schepseltjes, die er bestonden, een paar groote, donkere oogen lichtblond haar. Daar deze tegen- van kleuren iets heel bijzon- was, maakte 'die haar erg mode." had zij de eigenaardige ge- zich, behalve bij sommige 'genheden, altijd in zwart fluweel kleeden, en daar dit haar aller- stond, trok zij hierdoor alle tot zich, vooral die van aan- ders, •wier aantal legio was. Hoe men ook nalaten haar met hare schoonheid en veertig duizend id te bewonderen! Poch had zij ook hare gebreken, raakte nogal gauw uit haar hu ur, maar was er heel gemakkelijk in te brengen dit was een jd ding; en haar meid aanbad haar dit was nóg een goed ding. meid was een ware schat en stekend voor hare betrekking ge want zij was op hare manier na even mooi als hare meesteres even kleinzij had een paar groote arte oogen, die als kralen schitter- en lang, keurig gekapt zwart ar. Zij kleedde zich zoo nuffig, als ar stand maar toeliet, en heette oehette. „Clochette", zeide hare meesteres, om kalft wee mijn mooiste japon aar, ik verwacht inenschen op de neh." Als zij gezegd had „iemand", dan zij dichter bij de waarheid ge lest. „Best miladi", zeide Clochette; en n halftwee precies lag de mooiste pon uit My lady's hangkast op het fd uitgespreid. Het was natuurlijk weer een zwart met een schijntje kant om en mouwen. Toen zij gekleed as, zag Mylady er wel wat ouder- etsch, maar allerliefst uit. Zij had chzelve oplettend in den spiegel be- dus wist zij het ook wel, maar ich wilde zij het nog van Clochette liooren. „O, miladi, u ziet er prachtig uit," ep dit levendige deerntje met een ir van oprechtheid. „Meen je 't. En mijn haar? Dat zeide Lady Lydia aarzelend. „Het mooiste, dat er bestaat", zeide e beminnelijke Clochette; waarna Lydia naai-beneden ging. In de gang ontmoette zij den huis- necht, die haar met haltopen mond s gemoet kwam. „Ik weet het al,"-zeide zij; maar zij de salondeur opendeed, zag ij toch, dat zij het niet wist, want ij voncl niet, zooals zij verwacht had, heer, maar twee. Zij kreeg eene- en James, die, toen hij den blos ag, dadelijk de waarheid vermoedde, gewroken, de kamer uit. De onverwachte bezoeker was een ang, tamelijk ernstig man van negen- twintig ot dertig jaar en zag er en knap uit. Lady Lydia gaf de hand en lachte ïem vriendelijk toe. „Goeden morgen", zeide zij. In haar oog lag misschien wel eenige maar aan haar glimlach ion men dat niet merken, en dat was heel mooi van haar. Maar Lord zag het toch. „Hoe maak je 't?" zeide zij tegen iaren anderen vriendwaarna zij zitten en elkaar vertelden, het heerlijk weer was. „Ik dacht, dat u uit de stad was," id de zij na een poosje tegen Lord Fenton, toenMerton, die graag praatte, ophield om adem te halen. „Dat ben ik ook geweest," ant woordde Eenton. „Ik ben pas terugge komen, nog geen uur geleden, en u ziet, dadelijk hierheen ge stapt." Dit hoorde zij met genoegen. „Hoe gaat het met Lady Lang- lands?" „Nogal goed, dank u. Er is niets, waar tante Katherine zoo moe van wordt, als een bal, dus denk ik niet, dat u haar vandaag zult zien. Maar waarom bent u niet bijtijcis terugge komen voor het bal van de Yorkes, gisteravond? 