek zij zenuw achtig met den zwart geraspten rechter, voorvinger langs den neus. toen sloeg zij de twee groote handen voor de pogen. - - weende smartelijk over de scheiding, als hog eenstoen haar moeder stierf.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6