Licht en Schaduw.
Rubriek voor Dames.
FEUILLETON.
op net voetstuk zai t« lezen zijn.
De beroemde Berlijnsche beeldhou
wer prof. Reinhold Begas. is de ont
werper van hert, beeld. Zijn ontwerp
werd uit een menigte ontwerpen ge
kozen.
Het standbeeld, dat geheel uit brons
gegoten is. stelt den ijzeren kanselier
voor, zooals hij er in de laatste jaren
van zijn politiek leven uitzag: eenvou
dig, als hij was, in natuurlijken stand
naast een socle, waarover zijn ihahtel
gespreid is. Op een daarop liggend pa
pier, een staatsdocument, -steunt de-
rechterhand lichtelijk. De linkerhand
omvat de greep van den wijd van de
heup gestrekten pallas. Een eenigs-
zins naar achteren geschoven kuras-
siershelm dekt het hoofd.
Im het voetstuk van het beeld zijn
zinnebeeldige figuren uit Duitsch-
land's jongst verleden aangebracht
TH,
door H. FR E IJ ER.
II.
Het orkest speelde Dij de italiaan-
sche opera een zeer ondergeschikte
rol, want bij het zingen der virtuo-
zenarias kon men maar een weinig
beteekenende begeleiding gebruiken,
uit vrees van de menschelijke stem
niet tot zijn recht te doen komen.
Overzien we nu nog eens alles wat
reeds is gezegd, dan bemerken we dat
de italiaansche opera, achter het mas
ker van het tooneel, niets anders was
dan een voordracht van zangkunst
stukken.
Ondertusschen was m Frankrijk een
andere vorm der opera ontstaan, de
zoogenaamde „groote opera". Vóór
alles bleef echter ook hier de muziek
de hoofdzaak. Wel werden de tooneel-
apparaten met meer zorg gebruikt, (b.v.
het ballet» aanmerkelijk uitgebreid),
maarin de opera kwam men om
zingen te hooren. zij net dan ook dat
velen uit het publiek ook niet onge
voelig waren voor bet ballet.
Het orkest was er iets beter op
geworden; aan de instrumentatie
werd meer zorg besteed. Niettegen
staande dat alles bleef de groote opera
een aaneenschakeling van zangstuk
ken en van een logisch ineengezet
drama was ook hier sprake. Toch kon
Wagner zich aan 't begin van zijn
loopbaan niet aan haar invloed ont
trekken. Zijn eerste groote opera (voor
dien tijd componeerae hij nog „die
Feën" en „das Liebesverbot") was ge
heel in den vorm der Fransche. Een
voordeel voor hem was echter dat hij.
zelf den tekst dichtte en dus (al gaf
hij slechts een aaneenschakeling van
aria's, duo's, koren, etc.) beter dan
eenig ander componist een soort ver
band wist te behouden. Den 20sten
October 1842 werd „Rienzi" met groot
succes te Dresden ten tooneele ge
bracht.
Wagner had zijn werk grootendeels
te Parijs geschreven, in het centrum
der groote opera, waarheen hij zich
met het oog op zijn verdere ontwikke
ling, begeven had. Hoewel in 't bezit
van een aanbevelingsbrief van Meyer
beer, mocht het hem hier echter niet
gelukken, een hem passende betrek
king te vinden, veel minder zich be
kend te maken. Door den nood gedron
gen voorzag hij in zijn levensonder
houd door het maken van arrangemen
ten voor muziekuitgevers aldaar, een
werk, dat vooral een man als Wagner
niet dan in het uiterste geval zou on
dernemen. En daar in Parijs, te mid
den van gebrek en ontbering, hoorde
de duitsehe kunstenaar voor het eerst
ware duitsehe muziek. Hij woonde
de concerten bij van het conservatoire
waar, onder Habeneck's leiding, vlek-
kelooze uitvoeringen van Beethoven's
symphonieën plaats vonden.
Waren in Frankrijk en Italië opera's
gecomponeerd, in Duitschland was
de symphonie in al haar grootheid
ontwikkeld, voornamelijk door Lud-
wig van Beethoven.
Wat is nu echter een symphonie!
Hoorden we in Italië muziek, en za
j zijn middel gegespt. Die zenuwach-
De ontvangst van H. M. de Koningin door den Gemeenteraad van Berlijn
aan de Brandenburger Poort.
gen we daarbij een tooneelvoorstelling
die ons echter niet in 't minst ontroer
de. in Duitschland, met de symphonie
is het net omgekeerd. Daar beleven
we wèl een drama, nooren het ten
minste, zonder echter iets te zien.
