DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. De klanten Tan den Coiffeur.4) Haarlemmer Halletjes. No. 27. Zaterdag 9 Maart. 1901. Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. De Statenzaal in het Prinsenhof. Toen in 1581 het Predikheerenkloos ter werd opgeheven, ontstonden op de plaats waar het zich eenmaal verhief, de tegenwoordig aan het raadhuis aan getrokken lokalen het Pand en het Prinsenhof. Dit laatste gedeelte was gedurende geruimen tijd bestemd tot de plechtige ontvangst en huisvesting- van stadswege der Stadhouders en van andere hooge burgelijke of militaire autoriteiten, op dezelfde wijze, als dit o.a. in de Prinsenhoven te Amsterdam en te Enkhuizen (later in Hoven der Admiraliteit" veranderd) plaats vond. De Statenzaal was vroeger in tweeën gescheiden, één vertrek diende lot ont vangst van de bovengenoemde perso nen, het andere tot huisvesting van het gevolg. Boven de deur aan de Zuidzijde dei- zaal lezen we op een bord ,,Vigilate Deo Confidentes". De beide deuren aan de overzijde ge ven toegang tot de zg. gouverneurska mer, waarin op gewone tijden het Leesmuseum is gevestigd. De schoorsteen, welken we in deze zaal aantreffen, is afkomstig uit de school van den heer Moerbeek. Bij eene herstelling in 1891 ontdekte men onder het geplafoneerde gedeelte een gedeel te van een geschilderd 17e eeuwsch plafond, van rozen en druivenranken in olieverf op paneel geschilderd, en hieronder bevonden zich weder balken met middeleeuwsche motieven in wa terverf. I-Iet plafond en een dezer bal ken bevinden zich in het Rijksmuseum In 1899 werd deze zaal gemoderniseerd voorzien van gas en de zolder gecalca- riumd. De schilderijen alhier aanwezig zijn niet van groote kunstwaarde, evenmin als de banken bestemd voor de pers en het publiek aan de eischen van ge makkelijkheid en doelmatigheid, vol doen. F DeT hooge eischen van 't publiek, dat is 'n zin die wij heel dikwijls hooren|van onze mede-collega's. Het publiek, dat is in dit geval de klanten, stellen inderdaad heel wat eischen en een goede coiffeur moet bij de bediening van zijn klanten een grondige studie maken van bnnne I eigenaardigheden. Hij moet ze obser-1 veeren zooals 'n geneesheer, 'n speci aliteit voor zenuwlijders, dit in z'n praktijk moet toepassen. Laten wij eens zien, welke soorten klanten er wel zijn. Allen zijn ij del en een groot ge deelte onzer klanten zijn hoogst ze nuwachtige individuen. IJdelheid en zenuwlijden, zijn twee moderne kwa len. En juist bij den coiffeur is het Avaar deze beide kwalen der moderne menschen, de oude ijdelheid en het jónge zenuwlijden, zich het sterkst uiten en zusterlijk verbonden de kunst van den coiffeur verzwaren en moeie- lijker maken. Daar hebben wij b.v. „Deu Angstige". Deze eischt van den coiffeur een enorme mate geduld. Zoo'n „angstige" begint reeds bij het binnenkomen in den salon, den coiffeur 'n heele voordracht te houden over de aan te wenden voorzichtig heid bij de behandeling van zijn baard en hij drukt den coiffeur ernstig op 't hart hem toch vooral niet te snijden, daar, hierdoor beslist bloed vergiftiging zou ontstaan. ■Ja, zelfs reeds bij het inzeepen wordt menige „angstige" grof en ont neemt daardopr allen moed en zeg gingskracht aan den coiffeur, die het niet eens waagt den man te zeggen, dat alleen hij goed inzeepen, goed scheren mogelijk is. O wee, die arme coiffeur, wanneer hem 't ongeluk gebeurt om zoo'n klant ook maar eventjes te kwetsen. Dan is 't een groot geluk dat hij en niet de „doods-benauwde" het mes voert. En dan wie kent niet den „Leegloopeiy' iemand, die met veel inbeelding steeds heel veel tijd en heel weinig inzicht heeft, die om een bijna on merkbare ongelijkheid