Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. FEUILLETON. op net voetstuk zai t« lezen zijn. De beroemde Berlijnsche beeldhou wer prof. Reinhold Begas. is de ont werper van hert, beeld. Zijn ontwerp werd uit een menigte ontwerpen ge kozen. Het standbeeld, dat geheel uit brons gegoten is. stelt den ijzeren kanselier voor, zooals hij er in de laatste jaren van zijn politiek leven uitzag: eenvou dig, als hij was, in natuurlijken stand naast een socle, waarover zijn ihahtel gespreid is. Op een daarop liggend pa pier, een staatsdocument, -steunt de- rechterhand lichtelijk. De linkerhand omvat de greep van den wijd van de heup gestrekten pallas. Een eenigs- zins naar achteren geschoven kuras- siershelm dekt het hoofd. Im het voetstuk van het beeld zijn zinnebeeldige figuren uit Duitsch- land's jongst verleden aangebracht TH, door H. FR E IJ ER. II. Het orkest speelde Dij de italiaan- sche opera een zeer ondergeschikte rol, want bij het zingen der virtuo- zenarias kon men maar een weinig beteekenende begeleiding gebruiken, uit vrees van de menschelijke stem niet tot zijn recht te doen komen. Overzien we nu nog eens alles wat reeds is gezegd, dan bemerken we dat de italiaansche opera, achter het mas ker van het tooneel, niets anders was dan een voordracht van zangkunst stukken. Ondertusschen was m Frankrijk een andere vorm der opera ontstaan, de zoogenaamde „groote opera". Vóór alles bleef echter ook hier de muziek de hoofdzaak. Wel werden de tooneel- apparaten met meer zorg gebruikt, (b.v. het ballet» aanmerkelijk uitgebreid), maarin de opera kwam men om zingen te hooren. zij net dan ook dat velen uit het publiek ook niet onge voelig waren voor bet ballet. Het orkest was er iets beter op geworden; aan de instrumentatie werd meer zorg besteed. Niettegen staande dat alles bleef de groote opera een aaneenschakeling van zangstuk ken en van een logisch ineengezet drama was ook hier sprake. Toch kon Wagner zich aan 't begin van zijn loopbaan niet aan haar invloed ont trekken. Zijn eerste groote opera (voor dien tijd componeerae hij nog „die Feën" en „das Liebesverbot") was ge heel in den vorm der Fransche. Een voordeel voor hem was echter dat hij. zelf den tekst dichtte en dus (al gaf hij slechts een aaneenschakeling van aria's, duo's, koren, etc.) beter dan eenig ander componist een soort ver band wist te behouden. Den 20sten October 1842 werd „Rienzi" met groot succes te Dresden ten tooneele ge bracht. Wagner had zijn werk grootendeels te Parijs geschreven, in het centrum der groote opera, waarheen hij zich met het oog op zijn verdere ontwikke ling, begeven had. Hoewel in 't bezit van een aanbevelingsbrief van Meyer beer, mocht het hem hier echter niet gelukken, een hem passende betrek king te vinden, veel minder zich be kend te maken. Door den nood gedron gen voorzag hij in zijn levensonder houd door het maken van arrangemen ten voor muziekuitgevers aldaar, een werk, dat vooral een man als Wagner niet dan in het uiterste geval zou on dernemen. En daar in Parijs, te mid den van gebrek en ontbering, hoorde de duitsehe kunstenaar voor het eerst ware duitsehe muziek. Hij woonde de concerten bij van het conservatoire waar, onder Habeneck's leiding, vlek- kelooze uitvoeringen van Beethoven's symphonieën plaats vonden. Waren in Frankrijk en Italië opera's gecomponeerd, in Duitschland was de symphonie in al haar grootheid ontwikkeld, voornamelijk door Lud- wig van Beethoven. Wat is nu echter een symphonie! Hoorden we in Italië muziek, en za j zijn middel gegespt. Die zenuwach- De ontvangst van H. M. de Koningin door den Gemeenteraad van Berlijn aan de Brandenburger Poort. gen we daarbij een tooneelvoorstelling die ons echter niet in 't minst ontroer de. in