Allegro en Largo FEUILLETON. Licht en Schaduw. KRONIEK. „Die liegt als een Engelsch te legram". Ondergang. On- «enigheid in het Engélsche kabinet. Von Biilow. „Die liegt, als een Engelsch offici eel telegram" is eeo uitdrukking, die nu zoo langzamerhand burgerrecht krijgt niet alleen, maar ook heusch j het burgerrecht verdient, vooral na de j telegrammen die in den laatsten tijd j door Lord Kitchener zijn gepubli- j ceerd. Onder de dingen, die lachverwek- j kend zijn, behoort het contrast tus-1 schen het deftige, het statige en het j gewone, alledaagsche. Aan dezen eisch j van humor voldoet het spreekwoord. j dat aan 't begin van deze Kroniek past,'dus uitstekend. Maar, 't lachen vergaat, wanneer men den ernst be denkt, die er toch schuilt achter dat los daar heen gesproken woord. „Die liegt, als een Engelsch offici eel telegram". Dat beteekent, dat in j Zuid-Afrika een staf van officieren en I een opperbevelhebber, betaald en ge voed en gekleed door het Enge.lsc.he volk, voor hun doen een zwart gordijn hangen en datzelfde volk alles wijs I maken, wat ze verkiezen. „Die liegt, als een Engelsch offici- j eel telegram", dat beteekent dat in I Zuid-Afrika onder verbloeming van I den waren staat van zaken, huisge houden wordt op de allererbarmelijk- ste en allerschandelijkste manier, strij dig met alle bepalingen van den oor log door beschaafde mogendheden j aanvaard, voor zoover dan natuurlijk mogendheden, die oorlog voeren, be schaafd kunnen wórden genoemd. „Die liegt, als een Engelsch offici eel telegram", dat beteekent, dat al lerlei leugens over den oorlogstoestand in de wereld zijn gezonden juist bij de behandeling der begrooting 0111 het volk zand in de oogen. te strooien, en hen, die gekozen zijn te regeer en, een handje te helpen bij de volks-bedrie- gerij, wanneer de begrooting ter spra ke komt. Want als men ijst bij de ontzettende sommen, dan moet er toch een tegenwicht zijn in de ver melding van oorlogsnieuws dat de zaken floreerend voorstelt, 't Doet denken aan een schuldenmaker, die steeds voort blijft gaan met leenen, anderen wijs makend met de nieuwe leeningen de oude schulden te zullen afdoen, doch inderdaad zijn schulden last voortdurend grooter mankt. Al die zoete praatjes helpen dan niet, zijn schuld gaat voort, wordtnnnoemelijk groot, bij holt naar den afgrond, zijn ondergang tegemoet. Zoo gaat het ook met Engeland. Zoo moet het gaan. Niet dat bet zeker is dat de Boe ren tenslotte overwinnen zullen. Wie zou dat durven voorspellen. Wel schijnt het laatste oorlogsnieuws er op te wijzen, dat in tegenstelling met hetgeen Lord Kitchener geseind heeft de Wet zijn mannetjes heel goed bij elkaar heeft, en in Vrijstaat en Transvaal de Boerenzaak volstrekt zoo kwaad niet staat, maar een En- gelschman is taai en de Eogelsche schatkist ook. Het zal nog^lang kun nen duren en de uitkomst ligt in 't duister. Maar op een andere wijze holt Engeland zijn ondergang tegemoet. Het verliest de achting van gansch overig Europa langzamerhand. Want de svmpathiën der volkeren, Boeren- vrienden en dat zijn toch eigenlijk alle of niet, ze kunnen niet met Engeland zijn. En men noeme dat verliezen der achting van de overige Staten toch vooral geen groot woord, geen holle phrase. Het heeft diepen zin. Want ais de sympathiën der vol keren tegen Engeland zijn, dan zal ten slotte het Engelsche volk, het beste deel daarvan, zich gaan afkee- ren van de heerschers en machtigen, die de aanstokers van 't heilloos be drijf waren. En zij die de kern van het volk zijn, de werkers, de denkers, die den adel kennen van den arbeid, zullen het vernielingswerk gaan ver foeien, zij zullen gevoelen wat het wil zeggen, wanneer, zooals Vosmaer het uitdrukte „Versplinterd ligt het vernuftige! mondtuig." Dan zal aan de heerschappij van de beulen, die het vernuft in dienst van moordenaarswerk exploiteerden een eind komen. De stem des