j [schouw bu rgzaal van. de fgroole
jpera.
J)e groote dag is dan gekomen
lück zal de laatste repetitie leiden
m zijn „Orpheus", die morgen het
publiek geheel voor den
eester moet winnen.
Lik wou dut ik ook muzikant
as geworden" zegt een van de werk-
eden op het tooneel totzijn collega,
e hem helpt de laatste hand te
aan het graf van Eurydice.
Met die verdubbeling van sa
iris, meen je zeker; maar 't is toch
ook. want die Duitsche brom-
»er laat de menschen werken dat
lt ze zwart zien. Ze bobben groot
dat ze dat zaakje zoo opge-
hebbenik had ook niet meer
jspeeld als ik niet beter werd be
um onder zoo'n vent muziek
maken.
We krijgen weer volop publiek
ij de repetitie" zegt de eerste, een
in de zaal werpend, waarin het
lögzamerkand levendig wordt. „Kijk
jar, die kerel, wat doet diè hier
De ander heeft geen tijd meer
den aangewezen persoon te kjj-
en, want bet scherm wordt neerge
de decoratie voor het eerste
is gereed.
De „kerel", wiens aanwezigheid
werkman zoo verbaasde, trekt
zijn lang Armeniseh gewaad ook
i de zaal de aandacht, doch is echter
de meesten geen onbekendede
zenaars zijn er langzamerhand
an gewend geraakt, Jean Jacques
lousseau in die dracht te zien rond
De zaal is thans dicht bezetook
e orkestleden hebben hunne plaatsen
igenomen en vullen de ruimte met
chaos van klanken, welke nooit
p een pogramma voorkomt maar
elk muziekstuk schijnt te
ioeten worden geboren.
Daar komt de componist!
Christoph „Ritter von Glück" zoo-;
ls hij zich noemde, sedert de paus
de orde van den gouden spoor
is ondanks zijn zestig jaren
.og een statige figuur. Een witgepoe-
pruik omlijst het gladgeschoren
elaat, welks open uitdrukking ieder
ij den eersten aanblik voor zich in-
Met vasten tred gaat hij tus-
chen de rijen der toeschouwers door,
en daar met een vriendelijk
landgebaar den beleefden groet van
en bekende beantwoordend. In het
ontdoet hij zich van overjas
ii pruik en zet dan een klein mutsje
om zich tegen den tocht van het
ooneel te beschermen. Nog even
rerpt hij een blik in de zaal, plaatst
ich voor zijn lessenaar, en de repe-
is begonnen.
De ouverture schijnt zeer tot te-
van den componist alge-
peeld te worden; opgewekt slaat hij
le maat en meteen licht hoofdknikje
hij de medewerkenden als het
ten einde is.
„Verder."
Een treurige muziek weerklinkt,
gordijn wordt opgehaald en de
oeschouwers zien Orpheus en zijn
ouwdragende vrienden bij het graf
Eurydice. Het koor verlaat wel-
den treurenden echtgenoot, die
ïu de goden smeekt, hem zijne gade
te geven. Arnor verschijnt en
dat het Orpheus zal gelukken,
m do onderwereld door te dringen
en zijne vrouw te bevrijden, indien
hij, tot beiden de Styx gepasseerd
zijn, Eurydice niet aanziet.
Zoodra de zangeres, die A mor voor
stelt. het tooneel betreden heeft, wordt
Gliick onrustig. Hoofdschuddend di
rigeert hij voort, doch doet dan op
eens met een paar woedende tikken
oj) den lessenaar ophouden.
„Maar wat is dat nu, mejuffrouw,
zijn we hier in de opera óf in een
marionettentheater! Stelt. U Amor
voor? ziet Orpheus niet eens aan
en schijnt te denken, dat het er al
leen om te doen is, die aria te zingen
Voel meer acteeren nog eens!"
De aria wordt herhaald, doch Glück
is niet tevreden.
„Deugt niet; over!"
Viermaal gebeurt hetzelfde; het
gelaat van Amor maakt alle stadiën
van ergernis door; ze zal dien kerel
wel vinden.
Als de eerste acte eindelijk achter
den rug is, zet Glück zijn mutsje af.
