SjÈè
Rubriek voor Dames.
Allegro en Largo
FEUILLETON.
Licht en Schaduw
KRONIEK.
Een en ander uit den strijd der
nieeningen in verband niet de
drankwet.
Het is bekend, hoe mr. Paap, de
pleitbezorgers der tappers en drank-
verkoopers in den strijd in verband
niet het naderen van 1 Mei 1901, den
z.g. fatalen termijn een lijvig boekdeel
het licht deed zien, waarin hij het dog
ma der drankwet", zooals hij het
noemde, bestreed, en hevig met cijfers
goochelde, om te bewijzen, dat ver
mindering van het aantal dranklocali-
teiten het drank verbruik niet vermin
deren zal.
Hoe dit boek in de pers ontvangen
werd begri jpt men, wanneer men weet,
dat „Het Handelsblad" er een zeer on
gunstig oordeel over velde, de „Am
sterdammer" stak er den draak mee, en
Brommeyer stelde zelfs voor om voor
Mr. Paap en Mr. S. van Houten een
standbeeld op te richten, staande op
leege jeneverflesschen etc.: het „So
ciaal Weekblad" zei er van, dat ten
aanzien van Nederland gezegd kan
worden, „dat. voor de heeren br-anders
en tappers het advocatengeld, hetwelk
zij aan den heer Paap te betalen heb
ben gehad, weggegooid geld is ge
weest."
De heer Th. van der Woude. redac
teur van ..De Wegwijzer" heeft in zijn
blad een uitvoerige bestrijding van mr.
Paaps pennevrucht. geleverd, en die be
strijding is nu in den vorm eener 10
ets.-brochure bij den uitgever J. Kui
ken Jzn. te St. Anna-Parochie versche
nen.
Het is merkwaardig hoe mr. Paap,
die met. hooge borst verzekert, dat hij
zijn pagina's vol cijfers uit vertrouw
bare bronnen heeft genomen, uit. statis
tieken heeft genomen, gegroepeerd
of weggelaten, al naar hij het noodig
en goed oordeelde.
Ziehier, om een enkel voorbeeld te
noemen, hoe de heer v. d. Woude deze
methode van mr. Paap om op de meest
onbetrouwbare wijze met cijfers te j
goochelen, signaleert.
„Het verbruikscijfer voor Nederland
over 1877 (het hoogste) wordt geplaatst
naast het cijfer voor 1881 en dit weder
naast 1898. Het resultaat dezer
vergelijking is: in Nederland werd het
drankgebruik per jaar met 0,15 L. ver
minderd toen er geen drankwet was
en met 0,064 L. toen deze er wel was!
Niet waar, dan zijn die wetten, toch van
een bedenkelijk nut en is wetteloosheid
aan te bevelen!
„Hoe is echter dit resultaat verkre
gen"?
„Door op handige wijze gebruik te
maken van afwijkingen in cijfers. Er
zijn nl. omtrent het drankgebruik in
Nederland zeer verschillende cijfers
in omloop, en al die cijfers maken aan-1
spraak op officieelheid! De eene rij
stamt af van liet Ministerie van finan
ciën, de andere rij van het Bureau voor
Statistiek. Nu is volgens het Statistisch
Bureau het verbruik in 1881 aanzien
lijk lager dan volgens het Min. van
Financiën.
„Wie heeft hier gelijk? Zonder na^
der onderzoek moeilijk uit te maken,
behalve voor mr. Paap, die het hoog-1
ste cijfer 1877 neemt (Min. v. Fin.) en
het laagste voor 1881 (Bureau voor
Statistiek). Stellig is deze hutspot zeer
handig bereid! Waren echter geko
zen de cijfers welke volgens één metho
de verkregen zijn (en dót was toch bil
lijk en wetenschappelijk geweest!) dan
zouden gansch andere uitkomsten ver
kregen zijn. Dan was het resultaat ge
weest: 1877 9.98 L„ 1881 9.80 L.,
in 4 jr. dus 0.18 L. verschil of 0,045 L.
per jaar in de wettelooze periode; in
1881 9.80 L., in 1898 8.28 L. of in
17 jr. 1.52 L. verschil, d. i. 0,089 L. per
jaar in de wettelijke periode! Nog al
eenig verschil met wat mr. Paap vond."
Dit is maar een voorbeeld uit de vele.
