Licht en Schaduw. MATHIEU CORDANG, Overwinnaar in den „Bol d'or" in 1900. te Parijs den Grooten Tentoonstellingsprijs te .winnen. Beiden laatste hebben zich nu, zoo 't schijnt voor altijd uit het rennen teruggetrokken. Zij deden dit, staande op 't toppunt van hun roem. Deden allen dit maar! Eindelijk zij hier nog een woord van openlijke hulde gebracht aan den A. N. W. B-, de vereeniging die zooveel gedaan heeft om den fietssport hoog te houden. Herdacht zij nog het fraaie Bloemencorso in 1896 te Bloemen- daal gehouden en het nog veel fraaiere, dat twee jaar later, ter gelegenheid van de inhuldiging van H. M. Koningin Wilhelmina te 's Gravenhage plaats had. Bij deze feesten bleek de groote organiseerende kracht, die er uitgaat van een zoo groot en machtig lichaam als de A. N. W. B. is geworden, de bond die met zijne Consuls, Hötels, Rijwielherstellers, Hulpkisten, Douanekaarten, enz., zoozeer de belangen vaii het wielrijden en hare beoefenaars heeft bevorderd. KOSTBAAR „Wat kost je die fiets?" „Vierhonderd gulden." „Jongen, dat is geld 1" „Ja, zie je, eigenlijk kost ze me maar 90 gulden, maar ik heb er al zooveel aan laten repareeren, dat ze zoo langzamerhand een kostbare machine is geworden. Het Kunstrijder!. De heer J. M. Rademaker schreef indertijd een artikel over bovenge noemd onderwerp in „de Fiets". Het volgende is hieraan ontleend. Na eerst eenige al gemeen e beschouwingen over het wielrijden te hebben gegeven laat de schrijver ons de zaal van den Kunstrijder binnentreden. Die zaal is op zijn minst 8 maal 8 Meter op een stoel gezeten, overziet men deze ruimte als een „verbazende" oppervlakte, maar op een fiets rijdend, komt U deze (zooeven U verbazende) oppervlakte nauwelijks groot genoeg voor, om een ruime bocht te maken. Glad mag de grond natuurlijk' in geen geval zijn, dat kan iedei mensch met gezond verstand begrijpen, en toch wordt er soms op een vvielerfuif van een kunstrijder gevergd, dat hij zich op een voor het bal geglansden vloer waagt. Uitglijden en vallen, misschien wel tot een ongeluk krijgens toe bijna zijn dan onvermijdbaar. Enfin, met een beetje harst kan alles weer in orde gebracht worden daarvan weten de meeste zaalrijders mee te vertellen. Dat er behoorlijke en voldoende verlichting in de zaal moet zijn, behoeft zeker wel geen verdere verklaring. Nu gaan we de „kim str ij fiets" eens bekijken, daar loopt iedereen het eerst heen, als hij in zoo'n zaal komt. Dat karretje? 'tls niets bizonders mooi genikkeld en fijn opgepoetst, mankt het wel effect, maar als „fiets" veel steps en anders een heel-gewone kar. Tenminste zoo behoort cle fiets te zijn: immers op wedstrijden worden alleen rijwielen toegelaten van het in den laatsten tijd algemeen-aangenomen model. Behalve steps mogen geen andere werktuigen of hulpmiddelen worden aangebracht. Versterkin kingen in de kar behoeven niet voor te komen. Iedere machine van „degelijk" fabrikaat kan dienst doen d. w. z. bij lederen „waren" kunstrijder. Niemand zal 'tons kwalijk nemen, als wij beweren, dat een kunstrij der voor de een of andere fabriek meer reclame, heusche-echte-reclame maakt dan een „racer" kan maken. Welnu, verondersteld, dat The Monarch, Brennabor, Cleveland, enz. enz. versterkte machines gingen bouwen voor hun Reclamerijdende-kunst- rijders, dan zou immers alle waarborg verdwenen zijn. Nu willen we het kunstrijden eens wat van meer nabij gaan bekijken. Dan kunnen we onderscheiden: het komisch rijden en het ernstig- rijden. Dit laatste