A del ij ke hoeren schieten om strijd
toe om hem zijn pruik aan.te reiken
glimlachend dankt hun de componist
en 'begeeft zich in de zaal, waar hij
oogenblikkelijk door de bloem der
Parijsche aristocratie wordt omringd.
De tweede acte loopt .zonder groote
stoornis ten einde. Geweldig brullen
de furiën en kwade geesten hun „Neen"
tegen Orpheus, die om toegang vraagt.
Glück leeit alles mede, vleit met Or
pheus en is demon met de duivels
eindelijk zijn de boozen overwon
nen; Orpheus betreedt het rijk dei-
zaligen en leidt met afgewend gelaat
zijne gade terug naar de aarde.
In het derde bedrijf de catastrophe;
Eurydice bezweert haren man, haar
aan te zien, daar ze voelt, dat ze
anders sterven zal; Orpheus bezwijkt,
ziet haar aan en... zijne vrouw geeft
den geest. Radeloos van smart wil
hij zichzelf nu ook liet leven bene
men, doch eensklaps verschijnt Amor,
wekt Eurydice en
Neen, Amor komt wel, doch zij geeft
geen teeken van leven Glück die
gelooft, dat. dit weer aan een fout te
wijten is, begint opnieuw, doch met
hetzelfde gevolg.
„Over."
Zoo gaat het weer ettelijke malen;
de zangeres heeft haren glimlach te
ruggekregen. Glück had het nu voor
htt&r pleizier eens een paar malen
overgedaan. Vol voldoening luistert
ze naar de zesde herhaling als de
dirigent woedend opstaat.
„Mejuffrouw, men hèeft mij hier
laten komen om Orpheus uittevoeren.
Wilt ge zingen, mij goedzoo niet,
dan ga ik naar de koningin en zeg
dat de opera niet kan gegeven wor
den; ik zet me dan in mijn rijtuigen
reis morgen naar Weenen terug."
Werkelijk maakt Glück aanstalten,
het orkest te verlaten.
Nu wordt de toestand voor de
zangeres toch te erg; als Glück zijn
voornemen ten uitvoer brengt, is ze
voorgoed uit de gunst van het hof
schoorvoetend doet ze een paar stap
pen vooruit.
„Blijf maar, mijnheer, ik zal zingen."
Zelfvoldaan dirigeert de meester
verder.
De primadonna is getemd.
„En hoe vond ge die stijve duitsche
Een huwelijksgeschenk aan Koningin Wilhelmina.
Een van de geschenken, welke
H. M. Koningin Wilhelmina zijn aan
geboden bij gelegenheid van Haar
huwelijk met Hertog Hendrik van
Mecklenburg-Schweriu, is een prach
tig gobelin-ia pij t, dat de regcering
der Fransehe Republiek door kaar
gezant te 's-Gravenhage beeft doen
aanbieden en waarvan wij hierbij een.
afbeelding geven.. Het prachtig kunst-*
werk is opzettelijk voor deze gelegen -
I heid vervaardigti in. één der Fransehe
staatsfabrieken.
Het heet, dat H. M. opgetogen is
J over dit geschenk, dat een plaats zal
vinden in het Koninklijk Paleis in
I de Residentie.
muziek vroedeiïiaud aan Rousseau
toen de repel ifc was afgeloopen.
„J'ai perdu ion Eurydice."
De wijsgeer had zijn geloof in de
onovertrefbaa.reicl der 11a 1 iaansehe
Opera seria vel orenOrpheus" had
ook hem voor.-iliick gewonnen.
Ovor Niezen.
Reecis in de gij ze oudheid beschouw
de men het nieen als een goed voor-
teekeri. Toen Pnelope van den terug
keer van Odyssus sprak, niesde Tele-
inachus, en hij leschouwde dit als een
gelukkig voorteken ten. opzichte van
de door haar gecoesterde wenschen.
Dit denkbeelc moet stellig daaraan
toegeschreven wden, dat de ouden
de plotselinge, mwillekeurige niesbe-
weging niet wisen te verklaren.
Maar ook thais nog geldt het niezen
als een gunstig eeken. In Duitschlan l
zegt men: Gij hebt het beniesd, dus
het zal wel waa- zijn!"
