SjÈè Rubriek voor Dames. Allegro en Largo FEUILLETON. Licht en Schaduw KRONIEK. Een en ander uit den strijd der nieeningen in verband niet de drankwet. Het is bekend, hoe mr. Paap, de pleitbezorgers der tappers en drank- verkoopers in den strijd in verband niet het naderen van 1 Mei 1901, den z.g. fatalen termijn een lijvig boekdeel het licht deed zien, waarin hij het dog ma der drankwet", zooals hij het noemde, bestreed, en hevig met cijfers goochelde, om te bewijzen, dat ver mindering van het aantal dranklocali- teiten het drank verbruik niet vermin deren zal. Hoe dit boek in de pers ontvangen werd begri jpt men, wanneer men weet, dat „Het Handelsblad" er een zeer on gunstig oordeel over velde, de „Am sterdammer" stak er den draak mee, en Brommeyer stelde zelfs voor om voor Mr. Paap en Mr. S. van Houten een standbeeld op te richten, staande op leege jeneverflesschen etc.: het „So ciaal Weekblad" zei er van, dat ten aanzien van Nederland gezegd kan worden, „dat. voor de heeren br-anders en tappers het advocatengeld, hetwelk zij aan den heer Paap te betalen heb ben gehad, weggegooid geld is ge weest." De heer Th. van der Woude. redac teur van ..De Wegwijzer" heeft in zijn blad een uitvoerige bestrijding van mr. Paaps pennevrucht. geleverd, en die be strijding is nu in den vorm eener 10 ets.-brochure bij den uitgever J. Kui ken Jzn. te St. Anna-Parochie versche nen. Het is merkwaardig hoe mr. Paap, die met. hooge borst verzekert, dat hij zijn pagina's vol cijfers uit vertrouw bare bronnen heeft genomen, uit. statis tieken heeft genomen, gegroepeerd of weggelaten, al naar hij het noodig en goed oordeelde. Ziehier, om een enkel voorbeeld te noemen, hoe de heer v. d. Woude deze methode van mr. Paap om op de meest onbetrouwbare wijze met cijfers te j goochelen, signaleert. „Het verbruikscijfer voor Nederland over 1877 (het hoogste) wordt geplaatst naast het cijfer voor 1881 en dit weder naast 1898. Het resultaat dezer vergelijking is: in Nederland werd het drankgebruik per jaar met 0,15 L. ver minderd toen er geen drankwet was en met 0,064 L. toen deze er wel was! Niet waar, dan zijn die wetten, toch van een bedenkelijk nut en is wetteloosheid aan te bevelen! „Hoe is echter dit resultaat verkre gen"? „Door op handige wijze gebruik te maken van afwijkingen in cijfers. Er zijn nl. omtrent het drankgebruik in Nederland zeer verschillende cijfers in omloop, en al die cijfers maken aan-1 spraak op officieelheid! De eene rij stamt af van liet Ministerie van finan ciën, de andere rij van het Bureau voor Statistiek. Nu is volgens het Statistisch Bureau het verbruik in 1881 aanzien lijk lager dan volgens het Min. van Financiën. „Wie heeft hier gelijk? Zonder na^ der onderzoek moeilijk uit te maken, behalve voor mr. Paap, die het hoog-1 ste cijfer 1877 neemt (Min. v. Fin.) en het laagste voor 1881 (Bureau voor Statistiek). Stellig is deze hutspot zeer handig bereid! Waren echter geko zen de cijfers welke volgens één metho de verkregen zijn (en dót was toch bil lijk en wetenschappelijk geweest!) dan zouden gansch andere uitkomsten ver kregen zijn. Dan was het resultaat ge weest: 1877 9.98 L„ 1881 9.80 L., in 4 jr. dus 0.18 L. verschil of 0,045 L. per jaar in de wettelooze periode; in 1881 9.80 L., in 1898 8.28 L. of in 17 jr. 1.52 L. verschil, d. i. 0,089 L. per jaar in de wettelijke periode! Nog al eenig verschil met wat mr. Paap vond." Dit is maar een voorbeeld uit de vele. Het is mijn bédoeling niet hier het I gansche werkje te bespreken. Want dan zou ik schrift en tegenweer tegen over elkaar moeten stellen, waarmee I ik mijn bestek zou overschrijden en i de