kan dan weer verdeeld worden in balans enrij-oefeningen. Komisch-kunstrijden bestaat meestal daarin, dat de rijder, bespottelijk, belachelijk gekleed, probeert te rijden en valt als een baksteen. Een heerlijk gezicht, vooral als men 't zelf' pas heeft geleerd en de blauwe plekjes al weg zijn. En dan dat vallen, hoé! Desnoods over stoelen en tafels heen. Hebt u 't nog nooit gezien? Als u ooit in de gelegenheid zijt. ga dat zien, 't is om te genieten. Zoo sukkelt hij voort tot hij er eindelijk in geslaagd is een „lieele" ronde te rijden. Dan, plotseling, van dienzelfden kruk van. zooeven, een paar toertjes afgewesseld door „eeuige" aardigheden. Het spreekt van zelf, dat deze manier alleen niet door „je-kimstrijder" gevolgd wordt, immers de grappen dienen om aan te vullen, wat hem als kunstrijder ontbreekt, om aan te vullen den tijd noodig om een goed nummer te heeten. Tevens zijn die grappen uitstekend om toeren, die mislukken, te doen schijnen of ze zoo bedoeld waren. Dit soort van kunstrijden mag voor het publiek veel aantrekkelijk heden hebben, maar heeft als kunstrijden voor den vakman weinig waarde. Het ernstig-rijden hebben we verdeeld in balans- en rijoefeningen. De balans-oefeningen moeten niet te lang duren, daar ze in doorslag gauw vervelen; voor een leek lijken alle balansen op elkaar, dan hebben ze nog daarbij als kunsten bijna geen waarde. Toch worden nog steeds balansen gemaakt, zelfs waar het gebeurt dat een oefening als: „staande op I .et zadel, ééne hand aan het dubbelgeslagen stuur, en de andere aan het voorwiel," veel meer toegejuicht wordt dan een veel moeilijker oefening als daar isbeide voeten op één pedaal en verder niets, in-'t-geheel-niets aanraken. Een bewijs dus dat het publiek op die oefeningen geen bizonder goed gezicht heeft. Een kraan-van-een-kunstrijder zal zich echter niet bepalen tot balans oefeningen, maar den gulden middenweg kiezen en het publiek van beide soort oefeningen doen genieten. Eerder zelfs zal hij zich alleen toeleggen JAAP EDEN, Amateur-Wereldkampioen 1895. HENRI MEIJERS. Overwinnaar in den Grooten Tentoonstellingsprijs van Parijs 1900. op rijoefeningen, daar deze grooter moeilijkheden opleveren, maar in meerdere mate onderhoudend zijn. Hoofdzaak voor deze soort van kunstrijden is, als algemeene regel „elegance", lichtheid en gemakkelijkheid in de bewegingen, snelle en toch geleidelijke overgang van den eenen in den anderen toer, kortom sierlijk heid tot in de bizonderheden. Pech, pech en nog eens pech. Ze hadden er al zoolang naar uitgezien om eens een fietstochtje te gaan maken van het landelijke Bussum, waar ze woonden, naar het deftige Utrecht, 't Was nog aldoor slecht weer geweest, een heele saaie week lang. Maar nu zou 't er dan toch van komen. Vriendelijk stralend stond de zon aan den wolkeloozen Augustus-hemel. Een zacht briesje speelde dartel dooi de hooge toppen der slanke populieren. Mooier weer was wel niet te be denken. Snel werden dus de stalen rossen voor den dag gehaald en gewre ven en gepoetst tot ze blonken van reinheid. Eindelijk was alles klaar en ze reden uit. Even knerpten de banden door het ruwe grint van den tuin, om daarna bijna onhoorbaar voort te glijden over het zachte macadam. Ze reden hoog opgericht, de twee wielrijders, beiden in sportcostuum zij met fietsrok en stroohoed, hij met korte broek en pet, waarop fier het Bonds- in signs prijkte. De dikke sportkousen moesten dienen om, wat bij zijne kuilen aan spierweefsel ontbiak, aan te