schepseltjes, die er bestonden,
een paar groote, donkere oogen
lichtblond haar. Daar deze tegen-
van kleuren iets heel bijzon-
was, maakte 'die haar erg
mode."
had zij de eigenaardige ge-
zich, behalve bij sommige
'genheden, altijd in zwart fluweel
kleeden, en daar dit haar aller-
stond, trok zij hierdoor alle
tot zich, vooral die van aan-
ders, •wier aantal legio was. Hoe
men ook nalaten haar met hare
schoonheid en veertig duizend
id te bewonderen!
Poch had zij ook hare gebreken,
raakte nogal gauw uit haar hu
ur, maar was er heel gemakkelijk
in te brengen dit was een
jd ding; en haar meid aanbad haar
dit was nóg een goed ding.
meid was een ware schat en
stekend voor hare betrekking ge
want zij was op hare manier
na even mooi als hare meesteres
even kleinzij had een paar groote
arte oogen, die als kralen schitter-
en lang, keurig gekapt zwart
ar. Zij kleedde zich zoo nuffig, als
ar stand maar toeliet, en heette
oehette.
„Clochette", zeide hare meesteres,
om kalft wee mijn mooiste japon
aar, ik verwacht inenschen op de
neh."
Als zij gezegd had „iemand", dan
zij dichter bij de waarheid ge
lest.
„Best miladi", zeide Clochette; en
n halftwee precies lag de mooiste
pon uit My lady's hangkast op het
fd uitgespreid.
Het was natuurlijk weer een zwart
met een schijntje kant om
en mouwen. Toen zij gekleed
as, zag Mylady er wel wat ouder-
etsch, maar allerliefst uit. Zij had
chzelve oplettend in den spiegel be-
dus wist zij het ook wel, maar
ich wilde zij het nog van Clochette
liooren.
„O, miladi, u ziet er prachtig uit,"
ep dit levendige deerntje met een
ir van oprechtheid.
„Meen je 't. En mijn haar? Dat
zeide Lady Lydia aarzelend.
„Het mooiste, dat er bestaat", zeide
e beminnelijke Clochette; waarna
Lydia naai-beneden ging.
In de gang ontmoette zij den huis-
necht, die haar met haltopen mond
s gemoet kwam.
„Ik weet het al,"-zeide zij; maar
zij de salondeur opendeed, zag
ij toch, dat zij het niet wist, want
ij voncl niet, zooals zij verwacht had,
heer, maar twee. Zij kreeg eene-
en James, die, toen hij den blos
ag, dadelijk de waarheid vermoedde,
gewroken, de kamer uit.
De onverwachte bezoeker was een
ang, tamelijk ernstig man van negen-
twintig ot dertig jaar en zag er
en knap uit. Lady Lydia
gaf de hand en lachte
ïem vriendelijk toe.
„Goeden morgen", zeide zij.
In haar oog lag misschien wel eenige
maar aan haar glimlach
ion men dat niet merken, en dat was
heel mooi van haar. Maar Lord
zag het toch.
„Hoe maak je 't?" zeide zij tegen
iaren anderen vriendwaarna zij
zitten en elkaar vertelden,
het heerlijk weer was.
„Ik dacht, dat u uit de stad was,"
id de zij na een poosje tegen Lord
Fenton, toenMerton, die graag praatte,
ophield om adem te halen.
„Dat ben ik ook geweest," ant
woordde Eenton. „Ik ben pas terugge
komen, nog geen uur geleden, en
u ziet, dadelijk hierheen ge
stapt."
Dit hoorde zij met genoegen.
„Hoe gaat het met Lady Lang-
lands?"
„Nogal goed, dank u. Er is niets,
waar tante Katherine zoo moe van
wordt, als een bal, dus denk ik niet,
dat u haar vandaag zult zien. Maar
waarom bent u niet bijtijcis terugge
komen voor het bal van de Yorkes,
gisteravond? 't Was heerlijk, de
mooiste partij van het seizoen, zou
ik haast zeggen. Cissy was er, haar
gezicht straalde van genot. U had
haar eens moeten zien."
„Ik zie haar genoeg," zeide Fenton,
niet heel beleefd; hij scheen blijkbaar
niet veel om Cissy te geven. „Ik zal
niet licht van buiten komen om haar
te zien," zeide hij met nadruk.