Het is mijn bédoeling niet hier het
I gansche werkje te bespreken. Want
dan zou ik schrift en tegenweer tegen
over elkaar moeten stellen, waarmee
I ik mijn bestek zou overschrijden en
i de lezers vermoeien en vervelen.
Liever verwijs ik, vooral hen, die
mr. Paaps „dogma" gedicht hebben,
naar deze 10 ets. brochure.
Er is nog een andere brochure ver-
schenen op den drankstrijd betrekking
hebbend, uitgegeven door de Neder-
landsche Vereeniging tot Afschaffing
1 van Alcoholhoudende Dranken, en ge-
i titeld: „Het alcoholisme, de Staat en
de Verkiezingen."
Het is natuurlijk de bedoeling der
vereeniging niet geweest te vormen een
zelfstandige politieke geheel-onthou
derspartij, maar door duidelijk in deze
brochure het alcohol-vraagstuk in ver-
band met de wetgeving in het licht te
1 stellen, heeft zij den geheel-onthouders
materieel in handen gegeven,
beoordeelen hoe de candidaten ten op-
l zichte van het alcohol-vraagstuk staan.
Ook dit werkje bespreek ik niet, doch
met nadruk verwijs ik er weer naar.
Wat. cijfers alleen wil ik overnemen.
Men geeft de volgende statistiek van
I Van de jaren, toen ik nog iedere week
j mijn gedachten over een of ander on-
derworp mocht neerschrijven in een
proeve van stijl, di? door den directeur
onzer school in hoogst eigen persoon
j werd nagezien, herinner ik mij nog
één dag bijzonder goed. Er stond toen
nl. als onderwerp voor ons opstel op
het schoolbord: „Er zijn geen goede
i meiden meer."
„Er zijn geen goede meiden meer,"
het stond er duidelijk, al was het
dan niet zwart op wit dan toch wit op
zwart met de onberispelijk gelijke let-
I ters door den directeur, die mij zooveel
I respect inboezemde, zelve geschreven;
1 ik moest het dus wel gelooven en
toch
Nooit nog in mijn vijftien-jarig leven
had ik er over gedacht, dat er geen
goede meiden meer waren. Ik was
toen langer dan een jaar geheel van
huis en het viel mij altijd nog moeilijk
niet om aan het kostschool leven te
wennen, maar wel om die lange maan-
bij grootmoeder in dienst gekomen.
Vuile kindervoelen kon ze niet uit- j
I staan en ze kon maar niet begrijpen dat
warme kinderhanden ook een blank
geschuurde belknop dienen aan te
raken, als zij het huis hunner groot-
1 moeder wenschen binnen gelaten te
worden, maar heerlijke pannekoeken,
dat ze kon bakken en mooie sprookjes
j vertellen, nee maar, zi^ je, dan was
het toch wel een beste Ant. Dan had j
I je nog Betje, die nu getrouwd was en
waar ik altijd in vacantietijd een dagje
kwam door brengen, wat ik heel leuk
vond, omdat zij zoo'n ondeugenden
dikken jongen had, waar ik dan zoo
echt mee kon stoeien.
Verder de boden bij mijn vriendin
netjes, die mij ook nooit een stroobreed
in den weg hadden gelegd en dan de
meer coquette dienstmeisjes van de fa-
I niilies. waar ik in mijn kostschooltijd
aan liuis kwam. Zij hadden bij mij
nooit dat gevoel van vertrouwelijkheid
opgewekt maar dat zal wel aan mijn
dorpschheid gelegen hebben; onaan-
I genaam hadden zij mij toch nooit be-
i handeld.
Ziehier nu op vijftienjarigen leeftijd'
doorgehaald zien. Laat meisjes in den
bakvischjleeftijd bes(chrijvingen van
fietstochtjes of 'indere reisjes geven,
laat ze over verschillende eigenschap
pen der menschelijke natuur hare ge
dachten zeggen maar laten wij ze in
vredesnaam niet helpen nog vroeger
rijp te zijn dan doorgaans het geval
reeds is. De onbezorgde jeugd met
haar illusies is zoo vol poëzie, de proza
schrikt ons vroeg genoeg wakker. Het
is waar wij hebben dan later misschien,
door meer zure appels heen te bijten,
maar de herinnering aan die illusies
blijft toch altijd bestaan en op den
ouden dag leven we immers in onze
herinneringen.