lezers vermoeien en vervelen. Liever verwijs ik, vooral hen, die mr. Paaps „dogma" gedicht hebben, naar deze 10 ets. brochure. Er is nog een andere brochure ver- schenen op den drankstrijd betrekking hebbend, uitgegeven door de Neder- landsche Vereeniging tot Afschaffing 1 van Alcoholhoudende Dranken, en ge- i titeld: „Het alcoholisme, de Staat en de Verkiezingen." Het is natuurlijk de bedoeling der vereeniging niet geweest te vormen een zelfstandige politieke geheel-onthou derspartij, maar door duidelijk in deze brochure het alcohol-vraagstuk in ver- band met de wetgeving in het licht te 1 stellen, heeft zij den geheel-onthouders materieel in handen gegeven, beoordeelen hoe de candidaten ten op- l zichte van het alcohol-vraagstuk staan. Ook dit werkje bespreek ik niet, doch met nadruk verwijs ik er weer naar. Wat. cijfers alleen wil ik overnemen. Men geeft de volgende statistiek van I Van de jaren, toen ik nog iedere week j mijn gedachten over een of ander on- derworp mocht neerschrijven in een proeve van stijl, di? door den directeur onzer school in hoogst eigen persoon j werd nagezien, herinner ik mij nog één dag bijzonder goed. Er stond toen nl. als onderwerp voor ons opstel op het schoolbord: „Er zijn geen goede i meiden meer." „Er zijn geen goede meiden meer," het stond er duidelijk, al was het dan niet zwart op wit dan toch wit op zwart met de onberispelijk gelijke let- I ters door den directeur, die mij zooveel I respect inboezemde, zelve geschreven; 1 ik moest het dus wel gelooven en toch Nooit nog in mijn vijftien-jarig leven had ik er over gedacht, dat er geen goede meiden meer waren. Ik was toen langer dan een jaar geheel van huis en het viel mij altijd nog moeilijk niet om aan het kostschool leven te wennen, maar wel om die lange maan- bij grootmoeder in dienst gekomen. Vuile kindervoelen kon ze niet uit- j I staan en ze kon maar niet begrijpen dat warme kinderhanden ook een blank geschuurde belknop dienen aan te raken, als zij het huis hunner groot- 1 moeder wenschen binnen gelaten te worden, maar heerlijke pannekoeken, dat ze kon bakken en mooie sprookjes j vertellen, nee maar, zi^ je, dan was het toch wel een beste Ant. Dan had j I je nog Betje, die nu getrouwd was en waar ik altijd in vacantietijd een dagje kwam door brengen, wat ik heel leuk vond, omdat zij zoo'n ondeugenden dikken jongen had, waar ik dan zoo echt mee kon stoeien. Verder de boden bij mijn vriendin netjes, die mij ook nooit een stroobreed in den weg hadden gelegd en dan de meer coquette dienstmeisjes van de fa- I niilies. waar ik in mijn kostschooltijd aan liuis kwam. Zij hadden bij mij nooit dat gevoel van vertrouwelijkheid opgewekt maar dat zal wel aan mijn dorpschheid gelegen hebben; onaan- I genaam hadden zij mij toch nooit be- i handeld. Ziehier nu op vijftienjarigen leeftijd' doorgehaald zien. Laat meisjes in den bakvischjleeftijd bes(chrijvingen van fietstochtjes of 'indere reisjes geven, laat ze over verschillende eigenschap pen der menschelijke natuur hare ge dachten zeggen maar laten wij ze in vredesnaam niet helpen nog vroeger rijp te zijn dan doorgaans het geval reeds is. De onbezorgde jeugd met haar illusies is zoo vol poëzie, de proza schrikt ons vroeg genoeg wakker. Het is waar wij hebben dan later misschien, door meer zure appels heen te bijten, maar de herinnering aan die illusies blijft toch altijd bestaan en op den ouden dag leven we immers in onze herinneringen. Ik verbeeld, mij, als ik dien dag als onderwerp voor mijn opstel bijv. een dergelijk gekregen had als: „Een wan deling langs bopch en duin of: „Va cantietijd,"of zoovele andere onderwer