in de punt van z'n kneveltje, den coiffeur onnoodig ophoudt, terwijl hij al 't mogelijke, en onmogelijke begeert, zonder te weten wat hij eigenlijk wil. Het tegendeel van dezen ij delen „leeglooper" is de „Stceds-drnk-eu-linast-liebbende". Ook 'n bekend product van het mo- I derne groote stadsleven. I Met een enorme haast, als ging 't om zijn kop, stormt hij de salon bin nen, ontdoet zich in 'n oogwenk van hoed, stok of"parapluie en wanneer nu 't toeval wil, dat oogenblikkelijk alle stoelen bezet zijn, dan behoort er een I bijzonder geoefende overredingskracht toe om hem, al is het slechts een j paar minuten tot Avachten te bewe- gen. Zeer natuurlijk moet de bediening van zoo'n heerschap met de snelheid van Ti Amerikaansehen bliksemlrein gaan, Avanneer men hem nog niet zenuAvachtiger wil maken dan hij reeds is. Een uitvinding tegen de invloed van koude. Het gebeurt ook wel, dat dit niet j helpt. Heel dikwijls gebeurt 't, dat de coiffeur het zich moet laten Avel-1 gevallen dat dit soort klanten tijdens; de bediening met de voeten gaan schuifelen en stampen op 'n manier j die gewoonlijk in de kinderkamer voorkomt. 't Is in 't geheel niet zeldzaam, j dat dit type 's morgens om 11 uur den salon binnen komt vliegen, met de vraag: of hij niet vijl' minuten voor 11 uur geholpen kan zijn. Een ander bijzonder soort klanten zijn de Arroganten „Verwaanden" die alleen door nood gedrongen van hunne hoogte afdalen I om een lokaal binnen te treden waar gewone stervelingen verkeer en. Met de groot.heids-Avaanzin van) j 'n Gesar treedt hij binnen, en maar I hoogst zelden en dan nog heel uit' do hoogte, beantwoordt hij den groet van de" slaven, met 'n genadig hoofd- j knikje. De geheele salon moet zich om hem draaien en alle beschikbare i handen moeten hem bedienen. Wan- i neer allen voor hem knielden en alle klanten op hem Avachten moesten, j dan zou hij die hulde als iets zeer natuurlijks heel genadig in ontvangst: Item en. Dat soort menschen schijnen in 't geheel er niet aan te denken, dat zij de uiterlijke schijn van bescha ving j naast den kleermaker ook aan de kunst1 i van den coiffeur te danken hebben, zonder welke kunst zij er als onge schoren gekken zouden uitzien, en daardoor veel meer kans liepen om opgesloten worden als nu. Niet te vergeten in de rij der klanten is hét "Varken. Deze klant heeft 'n bijzonder zwak i om niet alleen geschoren, maar ook „geschraapt" te willen worden. Uit stekend vindt hij 't wanneer hij twee, driemaal ingezeept en nog eens over j geschoren wordt. Z'n bakhuis moet j zoo glad geschraapt zijn, dat de fijn j gevoeligste vinger nergens een spoor van 'n stoppeltje ontdekt. Geduldig tijdens de operatie is 't „varken" dat moet gezegd worden. Hij geeft zich vol goedmoedigheid over en ondersteunt de moeite van dien coiffeur door 'n groote mate van j volharding. Scheren duurt hem nooit te lang. MaarDe coiffeur mag bij de uit- j oefening van z'n kunst geen rugge- graat hebben. Om zoo'n. klant geheel te kunnen bevredigen, moet hij acro- j baat. zells slangenmensch zijn. Dan komt de groot-geworden Jongen-Mijnheer, deze patiënten, ouderdom 1720 jaar, I moeten met 'n bijzonder breed en dun i mes geschoren worden, dat raast, geweid maakt alsof hij al wat ruiger was dan 'n flescn. Behoort hij tot de gelukkige bezit- j ters van 'n vlaskneveltje, dan moet dit worden gebrand liefst, langer ge maakt en wat aangedikt met pomade-1 hongroise. Dat alles is om veroveringen te bevechten in 'n andere wereld.,... del Avereld der lieve vrouwen. Ook dit soort heelt 'n deugd (dat j is te zeggen wanneer papa wat ruim zakgeld geeft) je kunt ze tegen goeden prijs nog wel eens 'n paar potjes I „kunst-mest" aansmeren. Rest