zijn paard. Er was iets dat hem drong terug te keeren naar de hoeve. Voor de tweede maal naderde hij het venster, waardoor het licht scheen en keek naar binnen., liet was van bo ven opengeschoven, an terwijl hij stond te kijken naar uat aandoenlijk tafereel, bewogen zich de smachtende lippen van het patiëntje en lispelden zachtjes: „Maatje, ik wou wat drin ken!" Op de tafel stonden een kan en een glas, maar de vrouw in haar stoel was doof voor het klagend stemmetje. dagen en nachten achtereen had zij zonder ophoudengewaakt bij het ziekbed; nu was haar kracht uitge de slaap had zelfs de toewijding eener moeder overwonen en alleen eene aardbeving haar haar op dat oogenblik wellicht kunnen wekken. ..Maatje, 'k wou drinken 'k wou maatje maatje", klonk het nog zwakker van het rustbed. In het maanlicht glinsterde er iets, dat verdacht veel op een traan geleek, in het oog van den verharden boos wicht. toen hij zijn paard vastbond een ring in den muur van het en zich naar ae deur keerde. grendel belette hem den toegang de klink oplichtend, stapte hij de kleine kamer binnen. Met onhandige vingers, bevend van eene ongekende aandoening, schonk hij den koelen in en hield het glas aan de lippen aer kleine lijde- •Gretig zwolg het kind den drank bin nen en lag toen enkele minuten onbe wegelijk voordat zij weer begon te voelen en te kreunen. Daarna rakelde Rockhurst de gloei sintels bijeen, deed er meer op en snoot de kaars met vingers. Toen keeic hij het kleine vertrek rond en eene kist ouder de ta fel ontdekkend, trok hij die bij den baard en zette zich tegenover de sla vrouw Het, kina in eene deken lichtte hij het van het rust en nam, met zijn kostbaren last de armen, plaats op de kist. Haar jachtjes heen en weer wiegelend, werd iet kreunen zachter en hield eindelijk jeheel op, toen het kind, zonder de te openen, het gezichtje naar toekeerde en zich dichter nestelde zijne ruwe borst. De crisis was voorbij en, dank zij Rockhurst's tijdige huip, eene rustige, ïeilzame sluimering was over het kind jekomen. Gedurende de lange, sombere uren den nacht sliep de vrouw steeds voort en niet minder veilig •ustte het kind in de armen van zij- ien hardhandigen verpleger. De kaars jrandde in de pijp en ging knetterend en steeds zat de man onbeweeglijk het flikkerend, licht van het vuur, zijn lieven last wakker te ma De maan daalde onder den wes- lelijken horizon, de sterren verbleek- ,en en de dageraad rees aan de kim- nen en juist toen de rand der opgaan- zon boven het veld zichbaar werd, de vrouw zich in haren stoel werd verschrikt wakker. „O, mijn kind mijn arme lieve- ing!" riep zij hevig ontroerd. Toen riel haar blik op den vreemdeling en Irukte de uiterste verbazing uit. „Stil," zei Rockhurst, „het kind is Zie, ze slaapt gerust." „God zij dank!" riep de vrouw, ter- de tranen haar langs de wangen 'olden. „Ik ben zeker in slaap geval- en. Ik O, ik zou t mijzelf nooit runnen vergeven, als er iets met haar was mijn lieve Liesbeth? gij, mijnheer noe zijt gij hier Zijt gij een mensch of een in menschengeaaante?" Een grijnslach vertoonde zich op lockhurst's gelaat; de veronderstel ing der vrouw was zoo heel ver van werkelijkheid. „Neen, ik ben geen engel, juffrouw, zoover ik weet; ik ben maar een reiziger, die op je licht afkwam >m nachtverblijf te vragen. Ik keek loor het raam naar binnen en hoorde iet kind om wat drinken vragen en ben ik binnengekomen." En toen de vrouw hem begon te verladen met dankbetuigingen, ant- Rockhurst op schorren toon, Jrwijl hij zijn last aan haar overgaf: „Houd maar op, juffrouw, ik heb 5 dank niet nooaig, maar je zoudt me eel pleizier doen, als Je mij en mijn aard wat te eten gaaif; en dan moe- we weer voort." De moeder legde haar slapend kind Dl teederheid op het rustbed en ging )en heen om de plichten der gastvrij- bid waar te nemen. Spoedig keerde terug met eten, dat zij voor den bngerige zette, die het letterlijk ver- terwijl zijne gastvrouw een der affers ging wakker maken om voor &t paard te zorgen. Toen zij weg was viel het oog van man op een boek, dat open op ta- 1 lag. Hij trok