't Was heerlijk, de mooiste partij van het seizoen, zou ik haast zeggen. Cissy was er, haar gezicht straalde van genot. U had haar eens moeten zien." „Ik zie haar genoeg," zeide Fenton, niet heel beleefd; hij scheen blijkbaar niet veel om Cissy te geven. „Ik zal niet licht van buiten komen om haar te zien," zeide hij met nadruk. Lord Merton voncl het nu hoog tijd om tusschenbeide te komen. „Ik ben zoo blij, je na de ver moeienis van gisteravond toch zoo wel te zien," zeide bij zacht. „Ik be hoef je niet te vragen, hoe je je voelt, je ziet er best uit." „Je gaat veel te veel uit," zeide Lord Fenton, beslist, terwijl hij door Lord Merton heen naar den muur tegen over hem keek. „Als ik maar iets anders te cloen had, zou ik het wel laten," antwoordde Lydia, die een geeuw poogde te ver- bergen. „Er zijn toch wel andere bezigheden fe vinden dan onophoudelijk naar bals te gaan." zeide Fenton streng. „Natuurlijk," zeide Mylady, terwijl zij van onder hare lange wimpers uitdagend en schalk naar hem keek. „Bijvoorbeeld studeeren of critieken schrijven en zoo al meer; maar stu deeren kan ik nieten schrijven even min. die pleziertjes zijn dus niet voor mij weggelegd." Lord Fenton keek een beetje boos, maar Merton lachte. „Wat ga je van middag doen?" vroeg hij. „Paardrijden," antwoordde Lydia, „met de Cresswells en nog een paar anderen. Je kent Florence immers wel? Vind je haar niet aardig? Zij is zoowat het eenige meisje, dat mij niet verveelt." „Ik mag baar heel graag." zeide! Merton met geestdrift. Hij had een hekel aan hei meisje, maar had zich eenmaal tot regel gesteld, met iedereen in te stemmen. Lydia wist, dat Juffrouw Cresswell Lord Fentuns bête-noire was en dat, zoo hij iemands gezelschap voor haar afkeurde, het dat van Juffrouw Cress well. wasdaarom zeide zij onschuldig: „Hoe vindt u haar, Lord Fenton?" „Ik ken haar zoo weinig," ant woordde hij. „Maar voor zoover u haar kent?" hield Lady Lydia aan, terwijl zij de ooren van den poedel, die op haar schoot lag, neerstreek. Ik vind haar heel mooi," zeide Fenton, om lijd te winnen. „Dat is geen "antwoord," zeide zij plagend, vast besloten om c!e over winning te behalen. „Dat kan ieder een wel zien; maar ik wil weten,hoe u-zelf over haar denkt." „O!" zeide Fenton. Hij was nu heel boos en sprak met meer vuur, clan hij anders misschien gedaan zou hebben. „Nu, als u er dan zoo op ge steld is mijne meening over Juffrouw Cresswell te hooren, dan wil ik u wel zeggen, dat ik haar het coquetste. ijdelste, ruwste, onaardigste meisje vind, dat ik ooit in mijn leven gezien heb." „Hè, hoe onbarmhartig," riep Lady Lydia. „Heere!" riep Merton, die voelde, dat er storm dreigde, „vind je dat? Nu ik moet zeggen, dat als er iets is, waar ik van houd, dan is hel „Lunch!" kondigde op dit oogen- blik de deftige hofmeester aan, het geen misschien het meest ware woord was, dat hij ooit gesproken had, want als er iets was, waarop Lord Merton bijzonder gesteld was, dan was het zijn lunch. Zij gingen dus naar de eetkamer, waar zij alles keurig in orde vonden. Lord. Merton deed het maal eer aan Lord Fenton niet. Toen men van tafel opstond, zeide Lord Merton vriendelijk tot Fenton: „Ik vind je over een uur of zoo zeker in de club?" En tot zijne gastvrouw „Goeden middag, Lady Lydia, ik hoop u vanavond in de opera te zien." „Ik hoop het ook," antwoordde zij glimlachend. „Tot vanavond dan." „Lydia," begon Lord Fenton, zoodra zij alleen waren. Hij was een oud vriend en noemde haar. als er niemand bij was, meestal bij haren voornaam. „Ik witde dat je niet zooveel met die Cresswells omgingt; zij zijn niet net jes, ai zijn zij ook van goede familie. Florence Cresswell moest geen intieme vriendin, van je zijn." Waarom niet?" vroeg Lydia