volks, door gansch Europa gehoord, zal in de harten van het waarachtig beste deel van Engeland weerklank vinden. En hoezeer op politiek gebied, door den drang der omstandigheden dé meeningen over het voortduren van Vroolijke en ernstige voorvallen uil liet ïeven van groote Toon kunstenaars door H. FREIJER. "7|V Weggejaagd. In het kapelhuis aan den voet van den St. Stephanusdom zaten de koor knapen nog over de repetitie te pra ten. Wat was die Reutter boos geweest 1 Hij had bijna een gat in den les senaar geslagen en zelfs in een oogeo- blik van hevige woede den dirigeer stok naar een der jongens geslingerd. „Zoo gaat het niet langer," zegt er een, terwijl hij met een air van vast beradenheid zijn muziekboek dicht slaat. „Als hij op die manier voort gaat, loop ik weggeef je me geen gelijk, Sepperl?" Sepperl hoort" niet dat er tot hem gesproken wordt. Met de handen on der de kin zit hij droomerig voor zich uit te staren. „Hei, jongen, zeg versta je me niet De duw die deze woorden vergezelt schijnt raak; de vijftien-jarige knaap schrikt op uit zijn gepeins. „Wat wou je Johann?" „Wegloopen wou ik, droomer! Die Reutter gaat'nu een beetje al te wil lekeurig handelen, vind ik. Hoelang is het al geleden dat jij je laatste theorieles van hem kreeg? Ik geloof wel een paar maanden." „Ja, toen hij me uit Hamburg mee nam dacht ik wel dat het anders zou zijn. Hij laat zich nu niet veel meer aan me gelegen liggen. Ik studeer Op 't oogenblik maar op mijn eigen houtje. Maar om nu weg te loopen Waar zou ik heengaan De domklok, die zich thans doet booren, maakt een eind aan het ge sprek. In groepjes verlaten de knapen, luidruchtig babbelend, het kapelhuis. „Sepperl" is alleen achtergebleven hij woont bij Reutter in. Blijde, dat hij van zijn rumoerige metgezellen be vrijd is, steunt hij hét hoofd op dé handen en sluit de' oogen. Onze vijftienjarige vriend is het tweede der twaalf kinderen van den' wagenmaker Haydn te Rohrau. een klein dorpje in Beneden-Oostenrijk. Den 31ston Maart 1781 geboren, had hij zijne eerste kinderjaren in de ouderlijke woning doorgebracht. Zoo wel zijn vader al zijne moeder beza ten een natuurlijken aanleg voor mu ziek en 's avonds als het werk was afgeloopen zong de vrouw met hare kinderen liederen, die door den man op de harp begeleid werden. Bij een dier huiselijke concerten, die in den regel door de buren bijge woond werden, was ook de onderwij zer uit Hamburg tegenwoordig. De heldere sopraanstem van den kleinen Sepperl klonk boven die der anderen uit, streng in de maat, zuiver van toon daar zat iets in dien jongen De schoolmeester stelde den ouden Haydn voor, hem zijn kind mee te geven in Hamburg was beter gele genheid, den knaap muziek te laten leeren dan in Rohrau. De vader gaf toe, en zoo zien we Franz Joseph Haydn reeds op vijf jarigen leeftijd het ouderlijk huis verlaten. In zijn nieuwe woonplaats leerde hij lezen, schrijven en muziek en werd ook spoedig als koorknaap aangesteld. Drie jaar later ontdekte Reutter hem en nam hem mee Daar Weenen, waar hij Haydn in het knapenkoor van cl en St. Stephanusdom liet zin gen. Reutter, een ruw man, vergat eeh ter spoedig zijn kweekeling en zo( zien we Haydn op zijn vijftiende jaai nog in dezelfde positie als op zijr achtstewat hij in dien tijd geleerc had (op elfjarige leeftijd maakte hi; reeds zestién stemmige composities) was niet aan zijn pleegvader, maai aan eigen energie te danken. Heftig wordt de deur opengerukt verschrikt slaat de knaap de ooger op en ziet het woedende gelaat van Reutter. „Nu is de maat vol. kwajongen ik weet wie de anderen tegen me heefl opgestookt, maar ik zal je vinden Oogenblikkelijk mijn huis uit!" „Maar heusch, ik „Zwijg deugniet, ik ben zeker van mijn zaak. Weg, mijn huis uit, zeg ik „Maar. „Geen praatjes meer; je zult vooi je streken boeten, weg, gauw, uit mijn oogen." De dreigende gebaren van den domkapelmeester