het naar zich toe en er werktuigelijk in te bladeren, hij op het schutblad in stoute trek- ln den naam „David Grant" geschre- in zag. Het brood, dat hij met de bdere hand naar den mond bracht, jel neer, vóór hij er van geproefd had. toote hemel! was het mogelijk? At Ij het brood' van den man, dien hij istolen had? Kon het zijn? Er was jen tijd voor verdere gissingen, want I dat oogenblik kwam de vrouw te- Schijnbaar achteloos, vroeg de man. terwijl hij naar den haam op het schutblad wees: „Is dat je man, juf frouw?" „Ja, dat is mijn man mijn David," antwoordde zij met een glimlach, die alles zei. ,,Ik verwacht hem iederen dag thuis. Wilt gij niet blijven, tot hij komt en mij helpen kan u te danken voor wat gij d'eedt voor ons eenig kind?" „Neen, ik moet dadelijk weg," ant woordde Rockhurst. Toen voegde hij er als in 't voorbijgaan bij - „Is je man lang weg geweest?" „Twaalf maanden twaalf lange, eindelooze maanden," zei ze met een zucht. „Ziet ge, zóó kwam het. Het ging slecht op de hoeve. Drie of vier jaar lang was er weinig of niets ver diend. Toen kwam de vreeselijke droogte. Het water in de slooten ver droogde, de bron gaf ook niets meer en wij verloren bijna al ons vee. Dat gaf den doorslag. David gaf de hoop op om met den landbouw iets te ver dienen en besloot op ae Diamant vel den zijn geluk te beproeven, 't Is nu juist een jaar geleden, dat hij naar Kimberley vertrok, terwijl de oude Gierson, de opzichter, en ik zorgen zouden voor het weinige, dat ons nog restte. Ik trachtte niet hem terug te houden, hoewel de scheiding mij bij na het hart brak, want ik wist, dat hij er zijn hart op gezet had. Zijn brie ven, nu eens hoopvol en dan weer wanhopend, zijn mijn troost geweest gedurende zijn afwezigheid. In 't be gin liep het hem tegen, maar éindelijk keerde fortuin en nu is de droeve wacht tijd voorbij en zal ik hem spoedig weer thuis hebben. Hij weet niet. dat zijn kind ziek is; hij weet niet hoe ik uur op uur, naast haar bed gezeten heb, de flikkerende levensvonk gade slaand, nauwelijks durvende denken of hopen. Maar nu is het ergste gele den; onze kleine LiesDeth zal spoedig weer gezond en sterk zijn; David mijn David zal bij ons wezen en wij zullen allen te zamen naar Engeland gaan en ons vestigen m het oude va derland' van de opbrengst van zijn ar beid op de Diamantvelden. En gij moet hier blijven aat smeek ik u. Het zou David zoo'n leed doen u niet te kunnen danken, als hij hoort wat gij voor ons gedaan hebt hoe gij waarschijnlijk onze lieveling het leven hebt gered. Misschien zal hij morgen, misschien heden nog, thuis komen." Groote zweetdroppelen stonden op Rockhurst's voorhoofd, terwijl hij luis terde naar Maggie Grant's woorden. Toen zij zweeg stona hij op en liep peinzend het kleine vertrek op en neer, terwijl de vrouw hem verbaasd aan staarde. Eensklaps stond hij stil, trok het lederen buideltje uit zijn zak en wierp het op tafel. „Daar!" riep hij uit, „ik kan 't niet langer uithouden. Als je man thuis komt. zeg hem dan, dat ik zijn paard en zijn diamanten voor hem naar huis heb gebracht en ze goed en wel heb afgeleverd. Bij die woorden greep hij zijn hoed en sneld'e de deur uit. Eene flauwe schemering van de waarheid daagde er voor de verbaas de vrouw. Maar wat waren alle dia manten ter wereld, vergeleken met het leven van haar kind? „Kom terug kom terug," riep zij, hem naijlend. Maar Rockhurst verhaastte slechts zijne schreden. En mompelend: „God zegene u! de hemel zal u beloonen!' bleef zij hem staan nakijken, totdat hij uit het gezicht was. Hij heeft echter graaf Reynet nooit bereikt. De noodlottige ziekte, die hij van d'e kleine Liesbeth Grant had overgeërfd, had reeds toen heimelijk haar werk bij hem begonnen en de hand des doods rustte op hem. Na twee of drie dagen van pijnlijk zwoe gen, begaf hem de kracht en legde hij zich neer op het veld om te sterven. Maar David Grant vond hem daar en nam hem op een wagen weer mee naar zijne hoeve. Het was Maggie Grant, die het troos tend woord sprak, dat m het hart van den stervende viel, als de welkome re gen op het smachtend veld, en