Ik verbeeld, mij, als ik dien dag als
onderwerp voor mijn opstel bijv. een
dergelijk gekregen had als: „Een wan
deling langs bopch en duin of: „Va
cantietijd,"of zoovele andere onderwer
pen, dan hadden die heel wat meer in
de lijn van onze toenmalige gedachten
gelegen en de middelen tot ontwikke
ling moeten toch allereerst rekening
houden met den gezichtskring van liet
kind.
Vrachtenstuk door Beynon. m net Koloniaal Museum te Haarlem.
hetgeen het accijns op liet gedistilleerd
in den loop van bijna dertig jaar op-
f 23.205.000
24.114.000
24.759.000
25.737.000
26.465.000
26.233.000
26.497.000
26.257.000
26.104.000
25.726.000
26.648.000
Nu ook door de parlementaire ge
schiedenis der laatste dagen de drank-
wetquaestie op don voorgrond getreden
is, is het hGOgst merkwaardig na te
gaan wat de Nederl. Vereeniging wil
en wenscht van de regeering ten bt -
hoeve van den drankstrijd. en daarom
dit boekje zeer lezenswaardig.
bracht.
1863 f
6.390.000
1884
1865
9.214.000
1890
1866
12.279.000
1892
1869
14.030.000
1893
1872
16.498.000
1894
1873
17.107.000
1895
1875
18.707.000
1896
1876
20.050.000
1897
1877
21.112.000
1898
1878
22.032.000
1899
1879
21.829.000
1900
1881
22.710.000
den van scheiding van het ouderlijk
huis door Ie komen. Iedere week vast
ging er een brief heen en die brief be
vatte ook even geregeld, behalve de
groet aan ouders, zusters en broers
er eene voer ons Koosje, die nu al
vijf jaar Inner iederen dag weer met
een opgeruimd gezicht van den mor
gen tot den avond baar diensten voor
ons druk gezin verrichtte. Ofschoon j
ik. plaaggeest die ik was, er wel eens
van gehouden had haar een kool te
stoven geholpen door mijn broers en
zij ons dan wel eens in niet al te kie-
sche termen de waarheid kon zeggen,
hielden wij toch allen van haar. Zij
behoorde bij onze familie; als ze jarig
was. dan was er feest, had ze een nieu
wen hoed. dan moesten mijn zusters en
ik als aanstaande nufjes ons oordeel
zeggen; haar vrijer was ook al een heel
goede kennis van ons, kortom Koos
was in haar soort een bovenste beste.
Verder behoorde onder mijn dienstbo
denkennissen Antje van grootmoeder.
Zij was wat pruttelig, dat is waar,
maar ze liep ook al aardig naar de
vijftig en op haar twintigste was ze
mijn ondervinding op het gebied van
de meer of mindere geschiktheid van
dienstmeisjes. Ik herinner mij nog hoe
ik met dat onderwerp in mijn maag
zat en hoe het mij in die dagen bijna
hinderde, dat er in mijne familie al
tijd zoo n opgeruimden toon heorschte.
dat ik mij geen ernstige scène met de
meid kon herinneren.
Natuurlijk snapte ik wel dat er met.
die uitdrukking ii-onie was bedoeld en
dat er natuurlijk in lag te betoogen,
dat de behandeling door de meesteres
de grootste factor is tot de meerdere
of mindere geschiktheid der dienst
bode; maar toch voelde ik mijn on
macht tot een oordeel over die quaes-
tie door het totaal gemis aan on dei
vinding.
Het verwondert mij nog hoe ik op
dien leeftijd over dat onderwerp nog
iets heb kunnen zeggen, maar enfin
het zal er dan ook naar geweest zijn
en ik zou haast zeggen als nu mijn
dochter op haar vijftiende jaar over
die kwestie een goed opstel kan maken
dan valt ze mij bitter tegen nog liever
zou ik het door haar paedagoog boos
o
1
b s
V rooi ijk* «ii «rustige yoorrallen uit
h»*t leveu v;ui groote Toon
kunsten aars
door 11. FREIJ EB.
Cherubini en Napoleon.
't Is druk in Parijs, nog drukker dan
gewoonlijk; Bonaparte is van zijn twee
den Italian nschen veldtocht als
overwinnaar teruggekeerd en dus de
held van den dag. Geen wonder, dat
de op feesten beluste Franschen hem
een schitterende ontvangst bereiden.
Reeds weken te voren zijn toebereidse
len gemaakt, en nu de dag daar is
heeft men met een gerust hart den ge
neraal ontvangen.