De symphonie bestaat uit drie of
meer deelen, waarvan alleen het eer
ste de eigenlijke symphonie is. Hoe
die nu in elkaar zit, zullen we hier
in 't kort trachten duidelijk te maken.
De hoofdbestanddeelen van een
symphonie zijn twee thema's, d.w.z.
muzikale gedachten, die in 't eerst in
verschillende tinten of toonaarden op
treden. Men zou ze kunnen vergelijken
met den held en de heldin van het dra
ma, dat daar in het rijk der tonen zal
worden afgespeeld.
Zooals reeds gezegd is treden onze
thema's eerst verschillend op, zooals
in het drama ook hert freval is. Het
is hier slechts een aan hert publiek be
kend maken der personen, ons eerste
bedrijf.
Zijn we nu genoegzaam voorbereid,
dan komt de verwikkeling, met een
muzikalen term de „doorwerking". De
twee thema's worden, zooals het
woord reeds aanduidt, door elkaar ge
werkt, onze held is met de heldin, of
met anderen, die in haar belang mae-
nen te werken, in strijd. Het tweede
bedrijf dus van het drama. Hét derde
brengt de ontknooping, „ze krijgen
elkaar," zooals een gemeenzame term
luidt.. Traden de thema's eerst ver
schillend gekleurd op, nu hebben ze
denzèlfden toonaard, denzelfdeh tint.
Ons drama is afgeloopen.
Het gereedmaken van een luier
mand heeft voor de meeste moeders
een bijzonder groote aantrekkelijk
heid, en er zijn vele onder hen, hoe
modern zij ook overigens mogen zijn
die in het diepste schuilhoekje van
haar hart nog het verlangen bewa
ren om ten minste een paar der pop-
penkleedingstukjes zelve te maken.
In onze dagen hebben de vrouwe
lijke handwerken veel van hun waar
de verloren. Alleen het denkbeeld
van een in het magazijn vervaardigd
kleedingstuk voor de nieuw verwach
te baby zou onze grootmoeders de
haren te berge hebben doen rijzen,
terwijl tegenwoordig, enkele gevallen
uitgezonderd, de geheele luiermand
volkomen in orde in den winkel
wordt klaar gemaakt. De winkels
moedigen onze afvalligheid in dat op
zicht aan door in verschillende prij
zen allerlei bekoorlijke baby-artike
len uit te stallen.
Zij, die bij het koopen van haar
kindergoedje op het geld niet be
hoeft te letten, kan zeker in een win
kel uitstekend klaar komen, maar
voor haar, die allereerst moet vra
gen: „Hoeveel kost dit en wat is de
prijs daarvan;" voor haar is een veel
beter weg om zich degelijk goed
voor de luiermand aan te schaffen.
Zij gaat naar de winkels om dege
lijk goed in ellenmaat uit te zoeken,
meestal zijn de menschen daar dan
wel zoo vriendelijk om er patroon
tjes van dit of dat bij te voegen en
lukt dat niet, dan zijn er nog vrien
den of kennissen die een ijverig moe
dertje in haar streven willen helpen.
Zij zet zich nu met opgewektheid
aan 't werk en welk genot verschaft
ieder stukje, dat klaargekomen is.
Die verschillende kleertjes krijgen nu
al iets intiems, omdat zij langzamer
hand onder moedertjes handen te
voorschijn getooverd worden. Zij ma
ken de illusie van de aanstaande ge
zelligheid des te grooter.
Zij zit alléén, of eigenlijk niet al
leen, want het is haar als lag er
reeds een teer kinderkopje op dat
kleine kussentje, waarvoor ze bezig
is sloopjes te maken. Zooeven heeft
ze de laatste hand gelegd aan een
nachtponnetje, waarin de kleine
man (want een jongen moet de eer
ste zijn) dadelijk na zijn geboorte
uitgedost zal worden. Zij heeft met
een glimlach van voldoening eenigen
tijd gekeken naar het onnoozel stuk
je goed, dat voor haar niet te verge
lijken is bij het fijnste kinderjurkje,
dat ze in een eerste klasse magazijn
voor het raam heeft zien liggen. Ze
kon niet besluiten het op te vou
wen en weg te leggen, neen, ze zou
het uitgespreid met die onwaarschijn
lijk kleine mouwtjes op tafel leggen,
dan zou haar man, als hij straks
thuis kwam, ook misschien diezelfde
sensatie ondervinden. Zij was er toch
nieuwsgierig naar of hij ook zoo zou
gaan fantaseeren over dat onnoozele
stukje goedMis, een teleur
stelling, zij hoort een tweede stem
bij die van haar man in de gang.