uitdagend. „Omdat zij, zooals ik al gezegd heb, Coquet en onvrouwelijk is. Ik vind het afschuwelijk, als een vrouw niets doet dan genot najagen." „Zij is niet slechter clan ik of iemand, dien ik ken," zeide Lydia. „Wij zijn, geloof ik, allemaal eenigs- zins verslaafd aan de „kermis dei- ij delheid," en aangezien je mij toch zoo dikwijls gezegd hebt, dat ik het beuzelaehtigste schepsel ben, dat je kent, is het niet meer dan natuurlijk, dat ik een meisje, dat niets doet dan genot najagen, tot vriendin kies." „Ik herinner mij niet, dat ik je ooit beuzelachtig genoemd heb," zeide hij warm; „dat. kan ik onmogelijk gedaan hebben, omdat ik het niet vind Ik zeg alleen maar, dat het ver keerd is, dat je van Florence Cress well je vrienclien maakt." „Je bent bevooroordeeld,''' zeide Lydia. „Wat heb je dan tegen haar? „Oheel veel, maar één ding is al genoeg; ik meen haar vertrouwelijken omgang met een man als Croydon van de kafabiniers." Lydia werd vuurrood. „Waarom zou zij niet vertrouwelijk met hem om gaan?" vroeg zij. „I.k ken hem ook, ik ga vanmindag juist met hem in het Park rijden." Na dit bericht zwegen beiden. Lady Lydia keek uit het venster en Lord Charles Fenton keek naar Lady Lydia. „Lydia," zeide hij boos, „je zult niet met dien man rijden," hetgeen misschien het domste was, wat hij op dat oogenblilc had kunnen zeg gen, wairt Lady Lydia besloot dade lijk, dat zij met dien man zou en wou rijden. „Zal ik niet?" zeide zij„dat zal de tijd leeren, en als je over een uur of zoo in het Park komt. zal je het zelf kunnen zien." „Ik zal er met je vader over spre ken I" riep Fenton woedend. „Ga je gang," antwoordde Lydia; „ik zou het doen, als ik jou was. Hij is vanmorgen op reis gegaan naar Edinbnrg naar tante Mary; maar als je je haast, kan je hem, clenk ik, nog wel inhalen en dan kan je mij zijn bevelen telegrafeerendie zal ik dan morgen om dezen tijd bepaald hebben." „En juist nu hij er niet is, maak je afspraak met dien man," zeide Fenton haastig, „omdat je heel goed weet, dat hij niet zou willen hebben, dat je met hem uitging. Ik sta er verbaasd over, Lydia, ik zou het nooit van je gedacht "hebben; 'tis eenvou dig bedriegen.''' „Ploe durf je zoo tegen mij te spre ken?" riep Lydia verontwaardigd; „je bent vreeselijk onbeleefd; ik be drieg niet. Je weet ook wel, dat ik, als papa thuis was, even goed zou gaan rijden en dat hij zich niet in bet minst met mijn handelingen bemoeit, 't Idee, dat je mij hier, in ons eigen huis een standje komt maken! Zoo iets heb ik nog nooit van mijn leven gehoord." Hare anders zoo zachte bruine oogen fonkelden, terwijl zij sprak, en Fen ton voelcle zich afgesnauwd. Zelfs als zij op de teenen stond, kon dit kleine schepseltje nog onder zijn arm door, maar met dat al regeerde zij hem zoo despotisch als eene Oostersche Vorstin hare slaven. ..Wees niet boos op mij," begon een kort briefje aan juffrouw Cress- Fenton, nederig smeekend. „Maar, o!well. Toen schelde zij. Lydia, als je ook maar iets van mij i „Clochette. zend dit dadelijk weg." houdt, ga dan. om mij plezier te doen, zeide zij tegen dit belangrijke per- vanmiddag niet rijden." soontje, dat zij don rug toekeerde uit „Noch voor jou, noch voor iemand j angst, dat zij zou zien, dat zij ge- anders zal ik het laten," besliste Ly-1 schreid had. dia, „het minst van allen voor jou.