Duitschland, met de symphonie is het net omgekeerd. Daar beleven we wèl een drama, nooren het ten minste, zonder echter iets te zien. De symphonie bestaat uit drie of meer deelen, waarvan alleen het eer ste de eigenlijke symphonie is. Hoe die nu in elkaar zit, zullen we hier in 't kort trachten duidelijk te maken. De hoofdbestanddeelen van een symphonie zijn twee thema's, d.w.z. muzikale gedachten, die in 't eerst in verschillende tinten of toonaarden op treden. Men zou ze kunnen vergelijken met den held en de heldin van het dra ma, dat daar in het rijk der tonen zal worden afgespeeld. Zooals reeds gezegd is treden onze thema's eerst verschillend op, zooals in het drama ook hert freval is. Het is hier slechts een aan hert publiek be kend maken der personen, ons eerste bedrijf. Zijn we nu genoegzaam voorbereid, dan komt de verwikkeling, met een muzikalen term de „doorwerking". De twee thema's worden, zooals het woord reeds aanduidt, door elkaar ge werkt, onze held is met de heldin, of met anderen, die in haar belang mae- nen te werken, in strijd. Het tweede bedrijf dus van het drama. Hét derde brengt de ontknooping, „ze krijgen elkaar," zooals een gemeenzame term luidt.. Traden de thema's eerst ver schillend gekleurd op, nu hebben ze denzèlfden toonaard, denzelfdeh tint. Ons drama is afgeloopen. Het gereedmaken van een luier mand heeft voor de meeste moeders een bijzonder groote aantrekkelijk heid, en er zijn vele onder hen, hoe modern zij ook overigens mogen zijn die in het diepste schuilhoekje van haar hart nog het verlangen bewa ren om ten minste een paar der pop- penkleedingstukjes zelve te maken. In onze dagen hebben de vrouwe lijke handwerken veel van hun waar de verloren. Alleen het denkbeeld van een in het magazijn vervaardigd kleedingstuk voor de nieuw verwach te baby zou onze grootmoeders de haren te berge hebben doen rijzen, terwijl tegenwoordig, enkele gevallen uitgezonderd, de geheele luiermand volkomen in orde in den winkel wordt klaar gemaakt. De winkels moedigen onze afvalligheid in dat op zicht aan door in verschillende prij zen allerlei bekoorlijke baby-artike len uit te stallen. Zij, die bij het koopen van haar kindergoedje op het geld niet be hoeft te letten, kan zeker in een win kel uitstekend klaar komen, maar voor haar, die allereerst moet vra gen: „Hoeveel kost dit en wat is de prijs daarvan;" voor haar is een veel beter weg om zich degelijk goed voor de luiermand aan te schaffen. Zij gaat naar de winkels om dege lijk goed in ellenmaat uit te zoeken, meestal zijn de menschen daar dan wel zoo vriendelijk om er patroon tjes van dit of dat bij te voegen en lukt dat niet, dan zijn er nog vrien den of kennissen die een ijverig moe dertje in haar streven willen helpen. Zij zet zich nu met opgewektheid aan 't werk en welk genot verschaft ieder stukje, dat klaargekomen is. Die verschillende kleertjes krijgen nu al iets intiems, omdat zij langzamer hand onder moedertjes handen te voorschijn getooverd worden. Zij ma ken de illusie van de aanstaande ge zelligheid des te grooter. Zij zit alléén, of eigenlijk niet al leen, want het is haar als lag er reeds een teer kinderkopje op dat kleine kussentje, waarvoor ze bezig is sloopjes te maken. Zooeven heeft ze de laatste hand gelegd aan een nachtponnetje, waarin de kleine man (want een jongen moet de eer ste zijn) dadelijk na zijn geboorte uitgedost zal worden. Zij heeft met een glimlach van voldoening eenigen tijd gekeken naar het onnoozel stuk je goed, dat voor haar niet te verge lijken is bij het fijnste kinderjurkje, dat ze in een eerste klasse magazijn voor het raam heeft zien liggen. Ze kon niet besluiten het op te vou wen en weg te leggen, neen, ze zou het uitgespreid met die onwaarschijn