Hij heeft een kennis meegebracht,
gauw het ponnetje opgepakt. Voor
hem is dat immers een een kleeding-
stukje evenals ieder ander, misschien
zouden ze er nog gekheid over gaan
maken en dat mag niet, het is haar
daarvoor te heilig.
Het blijft dus voor haar een open
vraag, of de aanstaande vader dat
zelfde eénige gevoel voor het eerste
stukje goed van zijn aanstaanden
stamhouder zou hebben. Waarschijn
lijk zou zijn houding haar niet be
vredigd hebben, voor hem is het
niets anders dan één van zoovele
kleinigheden, die voor den aanstaan
den prins noodig zijn. Ben man mag
zich met hart en ziel aan zijn kind
hechten, het ligt niet in zijn aard
om dergelijke kleinigheden tol een
groot „chateau en Èspagne" op te
bouwen; hij heeft daarvoor andere
dingen aan 't hoofd.
Moedertje heeft echter met inspan
ning en ijver aan dat kleine goedje
gewerkt en in dien tijd had ze alle
gelegenheid om zich de toekomst
met een derde op de rooskleurigste
manier voor te stellen.
Dat genot wordt de moeder groo
tendeels benomen, wanneer zij haar
baby uitzet zoo kant en klaar voor
zich ziet, ik zou daarom iedereen ook
haar, die het niet op geld aankomt,
willen zeggen„Maak zooveel moge
lijk het goed voor uw aanstaand
kleintje zelf."
Een verhaal uit de
Karroo
Naar het Eng e Ie ch.
Door de roode, zandige Karro kwam
een reusachtige, logge Kaapsche wa
gen „trekken," voortbewogen door een
span van zestien ossen, die voortdu
rend werden aangespoord door de
„voorloopers," twee Kafferjongens.
Vóór op den wagen, naast den Kaf
fervoerman, zat James Rockhurst, een
groote kerel met zwarten baard van
vijf-en-dertig of veertig jaar, wiens
eenmaal knap gezicht droevig werd
ontsierd door de litteeiiens van menige
schermutseling, want hij had in bijna
eiken ruwen uithoek van den aardbo
dem gewoond en gevochten. Hij was
cowboy geweest in Texas, goudzoeker
op de kusten der Stille Zuidzee, vee
hoeder op de vlakten van Australië en
de hemel weet wat nog meer; maar
een x-ollende steen zooals hij had geen
mos verzameld. De stroom der om
standigheden had hem meegevoerd
naar Zuid-Afrika en nu trok hij de
groote Karroo door, in de hoop van I
iets te doen te krijgen in het struis-1
vogelpark van een varren bloedver
want
Naast den wagen ieed een andere
Engelschman te paard. De ruiter, die
armoedig gekleed was, was nog jong
niet veel over de dertig en het
gewone type van den Kaapschen kolo
nist, met donker gebronsde gelaats
tint. Hij was bijzonder terughoudend
over wat hem persoonlijk betrof, en
hoewel de beide mannen nu al een
paar dagen samen gereisd hadden,
wist Rockhurst eigenlijk nog niets van
zijn metgezel dan dat hij David Grant
heette en uit Transvaal kwam.
Maar hoewel hij zoo stilzwijgend
was over dat ééne onderwerp, was
Grant verder zijn gezelschap wel
waard. Nu en dan liet hij peinzend
den blik weiden over net groote, uit
gestrekte veld en dan plachten zijne
oogen eene uitdrukking van smach
tend verlangen aan te nemen, maar
over 't geheel was hi] opgeruimd en
hoe meer mijlen van den ruwen weg
geduldig waren afgelegd, des te vroo-
lijker werd zijn lach en des te opge
wekter zijne stemming, terwijl onbe
wust zijne vingers te vaker den leeren 1
gordel zochten, onder zijn vest om
I tige beweging verried hem, want de
lynxoogen van Rockhurst volgden al
wat hij deed.