Door de oudel werd het niezen ver
schillend üitgelgd. Het niezen op den
middag en te niddernacht voorspelde
wat goeds, op aidere tijden wat kwaa I
Ook was het ee: teeken voor geluk i
ongeluk, naarmite men rechts of links
niesde. Maar steds beschouwde men
het niezen als ets heiligs en volgens
de legende zou iet eerste levensteeken
van den eersteL mensch een gezond
niezen zijn gewiest; de kracht der be
weging had tooi de vrees doen ont
staan, dat die erste mensch barsten
zou, en daaromhadden de goden ~e-
roepen Jupiter zij u genadig!"
Dit is echter riet de eenige legende,
die betrekking ot het niezen heeft. De
meeningen der auden, waarom men
aan het niezen ejn goede of kwade be-
teekenis gaf, liexen reeds sterk uit el
kaar en toen Alexander de Groote aan
Aristoteles naar de oorzaak vroeg,
waarom men eilander bij het niezen
gezondheid wensihte, wist deze liet ge
bruik niet te veiklaren.
De Siameezen verklaren de betee-
kenis van het nézen als volgt: in do
hel is een rechtlank voortdurend be
zig, de zonden registers der menschen
bij te houden. Ie voorzitter van dit
onheilspellende college leest de inge
komen rapporten over de handelingen
der aardbewoners voor en op het oo-
genblik, dat hij den naam van den
patiënt, noemt, moet deze niezen. Het
is dus zeer gepas:, dat men den niezer,
orn de macht dts duivels te breken,
een ,,God zegent u!" toeroept.
Aan het niezen zijn een zeer groot
aantal gewoonten en gebruiken wor-
bonden. De sold&ten van Cyrus moes
ten den hoed afnemen, als de comman
dant niesde. Onder keizer Tiberius was
het gewoonte, een diepe buiging te
maken, als Zijne Majesteit niesde.
In het koninklijk Sennaar in Afrika
handelt men weer geheel anders. Als
de koning niest, moet men zich om
draaien en een tolossalen klap op de
dij geven, die, zoo mogelijk, meer la
waai maakt dan het niezen veroor
zaakt.
Buitengewoon omslachtig, maar te
gelijkertijd zeer opwekkend zijn de kei
zerlijke niesformaliteiten in Monomo-
tapa aan de Zambezi. Als de keizer
niest, moeten de hovelingen een geluid
maken, dat zooveel mogelijk met het
niezen overeenkomt. Verder moeten
allen, die het hooren, dit geluid weer
namaken, zoodat de niesbui des kei
zers, zich als een stortvloed van kamer
tot kamer, van huis tot huis, van straat
tot straat, over de geheele residentie
uitstort. Het moet daarom voor een
vreemdeling hoogst interessant zijn,
zich toevallig in Monomotapa te be
vinden als de keizer snuift.
Een goed opmerker kan er tevens
leeren, hoe goed die zwarte majestei
ten weten, wat hovelingen en onder
danen toekomt.
De in West-Europa gebruikelijke
wenschen als: gezondheid", „proost"
zijn meer een uitvloeisel onzer welle
vendheidsbegrippen
Dat ook in de wellevendheid, met
betrekking tot het niezen althans, het
klad begint te komen, blijkt duidelijk
daaruit, dat men vroeger jaren veel
hoffelijker was. Als iemand niesde, zei
men tot henx: „Een schoon, hoofd heeft
zich gebogen!", waarop het verheer
lijkte hoofd dan moest antwoorden,
onverschillig of het mis of raak was:
„een schooner hoofd heeft het mij ge
zegd!"
De hoffelijke Pool roept den niezen
de toe: „Honderd jaren!"
Jean Paul beweert, dat elk mensch
ten minste in één ding origineel blijft,
namelijk in zijn wijze van niezen. En
hij heeft daarin gelijk. Wie er acht op
slaat, hoe zijn medemenschen niezen,
zal zeer spoedig opmerken, dal ieder
op zijn eigen manier niest. De een doet
alles om hem heen dreunen, sidderen
en beven, de ander komt schijnbaar
niet verder alsof hij neiging tot nie
zen ondervindt. De eene mensch niest
één- hoogstens tweemaal, eeri ander,
ook zonder gesnoven te hebben, tien
tot twintigmaal achter elkander.