het was David Grant's hand, die de ver glaasde oogen sloot, toen de doods engel de dwalende ziel had meege voerd. De „karroo" is oen steenvlakte, meer bepaaldelijk het ge deelte der Kaapkolonie, ten zuiden begrensd door het Drakensteinsge- bergte. Van het station Triangle is het 18 uren sporen door deze vlakte naar Kimberley. Het is een woestijn zonder water, zonder boomen, schaars bevolkt, maar rijk aan schapen en zeer goed voor de teringlijders, die er ra- dikaal genezen. Red. Slecht soort van brandewijn. Eene aardbëving in Algerië. Ongelukkig Algerië! Alsof dat land nog 'niet genoeg geteisterd werd door het moorden en brandstichten der Arabieren, door cholera, droogte en de plaag der sprinkhanen, is nu ook de aardbeving gekomen die het ergste is van alles. Wij laten hier een be schrijving volgen van hetgeeu een oog- Hoe men een Gramofoon kan maken. Een gramofoon die zeer goede resul taten zal opleveren en met het gewone gramofoonregister werkt, kan, met be trekkelijk weinig moeite, worden ver vaardigd door ieder, die handig met een zakmes kan omgaan. Zooals de afbeelding doet zien, be staat dit toestel in hoofdzaak uit twee deelen: een voor het doen draaien van de schijf of het register. De schijf of het register wordt gedragen op het cir kelvormige stuk R., dat gesneden wordt van half of drieachtsteduims dennen hout. en is gemonteerd op de spil s, die 1 1/2 duim wijd en draaibaar is in het houten raam F, dat van halfduims-. hout is. Op de spil s bevinden zich nog twee katrolletjes, w en W, de eerste j 2, de laatste 3 1/2 duim in middellijn, 1 en beide gegroefd, om een riem op te I nemen. Ook deze katrollen kunnen J gesneden worden van halfduims den nenhout. De kleinste katrol, w, is juist onder het bovenkruisstuk van het raam gemonteerd; het grootste, W, juist boven het benedenkruisstuk. De „bestuurder," die bij de registeras is gemonteerd, doch ver genoeg weg in het raam, om de katrol W vrij te laten, bestaat uit een buis S' met de drie- kwartsduimskatrol W', die er op ge sneden is en waarop een rad G. gemon teerd is, dat om den rand bekleed is met een reep lood van een oude loo- den pijp. Dit rad sluit los op de as s', zoodat het er vrij langs op en neer kan glijden. De looden rand mag minstens 1/8 duim dik en 1/2 duim breed zijn, d. i. de breedte van het rad G. Loopende door twee met een els gemaakte gaat jes op 1/4 duim afstand van S' bevindt zich in het rad G een koord of draadje, dat bovenaan door gaatjes loopt, welke kruiselings door S' zijn aangebracht. Op dit koord, dat door knoopjes belet wordt, door de gaatjes in G te glijden, bevinden zich twee gespleten kogels of vischdobbers. Als de spil s' wordt ge draaid vliegen de bollen b uit en lich ten bij voldoende snelheid G op, tot het op de draadrem n drukt. Deze rem is een draad, welke op zij van het raam op-en neerwaarts verstelbaar is aan gebracht, om de snelheid te kunnen re gelen. Aan het tegenovergestelde einde van het raam is op spil s een tweede twee- duims katrol w' aangebracht, tusschen een uitsteeksel van de bovenzijde en een houten klampje br. Zij is met w verbonden door een riem en wordt door een kruk C gedraaid. De katrol W is eveneens verbonden met de katrol W' door een gewast riem- koord St. Als dus C wordt gedraaid, draait ook w door tusschenkomst van den riem. die w en w' verbindt. Dan draaien ook W en W'. de spil s' en de regulator b b. Om geraas te voorkomen en de wrij ving met n te verminderen, kan men G aan de bovenzijde met flanel beklee- den. De schijf B moet zoo vrij mogelijk loopen en de as moet er ongeveer 1/4 duim buiten steken en zoo groot in om trek zijn als het gat in het middelpunt van het register. Een register heeft een middellijn van 7 duim. Het klankvoortbrengend gedeelte van het toestel bestaat in hoofdzaak uit de klankdoos en haar hefboom alsmede den horen. De doos kan een oud, houten pillen doosje zijn van ongeveer 1 1/2 duim middellijn van binnen gemeten, en 1 duim diep. Een drieduimsgat wordt in een zijde van de doos geboord, om de horen op te nemen. Aan het voorste gedeelte van de doos