„Diamanten!" zei Rockhurst tot
zichzelf en zijne oogen fonkelden bij
het denkbeeld. Dien ganschen voor
middag. terwijl zij ..op trek" waren
onder de verschroeiende z.on, en ook
op den middag, toen zij een paar uur
uitspanden aan de grenzen eener hoe
ve, spookte hem dat woord door den
geest. Het zedielijk gevoel van Mr. Ja-
ems Rockhurst was niet heel hoogge
stemd en zijne denkbeelden omtrent
recht en onrecht waren zeer rek
baar.
Dien avond hielden ue reizigers halt
voor hun nachtverlijf naast een
„sluit", waar langs een klein stroom
pje vloeide. De Kaffers maakten vuur
aan en daarop werd hun sober avond
maal gekookt. Toen rookten de twee
blanken hunne pijp en strekten zich
daarna uit op den „kar- tel" of hang
mat in den wagen, terwijl de zwarten
smoordronken werden na eene flesch
„Cape smoke" die zij hadden mee
gebracht van de hoeve, waar zij het
laatst had en uitgespannen.
Tegen middernacht ging Rockhurst
voorzichtig overeind zitten en luister
de scherp. De geregelde ademhaling
van zijn metgezel overtuigde hem, dat
deze den vasten slaap sliep, volgend op
een dag in den zadel, en het harde,
wanluidende gesnurk, dat oprees door
den bodem van den wagen, verzekerde
hem, dat er niets te vreezen was van
de Kaffers, die er onder lagen, versuft
door den gemeenen drank, waaraan
ze zich hadden te buiten gegaan.
Zoo zachtjes mogelijk trok hij het
gordijn van den wagen ter zijde. Daar
buiten had de volle maan het veld
hervormd' in een oppervlak van bevro-
zen zilver. Het prachtig Zuider Kruis
zag neder op het kaïm tooneel, zoo
ganschelijk in contrast met de booze
gedachten;, die den geest viaru hem,
die daar waakte, vervulden. De ossen
lagen rustig in de nabijheid en Grant's
paard stond onbewegelijk, zich scherp
afteekenend tegen dien tooverachtigen
achtergrond, vastgebonden aan den
stam van een prikkeboachje. Een
straal der maan viel door het wegge
schoven gordijn en speelde zachtkens
over het glimlachend gelaat van den
slaper, terwijl Rockhurst zich over
hem heenboog en zijn handen tastten
naar den gordel der rustende gedaan
te. Aan de eene zijde van den gordel
was een kleiiij zakje bevestigd. Dit
maakte de roover los en liet het in zijn I
eigen zak glijden. Het slachtoffer, van
alles onbewust, bewoog zich even in
zijn slaap en mompelde „Maggie";
maar hij werd niet wakker.
„De dwaas droom tvan zijn liefje," j
fluisterde Rockhurst, terwijl hij zich i
zachtjes van den „kartel" liet glijden
en, het zadel van den vloer nemend, I
stil den wagen verliet. Buiten stond
hij een oogenhlik stil om het 2
open te maken en zich te verzek<
dat het bevatte, wat nij verwaci
enkele ruwe keisteenen, diamante
hun „huis"; toen bond hij het pi
los, leidde het voorzichtig een
voorbij den wagen, zauelde het ei
zijn rug springend, verdween hij
over de door de maan besche
vlakte.
Dien ganschen nacnt zette de sc
dige het dier aan, zoo goed mogi
op het begane pad blijvend. Ook
heel den volgenden dag ijlde hij vc
slechts tweemaal ophoudend bij
eenzame hoeve om eten voor ziel
en zijn beest te vragen. Hij was j;
kenner van diamanten en kon
geen denkbeeld! vormen van de wi
de van zijn buit, maar hij verheel
zich, dat die wel eenige honder
ponden zou bedragen. Hij was
beroofde een goed eind vooruit en
wilde hij blijven. Hei programma,
hij hij zichzelf opmaakte, was het
gende: hij zou zich rechtstreeks n
Graaff Reynet richten, daar den ti
naar Port Elisabeth nemen en 1
onder zeil gaan naar de eene of
dere verwijderde haven.
Vast besloten dat doel te bereil
spaarde hij nóch zienzelf nóch 1
ros en dien avond hield hij halt
eene eenzame hoeve, waar het li
eener kaars uit een der ramen sche
Het aanzien van het huis deed 1
vermoeden, dat de bewoner gezegj
was met aardsche rijkdommen.
lage, uit leem opgetrokken gebo
was klein en leelijk en er lagen m;
enkele, onaanzienlijke schuurtjes
kraals omheen. Toch besloot Ro
hurst daar te blijven en om een nac
verblijf te vragen.