lijk kleine mouwtjes op tafel leggen, dan zou haar man, als hij straks thuis kwam, ook misschien diezelfde sensatie ondervinden. Zij was er toch nieuwsgierig naar of hij ook zoo zou gaan fantaseeren over dat onnoozele stukje goedMis, een teleur stelling, zij hoort een tweede stem bij die van haar man in de gang. Hij heeft een kennis meegebracht, gauw het ponnetje opgepakt. Voor hem is dat immers een een kleeding- stukje evenals ieder ander, misschien zouden ze er nog gekheid over gaan maken en dat mag niet, het is haar daarvoor te heilig. Het blijft dus voor haar een open vraag, of de aanstaande vader dat zelfde eénige gevoel voor het eerste stukje goed van zijn aanstaanden stamhouder zou hebben. Waarschijn lijk zou zijn houding haar niet be vredigd hebben, voor hem is het niets anders dan één van zoovele kleinigheden, die voor den aanstaan den prins noodig zijn. Ben man mag zich met hart en ziel aan zijn kind hechten, het ligt niet in zijn aard om dergelijke kleinigheden tol een groot „chateau en Èspagne" op te bouwen; hij heeft daarvoor andere dingen aan 't hoofd. Moedertje heeft echter met inspan ning en ijver aan dat kleine goedje gewerkt en in dien tijd had ze alle gelegenheid om zich de toekomst met een derde op de rooskleurigste manier voor te stellen. Dat genot wordt de moeder groo tendeels benomen, wanneer zij haar baby uitzet zoo kant en klaar voor zich ziet, ik zou daarom iedereen ook haar, die het niet op geld aankomt, willen zeggen„Maak zooveel moge lijk het goed voor uw aanstaand kleintje zelf." Een verhaal uit de Karroo Naar het Eng e Ie ch. Door de roode, zandige Karro kwam een reusachtige, logge Kaapsche wa gen „trekken," voortbewogen door een span van zestien ossen, die voortdu rend werden aangespoord door de „voorloopers," twee Kafferjongens. Vóór op den wagen, naast den Kaf fervoerman, zat James Rockhurst, een groote kerel met zwarten baard van vijf-en-dertig of veertig jaar, wiens eenmaal knap gezicht droevig werd ontsierd door de litteeiiens van menige schermutseling, want hij had in bijna eiken ruwen uithoek van den aardbo dem gewoond en gevochten. Hij was cowboy geweest in Texas, goudzoeker op de kusten der Stille Zuidzee, vee hoeder op de vlakten van Australië en de hemel weet wat nog meer; maar een x-ollende steen zooals hij had geen mos verzameld. De stroom der om standigheden had hem meegevoerd naar Zuid-Afrika en nu trok hij de groote Karroo door, in de hoop van I iets te doen te krijgen in het struis-1 vogelpark van een varren bloedver want Naast den wagen ieed een andere Engelschman te paard. De ruiter, die armoedig gekleed was, was nog jong niet veel over de dertig en het gewone type van den Kaapschen kolo nist, met donker gebronsde gelaats tint. Hij was bijzonder terughoudend over wat hem persoonlijk betrof, en hoewel de beide mannen nu al een paar dagen samen gereisd hadden, wist Rockhurst eigenlijk nog niets van zijn metgezel dan dat hij David Grant heette en uit Transvaal kwam. Maar hoewel hij zoo stilzwijgend was over dat ééne onderwerp, was Grant verder zijn gezelschap wel waard. Nu en dan liet hij peinzend den blik weiden over net groote, uit gestrekte veld en dan plachten zijne oogen eene uitdrukking van smach tend verlangen aan te nemen, maar over 't geheel was hi] opgeruimd en hoe meer mijlen van den ruwen weg geduldig waren afgelegd, des te vroo- lijker werd zijn lach en des te opge wekter zijne stemming, terwijl onbe wust zijne vingers te vaker den leeren 1 gordel zochten, onder zijn vest om I tige beweging verried hem, want de lynxoogen van Rockhurst volgden al wat hij deed. „Diamanten!" zei Rockhurst tot zichzelf en zijne oogen fonkelden bij het denkbeeld. Dien ganschen voor middag. terwijl zij ..op