Zooeven is het groote concert ter
eere van den overwinnaar geëindigd.
De dapperen, die in den strijd zijn ge
vallen. zijn herdacht geworden in een
marche funèbre van Cherubini. den
beroemden, Italiaanschen componist;
ook de groote feestcantate is door de
zen meester getoonzet.
Droef en ernstig hebben ze geklon
ken, de tonen van den doodenmarsch,
herinnerend aan zooveel jeugdige, dap
pere levens, die voor de eer der repu
bliek waren weggemaaid. Vroolijk en
opwekkend daarna de cantate, als om
nieuwen moed te geven aan hen die
zijn overgebleven.
Napoleon staat met zijne officieren
bij een groepje leeraren van liet. con
servatoire en is in druk discours met
Cherubini.
.Ja. ziet ge, ik voor mij houd Paisiel-
lo en Zingarelli voor de eerste meesters
onzer eeuw; onze componisten zouden
wijs doen met die mannen in alles na
te volgen," zegt de veldheer, als het ge
sprek op de muziek komt.
Cherubini, die billijk verwacht,_nu
eenige loftuitingen op zijn werk te
liooren, kijkt verwonderd op, als hij
de namen van een paar zeer middel
matige toonkunstenaars hoort, noemen.
„Als het moet burger-generaal, laat
ik me Paisiello nog welgevallen, maar
Zingarelli'? Bah!"
Vertoornd richt Bonaparte eerst de
oogen op den componist, dan draait hij
hem verachtelijk den rug toe. Maar in
het nooit falend geheugen van den
grooten veroveraar staat de naam ge
grift van een der eersten, die hem
durfden -tegenspreken.
Weer hebben stormen over Frankrijk
gewoed: Bonaparte is eerste consul en
daarmee dictator der republiek gewor
den. Een open oog als hij heeft voor
alles, wat de ontwikkeling van zijn
land betreft, bezocht hij ook het Con
servatoire van Parijs, een der grootste
instellingen der wereld op het gebied
der muziek.
De talrijke schaar der leeraren wordt
in de groote zaal aan hem voorgesteld
en Napoleon onderhoudt zich nu met
dezen, dan met genen.
Eensklaps echter fronst de dictator
het voorhoofd.
„Ik mis den heer Cherubini". klinkt
het scherp.
De meester, die zich met opzet op den
achtergrond gehouden heeft, is nu wel
genoodzaakt, naar voren te treden en
een gesprek te houden met den- gewel
denaar en deze begint dadelijk weer
over de door hem zoo hoog geprezen
componisten.
Ik meen dat ik vroeger nog eens
met u over dit onderwerp sprak." klinkt
het honend, „en ik blijf bij mijne be
wering. dat Paisiello en Zingarelli de
meest navolgenswaardige toondichters
van deze eeuw zijn. Ik heb geen tijd
genoeg, me in de theorie der composi
tie te verdiepen en kan dus niet beslist
zeggen, wat hunne werken zoo aan
trekkelijk maakt.
..Ik zei reeds
„Zeker zult ge thans wel met mij
ne meening overeenstemmen. Sedert
onze vorige ontmoeting zijn jaren ver-
loopen, die ge u waarschijnlijk ten
nutte gemaakt zult hebben, hoewel ik
uw muziek, burger Cherubini, nog al
tijd veel te geruischmakend vind.
Dat is te veel. De Italiaansche mees
ter kan heel wat verdragen, maar zoo
openlijk beleedigd te worden door een
leek! dat is te erg. En ironisch klinkt
het terug:
„Ik merk, burger-consul, dat ge
slechts houdt van zulke muziek, die u
veroorlooft'aan staatszaken te denken!"
Schetsen van D F. KA
Thuiskomst.
„Zouden ze het mooi vinden Lien,
wat denkje?" vroeg Marie met iets twij
felend-onzekers in haar stem. En
dan. zonder op een antwoord te wach
ten, ging ze voort: „Ik denk het wel.
want alles is haast vernieuwd. Nou zi jn
er overgordijnen; daar hield moe zoo
van omdat het in Holland zoo was. En
dan die verf, wat glanst die hei En het
pluche tafelkleed, en de zijden lampe-
kap en de nieuwe stoffage van de stoe
len, en het Brusselsche kleed, ik spits
mij al op hun gezichten. Wat zullen zij
verrast zijn! O, daar heb ik mij nu
al maanden op gespitst. Dat eerste bin
nenkomen! Wat zal ons oudje ontroerd
zijn!"