Lord Merton voncl het nu hoog
tijd om tusschenbeide te komen.
„Ik ben zoo blij, je na de ver
moeienis van gisteravond toch zoo
wel te zien," zeide bij zacht. „Ik be
hoef je niet te vragen, hoe je je voelt,
je ziet er best uit."
„Je gaat veel te veel uit," zeide Lord
Fenton, beslist, terwijl hij door Lord
Merton heen naar den muur tegen
over hem keek.
„Als ik maar iets anders te cloen
had, zou ik het wel laten," antwoordde
Lydia, die een geeuw poogde te ver-
bergen.
„Er zijn toch wel andere bezigheden
fe vinden dan onophoudelijk naar
bals te gaan." zeide Fenton streng.
„Natuurlijk," zeide Mylady, terwijl
zij van onder hare lange wimpers
uitdagend en schalk naar hem keek.
„Bijvoorbeeld studeeren of critieken
schrijven en zoo al meer; maar stu
deeren kan ik nieten schrijven even
min. die pleziertjes zijn dus niet voor
mij weggelegd."
Lord Fenton keek een beetje boos,
maar Merton lachte. „Wat ga je van
middag doen?" vroeg hij.
„Paardrijden," antwoordde Lydia,
„met de Cresswells en nog een paar
anderen. Je kent Florence immers
wel? Vind je haar niet aardig? Zij
is zoowat het eenige meisje, dat mij
niet verveelt."
„Ik mag baar heel graag." zeide!
Merton met geestdrift. Hij had een
hekel aan hei meisje, maar had zich
eenmaal tot regel gesteld, met
iedereen in te stemmen.
Lydia wist, dat Juffrouw Cresswell
Lord Fentuns bête-noire was en dat,
zoo hij iemands gezelschap voor haar
afkeurde, het dat van Juffrouw Cress
well. wasdaarom zeide zij onschuldig:
„Hoe vindt u haar, Lord Fenton?"
„Ik ken haar zoo weinig," ant
woordde hij.
„Maar voor zoover u haar kent?"
hield Lady Lydia aan, terwijl zij de
ooren van den poedel, die op haar
schoot lag, neerstreek.
Ik vind haar heel mooi," zeide
Fenton, om lijd te winnen.
„Dat is geen "antwoord," zeide zij
plagend, vast besloten om c!e over
winning te behalen. „Dat kan ieder
een wel zien; maar ik wil weten,hoe
u-zelf over haar denkt."
„O!" zeide Fenton. Hij was nu
heel boos en sprak met meer vuur,
clan hij anders misschien gedaan zou
hebben. „Nu, als u er dan zoo op ge
steld is mijne meening over Juffrouw
Cresswell te hooren, dan wil ik u
wel zeggen, dat ik haar het coquetste.
ijdelste, ruwste, onaardigste meisje
vind, dat ik ooit in mijn leven gezien
heb."
„Hè, hoe onbarmhartig," riep Lady
Lydia.
„Heere!" riep Merton, die voelde,
dat er storm dreigde, „vind je dat?
Nu ik moet zeggen, dat als er iets is,
waar ik van houd, dan is hel
„Lunch!" kondigde op dit oogen-
blik de deftige hofmeester aan, het
geen misschien het meest ware woord
was, dat hij ooit gesproken had, want
als er iets was, waarop Lord Merton
bijzonder gesteld was, dan was het
zijn lunch.
Zij gingen dus naar de eetkamer,
waar zij alles keurig in orde vonden.
Lord. Merton deed het maal eer aan
Lord Fenton niet.
Toen men van tafel opstond, zeide
Lord Merton vriendelijk tot Fenton:
„Ik vind je over een uur of zoo zeker
in de club?" En tot zijne gastvrouw
„Goeden middag, Lady Lydia, ik hoop
u vanavond in de opera te zien."
„Ik hoop het ook," antwoordde zij
glimlachend. „Tot vanavond dan."
„Lydia," begon Lord Fenton, zoodra
zij alleen waren. Hij was een oud
vriend en noemde haar. als er niemand
bij was, meestal bij haren voornaam.