Het laatste is in het bijzonder bij
oude heeren het geval.
Het grootste aantal der menschen
huldigt in het niezen het dualisme en
niest dus tweemaal achter elkander.
Een zeer sterke niezer was, zooals
bekend is, Frederik de Groote, die
steeds eenige kostbare snuifdoozen in
gebruik had. Men zegt dat de Oude
XLEN REUZEN-IJSBl-fhLKER.
Het. aantal van de meest, uitecn-
loopende ontwerpen ter bereiking van
de Noordpool is legio. Ballons, sleden,
schepen, onderzeesebé booten, alles is
reeds voorgesteld, veel er van b< pr<
Dit aantal ontwerpen is nu vermeer
derd met een, dat bedoelt, te trach
ten de Noordpool met ijsbrekers te
bereiken en dit denkbeeld is ont
staan, toen de Russische reuzenijs-
breker „Emrak", waarvan wij hierbij
een afbeelding geven, zulk een ont
zaglijk succes had bij hét breken van
vaste, opeengedrongen ijsmassa's.
De ij spreker is stevig geboti wel naai
de plannen van een Russischen ad
miraal. Hij berust op het beginsel,
door het opschuiven van liet. voorste grooter i
deel op een ijsvlakte en de werking De ij^
van de door het innemen van water- tal wntc
hallast verhoogde zwaarte van het. afdeelhu
schip, breken van het ijs te veroor- een ol' n
zaken. Het vaartuig is sterk genoeg hel sehi
gebouwd, om bij een vaarsnelheid van innemei
10 zeemijlen per uur ijskorsten tot schip,
een dikte van l'/2 M. spelenderwijs van 5,C
tor een groot aan-
isehenscbotten in
ren verdeeld, zoodat, wanneer
neer aldeelingen lek worden,
ip drijvende blijft. Door het
i van watevballast kan het
lat een normalen diepgang
M. bezit, een diepgang van
en afdoende te breken. 7,(1 M. k rij ge
Vroeger bezat de ijsbreker vier Het vaartuig heeft een dubbelen
I schroeven, waarvan er zich een voor wand, kan ongeveer 1<>"0 ton kolen
glider den boeg en de andere drie meenemen en zijn machines ontwik-
I achteraan het schip bevonden. Nu kelen 12,000 paardek nichten. Aan
i heeft, men de voorste schroef wegge- waterhallast kan het 200" ton in-
nomen, den boeg sterker en langer nemen.
gemaakt, waardoor het breek vermogen
Frits dikwijls vier en twintigmaal ach
ter elkaar geniesd heeft. Op een keer
moet het niezen van hem (een Fransch
schrijver vertelt het) een zeer onaange
naam en diep ingrijpend gevolg ge
had hebben.
In den slag bij Kunersdorf gaf Fre
derik een bevel aan een ordonnans,
maar werd middenin door een niesbui
overvallen en knikte daarbij sterk rivet
het hoofd, waardoor de ordonnans hel
bevel verkeerd begreep. Frederik merk
te dit, maar kon niet tot bedaren ko
men. Het bevel werd uitgevoerd en de
Pruisen werden verslagen. Het ver
haal blijft echter geheel voor rekening
van den Franschman.
ALLERLEI.
Karossenstrijd in Den Haag.
De strijd om den voorrang tus-
scheo vreemde gezanten heeft in de
17e eeuw aanleiding gegeven tot vrij
wat moeielijkheden.
In Januari 1660 zouden in Den
Haag twee buitengewone gezanten
van Denemarken ontvangen worden.
Als naar gewoonte gingen twee afge
vaardigden van de Staten-Generaal,
de Graaf Von Flodrof en de Heer
Aron Schulenborg, hun tot de Hoorn
brug te gemoet in den karos van de
Prinses Douairière. De Fransehe ge
zant De Thou en de Keizerlijke Mi
nister Friquet hadden zich met hunne
karossen bij hen aangesloten.