Zij zweeg opeens, omdat zij zelf een
traan voelde komen. Marie zag het wel,
en plotseling opstaande, sloeg zij in
een spontane opwelling, haar armen
om den hals van haar zuster, en kuste
haar hartelijk.
Pa en Ma hadden al lang het huis
wat willen laten opknappen, mier
toen kwam die tijding dal de oudste
broer van moe. dom Dirk. dan en
dan zijn gouden bruiloft zou vieren,
en opeens had zij gekregen wat
niet had gevoeld al die jaren van heen-
zijn, van wonen in een vreemd land
heimwee; onleschbaar verlangen naai
de bekende gezichten in den eigen, ge-
zelligen familiekring, daar heel ver we»
in het goede oude land. in de stad waar
'grootvader en grootmoe gewoond had
den, waar zij klein was gefeest. En j
toen was het geld daaraan besteed!
Maar dat wilden de meisjes toch niet
hebben. Zij gevoelden heel eroed. dat
na het terugkomen, als aan dat heel-
vurige verlangen voldaan was, de on-
veranderd^ verfelooze kamers, die eeu
wige, onverslijtbare rietmat op den
j vloer, en de simpele gordijntjes vo
I de ramen wat ontmoedigend, wat erg
prozaïsch, zouden werken, en samen
beraamden zij een plannetje. Geld over
hadden zij geen van beiden veel; de
een was costuumnaaister en de ander
I onderwijzeres. Maar het was verwon-
i der! ij któch kwam de vereioChte som
bij elkaar, en nu zagen zij mei stra-
I lende gezichten op haar werk neer, stil
naast, elkaar zittend, bezig slechts met
1 hare blijde gedachten.
Tweemaal werd er tegen de Kamer
deur getikt vóór zij het hoorden. Toen
kwam hij de kamer binnen: een groote
flinke jongen, met intelligent gezicht,
maar met een gestalte, die iets verval-
lens had. De goedgesneden kleeren
hingen uitgezakt en verkleurd neer,
de slappe hoed waarmee zenuwachtig
zijn magere Vingers speelden, was ver-
vormd door den regen.
Onwillekeurig waren de beide meis
jes opgesprongen. Marie schoof met
een krijtwit gezicht achter Lien, en
deze. wat flinker, vroeg bevend: ...Jij
hier, Ger? Je weet toch wel
„O, Lien!" zei hij haast smeekend.
„jaagmij niet weg! Ik weet dat ze van
daag komen en ik wil ze zien, onge
merkt. Ik zal me wei ergens verstop
pen. maar... Hij zweeg even. Ik
verlang zoo naar moe en ook naar
pa. al was hij ook nog zoo hard. Hij
had recht mij weg te jagen, want ik
heb het er naar gemaakt. Ik ben ook
maar even overgekomen, voor dezen
enkelen dag. Morgen vertrek ik weer
naar het land, waar ik koetsier ben bij
een boerDat is een hard leven,
Lien!"
Zijn oogen dwaalden rond door de
kamer die er zoo gezellig, haast feeste
lijk uitzag; naar de bouquet op schoor
steen en t«en heel lang naar de taart
midden op tafel.
..Je hebt toch geen honger. Ger?"
vroeg Marie bevend, die het za-
Hij knikte even, met een schor, haast
onhoorbaar „ja", daarbij.
W oest, haast verontwaardigd, kwam
zij op hem toe en greep zijn hand;
maar op hetzelfde oogenblik ratelde
een rij tui" aan, en hoorden zij de stem
van moe wat zeggen tegen den koetsier.
Zij schrikten op, alsof zij iets mis
dadigs deden, Snel greep hij zijn stok,
een knoestigen stevigen boomtak, en
liep onhoorbaar de trap af, naar het
portaal. Wat keek het huis hem
vreemd, haast vijandig aan!
Hij hoorde de meisjes naar de voor
deur loopeu. en toen: Dag moesje, dag
lieve, beste moesje!"
„Dag kinderen. Stil even. Pa is
niet goed geworden, al twee weken ge
leden. op de boot. Haai gauw wat de
kens en een kussen van de slaapka
mer. Dan zullen wij hem eerst op de
canapé leggen in de voorkamer, om
wat uit te rusten. De koetsier kan wel
helpen om hem uit het rijtuig te dra
gen."
Toen gingen Ma en Marie naar bui
ten, en Lien kwam de trap opgeloopen.