„Ik witde dat je niet zooveel met die
Cresswells omgingt; zij zijn niet net
jes, ai zijn zij ook van goede familie.
Florence Cresswell moest geen intieme
vriendin, van je zijn." Waarom niet?"
vroeg Lydia uitdagend.
„Omdat zij, zooals ik al gezegd heb,
Coquet en onvrouwelijk is. Ik vind
het afschuwelijk, als een vrouw niets
doet dan genot najagen."
„Zij is niet slechter clan ik of
iemand, dien ik ken," zeide Lydia.
„Wij zijn, geloof ik, allemaal eenigs-
zins verslaafd aan de „kermis dei-
ij delheid," en aangezien je mij toch
zoo dikwijls gezegd hebt, dat ik het
beuzelaehtigste schepsel ben, dat je
kent, is het niet meer dan natuurlijk,
dat ik een meisje, dat niets doet dan
genot najagen, tot vriendin kies."
„Ik herinner mij niet, dat ik je
ooit beuzelachtig genoemd heb," zeide
hij warm; „dat. kan ik onmogelijk
gedaan hebben, omdat ik het niet
vind Ik zeg alleen maar, dat het ver
keerd is, dat je van Florence Cress
well je vrienclien maakt."
„Je bent bevooroordeeld,''' zeide
Lydia. „Wat heb je dan tegen haar?
„Oheel veel, maar één ding is al
genoeg; ik meen haar vertrouwelijken
omgang met een man als Croydon
van de kafabiniers."
Lydia werd vuurrood. „Waarom zou
zij niet vertrouwelijk met hem om
gaan?" vroeg zij. „I.k ken hem ook,
ik ga vanmindag juist met hem in
het Park rijden."
Na dit bericht zwegen beiden. Lady
Lydia keek uit het venster en Lord
Charles Fenton keek naar Lady Lydia.
„Lydia," zeide hij boos, „je zult
niet met dien man rijden," hetgeen
misschien het domste was, wat hij
op dat oogenblilc had kunnen zeg
gen, wairt Lady Lydia besloot dade
lijk, dat zij met dien man zou en
wou rijden.
„Zal ik niet?" zeide zij„dat zal
de tijd leeren, en als je over een uur
of zoo in het Park komt. zal je het
zelf kunnen zien."
„Ik zal er met je vader over spre
ken I" riep Fenton woedend.
„Ga je gang," antwoordde Lydia;
„ik zou het doen, als ik jou was. Hij
is vanmorgen op reis gegaan naar
Edinbnrg naar tante Mary; maar als
je je haast, kan je hem, clenk ik, nog
wel inhalen en dan kan je mij zijn
bevelen telegrafeerendie zal ik dan
morgen om dezen tijd bepaald hebben."
„En juist nu hij er niet is, maak
je afspraak met dien man," zeide
Fenton haastig, „omdat je heel goed
weet, dat hij niet zou willen hebben,
dat je met hem uitging. Ik sta er
verbaasd over, Lydia, ik zou het nooit
van je gedacht "hebben; 'tis eenvou
dig bedriegen.'''
„Ploe durf je zoo tegen mij te spre
ken?" riep Lydia verontwaardigd;
„je bent vreeselijk onbeleefd; ik be
drieg niet. Je weet ook wel, dat ik,
als papa thuis was, even goed zou
gaan rijden en dat hij zich niet in bet
minst met mijn handelingen bemoeit,
't Idee, dat je mij hier, in ons eigen
huis een standje komt maken! Zoo
iets heb ik nog nooit van mijn leven
gehoord."
Hare anders zoo zachte bruine oogen
fonkelden, terwijl zij sprak, en Fen
ton voelcle zich afgesnauwd. Zelfs als
zij op de teenen stond, kon dit kleine
schepseltje nog onder zijn arm door,
maar met dat al regeerde zij hem
zoo despotisch als eene Oostersche
Vorstin hare slaven.
..Wees niet boos op mij," begon een kort briefje aan juffrouw Cress-
Fenton, nederig smeekend. „Maar, o!well. Toen schelde zij.