pen, dan hadden die heel wat meer in de lijn van onze toenmalige gedachten gelegen en de middelen tot ontwikke ling moeten toch allereerst rekening houden met den gezichtskring van liet kind. Vrachtenstuk door Beynon. m net Koloniaal Museum te Haarlem. hetgeen het accijns op liet gedistilleerd in den loop van bijna dertig jaar op- f 23.205.000 24.114.000 24.759.000 25.737.000 26.465.000 26.233.000 26.497.000 26.257.000 26.104.000 25.726.000 26.648.000 Nu ook door de parlementaire ge schiedenis der laatste dagen de drank- wetquaestie op don voorgrond getreden is, is het hGOgst merkwaardig na te gaan wat de Nederl. Vereeniging wil en wenscht van de regeering ten bt - hoeve van den drankstrijd. en daarom dit boekje zeer lezenswaardig. bracht. 1863 f 6.390.000 1884 1865 9.214.000 1890 1866 12.279.000 1892 1869 14.030.000 1893 1872 16.498.000 1894 1873 17.107.000 1895 1875 18.707.000 1896 1876 20.050.000 1897 1877 21.112.000 1898 1878 22.032.000 1899 1879 21.829.000 1900 1881 22.710.000 den van scheiding van het ouderlijk huis door Ie komen. Iedere week vast ging er een brief heen en die brief be vatte ook even geregeld, behalve de groet aan ouders, zusters en broers er eene voer ons Koosje, die nu al vijf jaar Inner iederen dag weer met een opgeruimd gezicht van den mor gen tot den avond baar diensten voor ons druk gezin verrichtte. Ofschoon j ik. plaaggeest die ik was, er wel eens van gehouden had haar een kool te stoven geholpen door mijn broers en zij ons dan wel eens in niet al te kie- sche termen de waarheid kon zeggen, hielden wij toch allen van haar. Zij behoorde bij onze familie; als ze jarig was. dan was er feest, had ze een nieu wen hoed. dan moesten mijn zusters en ik als aanstaande nufjes ons oordeel zeggen; haar vrijer was ook al een heel goede kennis van ons, kortom Koos was in haar soort een bovenste beste. Verder behoorde onder mijn dienstbo denkennissen Antje van grootmoeder. Zij was wat pruttelig, dat is waar, maar ze liep ook al aardig naar de vijftig en op haar twintigste was ze mijn ondervinding op het gebied van de meer of mindere geschiktheid van dienstmeisjes. Ik herinner mij nog hoe ik met dat onderwerp in mijn maag zat en hoe het mij in die dagen bijna hinderde, dat er in mijne familie al tijd zoo n opgeruimden toon heorschte. dat ik mij geen ernstige scène met de meid kon herinneren. Natuurlijk snapte ik wel dat er met. die uitdrukking ii-onie was bedoeld en dat er natuurlijk in lag te betoogen, dat de behandeling door de meesteres de grootste factor is tot de meerdere of mindere geschiktheid der dienst bode; maar toch voelde ik mijn on macht tot een oordeel over die quaes- tie door het totaal gemis aan on dei vinding. Het verwondert mij nog hoe ik op dien leeftijd over dat onderwerp nog iets heb kunnen zeggen, maar enfin het zal er dan ook naar geweest zijn en ik zou haast zeggen als nu mijn dochter op haar vijftiende jaar over die kwestie een goed opstel kan maken dan valt ze mij bitter tegen nog liever zou ik het door haar paedagoog boos o 1 b s V rooi ijk* «ii «rustige yoorrallen uit h»*t leveu v;ui groote Toon kunsten aars door 11. FREIJ EB. Cherubini en Napoleon. 