Hij stond er al klaar niet het bedde-
goed. maar zóó smartelijk zóó wezen
loos was zijn houding, clat zij. zelfs in
haar angst en verdriet, er door getrof
fen werd. „Ger. o God. hou je sterk!"
Hij bleef als versteend staan, terwijl!
zijn armen werktuigelijk de dekens
naar voren hielden, en stond te luis
teren. met het hoofd over de trapleu
ning gebogen, naar hei geschuifel van
voeten in de gang. Moest pa nou door
dien koetsier worden gedragen, terwijl
hij hier stond, hij, zijn eigen zoon
Daar riep men om het beddegoed,
Ljen ging haastig naar beneden, en
hij bleef alleen, verlaten en uitgewor
pen. Hij hoorde een van zijn zusters
nitloopen naar den dokter, omdat het
mei Pa al maar erger werd. De ge
neesheer bleef haast een uur, en be
loofde bij het weggaan 'a avonds nog
eens terug te komen, 't Was ernstig.
De reis had den zieke geen goed gedaan.
In elk geval moeit hij nu maar lner
blijven liggen, en het zou noodig zijn
dat er van nacht bij hem gewaakt
werd. Zeker was de toestand ernstig,
maar men moest maar moed houden.
Dergelijke gevallen waren niet altijd
hopeloos geweest.
De avond viel. Beneden, in de keu
ken. werd gebraden. De lekkere boter-
lucht stee" op naar de bovenverdie
ping, waar hij ia- op den houten vloer,
het hoofd door de trapbalustrade gesto
ken. hongerig en troosteloos. Eenmaal
kwam Marie snel naar boven, en schoof
hein een groot stuk taart toe
Wat anders dorst zij niet te bren
gen. Even kleurde een lichte blos zijn
gelaat, toen sloeg hij de tanden in het
feestgebak, en verslond het als een
hongerige hond, de toegeworpen brok
ken.
De na-avond verliep heel stil; slechts
afgewisseld door het bezoek van den
geneesheer, maar even na twaalveai
werd hij opgeschrikt uit zijn wezenloo-
zen dommel. De zieke was in zijn dood
strijd opgerezen, wilde het bed uit, en
de drie vrouwen waren ternauwernood
bij machte er hem in te houden. I-lij
meende zijn zoon te zien, zijn verloren
zoon, het kind dat hij had uitgewezen.
O. die martelvan niet te kunnen,
niet te mogen! Moest hij niet helpen?,
mocht hij van zijn moeder en de meis
jes de zware taak niet verlichten, kon
iiij zelfs van liet sterfbed worden ge
jaagd. zonder vergeving te krijgen;
met een vloek op lieel zijn verder le
ven. Angstzweet parelde op zijn voor
hoofd. terwijl hi* zich langzaam'de trap
liet afzakken, zonder haast een trede
te raken. Toen stond hij voor de ka
merdeur. Daarbinnen raaskalde de
ijlhoofdige.
Nou was het op z'n ergst geweest.
Want- dc stem begon al meer te zakken,
werd heel min. haast onhoorbaar en
ging ten slotte over in eene zware
ademhaling. Maar ook die verflauw
de, en opeens begon moe te schreien,
zich vastklemmend aan de beide meis
jes in grooten angst, ontroostbaar.
Toen kon hij zich niet langer bedwin
gen. Zijn hand ging naar den deurknop
en draaide dien om, langzaam maar
onbedwingbaar.
Moe lag met bet, hoofd op het bed,
dat zag hij dadelijk en alleen.
„Is Pa dood?"
Die smartelijke vraag, trillend van
angstige ontroering gedaan, domineer
de een oogenblik met vreeselijke zeker
heid in het stille vertrek, dat nu zoo
kalm was geworden.
„O, Ger!" zei Moe. terwijl zij wèl op
schrikte maar toch de armen voor
hem opende „je komt te laat. Pa is
zoo juist gestorven." Zij wist niet hoe
lang hij daar had gestaan in de bui
tenste duisternis.
Aarzelend ging hij cm het bed af en
kuste de koude hand. die willoos neer
lag. Toen drukte hij zijn moeder tegen
zich aan. mei een kracht die een belofte
voor de toekomst scneen. Marie zat
stil te huilen, maar Lien ging naar de
feestbouquet. en met een weemoedig
lachje trok zij er de kleurige bloemen
uit. en legde de witte op het bed.