„Best, miladi," zeide Clochette met Waarom zou ik dat ook doen, ter- de noodige droefbeid in hare stem. wijl ik niet eens van je houd, ja zelfs j „'t Is zeker voor dien mooien milor, een hekel aan je heb, daar!" om hem te zeggen, dat alles tusschen Zij had hem boos den rug toege- hen uit ia," dacht zij en was natuur- draaid en kon zijn gezicht dus niet lijk erg teleurgesteld, toen zij zag, zien, anders had zij misschien wel dat het maar voor de mooie miss toegegeven en een vriendelijk woord was. gesproken; maar nu zeide zij niets. „Er is toch bepaald een medemin- Toen Fenton weer sprak, was het op geheel anderen toen. „Goeden dag," zeide hij en stak haar zijne hancl toe, maar Lady Lydia verkoos die niet te zien. „Je moet afscheid van mij nemen, Lydia," zeide bij bedroefd. „Op het laatst van de week ga ik naar het buitenland en dan zal ik je in een heelen tijd niet terugzien." „Gelukkig," zeide Lydia, „ik hoop vanharte, dat het heel, heel lang zal duren, voordat ik het ongeluk zal hebben je terug te zien." Hier viel niets meer op te ant woorden dus stapte Fenton de ka mer uit. Zoodra hij weg was stormde Lydia met gloeiende wangen naar haar bou doir, waar zij op de sofa neerviel. „Clochette!" riep zij, waarop de meid, naar," dacht Clochette en bracht het briefje weg. Nu werd de arme kleine Lily wat vroolijker en voelde zich meer op haar gemak. Maar toen net Woens dag, Donderdag en eindelijk Vrijdag werd, maakte dit gevoel plaats voor troostelooze wanhoop. Zaterdagmorgen stond zij vermoeid en verdrietig op en gaf zich lusteloos aan hare Fransche meid over om zich voor den strijd van dien dag te laten klaar maken. Clochette was wanhopend. Nog nooit te voren had hare meesteres vergeten te zeggen, welke japon zij aan wilde Vandaag had zij gezegd: „Wat je maar wilt, Clochette," hetgeen deze een heel slecht teeken gevonden had. Toen Lydia gekleed was en ver- geefsche moeite gedaan had aan het _„r ontbijt iets te eten, ging zij in het die aan het andere eind van de kamer j salon in haar geliefkoosde hoekje bij bezig was, dadelijk naar haar toe j het raam zitten. Juist dacht zij bij kwam. j zichzelve, of zij ooit weer hare oude Clochette, ik heb hoofdpijn I riep zij. vroolijkheid terug zou krijgen, toen Wat is het dan? Wat is er gebeurd,'de deur openging en Lord Fenton miladi?" vroeg de meid angstig, „wilt onaangediend binnenkwam, Lydia u wat eau-de-cologne, dat is er zoo stond bleek en bevend op. Fenton goed voor," en zij kwam er mede kwam naar haar toe en zag, toen hij naar de sofa. „Zal ik betten vroeg zij. I haar aankeek, dat hij het spel ge- „Neen, ik zal het zelf doen," zeide 1 wonnen had. Lydia „maar sluit de deur zacht j „Ik kom nog eens afscheid nemen," achter je dicht, Clochette, en kom I begon hij op een kouden toon, koud dadelijk, als ik bel." genoeg om een salamander te laten „Ah! het is die mooie Lord Mail- j bevriezen, „en om je te vragen mij tone," zeide Clochette en trok de de harde en onbeleefde woorden te deur zachtjes toe. vergeven, die ik laatst tegen je ge- Toen zij weer alleen was, riep Lydia zegd heb." de hulp in van Johann Maria Farina, „Ik vergeef je," zeide Lydia met maar 't gaf niets. Nadat zij onop-1 waardigheidmaar het effect werd houdelijk gebet had, was haar hoofd- j wel wat bedorven, doordat de oogen pijn nog even erg. Haar hoofd dui- 'van het arme kind vol tranen stonden zeide. Ongeduldig zette zij het fleschje „Dank je wel." weg en begon te denken. Zij was nogHij had hare tranen gezien en was erg boos. maar de eerste