Afstijgend, naderde hij het huis
gluurde angstig door het raam zon.
gordijnen in de verlichte kamer, mi
wat hij daar zag, was ver van het
zellig tafereel, dat hij verwachtte
Op eene lage rustbank, die tot 1
was herschapen, lag een ziek. kii
een klein meisje, van een jaar of dl
vier, rusteloos heen en weer te woe!
in hare koortsige sluimering, terv
zij pijnlijk kreunde, en in een st
vóór het doovend haardvuur zat ee
bleeke, uitgeteerde vrouw, mager
holoogig van de lange nachtwaki
gedompeld in die diepe vergetelhe
welke alleen over ons iiomt ,als de 1
tuur geheel is uitgeput.
„Pokken!" riep Rockhurst uit, to
hij de- symptonen der afschuwelij
ziekte op het gezicht der kleine lij<
res herkende. „En erg ook. Ik mai
dat ilt hier zoo gauw mogelijk ve
daan kom al moet ik ook dén heel
nacht op het open veld doorbrengei
En weer in den 'zadel springend, z
te hij het vermoeide: dier aan. Ma
hoe hij ook zijn best deed, hij k
dat gezichtje, mismaakt door de not
lottige vlekken, niet vergeten.
Plotseling wendde hij den kop vi
H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik in de Koninklijke loge
van het Operagebouw te Berlijn tijdens de gala-voorstelling.
Schetsen van DEKA.
Gestrand.
Heel knufjes lag het tuintje te sla
pen in.de middagzon, lekkertjes inge
pakt tussehen de drie schuttinkjes en
het huisje, 't Was daar nog een beetje
benauwer dan buiten op straat, waar
alles toch lag te hijgen van witgloei
ende hitte. Want de hooge huizen in
het rond en de versnippering van den
grond achter de huizen in plaatsjes
en tuintjes, met schuurtjes en prieel
tjes, maakten dat het windje heele-
maal geen toegang kon krijgen in de
loome zomer-atmospheer die met lam
heid sloeg.
Soms klonk heel eventjes kinderge
zang uit de koele schoollokalen, een
eind ver weg. waar de ramen ook al
openstonden; of hakte er in een keu
ken een mes de groenten klein met
botte klopgeluidjes. De zware zon van
overdadige, schrijnende warmte domi
lieerde overal.
Achterover lag hij in zijn stoel, z'n
gemakkelijken rieten stoel, met een
kussentje voor zijn lende- en onder
z'n beenen een bankje met wéér een
kussentje. Heerlijk plaatsje zoo onder
het zeil, met het uitzicht op het tuintje,
dat keurig aangelegd was.
't Was doodgewoon verwonderlijk,
zooveel als van die kleine ruimte par
tij getrokken was. Der stond een kip
penhok met volière, der was een goud-
visschenvijvertje met fonteintje, der
bloeiden gouden regen en seringen,
knolbegonia's, fuchsia's, geraniums,
vergeet-mij-nietjes en viooltjes. En dan
hield je nog een voetpad over om te
loopen. Dat is kn?~ niet?
Toch keek hij flauw en verdrietig, de
oude zeerot. Van z'n twintigste jaar
had hij gevaren, en nou was hij op
den leeftijd gekomen dat hij zijn pen
sioen kon nemen, en h" had het ge
daan op aandringen van zhn vrouw!
Stommeling die hij was -eweest, drie
maal overgehaalde stommeling, om
zóó zijn leven te vergooien. Want hij
was nog best geschikt voor zijn vak
..de Maatschappij" had hem wèt graag
gehouden. Nooit kreeg hij een groot
ongeluk op reis, en toch zat hij vaak
in een moeilijk parket daar tussehen
de eilanden van den Indischen Archi
pel, omdat bijv. vandaag een rif was
opgeschoten op de plaats waar je gis
teren nog veilig in diep water gepas
seerd was. En dan zijn scheepsjourna
len! De laatste jaren werden er prij
zen uitgeloofd voor wien ze het best
bij hield. Nou, de gouden medailles
en de diploma's die hij in de kast had
liggen, konden bewijzen dat hi4 z'n vak
verstond.
Tóch bedankt om van het gelammen-
teer van z'n wijf af te zijn. Die werd
hoe langer hoe banger, hoe ouder dat
ze werd. En ja, ook wel een beetje het
idéé, dat hij nou eens heelemaal voor
zijn gemak en pleizier kon gaan le
ven. Varen voor zijn brood behoefde
hij niet meer. Als hij het goed aanleg
de kon hij er fatsoenlijk komen. En
als je wat ouder wordt dan hindert bv.