ontnemen alle hoop op verzoening. Het is onmogelijk te verteller, dat een ander de jongens aan het lachen gemaakt had. Gedwee buigt Sepperl het hoofd, pakt in zijn kamer het weinige, dat hij zijn eigen kan noemen, bijeen en verlaat het kapelhuis. Daar staat hij op straat, zonder geld, zonder vrienden Mistroostig dwaalt hij door Weenen in den stormachtigen Novembernacht, totdat tegen den morgen de arme tenorzanger Spangier hem op zijn dakkamertje een onderkomen aan biedt. Zijn strijd met het leven is be gonnen. Reproductie van de Photografie van de Bruidstaart, ten geschenke aangeboden aan H. M. DE KONINGIN en Z. H HERTOG HENDRIK van MECKLENBURG, bij gelegenheid van Hoogstderzelver Huwelijk, door den Heer W. Berkhoff, Banketbak leer te Amsterdam, le Const, lluygensstraat. den oorlog uiteen loopen, blijkt in j den laatsten tijd zeer duidelijk. Er zijn twee partijen, de Cecil-partij, ge noemd naar Salisbury's geslachtsnaam en de Chamberlain-partij. Moge dit den oorlog ten goede komen. Moge dit het volk, waarop in de laatste jaren zoo ten volle Shakespeare's woord van toepassing is„There is some thing rotten in the State" de oogen openen voor wat plicht is niet alleen, maar ook door het eigenbelang ge boden wordt. De dood van Koning Milan van Servië. Zooals gewoonlijk is natuurlijk Van Bülows antwoord op de interpellaties over Duitschlands buitenlandsche politiek een zaak van den dag ge worden. De tribunes waren in de zitting waarin de debatten daarover plaats hadden, stampvol. Men houdt wel van iets pikants. Over 't algemeen echter, zijn de sprekers nogal gema tigd geweest en heeft Von Bülow het met wat algemeene phrases en lieve glimlachjes vrijwel kunnen redden. Aan de reis van den Keizer moet men geen gewicht hechten in betrek king tot Zuid-Afrika, beeft Von Bü low gezegd. Met Rusland wil hij goede vrienden blijven, maar „op de grond slagen van volkomen gelijkheid Dat wil zeggen, dat hij toch de graan rechten heffen wil. De handelsbelangen en die van de industrie zijn het, die in de naaste toekomst de wijzer van 't compas cler' staatkunde zullen zijn. En overal in de koloniale politiek treft datzelfde, treft dat voorzitten in de staatkunde van die belangen. JOFIER. Laatste portret van Koning Milan. Wijlen koning Milan van Servië is gestorven te Weenen in Oostenrijk en zijn dood en begrafenis hebben bijna allerlei diplomatieke verwikkelingen veroorzaakt. Milan Obrenovitch was de vierde prins uit ,dit huis, dat door den Ouden prins Miloch was gestichteeh helij uit de eerste vrijheidsoorlogen en ge boren uit de volksklasse. Hij werd in 1H51 geboren en opge voed in Parijs, onder leiding van den wijsgeer Francois Hu et.hij volgde de lessen aan dc Lyceum „Louis le Grand." Na den treurigen dood van prins Michel, die viel als slachtoffer van een moordaanslag uit politieke be ginselen te Belgrado, kwam Milan op den troon, nog nauwelijks den kinder schoenen ontwassen. Milan's binnenlandsche staatkunde, zijn veranderingen van ministrieele personen en regelingen, zijn spelen met enkele politieke personen'en zijn heiligen haat tegen anderen, hebbe: slechts een schijn van willekeur. Ii werkelijkheid is zij één geheel. Milar die alle partijen wantrouwde, had tocl een zwak punt. Hij had n. 1. eei voorliefde voor een kleine partij pre gressisten, die zich zeer los voelde) van hun vaderland. De .eenige ware en bestaande volks partij in Servië was die der radical I partij, waartegen hij gedurende zij) ganse he leven grooten afkeer voedde De diplomatie van dezen vorst, mee bekend in de speelhuizen, dan aan d hoven, was gegrond op een hevigei afkeer voor Rusland en een vriend schappelijk gevoelen voor Oostenrijk— Hongarije. Door zijn finantieelen steun in ei buiten den staat, had Oostenrijk— Hongarije zich een machtigen invloec weten te verschaffen in Servië. Ii dien tijd stond Servië eigenlijk onde: het protectoraat