driftbui was nu boos op zich zeiven, terwijl alle voorbij en zij voelde zich nu niet erg j koelheid voorgoed uit zijne stem cn op haar gemak. Zij probeerde dit ge- j houding verdween. Hij liep naar het voel van zich af te schudden, maar vuur en bleef daar besluiteloos staan, vergeefs. Hoe zij ook baar best ervoor Lydia stond van haar koude hoekje deed, toch kon zij geen blijdschap j bij het venster op en ging naast hem voelen, dat de man, die haar in huu I op het haardkleed staan. :t Was Mei, eigen huis een standje gemaakt had, j maar nog erg koudzij voelde zich begon dapper te schreien. Zij had geen berouw van hare be kentenis of van hare tranen, die zij in de armen van Lord Fenton uit schreide hij kuste er zelfs de meeste van weg en zoo waren zij voor ten minste een uur overgelukkig. Toen zij eindelijk bemerkten, dat zij noodzakelijk voor een korten lijd moesten scheiden, kwam de reactie en werd hunne vreugde met verdriet vermengd. Eindelijk hadden zij voor de derde maal afscheid genomen en keerde Fenton zich nog eens naar Lydia. „Weetje nu zeker, Lydia, lieveling, dat je geen ergen hekel aan mij hebt?" vroeg hij. „O, Charlie!" riep zij, waarop zij voor den vierden keer een teeder af scheid namen. Lord Charles Fenton ging die week niet op reis en de volgende ook niet; en toen hij eindelijk vertrok, nam hij het mooiste bruidje uit heel Brittanje met zich mee. Haar naam was Lydia. Uit een scheepsjournaal. Een reuzenworst. Een sensatiestuk van de worstfa- bricage presenteeren we hierbij aan onze lezers in beeld natuurlijk. Het is afkomstig uit de stad Saybusch, aan de westelijke grens van Oosten- rij lcsch Silezië, een plaats, die zich naam verworven heeft door de fabri cage en den export van de z.g. Pool- sche worst. Het worstmonster heeft een lengte van 34.8 meter en weegt 204: pond. Anton Kastelnik heet de auteur van di t worstmeesterstuk, dat ook in Wee- nen tentoongesteld is geweest en daar stuksgewijze verkocht is. ver weg ging. Op het laatst van de week zou hij gaan? Dus zeker Zater dag. en het was nu Dinsdag; hij zou in dien tusschentijd toch nog wel eens aankomenmaar, als hij dat eens niet deed nu zooveel te beter, dan zou zij tenminste voor een paar maanden of jaren misschien van zijne bemoeizucht bevrijd zijn. Het was vreemd, maar dit maakte haar niet zoo blij, als zij gedacht had, koud, verdrietig en verschrikt. Een flauw verlangen kwam in haar op om in iemands armen, van wien ook, genomen, gekust en vergeven te wor- T °P hij dat j den, cn daar Lord Fenton op dit oogenblilc het dichtst bij baar was, zou hij hier heel geschikt voor ge weest zijn. Toen zij opkeek, zag zij, dat hij haar stond aan te kijken, en kreeg zij eene vreeselijke kleur. „Lydia," begon hij zacht, „ik wilde het bracht integendeel weerspannige je nog iets zeggen, voordat ik weg ga, tranen in Lydia's oogen. Wat had hij misschien wel voor jaren. Toen je Het weder was koud en stormachtig; wij waren Kaap Hoorn omgezeild en zooeven met. dicht gereefde mast- en boegsprietzeilen het eiland Desolacion akelig van naam en uitzicht, voorbij gestevend. In hunne groote erwtkleu- rige wambuizen gehuld, liepen de ma trozen snel het dek op en neer, en somwijlen dansten en sprongen ze, om zich warm te houden. 