trek" waren onder de verschroeiende z.on, en ook op den middag, toen zij een paar uur uitspanden aan de grenzen eener hoe ve, spookte hem dat woord door den geest. Het zedielijk gevoel van Mr. Ja- ems Rockhurst was niet heel hoogge stemd en zijne denkbeelden omtrent recht en onrecht waren zeer rek baar. Dien avond hielden ue reizigers halt voor hun nachtverlijf naast een „sluit", waar langs een klein stroom pje vloeide. De Kaffers maakten vuur aan en daarop werd hun sober avond maal gekookt. Toen rookten de twee blanken hunne pijp en strekten zich daarna uit op den „kar- tel" of hang mat in den wagen, terwijl de zwarten smoordronken werden na eene flesch „Cape smoke" die zij hadden mee gebracht van de hoeve, waar zij het laatst had en uitgespannen. Tegen middernacht ging Rockhurst voorzichtig overeind zitten en luister de scherp. De geregelde ademhaling van zijn metgezel overtuigde hem, dat deze den vasten slaap sliep, volgend op een dag in den zadel, en het harde, wanluidende gesnurk, dat oprees door den bodem van den wagen, verzekerde hem, dat er niets te vreezen was van de Kaffers, die er onder lagen, versuft door den gemeenen drank, waaraan ze zich hadden te buiten gegaan. Zoo zachtjes mogelijk trok hij het gordijn van den wagen ter zijde. Daar buiten had de volle maan het veld hervormd' in een oppervlak van bevro- zen zilver. Het prachtig Zuider Kruis zag neder op het kaïm tooneel, zoo ganschelijk in contrast met de booze gedachten;, die den geest viaru hem, die daar waakte, vervulden. De ossen lagen rustig in de nabijheid en Grant's paard stond onbewegelijk, zich scherp afteekenend tegen dien tooverachtigen achtergrond, vastgebonden aan den stam van een prikkeboachje. Een straal der maan viel door het wegge schoven gordijn en speelde zachtkens over het glimlachend gelaat van den slaper, terwijl Rockhurst zich over hem heenboog en zijn handen tastten naar den gordel der rustende gedaan te. Aan de eene zijde van den gordel was een kleiiij zakje bevestigd. Dit maakte de roover los en liet het in zijn I eigen zak glijden. Het slachtoffer, van alles onbewust, bewoog zich even in zijn slaap en mompelde „Maggie"; maar hij werd niet wakker. „De dwaas droom tvan zijn liefje," j fluisterde Rockhurst, terwijl hij zich i zachtjes van den „kartel" liet glijden en, het zadel van den vloer nemend, I stil den wagen verliet. Buiten stond hij een oogenhlik stil om het 2 open te maken en zich te verzek< dat het bevatte, wat nij verwaci enkele ruwe keisteenen, diamante hun „huis"; toen bond hij het pi los, leidde het voorzichtig een voorbij den wagen, zauelde het ei zijn rug springend, verdween hij over de door de maan besche vlakte. Dien ganschen nacnt zette de sc dige het dier aan, zoo goed mogi op het begane pad blijvend. Ook heel den volgenden dag ijlde hij vc slechts tweemaal ophoudend bij eenzame hoeve om eten voor ziel en zijn beest te vragen. Hij was j; kenner van diamanten en kon geen denkbeeld! vormen van de wi de van zijn buit, maar hij verheel zich, dat die wel eenige honder ponden zou bedragen. Hij was beroofde een goed eind vooruit en wilde hij blijven. Hei programma, hij hij zichzelf opmaakte, was het gende: hij zou zich rechtstreeks n Graaff Reynet richten, daar den ti naar Port Elisabeth nemen en 1 onder zeil gaan naar de eene of dere verwijderde haven. Vast besloten dat doel te bereil spaarde hij nóch zienzelf nóch 1 ros en dien avond hield hij halt eene eenzame hoeve, waar het li eener kaars uit een der ramen sche Het aanzien van het huis deed 1 vermoeden, dat de bewoner gezegj was met aardsche rijkdommen. lage, uit leem opgetrokken gebo was klein en leelijk en er lagen m; enkele, onaanzienlijke schuurtjes kraals omheen. Toch besloot Ro hurst