van Oostenrijk. Schetsen van DEKA. Blondje. Een beetje trotsch nou ja maar dat vergaf men haar gaarne. Want blondje was mooi; het lichte goud van heur haar kwam zoo mooi bij de melk witte tint van haar wangen, met een paar frissche roosjes op de koonen. Pa had een goede betrekking en was bevriend met heel deftige heeren. Was het wonder dat blondje een beetje prachtlievend en nuffig was uitgeval len, en liever verkeerde met deftige meisjes, dan met gewone vriendinne tjes? De omstandigheden maken den mensch. Toen ze ouder werd trok het trotsche mondje al maar preutsclier, werd het mooie figuurtje onbuigzaam en het bevallig hoofdje eigenzinnig. Pa en moe zagen dat door de vingers het was hun eenigste; twee kinderen stier ven spoedig na de geboorte, een broer tje was gebrekkig. Hij werd om zijn kromme ruggegraat op een plank ge bonden en stierf zóó. Een ander was idioot, en ging gelukkig ook dood. Alleen blondje handhaafde zich, en werd al maar mooier. De beste school was niet goed genoeg voor haar, de grootste zorg, niet voldoende. De eene j maal klaagde Pa op Moe, den anderen keer Moe op Pa; dat zij: onvoorzichtig was gewéést niet blondje' in den tocht I te staan, en bij 'duizenderlei andere' I gelegenheden. Was het warm dan was I het voor haar té warm; was hét koud i dan werd ze ingestopt als een zeld- zaam kasplantje; en de windwijzer kon zelden of nooit naar genoegen staan. I Het harde lot bracht variatie. Op een morgen, tegen twaalf uur, toen mevrouw met de meiden druk aan het werk was, werd Pa thuisgebracht, I hij had op kantoor een beroerte gekre- I gen. Nog eens snakte hij naar adem toen men Iierii op' het bed legde, keek verdwaasd rond in de anders zoo stille kamer, die nu vol lawaai was van heen en Weer jagende menschen, en stierf, zonder zijn schreiende vrouw ook nog I maar even te hei-kennen. I Blondje kwam juist van school met een heélén stoet aardige dametjes. Zij zag de ramen van dé kamers die ,,ge- daan" werden plotseling sluiten en de gordijnen zakken. Gauw nam zii af- I scheid en trippelde haar boven om te zien wat.ér aan het handje was. De deur stond aan, want de werk- meid die den groenteboer hielp, was I op het gillen van mevrouw zóó maar naar boven geloopen om te helpen. In de huiskamer niemand, alleen de 1 kat, die zat te snoepen van de melk in j de glazen. Ze joeg haar weg met een elegant bewegingtje van haar parasol. De keuken was ook verlaten; er kookte wat over, maar, blondje dorst met haar glacétjes geen keukendoeken aan te pakken; ze mocht zich eens vuil maken, ij Tó'eh naar de voorkamer. Maar daar was het' donker. In het halfduister ver trek, nog verdonkerd door de zware overgordijnen heersehte een groote stilte. De stoelen stonden dooreen, zoo als de kamermeid ze had achtergela ten. Hier een mattenklopper, daar een schuier, ginds een potje met roode was, wat wrijfdoeken enz. Vreemd stond dat onafgemaakte werk in de gesloten kamer, waar anders bij het stof afne men en uitkloppen de ramen wijd open warén, en de gordijnen hoog opge trokken. Overal in huis was het stil, alleen in de keuken siste het heete goed zeer op het gloeiend fornuis. Toen klonk er van boven een groote hartbrekende snik, daarna 't gedempt gesprek van medelijdende vrouwen stemmen, die trachtten te troosten. Dat deed een snaartje in haar trillen. Zou er wat er gebeurd zijn, een onge- I luk misschien! I Opeens werd ze erg bleek, marmerwit om het neusje, met heel vaag roode lippen en blauwe kringen onder de oogen. Haar adem ging wel of ze heel Ihard geloopen had. Voorzichtig op de I toonen, als in een sterfhuis, liep ze de i trap op, en stond plotseling te midden I van het groepje ontstelde vrouwen, bij ma die zoo bitter weende. En daar op het bed lag pa, met bleek-blauw ver- trokken gelaat en starende oogen, ge heel gekleed; het vest en het overhemd ruw en haastig opengetrokken. Toen voelde zij zich teer