Lydia, als je ook maar iets van mij i „Clochette. zend dit dadelijk weg."
houdt, ga dan. om mij plezier te doen, zeide zij tegen dit belangrijke per-
vanmiddag niet rijden." soontje, dat zij don rug toekeerde uit
„Noch voor jou, noch voor iemand j angst, dat zij zou zien, dat zij ge-
anders zal ik het laten," besliste Ly-1 schreid had.
dia, „het minst van allen voor jou.„Best, miladi," zeide Clochette met
Waarom zou ik dat ook doen, ter- de noodige droefbeid in hare stem.
wijl ik niet eens van je houd, ja zelfs j „'t Is zeker voor dien mooien milor,
een hekel aan je heb, daar!" om hem te zeggen, dat alles tusschen
Zij had hem boos den rug toege- hen uit ia," dacht zij en was natuur-
draaid en kon zijn gezicht dus niet lijk erg teleurgesteld, toen zij zag,
zien, anders had zij misschien wel dat het maar voor de mooie miss
toegegeven en een vriendelijk woord was.
gesproken; maar nu zeide zij niets. „Er is toch bepaald een medemin-
Toen Fenton weer sprak, was het op
geheel anderen toen.
„Goeden dag," zeide hij en stak
haar zijne hancl toe, maar Lady Lydia
verkoos die niet te zien.
„Je moet afscheid van mij nemen,
Lydia," zeide bij bedroefd. „Op het
laatst van de week ga ik naar het
buitenland en dan zal ik je in een
heelen tijd niet terugzien."
„Gelukkig," zeide Lydia, „ik hoop
vanharte, dat het heel, heel lang zal
duren, voordat ik het ongeluk zal
hebben je terug te zien."
Hier viel niets meer op te ant
woorden dus stapte Fenton de ka
mer uit.
Zoodra hij weg was stormde Lydia
met gloeiende wangen naar haar bou
doir, waar zij op de sofa neerviel.
„Clochette!" riep zij, waarop de meid,
naar," dacht Clochette en bracht het
briefje weg.
Nu werd de arme kleine Lily wat
vroolijker en voelde zich meer op
haar gemak. Maar toen net Woens
dag, Donderdag en eindelijk Vrijdag
werd, maakte dit gevoel plaats voor
troostelooze wanhoop. Zaterdagmorgen
stond zij vermoeid en verdrietig op en
gaf zich lusteloos aan hare Fransche
meid over om zich voor den strijd
van dien dag te laten klaar maken.
Clochette was wanhopend. Nog nooit
te voren had hare meesteres vergeten
te zeggen, welke japon zij aan wilde
Vandaag had zij gezegd: „Wat je
maar wilt, Clochette," hetgeen deze
een heel slecht teeken gevonden had.
Toen Lydia gekleed was en ver-
geefsche moeite gedaan had aan het
_„r ontbijt iets te eten, ging zij in het
die aan het andere eind van de kamer j salon in haar geliefkoosde hoekje bij
bezig was, dadelijk naar haar toe j het raam zitten. Juist dacht zij bij
kwam. j zichzelve, of zij ooit weer hare oude
Clochette, ik heb hoofdpijn I riep zij. vroolijkheid terug zou krijgen, toen
Wat is het dan? Wat is er gebeurd,'de deur openging en Lord Fenton
miladi?" vroeg de meid angstig, „wilt onaangediend binnenkwam, Lydia
u wat eau-de-cologne, dat is er zoo stond bleek en bevend op. Fenton
goed voor," en zij kwam er mede kwam naar haar toe en zag, toen hij
naar de sofa. „Zal ik betten vroeg zij. I haar aankeek, dat hij het spel ge-
„Neen, ik zal het zelf doen," zeide 1 wonnen had.
Lydia „maar sluit de deur zacht j „Ik kom nog eens afscheid nemen,"
achter je dicht, Clochette, en kom I begon hij op een kouden toon, koud
dadelijk, als ik bel." genoeg om een salamander te laten
„Ah! het is die mooie Lord Mail- j bevriezen, „en om je te vragen mij
tone," zeide Clochette en trok de de harde en onbeleefde woorden te
deur zachtjes toe. vergeven, die ik laatst tegen je ge-
Toen zij weer alleen was, riep Lydia zegd heb."