wordt een dun diafragma van mica gelijmd, aan de buitenzijde waarvan een papieren ring, zoo groot als de rand van de doos, wordt ge lijmd. De doos is voorgesteld in fig. 2. De hefboom (fig. 3) is gesneden uit hard hout. De afstand van de draadas w i tot het middelpunt van p is gelijk aan den straal van de doos van buiten gemeten. Het andere gedeelte van den hefboom is iets korter dan het binnen- einde en klemt, aan zijn uiteinde de naald n in een klein gat, met de els geprikt. De naald wordt vastgehou den door een schroefje S c zoodanig, dat het uitsteken van de naald buiten het hout geregeld kan worden, tot het bes te resultaat wordt verkregen. De hef boom is aangebracht in een gaffel C r, eveneens uit hardhout gesneden, ter wijl de as w i van ijzerdraad is. Het gaffeldeel wordt naar de zijde van de doos vastgelijmd onder een hoek van ongeveer 120 graden met de opening j voor het opnemen van den horen, ter wijl p van den hefboom wordt vastge maakt aan het midden van het mica diafragma met lijm of zegellak. De horen, die kan vervaardigd wor den van stevig bordpapier of tin, wordt nu in het er voor bestemde gat van de doos gestoken, of beter nog, bevestigd aan de buitenzijde, om het gat niet te verstoppen. Is de horen van tin, dan kan hij gesoldeerd worden aan een tinnen ring of band, die oin den rand gelegd wordt. Het mechanisme voor het draaien van de schijf wordt nu hoeksgewijze bevestigd op een houten! grondstuk, terwijl een draad H. met een schroef op een hoek is vastgemaakt. H moet iets hooger reiken dan het horizontale vlak van het register. Met een hoek x kan II in den hoorn gestoken worden, om draaien tevoorkomen. Als alles klaar is, wordt het register (met de naald in zijn buitenste groeve) gesteld en door de kruk te draaien werkt het toestel, waarvan de regeling der afzonderlijke deelen kan geschie den door probeeren. getuige van die ontzettende ramp on dervonden heeft, en zijne beschrijving is zoo eenvoudig mogeHk. want hij begreep terecht dat de eenvoudige waarheid er het best nog eenig denk beeld van geven kan. „Wij hadden eene zeer aangename en voorspoedige reis -remaakt door de provincie Oran en in het stadje Relc- zane ~ebruikten wij het middagmaal, toen wij op het hooren van aardbevin gen te Agiers" verschrikt, van onze stoelen opsprongen en allerlei angstige vragen deden. Mijne reisgezellin had wel alle reden tot ongerustheid, want zij had familiebetrekkingen in Algiers en op korten afstand van die stad bezit zij een fraai buitenverblijf. De persoon, die ons de eerste tijding had overge bracht was zoo welwillend, dat hij zijn middagmaal en zijn gezelschap verliet om ons te verhalen al wat wij ver langden. te weten en ik kan niet beter doen. dan zijn verslag woord voor woord mede te deelen. „Ik was bezig mij, zeer op mijn ge mak, te kleeden in het Hotel de l'Eu- rope" zeide hij, „toen o^ eens de grond onder mijne voeten met een vervaarlijk, onuitsprekelijk redruisch bewogen werd; de muren werden he vig geschokt, de pendule werd van den schoorsteenmantel op den grond geworpen, en al de klokken in het ge bouw schenen een zeerhevigen schok ondergaan te hebben. Voor ik het wist was ik op straat en "etuige van een merkwaardig en onvergetelijk tooneel. De o-eheele bevolking van Algiers was buiten hare woningen; mannen vrouwen en kinderen in hunne nacht- kleeding; sommigen baden, anderen klemden zich aan elkaar vast. terwijl de meesten door den schrik als ver lamd waren. De schok van deze aard beving duurde zeven minuten en had plaats dertien minuten over zeven ure, ook had er dien morgen omstreeks half tien wederom een schok plaats, maar gelukkig hadden zij beH •"-> andere gevolgen dan de val van een huis aan de Kasbak en eenige scheuren in de muren van andere huizen. Maar te Blidah en in de dorpen in den omtrek had men de hevigste verwoestingen te betreuren. Blidah werd tot op zijn grondvesten geschokt, terwijl drie of vier der om liggende dorpen geheel vernield zijn met onberekenbaar verlies van leven en eigendom. „Dit was de eerste J:,'ding, die wij vernamen, eene tijding, die wij