mij nog een enkel woord)aan de „Laatste-kwartier-niensèilèn." Zoowat tusschen de 40 en 50, in 't bezit van mooien knevel of netten vol len baard, maar met 'n tamelijk kalen kruin, komen zij hulp in den nood zoeken bij den baar-kunstenaar. Helaas'n vergeefsche poging. Wat zij vvenschen is't „laatste kwartier" te bedekken. De coiffeur moet in navolging van de wolken machine van de laatste Parijzerten- toonstelling, een wolk voor de maan tooveren Hij moet zijn 'n knappe financier die 't groote deficit door een schijn- dekking verbergen moet en wanneer tengevolge van 't te groote passief, deze schijn delging niet genoegzaam voldoet, dan moet de arme geplaag de coiffeur heel wat op- en aanmer kingen over z'n twijfelachtige vaar digheid slikken. Niet voor niemendal heeft eens 'n groote koning, die er duizend vrouwen op na hield, gezegd IJdelheid der ij delheden, alles is ijdel. Gelukkig bestaat er in ons moeilijk beroep, 'n dankbare en verdienstelijke arbeid en dat is Avel de bediening van dat soort klanten, die genoeg mensch zijn om met terzijde zetting vau alle denkbare en ondenkbare luimen en grillen, te begrijpen dat het loon wat zij den coiffeur betalen, niet is 'n genadige aalmoes, maar eerlijk verdiend geld voor geleverden arbeid. a) Een lezer zond ons deze verma kelijke schetsen, geschreven door den heer W. Inte Onsman en opgenomen in de „N'ed. Barbiers- en Kapperscourant". Een- trr dagavond,praatje. Laatstleden Zondag werd er bij iv ij aan huis een zeer ernstige conferentie gehouden. Leden van die conferentie waren mijne vrouw, ik en mijn zoon Jan en, zooals dat bij een fatsoenlijke conferentie behoort te wezen, we wa ren het niet eens. De discussies liepen over de vraag, of we Dinsdags te Am sterdam den intocht zouden gaan zien en de meeningen van de deelnemers aan de conferentie waren als volgt: ,,In elk geval," zei mijn vrouw, „ga ik er heen. Ik heb van mijn leven alle feiten in de koninklijke familie mee gemaakt: het huwelijk van den koning, de begrafenis van den koning, de in huldiging van de Koningin zou ik nu niet naar den intocht gaan kijken?" ,,'t Zal anders zonder jou ook wel doorgaan", zei ik. „Wanneer je zoo veel van die plechtigheden hebt meege maakt, wordt het hoog tijd dat je eens (huis blijft. Ik hen een Oranjeman zoo goed als een ander, maar ik heb de huwe lijksfeesten van den Koning niet bij gewoond en de begrafenis ook niet en de inhuldiging van de Koningin ook niet en ik heb nog nooit gehoord dat ze mij bij een van die gelegenheden hebben gemist derhalve blijf ik Dinsdag thuis." Mijn vrouw werd boos. „Ik moet er heen", verklaarde ze met groote beslist heid, „en jij gaat mee. Ik bedank er voor om telkens als een verlaten vrouw bij een ander te worden inge kwartierd. Bij het huwelijk van den Koning moest ik met de Van Puffelens mee; hij de begrafenis stuurde je mij naar de Hopma's en bij de inhuldiging werden de Hupstra's met mij. Opgescheept,'" vulde mijn brave zoon Jan aan en schoof toen meteen gauw uit het hereik van mijn ha.id. 't Is al te dwaas", ging mijn vrouw voort, „jij zou nu zeker willen dat ik weer bij een van die families kwarn vragen of ik mee mocht. Ik hoor ze al zeggen: „daar heb je die onbestorven weduwe alweer!". Als, je een beleefd man was, dan zou je voor Dinsdag de familie Van Puffelen, Hupstra en Hopma eens terug vragen dat zou je doen." „Volkomen juist," zei Jan, „ze zijn samen twee en twintig man sterk en wii met ons drieën maakt vijf en twin- tig, tegen -een tientje per hoofd voor reis- en verblijfkosten, maakt f 250. Zulke rijkaards als Avij kunnen dat gemakkelijk eens doen." Het denkbeeld van mijn vrouw had mij een siddering op het lijf gejaagd. „Je hoeft