vullen. Voort ging het, steeds sneller, door de lommerrijke lanen van het vriendelijke dorp. Vroolijk II kaatste het zonlicht terug van dé blinkende sturen en trappers. Spoedig j' was Bussum achter hen én reeds verhief de slanke toren van Hilver- sum zich aan den gezichteinder. Lustig snoraen de wieleii over de klinkers jj van het dorp-stadje, met zijne fraaie lusthuizen en villa's, die vaak zoobe- j vallig wegduiken in het lommer der boomen. II Helaas, dat dit genot plotseling zoo wreed verstoord moest worden. Nauwelijks was Hilversum verlaten of een der banden gaf met een luid ge- Knal den geest. Daar stonden ze nu, met de handen in 't haar, beiden niet erg thuis in de reparatiekunst, 't Was Zondag en de werkplaatsen der rijwielherstellers waren gesloten. In's Hemelsnaam, maar weer terug. 'tWas wel jammer, doch wat er aan te doen? Ze stapten dus met een gezicht van zich-goedüouden maar in den trein 't was net of het goedige stoom- ros ze uitlachte, de vermetelen, die het gewaagd hadden hem te bespotten. Welk een ontgoocheling, zich zoo langs afgeperkte banen te laten voort trekken, wanneer men gedroomd heeft vliegensvlug daarheen te ijlen, zon der zich om spoorweg of tram te bekommeren. Daar stonden ze alweer in hunne woonplaats. Hoe vervelend dat thuiskomen met de fietsen aan de hand en de oogen van schaamte naar den grond gericht, dienzelfden grond, die vanochtend hen had gedragen, toen ze zoo fier met het hoofd opgeheven reden, zittende op de 'glinsterende karretjes. Dat ze. thuis nu direct uitge lachen-werden, zal ik niet beweren, maar een.beetje medelijdend aange keken werden ze toch wél. Denk echter niet dat ze den moed verloren. O. neen 1 ze zouden eens toonen, dat ze er niets om gaven. Den volgenden dag werd de band door een fietsenarts weer geheeld en Dinsdag reden ze nog maals uit. Nu echter kwamen' ze niet verder dan de watertoren of het was weer mis. Bij den rijwielhersteller aangeland, luidde diens advies, dat de band te oud was dat had hij toch ook wel eerder kunnen zeggen, dachten ze en er moest' dus' maar een nieuwe worden aangeschaft. En fin, <>ok dat zouden ze dragen, en men besloot dus tot den aankoop over te gaan. Donderdag daaropvolgende zag men ze weder op pad. Alles ging nu uitstekend. Ze bereikten zonder stoornis Utrecht, waar ze, omdat het zoo warm was, zich aan porties ijs laafden, en besloten nu met een om weg terug te gaan. Doch ze wisten niet wat hun wachtte. Ternauwernood was het stille Tienhoven gepasseerd of .de goede grintweg veranderde in een mul wagenspoor. Maar dat zou maar een 10 minuten duren, zeide een boerin, die gebukt ging onder den last van een paar volle melkem mers. Tien minuten waren op een goeden weg gauw weer ingehaald. Ze besloten dus maar voort te rijden. Edoch, na een kwartier kregen ze van een landman, die evenals zij ronddoolde in deze eenzame streken, op hnn MILITAIRE WIELRIJDERS. FEUILLETON. Solietseii van DE3K.A. Van wielrijder tot echtgenoot. Het leven, mijne vrienden, is een en al toevalligheid. Dat is geen nieuws, zult gij zeggen. Ik had ook geenszins het "kennelijk opzet iets nieuws te zeggen. Deze eenvoudige, alledaagsche opmerking dient slechts als Leitmotiv, andersgezegd als waarschuwingscommando. Want ik ga ver tellen hoe een mijner kennissen, de ongelukkige!, door allerlei toevallig heden de zeer nederige, gehoorzame echtgenoot werd van een baardige, eenigszins „gewichtige" weduwe, op jaren en mèt centen. Dit laatste is de eenige factor die het leven