't Is druk in Parijs, nog drukker dan gewoonlijk; Bonaparte is van zijn twee den Italian nschen veldtocht als overwinnaar teruggekeerd en dus de held van den dag. Geen wonder, dat de op feesten beluste Franschen hem een schitterende ontvangst bereiden. Reeds weken te voren zijn toebereidse len gemaakt, en nu de dag daar is heeft men met een gerust hart den ge neraal ontvangen. Zooeven is het groote concert ter eere van den overwinnaar geëindigd. De dapperen, die in den strijd zijn ge vallen. zijn herdacht geworden in een marche funèbre van Cherubini. den beroemden, Italiaanschen componist; ook de groote feestcantate is door de zen meester getoonzet. Droef en ernstig hebben ze geklon ken, de tonen van den doodenmarsch, herinnerend aan zooveel jeugdige, dap pere levens, die voor de eer der repu bliek waren weggemaaid. Vroolijk en opwekkend daarna de cantate, als om nieuwen moed te geven aan hen die zijn overgebleven. Napoleon staat met zijne officieren bij een groepje leeraren van liet. con servatoire en is in druk discours met Cherubini. .Ja. ziet ge, ik voor mij houd Paisiel- lo en Zingarelli voor de eerste meesters onzer eeuw; onze componisten zouden wijs doen met die mannen in alles na te volgen," zegt de veldheer, als het ge sprek op de muziek komt. Cherubini, die billijk verwacht,_nu eenige loftuitingen op zijn werk te liooren, kijkt verwonderd op, als hij de namen van een paar zeer middel matige toonkunstenaars hoort, noemen. „Als het moet burger-generaal, laat ik me Paisiello nog welgevallen, maar Zingarelli'? Bah!" Vertoornd richt Bonaparte eerst de oogen op den componist, dan draait hij hem verachtelijk den rug toe. Maar in het nooit falend geheugen van den grooten veroveraar staat de naam ge grift van een der eersten, die hem durfden -tegenspreken. Weer hebben stormen over Frankrijk gewoed: Bonaparte is eerste consul en daarmee dictator der republiek gewor den. Een open oog als hij heeft voor alles, wat de ontwikkeling van zijn land betreft, bezocht hij ook het Con servatoire van Parijs, een der grootste instellingen der wereld op het gebied der muziek. De talrijke schaar der leeraren wordt in de groote zaal aan hem voorgesteld en Napoleon onderhoudt zich nu met dezen, dan met genen. Eensklaps echter fronst de dictator het voorhoofd. „Ik mis den heer Cherubini". klinkt het scherp. De meester, die zich met opzet op den achtergrond gehouden heeft, is nu wel genoodzaakt, naar voren te treden en een gesprek te houden met den- gewel denaar en deze begint dadelijk weer over de door hem zoo hoog geprezen componisten. Ik meen dat ik vroeger nog eens met u over dit onderwerp sprak." klinkt het honend, „en ik blijf bij mijne be wering. dat Paisiello en Zingarelli de meest navolgenswaardige toondichters van deze eeuw zijn. Ik heb geen tijd genoeg, me in de theorie der composi tie te verdiepen en kan dus niet beslist zeggen, wat hunne werken zoo aan trekkelijk maakt. ..Ik zei reeds „Zeker zult ge thans wel met mij ne meening overeenstemmen. Sedert onze vorige ontmoeting zijn jaren ver- loopen, die ge u waarschijnlijk ten nutte gemaakt zult hebben, hoewel ik uw muziek, burger Cherubini, nog al tijd veel te geruischmakend vind. Dat is te veel. De Italiaansche mees ter kan heel wat verdragen, maar zoo openlijk beleedigd te worden door een leek! dat is te erg. En ironisch klinkt het terug: „Ik merk, burger-consul, dat ge slechts houdt van zulke muziek, die u veroorlooft'aan staatszaken te denken!" Schetsen van D F. KA Thuiskomst. „Zouden ze het mooi vinden Lien, wat denkje?" vroeg Marie met iets twij felend-onzekers in haar stem. En dan. zonder op een antwoord te wach ten, ging ze voort: „Ik denk het wel. want alles is haast vernieuwd. Nou zi jn er overgordijnen; daar hield moe zoo van omdat het in Holland zoo was. En dan die verf, wat glanst die hei En het pluche tafelkleed, en de zijden lampe- kap en de nieuwe stoffage van de stoe len, en het Brusselsche kleed, ik spits mij al op hun gezichten. Wat zullen zij verrast zijn! O, daar heb ik mij nu al maanden op gespitst. Dat eerste bin nenkomen! Wat zal ons oudje ontroerd