1-Iet deedi mij goed, uren lang hunne bewegingen gade te slaan van mijn waarnemingspost op het achterdek al waar ik, gewikkeld in mijn Eskimo's- pelsrok, gezeten was en de rookwolkjes opzond uit mijn ivoren pijp, die uit een walvischtand vervaardigd was. Vaak kwam een bezorgde scheeps jongen van het achterdek, om naar zijn beste kleeren te zien, die gewas- schen waren en op de lijn hingen te drogen. Ongelukkig waren die kleeren, die zich door geen beweging konden ver warmen, zoo stijf als horen bevroren, en hun eigenaar zag zich genood zaakt, ze met zijn half verstijfde vin gers naar de kajuit van het schip te dragen, om ze daar bij den kachel uit te wasemen, wilde hij ze tenminste den volgenden Zondag kunnen aan trekken. De vrouw van den kapitein bevond zich ook aan boord; het was een aar dig klein vrouwtje, met glad geschei den haar, vriendelijke blauwe oogen, levendige manieren, en een zachte stem. De ruwe zeerobben geen en kele uitgezonderd hielden veel van haar, en ik geloof dat zij door het vuur zouden geloopen zijn, als zij haar eeni- gen dienst hadden kunnen bewijzen; want zij had altijd een lekker beetje voor hen over. en was altijd hun voor spraak wanneer zij het een of ander verlangden. Op mooie dagen in den laatsten tijd haden wij er zeer weinige gehad kwam zij met haar naaiwerk op het dek, zette zich bij het kompas neder en praatte met den man aan het roer, wiens partij zij altijd opnam, wanneer haar man eenige fouten in het sturen meende te ontdekken. Ik herinner mij nog een tongeren jongen van zestien jaar, met bruin haar en een blank, goedig gelaat, die het dikwijls aan de ..kleine lady"' te danken had, dat zijn rug geen kennis maakte met een eind touw. Voor dezen knaap, die aan boord van het schip geen makker van zijn leeftijd had, scheen zij een bijzon dere voorliefde te hebben. Daarenbo ven was hij zoo teruggetrokken en zoo gehecht aan de weinige oude boeken die hij had medegebracht, dat de matrozen geen gelegenheid vonden, nader met hem in kennis te komen. Hij scheen echter een goed karakter te hebben, hij bemoeide zich nooit met de zaken der overige manschap en was steeds bereid, een gedeelte van zijn rantsoen af te staan aan dengene, die niet genoeg had aan zijn eigen deel. Zooals ik reeds zeide1 scheen „de kleine lady", zoo noemden wij haar, den knaap zeer genegen te zijn. Geen .)e mij laatst, onder meer, zeidet, dat je een hekel aan mij hadt, begreep ik natuurlijk, dat alle hoop om je liefde te winnen voor mij verdwenen was, maar aangezien ik bang ben, dat je zoudt denken, dat ik je iets anders vind dan lief en goed, kom ik je nu vertellen, dat ik je met hart en ziel lieiheb en dat ik nooit zal trou wen, want jij bent bet eenige meisje, dat ik ooit'tot vrouw begeeren zou." Lydia gaf geen antwoord, maar stond met neergeslagen oogen en gloeiende wangen zenuwachtig met bare vingers te spelen. Er volgde eene lange stilte, die eindelijk door Fenton verbroken werd. „Heb je Dinsdag prettig gereden?" wat nu het best was, wat zij doen vroeg hij zacht, kon. Zou zij aan Charlie schrijven,! Nu voud Lydia bare stem terug, dien goeden, ouden Charlie! en hem „Ik ben niet gaan rijden," riep zij zeggen, dat zij er niets van gemeend i driftig. „Terstond, nadat je weg waart, had en vragen of hij haar vóór zijn heb ik aan Florence geschreven, dat vertrek nog eens kwam opzoeken? Zij l ik niet meeging, en na dien tijd ben stond op om haar plan uit te voeren, ik het huis niet uitgeweest en jij maar bedacht toen ineens, wat dit j bent me niet eens komen opzoeken." beteekenen zou. Zij aarzelde en zonk Fenton verschoot van