voor hem nog een beetje begeerlijk maakt, ergo er hem inhoudt. Maar ter zake. Hij was makelaar. Waarin doet er niet toe. Het verhaal is zoo roerend dat ik gerust voor mij kan houden of de goederen waarin hij makelaar was, dat waren. Aldus makelaar! Dit vak verschafte hem een vrij dik-^ehoterd broodje, zoodat ge het natuurlijk moet vinden, dat hij des zomers 'tot de uitspatting kwam, een paar weken vacantie te nemen en de wei in te gaan. Het vorige jaar had hij Gelderland uitverkoren. Zijn ietwat benauwd kantoor-borstje haalde zeer veel verruimd adem in de zoele schaduw der zware bosschen. Hij werd een heel ander man, maakte voortdurend be wegingen of hij een gewoon levend mensch wilde worden. Op een goeden voor hem een buitengewoon ongelukkigen dag, van wege de gevolgen kwam de uitbarsting. Hij liep met z'n open jas en den hoed achterover geschoven, regelrecht naar een rij wiel-verkooper, verhuurder en hersteller; en de zon van dienzelfden dag zag zijn eerste rampza 1 ige worste 1 ingen-om-h et-evenwich t. Gelijk te doen gebruikelijk is, werd het weer morgenen tevens kwam de eerste toevalligheid. In de breede, gladde laan waar hij weder om het hevigst ging trappen, deed ook zij de eerste wielomwentelingen gepaard gaan met een los zwaaien, als bij figuurrijden. De eerste maal bij het passeeren bleef het bij een stommen blik van medegevoel, vice versa gewisseld. Maar. een half uur later, toen hij even zijn ademhaling stond te regelen, viel zij toevallig vlak bij hem omver. Zeer galant en met jeugdige vlugheid werd zij door hem overeind ge holpen en toen was ook zijn lot beslist door het toeval. Zij begon eerst in vereeniging met hem, het weer mooi te vinden prees vervolgens zijn fiets, daarop de kleur van zijn pak én kwam zoo geleidelijk op zijn persoon. Zij moet een geboren intrigante geweest zijn, want in minder dan geen tijd wist zij ook zijn voornaam, dien zij „zeer schoon" vond (let op de meer verheven uitdrukking) zijn inkomen dat vorstelijk werd geheeten, en zijn vak dat zij hemelsch vond (stijging van gevoel tot boven aan toe). Nou, goeie grut, hij had in geen jaren met dames omgegaan. De eenige vrouw, die hij van meer nabij kende, was zijn hospita, en tusschen hun beiden was er een voortdurend verschil van meeuing. Als bij de koffie slap vond, was ze, volgens haar, juist buitengewoon sterk; was het eten aangebrand dan had zij er dien middag nou juist eens zoo haar best op gedaan. Men ziet geen verkwikkelijk wezen. En stel u nu als pendant voor, deze meegaande vrouw vol waardeering en lof wèl had het toeval de tegenstelling sterk gemaakt. Tegelijkertijd brachten zij hun voorwiel tot kalmte, zoodat het nu niet langer voor de veiligheid van mensch en dier strikt noodig was, dat zij in het afgelegen hoekje bleven. Hun rijden was stoutmoediger en vrijer geworden gelijk hun omgang. Want och, een mensch blijft toch maar een mensch, ondanks vrij gezel-voorzorgen en droge kantoorbezig- he'denen als de heele natuur er zoo zomersch bijstaat, de vogeltjes ver liefd tegen elkaar kweelen en de muggen hun bruiloftsdans doen, dan smelten inwendig in elks gemoed ook de eventueel voorkomende ijskorsten. Waarmee ik maar zeggen wil, dat hij spoedig haar plan tot het zijne maakte, en voorstelde, een tochtje te maken. Voor het eerst weifelde zij. Waarom? Wie zal ooit het mysterie van een meisjesziel verklaren? Ik zeker niet. Vooral niet als het meisje de -iO gepasseerd is. Maar zooveel is zeker, dat zij wat zuchtte, de oogen neer