Aan de Hoornbrug gingen de beide
Deensche gezanten in den karos van
de Prinses Douairière over, die voorop
reed. Daarop volgde de karos, dien
de Denen verlaten hadden, met enkele
edellieden van hun gevolg. De derde
karos was die van den Fransclien ge
zant in een vierden reden de die
naars van de Deensche ambassadeurs,
terwijl de karossen van Friquet en
andere Ministers, die aan deze plech
tige inhaling deelnamen, den trein
sloten.
Op weg naar Den Haag trachtte
de tweede Deensche karos den Fran-
schen, waarin de stalmeester en eenige
bedienden van De Thou gezeten wa
ren, voorbij te komen, maar dezen
wilde dit niet toelaten, meenende, dat
aan den Deenschen Koning genoeg
eer bewezen werd door zijn eersten
karos te laten voorrijden, maar dat
zulk een eer niet aan den tweeden
toekwam.
Bij de Haagbrug kwam kettoton-
ordelijkheden. De Deensche bedienden
vlogen uit de koets en trokken hunne
rapieren en de Franschen deden des
gelijks. Reeds waren enkelen gewond
en er zouden misschien dooden zijn
gevallen, indien de Graaf Von Flodrof
niet tusschen beiden was gekomen.
Iiij verliet terstond zijn karos, liet
door eenige Staten-boden onder het
toegestroomde volk ruimte maken,
beval den strijdenden hunne rapieren
op te steken en verzocht den stal
meester van De Thou een anderen
weg te nemen.
De Eransche gezant beklaagde zich
natuurlijk bij de Staten-Generaal,
want het gold hier eene beleediging,
zijn Koning aangedaan, iets wat be
denkelijke gevolgen kon hebben, in
dien er geen voldoening werd gegeven.
De Staten, na door hun gecommit
teerden ingelicht te zijn omtrent de
ware toedracht der zaak, gaven aan
De Thou bij monde van De Witt to
verstaan, dat het geenszins debedoe-
-
ling was geweest aan Frankrijk den
voorrang te betwisten.
Enkele lakeien wérden weggejaagd.
Om alle voldoening te geven, hiel
den de Deensche ambassadeurs bij de
plechtige receptie, die eenige dagen
later plaats had, hunne beide karos
sen thuis en deden zij De Thou be
danken voor de eer van zijn karos,
waarmede het incident gelukkig was
afgeloopen.
Een Gier en zijn Jongen.
Een Italiaansch reiziger die een
groot gedeelte van hel bergachtige
Peru heeft doorreisd, verhaalt den
volgenden trek van liefde van den
gier voor zijn jongen. Een arme In
diaan zich van een nest met kleine
gieren op den top van een zeer steile
rots willende meester maken, onder
nam op een morgen de gevaarlijke
opklimming gedurende de afwezigheid
van den ouden gier. Zijne makkers,
die hem in de vallei wachtten, zagen
hem na veel inspanning den top be
reiken, in een rotsholte doordringen
en met de jonge gieren in een zak
de even gevaarlijke afdaling onder
nemen. Eensklaps verscheen een
bijna onmerkbare stip aan het
blauw des hemels en als met blik
semsnelheid vloog de oude gier op
het hoofd van den Italiaan die, geen
weerstand kunnende bieden aan den
schok en aan de smart, van een ont
zettende hoogte in den afgrond stortte.
Toen zijn makkers te zijner hulpe
snelden vonden zij slechts een vree-
selijk verminkt lijk de roofvogel had
den ongelukkige de oogen uitgestoken
en hem het hoofd verschrikkelijk
verminkt met snavel en nagels.
Trots verhief de gier zich in de
lucht, den zak met zijne jongen in
de klauwen gekneld houdende.
LJzer door klei doorboord.
Bij eenige schietoefeningen, onlangs
door kapitein Cooper Key in het Kon.
Arsenaal gehouden, is eene schijf van
gegoten ijzer, een duim dik. op een
afstand van 25 voet van het kanon
door cylinders x'an ruwe klei, 3 duim
lang, 1 7/8 duim dik en 7 1/2 ons we
gende, doorschoten. In plaats van plat,
gedrukt te worden, of uiteen te spatten,
zooals men verwacht had, boorde de
klei een gat door de schijf, tot groote
verbazing van de toeschouwers.