omvatten, naar den achtergrond geschoven door mama, die trachtte te vertellen en te troosten, mét zelf een groote pijn van binnen. Eéri paar dagen staat de wereld wel toe dat gij treurt. Maar dan vat ze U' weer beet, dan moet je weer mee. En wee u, als ge zonder middelen zijt, want dan is ze hard. Niemand bevroedde het, en ook me vrouw dacht het niet, maar pa liet niets na. Heel den rijkdom van zijn vorstelijk salaris nam hij mee. Dat was een slag die ma deed verwelken. Ze stond wel niet op straat, maar moest het toch gedoogen dat moeder haar weer opnam; moeder die van de kleine penning leefde en feitelijk den laatsten tijd wat genegeerd was. Zoo iets is voor sommige menschen harder dan de grootste vernedering. En blondje Blondje leefde als in een droom. Ze werd van de deftige school afgehaald, ze hield drie winters hetzelfde mantel tje van het vorig jaar, ze moest mis sen de duizenderlei kleinigheden waar pa altijd mee kwam aandragen. Eerst wrokte het in haar tegen grootmoe der. Maar ze begon te begrijpen dat dit niet aangin-iT die deed wat ze lun. Toen tegen het lot, ten minste tegm een onbestemd iets; want de fortuin had haar altijd vriendelijk toegeknikt en zacht gestreeld. Ze kende bit lot nog niet. Daarop begon zé stil te wor den, na te denken. Ze zag op 'n dag öok dat Ma wat mbe'st ontberen. Die lj'et 'één paar oude schoenen oplappen. Dat trof haar als een striem. Want blondje had' wel karakter maar de omstandigheden lieten het tot dusver niet genoeg uitkomen. Ka rakter was tot dusver eigenzinnigheid en koppigheid; geweest. Op een kouden, regenachtige morgen in de tram zittende, hoorde zij twee aankomende meisjes praten over de kweekschool. Die wilden onderwijzeres worden, en met al het enthousiasme van pas-beginners praten zij van haar mooie toekomst en het prettige werk. Ook de opgaven noemden ze, waaron der een heel moeielijke. En die wist blondje allemaal Even glimlachte ze met voldoening en trots dat had ze in lang niet gedaan. Thuis was ze -deri geheelen dag opgewekt en 's avonds in het intieme thee-uurtje vertelde ze het aan de beide vrouwen. Grootmoe lachte wat veelbeteekenend; ze wist een beetje meer van het leven; maar ma viel in het volste vertrouwen, op dé; energie en de vaste wil van haar kind, blondje om den hals. Niet lang daarna deed ze haar in trede op een armenschool. Dat was een harde leertijd. Want kinderen die op straat spelen, kleintjes die geen vin dermeisjes hebben, zijn uit den aard van de zaak wel eens groezel en onge kamd onzindelijk en slecht gekleed. Véder.'s loon is meestal niet hoog. Toch kreeg zij ze lief, het drukke troepje. Na: een paar maanden wist ze met hen 'te stoeien, liet ze tegen zich opklim men, zoende ze op de morsige mond jes, noemde ze alle bij name met haar zachte, lieve stem. De kinderen vón den haar een aardig, mooi moedertje, kekenhaar bewonderend aan, want de achterbuurten geven niet te zien dat zijden haar en die blanke handjes; zooals een mensch toch veranderen kan! Er was ook een jong onderwijzer qp school. Die was. al dadelijk erg voorkomend voor haar geweest. Hij had een klas naast de hare, en als de kindertjes wat erg woelig waren, dan kwam hij eens kijken met zijn ernstige oogen ook in de hare. Gauw gaf ze zich niet ge wonnen al vond ze hem ook forsch en flink, en knap en vrijmoedig. Een klein beetje hield ze nog vast aan het ver leden, een, hulponderwijzer is nog geen schitterende partij. Maar hij zwoer zoo krachtig dat hij werken zou, hij wist zoo zeker dat hij slagen zou als zij ja zei, dat -Nou ja, u begrijpt het wel! En ze hebben het samen van het lot gewonnen. Maar ook ze zorgden er voor, dat hun blondjes zachtjes aan, naar mate ze ouder werden, leerden begrijpen dat pa en ma geen erfge namen van Croesus waren, en dat een elk moet worden voorbereid om zijn eigen geluk te smeden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6