daar te blijven en om een nac verblijf te vragen. Afstijgend, naderde hij het huis gluurde angstig door het raam zon. gordijnen in de verlichte kamer, mi wat hij daar zag, was ver van het zellig tafereel, dat hij verwachtte Op eene lage rustbank, die tot 1 was herschapen, lag een ziek. kii een klein meisje, van een jaar of dl vier, rusteloos heen en weer te woe! in hare koortsige sluimering, terv zij pijnlijk kreunde, en in een st vóór het doovend haardvuur zat ee bleeke, uitgeteerde vrouw, mager holoogig van de lange nachtwaki gedompeld in die diepe vergetelhe welke alleen over ons iiomt ,als de 1 tuur geheel is uitgeput. „Pokken!" riep Rockhurst uit, to hij de- symptonen der afschuwelij ziekte op het gezicht der kleine lij< res herkende. „En erg ook. Ik mai dat ilt hier zoo gauw mogelijk ve daan kom al moet ik ook dén heel nacht op het open veld doorbrengei En weer in den 'zadel springend, z te hij het vermoeide: dier aan. Ma hoe hij ook zijn best deed, hij k dat gezichtje, mismaakt door de not lottige vlekken, niet vergeten. Plotseling wendde hij den kop vi H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hendrik in de Koninklijke loge van het Operagebouw te Berlijn tijdens de gala-voorstelling. Schetsen van DEKA. Gestrand. Heel knufjes lag het tuintje te sla pen in.de middagzon, lekkertjes inge pakt tussehen de drie schuttinkjes en het huisje, 't Was daar nog een beetje benauwer dan buiten op straat, waar alles toch lag te hijgen van witgloei ende hitte. Want de hooge huizen in het rond en de versnippering van den grond achter de huizen in plaatsjes en tuintjes, met schuurtjes en prieel tjes, maakten dat het windje heele- maal geen toegang kon krijgen in de loome zomer-atmospheer die met lam heid sloeg. Soms klonk heel eventjes kinderge zang uit de koele schoollokalen, een eind ver weg. waar de ramen ook al openstonden; of hakte er in een keu ken een mes de groenten klein met botte klopgeluidjes. De zware zon van overdadige, schrijnende warmte domi lieerde overal. Achterover lag hij in zijn stoel, z'n gemakkelijken rieten stoel, met een kussentje voor zijn lende- en onder z'n beenen een bankje met wéér een kussentje. Heerlijk plaatsje zoo onder het zeil, met het uitzicht op het tuintje, dat keurig aangelegd was. 't Was doodgewoon verwonderlijk, zooveel als van die kleine ruimte par tij getrokken was. Der stond een kip penhok met volière, der was een goud- visschenvijvertje met fonteintje, der bloeiden gouden regen en seringen, knolbegonia's, fuchsia's, geraniums, vergeet-mij-nietjes en viooltjes. En dan hield je nog een voetpad over om te loopen. Dat is kn?~ niet? Toch keek hij flauw en verdrietig, de oude zeerot. Van z'n twintigste jaar had hij gevaren, en nou was hij op den leeftijd gekomen dat hij zijn pen sioen kon nemen, en h" had het ge daan op aandringen van zhn vrouw! Stommeling die hij was -eweest, drie maal overgehaalde stommeling, om zóó zijn leven te vergooien. Want hij was nog best geschikt voor zijn vak ..de Maatschappij" had hem wèt graag gehouden. Nooit kreeg hij een groot ongeluk op reis, en toch zat hij vaak in een moeilijk parket daar tussehen de eilanden van den Indischen Archi pel, omdat bijv. vandaag een rif was opgeschoten op de plaats waar je gis teren nog veilig in diep water gepas seerd was. En dan zijn scheepsjourna len! De laatste jaren werden er prij zen uitgeloofd voor wien ze het best bij hield. Nou, de gouden medailles en de diploma's die hij in de kast had liggen, konden bewijzen dat hi4 z'n vak verstond. Tóch bedankt om van het gelammen- teer van z'n wijf af te zijn. Die werd hoe langer hoe banger, hoe ouder dat ze werd. En ja, ook wel een beetje het idéé, dat hij nou eens heelemaal voor zijn gemak en pleizier kon gaan le ven. Varen voor zijn brood behoefde hij niet meer. Als hij het goed aanleg de kon hij er fatsoenlijk komen. En als je wat ouder wordt dan hindert bv. 