sloeg en bedeesd bleef zwijgen. Tot zijn verwondering! Want hij heeft het mij op zijn woord van eer verklaard, dat geen molecuul van zijn corpus delicti ook maar een oogenblik plannen koesterde omtrent een toekomst-, waarop zij naar hij later hoorde bij haar kennissefn reeds toespelingen maakte. Zij stelde een voorwaarde het knechtje van den rijwielhandelaar moest meegaan. Nietwaar? je moest oppassen voor de mensehen, die praatten nou al zoo veel. Met alle mogelijke kalmte legde hij er zich bij neer, en na het ontbijt reden zij uit met gevolg dus; door het heele dorp lachend en veelbeteekenend nageoogd. Het begin was haast al te mooide welverzorgde fietsen snorden j pleizierig en waren zóó gewillig, dat hij «zijn volle aandacht kon wijden 1 aan haar en de niet minder bekoorlijke omgeving. Toen kwam het satanische toeval weer "als verstoorder van zijn veilig geluk. De ketting van haar fiets brak, door het te harde en plotselinge aanzetten, en een half uur lang welken tijd het knechtje noodig had I om in het naastbijzijnd dorp de noodige herstellingen te verrichten was j hij met haar alleen, lag zijn onbewaakt, na'et hart open voor haar stout- I moedige aanvallen. Zij liet'zich door hem uitnoodigen tot een wandelingetje I in het bosch aan den' bant van den weg, en veroorzaakte toevallig dat hij de boschviooltjes op haar schouder rook, juist toen de jongen met de herstelde I fiets terug kwam. En die zag hét met een grijns! Nog vóór het trio bet hierboven reeds aangeduide plaatsje bereikte i de eerlijkheid gebiedt mij te vermelden dat hij nu de onschuldige schuld Ij was trapte hij een pedaal van zijn fiets. Dat was lastiger en duurde langer. Want er moest getracht worden een nieuwen schroefdraad te draaien, li „Haast je maar niet! 't is zoo warm," zei ze vriendelijk tot den jongen, dien zij een'halven gulden in de hand stopte; toen stak ze haar arm door den zijne, en geleidde hem naar een aardig, knus café-tuintje, waar ze half verscholen onder de nederhangende kamperfoelie, pleizierigjes bij el kaar een twaalf-uurtje gebruikten. Welke duivelsche kunstgrepen zij aan wendde, zal voor immer voor het nageslacht verborgen blijven, aangezien de man zelf doodgewoon door haar gebiologeerd werd, en van navertellen voor mij dus geen sprake kan zijn. Maar toen de jongen na een uur kwana zeggen, dat er voorloopig van herstelling, der fiets niets kon komen, lag ze met het hoofd op zijn schouder, terwijl zij zeer hevig zijn handen drukte. Hij meent zich te herinneren dat dit in antwoord was op een poging om den kellner te roepen, maar reeds zeeg zij hem met een vloed van tranen, om den hals, stamelend „Stil, stil, toch 1 ik begrijp je, ik wil je vrouw worden En tot den jongen, die met groote oogen het roerend tooneeltje stond te bestudeeren „Rijd gauw naar het dorp, en vertel wat je hier gezien hebt. Ik kom met de tram van drie uur met mijn aanstaan den man terug 1" Wat kon hij doen? Hij kon toch niet ontkennen de waarheid der ge constateerde feiten, en evenmin gaan beweren dat zij hèm eigenlijk geno men had. Nog altijd, en dat is zoo oppervlakkig beschouwd misschien wel een beetje vreemd, rijdt nij zeer hartstochtelijk fiets, terwijl deze uitvinding juist de oorzaak van alle ellende was. Naar men zegt heeft hij echter zoo'n hoogen dunk gekregen van de macht der toevalligheid, dat hij hoopt zijn vrouw op deze wijze ook weer kwijt te raken. Hetgeen hem tot nog toe niet gelukt is

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6