toch iedere vriendelijkheid die je bewezen wordt, niet terug te betalen!" zei ik. „Onder welopgevoede menschen wel," antwoordde mijn vrouw beslist. „Juist," zei Jan, ,,'t is in de wereld alles onder verband van wederkeerig- heidi. Gelijk oversteken, zeg ik maar." We praatten nog lang en breed over het geval maar er was, zooals iedereen die dit leest al begrepen zal hebben, niets aan te doen. Ik kwam er niet af. Besloten werd dat we Dinsdag met ons drieën naar den intocht zouden gaan kijken en daartoe zoo vroeg mogelijk naar Amsterdam zouden gaan. 's Morgens te zes uur ratelde de wekker al af en sloeg ik mijn oogen open in de grauwgrijsgrimmige sche mering, die een Maartsche zonsopgang verbeeldt. Vooral in dit geval kon er van zonsopgang eigenlijk geen sprake wezen, althans niet van een die waar neembaar was voor ons menschelijk oog, want het regende, het regende lekker, het regende volhardend. „Een buitje voor het stof", zei mijn vrouw, toen ze mij een kopje slappe thee inschonk en een paar oudbakken boterhammen er naast zette. Kwartier over zeven stonden we al op straat: mijn vrouw met haai- besten hoed op en mantel aan („het oranjezonnetje komt toch," zei ze) en marcheerden naar 't station, terwijl de regen zacht jes neêrsuisde op onze parapluies. Onder de spreekwoorden die ik in mijn jeugd ontelbare malen heb moe ten schrijven, was ook „de morgen stond heeft goud in den mond." Ik vermoed, dat er sedert die dagen van mijn kindsheid iet-s met dien morgen stond gebeurd is, want ik kan tegen woordig volstrekt niet meer vinden dat hij „goud in den mond" heeft. Ga eens vroeg opstaan als je dat niet ge woon bent en je wordt naar, rillerig, flauw, knorrig, suf en soezerig. De morgenstond is dus blijkbaar ook niet meer wat hij vroeger was. Helaas, zoo zijn er sinds mijn jeugd zooveel dingtn veranderd. „We zijn niet de eersten," zei Jan en wees op een heel veld van parapluies, aan 't einde van den Jansweg opgesteld kweekerij van reuzenpaddestoelen. Honderden stonden te wachten op hun beurt om een kaartje te koopen aan 't hulpbureautje. Wij schaarden ons daarachter; ik had een gewaarwording alsof aan dien stroom geen opkomen was en zou het liefst maar weer dade lijk rechtsomkeert hebben gemaakt, ware ik daarin niet verhinderd door mijn wouw, die me zorgvuldig bij den arm hield en door de na ons aange- komenen, die ook alweer een gezellige massa van ettelijke honderden achter ons hadden gevormd. Daar stonden we. Om de tien minu ten schoven we een paar millimeter naar voren. In de pauzen amuseerde Jan zich met brutaliteiten te debitee- ren. „Mijnheer," zei hij tot iemand die voor ons stond, „het druipt van uw parapluie voortdurend in mijn hals.' gestaan, nat, vermoeid, verkreukt en slordig van buiten slechit gehu meurd, teleurgesteld en nijdig van binnen, kwamen we in den trein en „En van de jouwe in mijn hals," j keken elkaar aan, toen we neergeval zei de man nijdig. „Ja, maar die len waren op de bank. De nieuwe hoed druppels van u zijn natter", zei Jan. van mijn vrouw, een soort van cLichter- „Hou den mond", zei ik. lijke fantasie in tulle, gitten en veeren, „Ik hou het gesprek levendig," zei j zag er uit als een samengeperst deksel de kwajongen en toen tot iemand, die van een potkacheltje; mijn boord was buiten zijn schuld tegen hem aange- gescheurd en stak met een scherpen drongen werd: „ik ben geen buffer, kant tegen mijn rechterwang omhoog maar u is een buffel." en Jan had alleen de knop van zijn „Jan!" riep ik, „pas op of je gaat j parapluie nog in de hand; het werk-j niet mee!" j dadige gedeelte was weg. „We gaan toch al een uur lang niet," „En dit is nu de uittocht nog maar", zei Jan en trapte quasi bij