zijn!" Zij zweeg opeens, omdat zij zelf een traan voelde komen. Marie zag het wel, en plotseling opstaande, sloeg zij in een spontane opwelling, haar armen om den hals van haar zuster, en kuste haar hartelijk. Pa en Ma hadden al lang het huis wat willen laten opknappen, mier toen kwam die tijding dal de oudste broer van moe. dom Dirk. dan en dan zijn gouden bruiloft zou vieren, en opeens had zij gekregen wat niet had gevoeld al die jaren van heen- zijn, van wonen in een vreemd land heimwee; onleschbaar verlangen naai de bekende gezichten in den eigen, ge- zelligen familiekring, daar heel ver we» in het goede oude land. in de stad waar 'grootvader en grootmoe gewoond had den, waar zij klein was gefeest. En j toen was het geld daaraan besteed! Maar dat wilden de meisjes toch niet hebben. Zij gevoelden heel eroed. dat na het terugkomen, als aan dat heel- vurige verlangen voldaan was, de on- veranderd^ verfelooze kamers, die eeu wige, onverslijtbare rietmat op den j vloer, en de simpele gordijntjes vo I de ramen wat ontmoedigend, wat erg prozaïsch, zouden werken, en samen beraamden zij een plannetje. Geld over hadden zij geen van beiden veel; de een was costuumnaaister en de ander I onderwijzeres. Maar het was verwon- i der! ij któch kwam de vereioChte som bij elkaar, en nu zagen zij mei stra- I lende gezichten op haar werk neer, stil naast, elkaar zittend, bezig slechts met 1 hare blijde gedachten. Tweemaal werd er tegen de Kamer deur getikt vóór zij het hoorden. Toen kwam hij de kamer binnen: een groote flinke jongen, met intelligent gezicht, maar met een gestalte, die iets verval- lens had. De goedgesneden kleeren hingen uitgezakt en verkleurd neer, de slappe hoed waarmee zenuwachtig zijn magere Vingers speelden, was ver- vormd door den regen. Onwillekeurig waren de beide meis jes opgesprongen. Marie schoof met een krijtwit gezicht achter Lien, en deze. wat flinker, vroeg bevend: ...Jij hier, Ger? Je weet toch wel „O, Lien!" zei hij haast smeekend. „jaagmij niet weg! Ik weet dat ze van daag komen en ik wil ze zien, onge merkt. Ik zal me wei ergens verstop pen. maar... Hij zweeg even. Ik verlang zoo naar moe en ook naar pa. al was hij ook nog zoo hard. Hij had recht mij weg te jagen, want ik heb het er naar gemaakt. Ik ben ook maar even overgekomen, voor dezen enkelen dag. Morgen vertrek ik weer naar het land, waar ik koetsier ben bij een boerDat is een hard leven, Lien!" Zijn oogen dwaalden rond door de kamer die er zoo gezellig, haast feeste lijk uitzag; naar de bouquet op schoor steen en t«en heel lang naar de taart midden op tafel. ..Je hebt toch geen honger. Ger?" vroeg Marie bevend, die het za- Hij knikte even, met een schor, haast onhoorbaar „ja", daarbij. W oest, haast verontwaardigd, kwam zij op hem toe en greep zijn hand; maar op hetzelfde oogenblik ratelde een rij tui" aan, en hoorden zij de stem van moe wat zeggen tegen den koetsier. Zij schrikten op, alsof zij iets mis dadigs deden, Snel greep hij zijn stok, een knoestigen stevigen boomtak, en liep onhoorbaar de trap af, naar het portaal. Wat keek het huis hem vreemd, haast vijandig aan! Hij hoorde de meisjes naar de voor deur loopeu. en toen: Dag moesje, dag lieve, beste moesje!" „Dag kinderen. Stil even. Pa is niet goed geworden, al twee weken ge leden. op de boot. Haai gauw wat de kens en een kussen van de slaapka mer. Dan zullen wij hem eerst op de canapé leggen in de voorkamer, om wat uit te rusten. De koetsier kan wel helpen om hem uit het rijtuig te dra gen." Toen gingen Ma en Marie naar bui ten, en Lien kwam de trap opgeloopen. Hij stond er al klaar niet het bedde- goed. maar