kleur en kwam voor de tweede maal op de sofa neer. I dichter bij haar staan. Daar sloeg het juist drie uur en om „Lydia, waarom heb je dat gedaan halfvier zouden de Cresswells haar vroeg hij. komen halen. Zij sprong op; ging; „O! Omdat ik zoo dol veel van je voor hare schrijftafel zitten en schreefhoud!" bekende de arme Lydia en zich boos gemaakt, en om zoo'n klei nigheid! En wat had zij ook alweer ge zegd? Zij probeerde het zich te bin nen te brengen, maar het eenige, wat zij zich herinnerde, was. dat zij ge zegd had. dat zij een hekel aan hem had. en dat hij dadelijk daarna ver teld had. dat hij op reis ging. 01 zij had hem toch niet door hare onaar dige woorden verjaagd? Zij deed al haar best, deze sombere gedachte uit haar hoofd te zettenmaar een zeker iets zeide haar, dat het waarheid was, en het eind hiervan was, dat zij het blonde hoofd je in de kussens verbergde en vijf minuten lang bitter schreide. Daarna voelde zij zich veel beter, zij ging overeind zitten om te bedenken vrouwen eigen, trachtte zij baren clrif- tigen man lot bedaren te brengen. Voor de eerste maal sedert haar huwelijk, gelukte het haar n.iet. De kapitein beval haai" naar hare hut te gaan, waarin hij haar voortaan opge sloten hield En nu kwam er een harde tijd voor den armen Dirk: dag aan dag, nacht bij nacht, werd hij door den wreeden schipper slechts met korte tusschen- poozen, tot zwaar werk gebruikt. Van uur tot uur werd de arme jongen ma gerder en bleeker. Ik geloof dat de afwezigheid der vrouw, die hij lief had. hem eyen pijnLijk viel als zijn harde en zware arbeid, want dik wijls zag hij naar het achterdek uit waarop deze schoone gestalte niet meer verscheen, en dan stegen er diepe zuch ten uit zijn borst op. Velen van ons brachten het den kapitein onder het oog, maar hij lette er niet op en ging voort met den knaap hoven zijn krachten in te spannen. De arme jongen was in korten tijd tot een geraamte vermagerd een wande lende schaduw en nu eerst begon de wreedheid van den kapitein een weinig te verminderen. Van tijd tot tijd stond hij zijn offer toe, naar be neden te gaan en uit te rusten. De knaap treurde intusschen steeds voort en was eindelijk niet meer in staat zijn hangmat te verlaten. De manschap was volstrekt niet verwon derd, toen de stuurman op zekeren morgen op dek kwam, en het scherpe bleeke gelaat en het vochtige haar ziende, zeide dat de knaap op sterven lag. Nu liet de kapitein die gewetonskna- ging begon te voelen, zijn vrouw roe pen. Welk een wonderbare kracht ligt er toch in de hand van eene vrouw? Nau welijks raakte de kleine Lady het voor hoofd van den zieke aan, of hij scheen te herleven. Een week later kon hij weder op het dek heen en weder loopen. Een maand daarna, tegen den avond, gleed de voet van den kapitein gedurende een hevigen storin uit, en viel hij over boord, doch het gelukte hem een ket ting te grijpen. Zijne vrouw, die hem zag vallen, maar door schrik verstijfd was, smeekte flat iemand haren echtge noot toch redden zou zij deed zelve eene poging daartoe, waardoor zij haar eigen leven in gevaar bracht; maar vergeefs. Het scheen dat de kapitein den ketting, dien bij had gegrepen, spoe dig zou moeten loslaten. Van de man schap was er niemand tegenwoordig en zij kon niet meer toesnellen om hem te redden. Dirk die. aan het roer stond, sprong op het dek, bond een touw om zijn lichaam, waarvan hij het andere einde aan het schip vastmaakte, sprong