's winters zoo'n verstijvende kou op het
dek je wel een beetje. Dus hij hakte
den knoop door en liet zich pensionee
ren.
En nu woonde hij hier een paar
maanden. Eerst ~mg alles goed. Hij
hield zoo'n beetje toezicht op het in
orde brengen van zijn tuintje en zijn
huis, zocht oude vrienden en kennis
sen, oude straten en pleinen op, en
liet zich daartoe door ziin vrouw en
dochters in plechtstatig zwart steken.
Thuis werd er waarachtig goed voor
hem gezorgd. Z'n vrouw en dochters
deden, op raad van vrienden en ken
nissen. al het mogelijke om hem den
overgangstijd wat gemakkelijk te ma
ken. 's Morgens moob* lan- blijven
slapen en kreeg een kopje thee op bed,
dan kleedde hij zich zoo'n beetje voor-
loopig aan rookte in het tuintje een
pijpje voerde de kippen en de duiven
en keek eens naar de wolken. Zoo
doende werd het met een beetje moeite
en geduld, langzamerhand twaalf
uur. 's Middags deed hii een tukkie,
of hii maakte een wandelin.o- met een
oud-notaris, die oök van zijn centen
leefde. Op die manier werd vier uur
gehaald, hert eten schoof wat gezel
liger voorbü en de avond werd gepas
seerd gebogen over de courant of een
boek.
Lekker leventje zou ie zoo zeggen.
Tóch kon hij er niet tegen. Als je zoo
je geheele leven op het groote water
hebt gedobberd, met ~roote verant
woordelijkheid voor schip, bemanning
en lading, met groote voorzichtigheid
en toch ook stoutmoedigheid, dan
komt er over je een rusteloosheid, een
waakschheid, een bedrijvigheid die
zich niet meer laat afschudden, die
zich in je roest, die je eveimin meer
kunt afleggen als je bruingelóóide
huid.
Nou gevoelde hij soms een angst
over zich komen. Hij zag zich vegetee-
ren, zijn dadenrijk leven sterven, ver
stikken hier in dit kleine oir: ge vink je.
buiten den wind en in het zonnetje,
met al die tamme dingen om zich heen.
Alles irriteerde hem.
Het tevreden, lachende zonnetje tus
sehen de schuttinkjes sarde hem, het
leek hem een parodie op die luister
rijke tropenzon, die hij had zien staan
groot en bloeiend aan het blauw van
Insulinde's hemel, boven de vochtige,
donkere wouden van het weelderig be
groeide land. Als hij zag dat peuterig,
ijle gouden regentje, dat timide struik
je seringen, ter nauwernood ruikend,
dan dacht hij aan de bloei mde linnen-
tanken uit de wouden, die reusachti
ge bouquetten, die tot ver in zee zuefe
geuren van bloem en blad zonde a
Hij voelde zich als een oud fregat, dat
bij verrassing is ingezand, en nu ligt
te verrotten in een modderpoel.
Daar werd gescheld, de voordeur
ging open, en met langzame, gemoe
delijke pasjes liep de oud-notaris d
kamer door naar achteren.
Het tevreden, proper figuurtje kwaï
rustig en bedaard nader, op 't eerst
gezicht kon je zien, dat hij 't goed ha
en het bestig vond na zooveel jaren in
gespannen in acten te hebben gesnu
feld, nu eens in het "eheel niets 1
doen, zijn laatste jaren in kalmte t
eindigen.
Scherts plooide er een wijle zijn ot
welijk, bleek gezichtje, dat geel za
als milde advocaatborrel. „Zoo, zoc
kapteintje, maar weer voor anker gaai
liggen in het zonnetje. Nou het kom
ons toe op onzen leeftijd." Maar hij
zijn ruwen bonkigen kop wat draaien
op de breede schouders, zei met ongE
wonen weemoed „Geankerd, neer
notaris, gestrand vóór mijn tijd!"
Toen trapte hij opeens het stoeltj
onder z'n beenen van zich af, schoo;
met overdreven ruwheid zijn stoflooz
zwarte jas aan, en zei kort: „voorui
maar."
'Met moeite hield de ander hem bij
maar het duurde niet lang of ze slof
ten éven langzaam.
De notaris overleefde hem!