zóó smartelijk zóó wezen loos was zijn houding, clat zij. zelfs in haar angst en verdriet, er door getrof fen werd. „Ger. o God. hou je sterk!" Hij bleef als versteend staan, terwijl! zijn armen werktuigelijk de dekens naar voren hielden, en stond te luis teren. met het hoofd over de trapleu ning gebogen, naar hei geschuifel van voeten in de gang. Moest pa nou door dien koetsier worden gedragen, terwijl hij hier stond, hij, zijn eigen zoon Daar riep men om het beddegoed, Ljen ging haastig naar beneden, en hij bleef alleen, verlaten en uitgewor pen. Hij hoorde een van zijn zusters nitloopen naar den dokter, omdat het mei Pa al maar erger werd. De ge neesheer bleef haast een uur, en be loofde bij het weggaan 'a avonds nog eens terug te komen, 't Was ernstig. De reis had den zieke geen goed gedaan. In elk geval moeit hij nu maar lner blijven liggen, en het zou noodig zijn dat er van nacht bij hem gewaakt werd. Zeker was de toestand ernstig, maar men moest maar moed houden. Dergelijke gevallen waren niet altijd hopeloos geweest. De avond viel. Beneden, in de keu ken. werd gebraden. De lekkere boter- lucht stee" op naar de bovenverdie ping, waar hij ia- op den houten vloer, het hoofd door de trapbalustrade gesto ken. hongerig en troosteloos. Eenmaal kwam Marie snel naar boven, en schoof hein een groot stuk taart toe Wat anders dorst zij niet te bren gen. Even kleurde een lichte blos zijn gelaat, toen sloeg hij de tanden in het feestgebak, en verslond het als een hongerige hond, de toegeworpen brok ken. De na-avond verliep heel stil; slechts afgewisseld door het bezoek van den geneesheer, maar even na twaalveai werd hij opgeschrikt uit zijn wezenloo- zen dommel. De zieke was in zijn dood strijd opgerezen, wilde het bed uit, en de drie vrouwen waren ternauwernood bij machte er hem in te houden. I-lij meende zijn zoon te zien, zijn verloren zoon, het kind dat hij had uitgewezen. O. die martelvan niet te kunnen, niet te mogen! Moest hij niet helpen?, mocht hij van zijn moeder en de meis jes de zware taak niet verlichten, kon iiij zelfs van liet sterfbed worden ge jaagd. zonder vergeving te krijgen; met een vloek op lieel zijn verder le ven. Angstzweet parelde op zijn voor hoofd. terwijl hi* zich langzaam'de trap liet afzakken, zonder haast een trede te raken. Toen stond hij voor de ka merdeur. Daarbinnen raaskalde de ijlhoofdige. Nou was het op z'n ergst geweest. Want- dc stem begon al meer te zakken, werd heel min. haast onhoorbaar en ging ten slotte over in eene zware ademhaling. Maar ook die verflauw de, en opeens begon moe te schreien, zich vastklemmend aan de beide meis jes in grooten angst, ontroostbaar. Toen kon hij zich niet langer bedwin gen. Zijn hand ging naar den deurknop en draaide dien om, langzaam maar onbedwingbaar. Moe lag met bet, hoofd op het bed, dat zag hij dadelijk en alleen. „Is Pa dood?" Die smartelijke vraag, trillend van angstige ontroering gedaan, domineer de een oogenblik met vreeselijke zeker heid in het stille vertrek, dat nu zoo kalm was geworden. „O, Ger!" zei Moe. terwijl zij wèl op schrikte maar toch de armen voor hem opende „je komt te laat. Pa is zoo juist gestorven." Zij wist niet hoe lang hij daar had gestaan in de bui tenste duisternis. Aarzelend ging hij cm het bed af en kuste de koude hand. die willoos neer lag. Toen drukte hij zijn moeder tegen zich aan. mei een kracht die een belofte voor de toekomst scneen. Marie zat stil te huilen, maar Lien ging naar de feestbouquet. en met een weemoedig lachje trok zij er de kleurige bloemen uit. en legde de witte op het bed.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6