over boord, en het gelukte hem den kapitein zoo lang vast te houden, totdat zij bei den door de matrozen uit hun gevaar lijken toestand konden worden gered. De kapitein omhelsde zijne half be- wustelooze vrouw met den eoncn arm, en, met de andere hand, die van den knaap vattende, riep hij uit: God moge mij mi ine ijverzucht vergeven! Dirk, gij zijt. een brave knaap, en had ik u laten sterven, dan zou ook ilc voor weinige oogenblikken niet aan den dood ontkomen zijn!" ALLERLEI. Listen van diamantsmok- kelaars. ,,0f er diamant gesmokkeld wordt? Dat zou ik denken!" zei een handelaar in diamanten, toen hem daarnaar ge vraagd werd. ,.Ge weet, dat er in Ame rika een zwaar tarief van invoerrech ten op edelgesteenten is, en als een na tuurlijk gevolg worden zij in het land gesmokkeld voor een bedrag van jaar lijks wel 2,000,000. De vindingrijkheid van diamant smokkelaars heeft geen grenzen en ve len heben deze onwettige practijk ja renlang uitgeoefend en zijn er mees ters in. Van alle contrabande-artike len is er geen zoo draagbaar en gemak kelijk te verbergen als diamanten; er zijn duizend slim bedachte schuil plaatsen voor te vinden. Zij kunnen der stuurlieden durfde het wagen, hem j verborgen liggen in een stuk zeep, in een hard woord toe te voegen, als ze de holle knoppen van een wandelstok voegen, er bij was. Zij gevoelde, geloof ik, voor hem een soort van moederlijke welwillendheid, omdat hij niemand dan haar alleen bezat, die over hem waakte en hern beschermde; maar hij de arme jongen had het ongeluk op haar verliefd te worden. Op zekeren kouden, helderen, nacht, toen hij aan het roer stónd, bracht zij hem een paar bonten handschoenen, die zij zelve met, hare fraaie handen voor hem vervaardigd had. Terwijl hij de handschoenen aan nam, kon hij zich niet weerhouden deze blanke handen te kussen; maar spoedig moest hij voor deze onbeschei denheid boeten. De kapitein was ge tuige geweest van dezen kus en woe dend van ijverzucht, raasde en tierde hij als een waanzinnige. „Hoe nu!" riep zij uit, ..jaloersch op den armen kleinen Dirk? op een kleinen jongen?" „Waarom niet!" antwoordde hij, op de tanden knarsend, „maar ik geloof niet dat dit de eerste maal is dat gij zoete woordjes met hem wisselt." „Hoe belachelijk!" antwoordde de „kleine lady", en met al de kunst, der de holle knoppen 1 of eene paraplu ie; terwijl er in eene horlogckas. waar het werk is uitgeno men, ruimte is voor een aantal kost bare gesteenten. De slimste ontduiking, waarvan men ooit gehoord heeft, was misschien wel zooals een reeds bejaard man er de manier op had, die gedurig tusschen Engeland en Amerika heen en weer reisde. Hij was al jarenlang, voord at hij gesnapt werd, verdacht geweest. Zoowel hij als zijne vrouw, die hem altijd te New-York opwachtte en hem weer zag vertrekken, werden herhaal delijk gevisiteerd, maar zij hadden geen enkelen steen bij zich. Eindelijk kwam een geslepen com mies op den inval de vrouw te visitee- re, nadat zij haren man weer naar Engeland had zien vertrekken en eene kostbare hoeveelheid diamanten werd bij haar gevonden. Het schijnt, dat de man, die op de boot altijd dezelfde ka juit bad eene geheime bergplaats in het beschot had gemaakt, waarin hij de contrabande-diamanten verborg. Als hij te New-York aankwam, deed hij geen poging om zc er uit te nemen; maar als de boot weer uitzeilde, gaf l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7