de hulp in van Johann Maria Farina, „Ik vergeef je," zeide Lydia met
maar 't gaf niets. Nadat zij onop-1 waardigheidmaar het effect werd
houdelijk gebet had, was haar hoofd- j wel wat bedorven, doordat de oogen
pijn nog even erg. Haar hoofd dui- 'van het arme kind vol tranen stonden
zeide. Ongeduldig zette zij het fleschje „Dank je wel."
weg en begon te denken. Zij was nogHij had hare tranen gezien en was
erg boos. maar de eerste driftbui was nu boos op zich zeiven, terwijl alle
voorbij en zij voelde zich nu niet erg j koelheid voorgoed uit zijne stem cn
op haar gemak. Zij probeerde dit ge- j houding verdween. Hij liep naar het
voel van zich af te schudden, maar vuur en bleef daar besluiteloos staan,
vergeefs. Hoe zij ook baar best ervoor Lydia stond van haar koude hoekje
deed, toch kon zij geen blijdschap j bij het venster op en ging naast hem
voelen, dat de man, die haar in huu I op het haardkleed staan. :t Was Mei,
eigen huis een standje gemaakt had, j maar nog erg koudzij voelde zich
begon dapper te schreien.
Zij had geen berouw van hare be
kentenis of van hare tranen, die zij
in de armen van Lord Fenton uit
schreide hij kuste er zelfs de meeste
van weg en zoo waren zij voor ten
minste een uur overgelukkig.
Toen zij eindelijk bemerkten, dat
zij noodzakelijk voor een korten lijd
moesten scheiden, kwam de reactie
en werd hunne vreugde met verdriet
vermengd.
Eindelijk hadden zij voor de derde
maal afscheid genomen en keerde
Fenton zich nog eens naar Lydia.
„Weetje nu zeker, Lydia, lieveling,
dat je geen ergen hekel aan mij hebt?"
vroeg hij.
„O, Charlie!" riep zij, waarop zij
voor den vierden keer een teeder af
scheid namen.
Lord Charles Fenton ging die week
niet op reis en de volgende ook niet;
en toen hij eindelijk vertrok, nam hij
het mooiste bruidje uit heel Brittanje
met zich mee. Haar naam was Lydia.
Uit een scheepsjournaal.
Een reuzenworst.
Een sensatiestuk van de worstfa-
bricage presenteeren we hierbij aan
onze lezers in beeld natuurlijk.
Het is afkomstig uit de stad Saybusch,
aan de westelijke grens van Oosten-
rij lcsch Silezië, een plaats, die zich
naam verworven heeft door de fabri
cage en den export van de z.g. Pool-
sche worst.
Het worstmonster heeft een lengte
van 34.8 meter en weegt 204: pond.
Anton Kastelnik heet de auteur van
di t worstmeesterstuk, dat ook in Wee-
nen tentoongesteld is geweest en daar
stuksgewijze verkocht is.
ver weg ging. Op het laatst van de
week zou hij gaan? Dus zeker Zater
dag. en het was nu Dinsdag; hij zou
in dien tusschentijd toch nog wel
eens aankomenmaar, als hij dat
eens niet deed nu zooveel te beter,
dan zou zij tenminste voor een paar
maanden of jaren misschien van zijne
bemoeizucht bevrijd zijn.
Het was vreemd, maar dit maakte
haar niet zoo blij, als zij gedacht had,
koud, verdrietig en verschrikt. Een
flauw verlangen kwam in haar op
om in iemands armen, van wien ook,
genomen, gekust en vergeven te wor-
T °P
hij dat j den, cn daar Lord Fenton op dit
oogenblilc het dichtst bij baar was,
zou hij hier heel geschikt voor ge
weest zijn. Toen zij opkeek, zag zij,
dat hij haar stond aan te kijken, en
kreeg zij eene vreeselijke kleur.
„Lydia," begon hij zacht, „ik wilde
het bracht integendeel weerspannige je nog iets zeggen, voordat ik weg ga,
tranen in Lydia's oogen. Wat had hij misschien wel voor jaren. Toen je
Het weder was koud en stormachtig;
wij waren Kaap Hoorn omgezeild en
zooeven met. dicht gereefde mast- en
boegsprietzeilen het eiland Desolacion
akelig van naam en uitzicht, voorbij
gestevend. In hunne groote erwtkleu-
rige wambuizen gehuld, liepen de ma
trozen snel het dek op en neer, en
somwijlen dansten en sprongen ze,
om zich warm te houden.