ongeluk, In j zei Jan, „wat zal dan de intocht ge- een plas, zoodat het water den men- ven? Als ik met mijn familie uitging, schen om de ooren spatte. dan zou ik aroor zoo'n gelegenheid Mijn atouw had tot dusver gezwegen plaatsen huren dat ze het ten minste met de berusting en taaie volharding, j g'oed konden zien." die aan de vrouw eigen is in disperate j Dit was een hatelijkheid aan mijn gevallen. Nu zei ze op eens: „laat ons adres, omdat ik gezegd had dat we kaartjes nemen naar Weesp of naar den stoet maar op straat moesten af- Zaandam, dan komen we op het hoofd- j wachten. perron en hebben veel eerder kans om Toen begon de zwerftocht door Am- weg le komen." j sterdam. Het regende maar dooi*. Soms „Hoor eens atouw", zei ik, „alles I wist ik niet recht waar we waren, heeft zijn grens. Ik heb mij bereid ver- j want dt keien waren alles wat we on- lclaard naar Amsterdam te gaan, maar der onze parapluies konden zien. Sloe- over Weesp of Zaandam heb ik geen beloften gedaan. Laat die wereldste den blijven waar ze zijn." ,Net als wij", zei Jan, die juist een gen we onze oogen op, dan scheen ons de versiering een soort van natte wasch, die straks wel naar beneden komen zou. Vooral omdat het nu ook klein kind aan 't huilen had gebracht j begon te waaien, door er vreeselijke gezichten tegen te i Maar ik zal niet eiken regendruppel trekken en nu met een onschuldige afzonderlijk beschrijven. Midden tus- facie de moedér aankeek, alsof hij ner- j chen een menschenmassa stonden we gens van wist. in, toen de stoet voorbijkwam. Juist Er kwam langzamerhand voortgang in de zaak. De menigte voor ons dunde, we gingen telkens een paar centimeter vooi'uit. Achter ons tastte de massa zich op. En intusschen regende het maar door. „Voor het stof is 't nou mooi genoeg", zei Jan. En eindelijk, na zoowat anderhalf uur te hebben toen de Koningin en de Prins passeer den gaf een groote kerel, die woest langs ons heen drong, mij zoo'n hevige stomp, dat ik in de modder uitgleed en de eerste vijf minuten niet kon op staan. Toen ik weer overeind stond was het koninklijk paar verdwenen. En het regende al maar dooi*. We trokken zwijgend en nat naar Krasna- polski om wat te eten maar het café werd door honderden als 't ware bele gerd. Bij andere restaurants was lie* precies zoo. Toen we na een kwartier wachtens in een daarvan waren binnengedron gen, duurde het nog een half uur, vóór we iets kregen. Intusschen was het drie uur geworden. En nog altijd re gende het. Jan, die met de knop van zijn parapluie den regen niet van zich af kon houden, was zoo nat als een doorweekte spons: de mantel van mijn rouw, dat pas aangeschafte pracht- tuk, had drie strepen modder en wa gensmeer opgedaan en mijn val had den rand van mijn hoed laten sneuve len. Hij hing er nog zoo wat bij. Vermoeid, nat en neerslachtig suk kelden we door de Kalverstraat, toen opeens een van ons zei: „laten we naar huis gaan!" Ik weet niet meer of ik het was of een van de andere twee, maar dat doet er ook niet toe. Het denkbeeld is er niet minder geniaal om, of ik het zei of een ander. Vijf uur waren we thuis en smulden aan wat de pot schafte, wat niet veel was, daar moeder de vrouw er niet op gerekend had, dat we nog thuis zouden eten. Donderdag kwam mevrouw Van Puf felen ons bezoeken. „Och ja." zei mijn vrouw, ,,'t was wel wat nat, maar ik zou 't voor geen geld hebben willen missen. Als er weer een feest in de Ko ninklijke familie is, ga ik stellig weer. Mag ik jou en je familie daarvoor nu maar arast inviteeren?" Ik sidderde, maar zweeg. „Bravo, ma," zei Jan vrijpostig, „ik hou me ook aanbevolen. Bij gelegenheid asje blieft." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 5