't Is al merkwaardig genoeg dat eene
smeerkaars, uit een kanon geschoten,
door een dikke deur dringt; maar het
grenst aan het wonderbaarlijke, dat
een cylinder van klei eene ijzeren
schijf van een duim dikte doorboort.
Oorsprong van Antwerpen's
naam.
Er is veel getwist over den oorsprong
van de benaming der stad Antwerpen.
Volgens een oude overlevering zóu
ten tijde van Julius Cesar een reus
geleefd hebben, genaamd Antigonus,
die de kooplieden rantsoen deed be
talen en de handen afkapte van dege
nen die zich daaraan trachtten te
onttrekken, om ze in de Schelde te
werpen. Het kasteel van dien reus
zou daaraan den naam ontleend heb
ben van hand-werpen. Deze overleve
ring wordt door geen enkel authentiek
stuk bevestigd, hoewel de reus en zijn
vrouw, wel is waar in karton, nog ten
luiidigen dage bij openbare vermake
lijkheden worden vertoond en het
stadswapen een kasteel voorstelt,
waarboven twee handen, die echter
zoo het schijnt, eerst in de vijftiende
eeuw daarin gebracht zijn. In een
weekblad komt thans een uittreksel
voor uit een werk van den heer Coo-
mans, waarbij lrij betoogd, dat. de be
naming van Antwerpen moet worden
afgeleid van de woorden aan hei. werf.
Vermoedelijk is de'stad Tfaren oor
sprong verschuldigd aan een soort van
werf, vele eeuwen geleden op de meest
gunstige plaats van de oevers der
Schelde aangelegd
Iets over de uurwerken.
Wie het eerst een met raderwerk
voorzienen tijdmeter vervaardigde, i»
niet bekend. De ouden kenden slecht»
zonnewijzers, zandloopers en water
uurwerken. De aartsdiaken Pacifiu»
te Verona verbeterde in den jare 846
de uurwerken. In het begin der veer
tiende eeuw vervaardigde Malingford,
een Engelsche Benedictijner-monnik,
het eerste slaguurwerk in Engeland.
Jacob van Dondis, Johann Maistre des
Horvloges van Mezieres genaamd,
overtrof hem, en in den jare 1344 werd
zijn uurwerk, dat ook den loop der zon
aanwees, op den toren van Padua ge
plaatst.
In 1370 kwam té Parijs de eerste
klok op den toren van het paleis, een
Duitscher, von Nik, was de vervaar
diger en door Koning Karei V daartoe
ontboden. Nik hield zijri verblijf op
den toren en kreeg een tractement van
6 sols daags. De dom te, Straatszburg
bekwam in 1352 een groote klok, waar
op tevens een algemeene kalender, die
eenmaal in het jaar ronddraaide, een
astrolabium, de loop van zon en maan,
heele en halve uren en vele andere
kunststukken te zien waren.
In1 de vijftiende eeuw werden de
torenklokken meer algemeen en om
streeks het jaar 1500 moet Pieter Hel®
uit Neurenberg het horloge hebben uit
gevonden. Het eerste slingeruurwerk
vervaardigde Huygens nog voor 1658.
Het repetitie-horloge vond Barlow in
1676 uit, terwijl John Harrison de uit
vinder van den chronometer was.
Laatstgenoemde, oorspronkelijk tim
merman van beroep, bracht reeds in
1736 het eerst zee-uurwerk tot stand.
Hij stierf in 1776.
Braudnetelteelt.
De bij ons als onkruid veracht®
brandnetel was in vroeger tijden en
ook nu nog in enkele landen, een ge
achte cultuurplant; den Egyptenaren
was zij reeds als een spinplant bekend;
in Kamschatka worden heden nog hare
draden tot garen en vischnetten ge
bruikt, en in Zweden en Denemarken
bezigt men haar dikwijls als een ge
zondheid bevorderend veevoeder. Wat
mag toch de reden zijn, dat deze nut
tige plant niet alleen door onze Neder-
landsche landbouwers zoo geheel ver
waarloosd wordt, maar zelfs daar,
waar zij toevallig verschijnt, onver
biddelijk wordt uitgeroeid? En toch
zou het volgens de genomen proevea