1-Iet deedi mij goed, uren lang hunne
bewegingen gade te slaan van mijn
waarnemingspost op het achterdek al
waar ik, gewikkeld in mijn Eskimo's-
pelsrok, gezeten was en de rookwolkjes
opzond uit mijn ivoren pijp, die uit
een walvischtand vervaardigd was.
Vaak kwam een bezorgde scheeps
jongen van het achterdek, om naar
zijn beste kleeren te zien, die gewas-
schen waren en op de lijn hingen te
drogen.
Ongelukkig waren die kleeren, die
zich door geen beweging konden ver
warmen, zoo stijf als horen bevroren,
en hun eigenaar zag zich genood
zaakt, ze met zijn half verstijfde vin
gers naar de kajuit van het schip te
dragen, om ze daar bij den kachel uit
te wasemen, wilde hij ze tenminste
den volgenden Zondag kunnen aan
trekken.
De vrouw van den kapitein bevond
zich ook aan boord; het was een aar
dig klein vrouwtje, met glad geschei
den haar, vriendelijke blauwe oogen,
levendige manieren, en een zachte
stem. De ruwe zeerobben geen en
kele uitgezonderd hielden veel van
haar, en ik geloof dat zij door het vuur
zouden geloopen zijn, als zij haar eeni-
gen dienst hadden kunnen bewijzen;
want zij had altijd een lekker beetje
voor hen over. en was altijd hun voor
spraak wanneer zij het een of ander
verlangden.
Op mooie dagen in den laatsten
tijd haden wij er zeer weinige gehad
kwam zij met haar naaiwerk op het
dek, zette zich bij het kompas neder
en praatte met den man aan het roer,
wiens partij zij altijd opnam, wanneer
haar man eenige fouten in het sturen
meende te ontdekken. Ik herinner mij
nog een tongeren jongen van zestien
jaar, met bruin haar en een blank,
goedig gelaat, die het dikwijls aan de
..kleine lady"' te danken had, dat zijn
rug geen kennis maakte met een eind
touw. Voor dezen knaap, die aan
boord van het schip geen makker van
zijn leeftijd had, scheen zij een bijzon
dere voorliefde te hebben. Daarenbo
ven was hij zoo teruggetrokken en zoo
gehecht aan de weinige oude boeken
die hij had medegebracht, dat de
matrozen geen gelegenheid vonden,
nader met hem in kennis te komen.
Hij scheen echter een goed karakter
te hebben, hij bemoeide zich nooit met
de zaken der overige manschap en was
steeds bereid, een gedeelte van zijn
rantsoen af te staan aan dengene, die
niet genoeg had aan zijn eigen deel.
Zooals ik reeds zeide1 scheen „de
kleine lady", zoo noemden wij haar,
den knaap zeer genegen te zijn. Geen
.)e
mij laatst, onder meer, zeidet, dat je
een hekel aan mij hadt, begreep ik
natuurlijk, dat alle hoop om je liefde
te winnen voor mij verdwenen was,
maar aangezien ik bang ben, dat je
zoudt denken, dat ik je iets anders
vind dan lief en goed, kom ik je nu
vertellen, dat ik je met hart en ziel
lieiheb en dat ik nooit zal trou
wen, want jij bent bet eenige meisje,
dat ik ooit'tot vrouw begeeren zou."
Lydia gaf geen antwoord, maar
stond met neergeslagen oogen en
gloeiende wangen zenuwachtig met
bare vingers te spelen. Er volgde eene
lange stilte, die eindelijk door Fenton
verbroken werd.
„Heb je Dinsdag prettig gereden?"
wat nu het best was, wat zij doen vroeg hij zacht,
kon. Zou zij aan Charlie schrijven,! Nu voud Lydia bare stem terug,
dien goeden, ouden Charlie! en hem „Ik ben niet gaan rijden," riep zij
zeggen, dat zij er niets van gemeend i driftig. „Terstond, nadat je weg waart,
had en vragen of hij haar vóór zijn heb ik aan Florence geschreven, dat
vertrek nog eens kwam opzoeken? Zij l ik niet meeging, en na dien tijd ben
stond op om haar plan uit te voeren, ik het huis niet uitgeweest en jij
maar bedacht toen ineens, wat dit j bent me niet eens komen opzoeken."
beteekenen zou. Zij aarzelde en zonk Fenton verschoot van kleur en kwam
voor de tweede maal op de sofa neer. I dichter bij haar staan.