's winters zoo'n verstijvende kou op het dek je wel een beetje. Dus hij hakte den knoop door en liet zich pensionee ren. En nu woonde hij hier een paar maanden. Eerst ~mg alles goed. Hij hield zoo'n beetje toezicht op het in orde brengen van zijn tuintje en zijn huis, zocht oude vrienden en kennis sen, oude straten en pleinen op, en liet zich daartoe door ziin vrouw en dochters in plechtstatig zwart steken. Thuis werd er waarachtig goed voor hem gezorgd. Z'n vrouw en dochters deden, op raad van vrienden en ken nissen. al het mogelijke om hem den overgangstijd wat gemakkelijk te ma ken. 's Morgens moob* lan- blijven slapen en kreeg een kopje thee op bed, dan kleedde hij zich zoo'n beetje voor- loopig aan rookte in het tuintje een pijpje voerde de kippen en de duiven en keek eens naar de wolken. Zoo doende werd het met een beetje moeite en geduld, langzamerhand twaalf uur. 's Middags deed hii een tukkie, of hii maakte een wandelin.o- met een oud-notaris, die oök van zijn centen leefde. Op die manier werd vier uur gehaald, hert eten schoof wat gezel liger voorbü en de avond werd gepas seerd gebogen over de courant of een boek. Lekker leventje zou ie zoo zeggen. Tóch kon hij er niet tegen. Als je zoo je geheele leven op het groote water hebt gedobberd, met ~roote verant woordelijkheid voor schip, bemanning en lading, met groote voorzichtigheid en toch ook stoutmoedigheid, dan komt er over je een rusteloosheid, een waakschheid, een bedrijvigheid die zich niet meer laat afschudden, die zich in je roest, die je eveimin meer kunt afleggen als je bruingelóóide huid. Nou gevoelde hij soms een angst over zich komen. Hij zag zich vegetee- ren, zijn dadenrijk leven sterven, ver stikken hier in dit kleine oir: ge vink je. buiten den wind en in het zonnetje, met al die tamme dingen om zich heen. Alles irriteerde hem. Het tevreden, lachende zonnetje tus sehen de schuttinkjes sarde hem, het leek hem een parodie op die luister rijke tropenzon, die hij had zien staan groot en bloeiend aan het blauw van Insulinde's hemel, boven de vochtige, donkere wouden van het weelderig be groeide land. Als hij zag dat peuterig, ijle gouden regentje, dat timide struik je seringen, ter nauwernood ruikend, dan dacht hij aan de bloei mde linnen- tanken uit de wouden, die reusachti ge bouquetten, die tot ver in zee zuefe geuren van bloem en blad zonde a Hij voelde zich als een oud fregat, dat bij verrassing is ingezand, en nu ligt te verrotten in een modderpoel. Daar werd gescheld, de voordeur ging open, en met langzame, gemoe delijke pasjes liep de oud-notaris d kamer door naar achteren. Het tevreden, proper figuurtje kwaï rustig en bedaard nader, op 't eerst gezicht kon je zien, dat hij 't goed ha en het bestig vond na zooveel jaren in gespannen in acten te hebben gesnu feld, nu eens in het "eheel niets 1 doen, zijn laatste jaren in kalmte t eindigen. Scherts plooide er een wijle zijn ot welijk, bleek gezichtje, dat geel za als milde advocaatborrel. „Zoo, zoc kapteintje, maar weer voor anker gaai liggen in het zonnetje. Nou het kom ons toe op onzen leeftijd." Maar hij zijn ruwen bonkigen kop wat draaien op de breede schouders, zei met ongE wonen weemoed „Geankerd, neer notaris, gestrand vóór mijn tijd!" Toen trapte hij opeens het stoeltj onder z'n beenen van zich af, schoo; met overdreven ruwheid zijn stoflooz zwarte jas aan, en zei kort: „voorui maar." 'Met moeite hield de ander hem bij maar het duurde niet lang of ze slof ten éven langzaam. De notaris overleefde hem!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6