Daar sloeg het juist drie uur en om „Lydia, waarom heb je dat gedaan
halfvier zouden de Cresswells haar vroeg hij.
komen halen. Zij sprong op; ging; „O! Omdat ik zoo dol veel van je
voor hare schrijftafel zitten en schreefhoud!" bekende de arme Lydia en
zich boos gemaakt, en om zoo'n klei
nigheid! En wat had zij ook alweer ge
zegd? Zij probeerde het zich te bin
nen te brengen, maar het eenige, wat
zij zich herinnerde, was. dat zij ge
zegd had. dat zij een hekel aan hem
had. en dat hij dadelijk daarna ver
teld had. dat hij op reis ging. 01 zij
had hem toch niet door hare onaar
dige woorden verjaagd? Zij deed al
haar best, deze sombere gedachte uit
haar hoofd te zettenmaar een zeker
iets zeide haar, dat het waarheid was,
en het eind hiervan was, dat zij het
blonde hoofd je in de kussens verbergde
en vijf minuten lang bitter schreide.
Daarna voelde zij zich veel beter, zij
ging overeind zitten om te bedenken
vrouwen eigen, trachtte zij baren clrif-
tigen man lot bedaren te brengen.
Voor de eerste maal sedert haar
huwelijk, gelukte het haar n.iet. De
kapitein beval haai" naar hare hut te
gaan, waarin hij haar voortaan opge
sloten hield
En nu kwam er een harde tijd voor
den armen Dirk: dag aan dag, nacht
bij nacht, werd hij door den wreeden
schipper slechts met korte tusschen-
poozen, tot zwaar werk gebruikt. Van
uur tot uur werd de arme jongen ma
gerder en bleeker. Ik geloof dat de
afwezigheid der vrouw, die hij lief
had. hem eyen pijnLijk viel als zijn
harde en zware arbeid, want dik
wijls zag hij naar het achterdek uit
waarop deze schoone gestalte niet meer
verscheen, en dan stegen er diepe zuch
ten uit zijn borst op.
Velen van ons brachten het den
kapitein onder het oog, maar hij lette
er niet op en ging voort met den knaap
hoven zijn krachten in te spannen. De
arme jongen was in korten tijd tot een
geraamte vermagerd een wande
lende schaduw en nu eerst begon
de wreedheid van den kapitein een
weinig te verminderen. Van tijd tot
tijd stond hij zijn offer toe, naar be
neden te gaan en uit te rusten.
De knaap treurde intusschen steeds
voort en was eindelijk niet meer in
staat zijn hangmat te verlaten. De
manschap was volstrekt niet verwon
derd, toen de stuurman op zekeren
morgen op dek kwam, en het scherpe
bleeke gelaat en het vochtige haar
ziende, zeide dat de knaap op sterven
lag.
Nu liet de kapitein die gewetonskna-
ging begon te voelen, zijn vrouw roe
pen.
Welk een wonderbare kracht ligt er
toch in de hand van eene vrouw? Nau
welijks raakte de kleine Lady het voor
hoofd van den zieke aan, of hij scheen
te herleven.
Een week later kon hij weder op het
dek heen en weder loopen. Een maand
daarna, tegen den avond, gleed de
voet van den kapitein gedurende een
hevigen storin uit, en viel hij over
boord, doch het gelukte hem een ket
ting te grijpen. Zijne vrouw, die hem
zag vallen, maar door schrik verstijfd
was, smeekte flat iemand haren echtge
noot toch redden zou zij deed zelve
eene poging daartoe, waardoor zij haar
eigen leven in gevaar bracht; maar
vergeefs. Het scheen dat de kapitein
den ketting, dien bij had gegrepen, spoe
dig zou moeten loslaten. Van de man
schap was er niemand tegenwoordig
en zij kon niet meer toesnellen om hem
te redden.
Dirk die. aan het roer stond, sprong
op het dek, bond een touw om zijn
lichaam, waarvan hij het andere einde
aan het schip vastmaakte, sprong over
boord, en het gelukte hem den kapitein
zoo lang vast te houden, totdat zij bei
den door de matrozen uit hun gevaar
lijken toestand konden worden gered.
De kapitein omhelsde zijne half be-
wustelooze vrouw met den eoncn arm,
en, met de andere hand, die van den
knaap vattende, riep hij uit: God
moge mij mi ine ijverzucht vergeven!
Dirk, gij zijt. een brave knaap, en had
ik u laten sterven, dan zou ook ilc voor
weinige oogenblikken niet aan den
dood ontkomen zijn!"
ALLERLEI.
Listen van diamantsmok-
kelaars.
,,0f er diamant gesmokkeld wordt?
Dat zou ik denken!" zei een handelaar
in diamanten, toen hem daarnaar ge
vraagd werd. ,.Ge weet, dat er in Ame
rika een zwaar tarief van invoerrech
ten op edelgesteenten is, en als een na
tuurlijk gevolg worden zij in het land
gesmokkeld voor een bedrag van jaar
lijks wel 2,000,000.
De vindingrijkheid van diamant
smokkelaars heeft geen grenzen en ve
len heben deze onwettige practijk ja
renlang uitgeoefend en zijn er mees
ters in. Van alle contrabande-artike
len is er geen zoo draagbaar en gemak
kelijk te verbergen als diamanten; er
zijn duizend slim bedachte schuil
plaatsen voor te vinden. Zij kunnen
der stuurlieden durfde het wagen, hem j verborgen liggen in een stuk zeep, in
een hard woord toe te voegen, als ze de holle knoppen van een wandelstok
voegen,
er bij was. Zij gevoelde, geloof ik,
voor hem een soort van moederlijke
welwillendheid, omdat hij niemand
dan haar alleen bezat, die over hem
waakte en hern beschermde; maar hij
de arme jongen had het ongeluk
op haar verliefd te worden.
Op zekeren kouden, helderen, nacht,
toen hij aan het roer stónd, bracht zij
hem een paar bonten handschoenen,
die zij zelve met, hare fraaie handen
voor hem vervaardigd had.
Terwijl hij de handschoenen aan
nam, kon hij zich niet weerhouden
deze blanke handen te kussen; maar
spoedig moest hij voor deze onbeschei
denheid boeten. De kapitein was ge
tuige geweest van dezen kus en woe
dend van ijverzucht, raasde en tierde
hij als een waanzinnige.
„Hoe nu!" riep zij uit, ..jaloersch op
den armen kleinen Dirk? op een
kleinen jongen?"
„Waarom niet!" antwoordde hij, op
de tanden knarsend, „maar ik geloof
niet dat dit de eerste maal is dat gij
zoete woordjes met hem wisselt."
„Hoe belachelijk!" antwoordde de
„kleine lady", en met al de kunst, der
de holle knoppen 1
of eene paraplu ie; terwijl er in eene
horlogckas. waar het werk is uitgeno
men, ruimte is voor een aantal kost
bare gesteenten.
De slimste ontduiking, waarvan men
ooit gehoord heeft, was misschien wel
zooals een reeds bejaard man er de
manier op had, die gedurig tusschen
Engeland en Amerika heen en weer
reisde. Hij was al jarenlang, voord at
hij gesnapt werd, verdacht geweest.
Zoowel hij als zijne vrouw, die hem
altijd te New-York opwachtte en hem
weer zag vertrekken, werden herhaal
delijk gevisiteerd, maar zij hadden
geen enkelen steen bij zich.
Eindelijk kwam een geslepen com
mies op den inval de vrouw te visitee-
re, nadat zij haren man weer naar
Engeland had zien vertrekken en eene
kostbare hoeveelheid diamanten werd
bij haar gevonden. Het schijnt, dat de
man, die op de boot altijd dezelfde ka
juit bad eene geheime bergplaats in
het beschot had gemaakt, waarin hij
de contrabande-diamanten verborg.
Als hij te New-York aankwam, deed
hij geen poging om zc er uit te nemen;
maar als de boot weer uitzeilde, gaf
l