bin nen een paar dagen door eigen aan schouwing maar al te zeer bevestigd zouden vinden, want eerst toen wij Millianah bereikten bevonden wij ons midden in den kring der verwoesting en waren wij getuigen van een pani- schen schrik dien wij niet licht verge ten zullen. Milianah, eene kleine sta die op eene hoogte van verscheidene duizen den voeten boven de oppervlakte der zee eene uitmuntende ligging heeft was zelf niet gedeerd, ofschoon men den schok daar sterk gevoeld had. De doodsbleeke verbijsterde vrouwen, die wij ontmoetten in de kleine winkels, waar wij eenige reisbenoodigdheden kochten, gaven ons zeer overdreven en uiteenlooopende berichten van de aardbeving. Volgens de eene wierp de Zakkar, een berg zoo hoog als de Snow- don, en achter Milanah gelegen, vlam men uit, terwijl de grond hevig ge schokt werd. Volgens eene andere hadden aardschuddingen in vele hui zen tallooze scheuren en spleten ver oorzaakt, enz. Doch het was niet waar dat de Zakkar eenige teekenen ver toonde. van vulkanische werking, en wij droegen nauwkeurig zorg om er ons van te vergewissen in hoeverre de huizen, die men ons aanwees als door de aardbeving geleden te hebben, dit werkelijk waren of niet. „De aardbeving was nog niet voor bij. Dienzelfden dag toen de zon over de groote vlakte van den Chelif prach tig onderging, had er te Milianah, on der onze voeten en onder de stevige muren rondom ons eene onbeschrijfe lijke davering van den grond plants. In 't eerst meende ik, dat de oorzaak daarvan was het rollen van een zwaar rijtuig beneden mij en ik keek naar buiten, maar weldra begreep ik uit de ontsteltenis der voorbijgangers dat ik mij vergist had. Dit Hug echter voor bij, en wij vertrokken dien avond per diligence en wel met het besluit, den afstand tusschen Millianah en Algiers in een of twee stations af te leggen. Wij gingen nu wel is waar het middel punt van het gevaar tegemoet, want gevaar bestond er nog, maar wat zou den wij doen. Te Milianah was het niet veilig en de weg van Milianah was uitmuntend. Wij gevoelden ons even veilig, zoo niet veiliger in de dili gence als in het hotel. „Het was .een heldere avond en w hadden een onbewolkten sterrenhemel toen wij van den Atlas over de vlakte' van Metidja zagen, hadden wij het gezicht op merkwaardige tooneelen. Mijlen ver liep de weg voort langs don kere steilten en hier en daar groeiden de ranke aloë en de wilde cactus, ter wijl onze paarden, jonge en krachtige dieren, voortliepen, alsof zij, even als wij zelf, van het gevaar bewust wa ren. Omstreeks middernacht waren wij beneden in de vlakte en wij hielden stil voor eene kleine herberg „Bver- kika' genaamd, waarvan wij aangena- me herinneringen hadden, daar wij er in de vorige lente ontbeten hadden, toen de geheele vlakte daar rondom bezet was met veldbloemen en het dorp er uitzag als een waar paradijs van vrede en overvloed. Hier hadden wij besloten stil te houden en toen wij binnen traden, maakten wij ons bekend aan onzen waard van het vo rige jaar. De dames verlangden bed den. Zeker, bedden Konden zij krij gen, zeide de waard, maar de kamer was niet in orde, en oij was geheel alleen. Er was geen vrouw om vuur aan te leggen of iets anders te ver richten. Wij waren zoo erg vermoeid, zeiden wij, en wij zouden er niet op zien als wij de kamer zelf moesten ge reed maken. Alles, wat dan ook, was beter dan voort te reizen na die lang durige tochten in de diligence, die wij in den laatsten tijd gemaakt hadden. Nu riep de herbergier een Arabischen jongen en beval hem ons de kamer te wijzen, maar juist toen wij den knaap wilden volgen, zeide hij: Ik kan niet anders doen dan u ronduit zee-eren hoe het met de zaak gelegen is: ik zelf slaap niet onder dak en ik zou het ook niet willen doen. Iedereen is in ten ten gekampeerd, en zoo gij hier blijft, zult gij alleen in het dorp zijn." „Wij gingen dus voort naar Blidjah en de tooneelen van verwoesting, die wij onderweg zagen, maakten een ake- ligen indruk. Moez'aiaville, El-Affroen, la Chiffa, nog verleden jaar zulke wel varende, aardige stadjes, zagen er nu niet anders uit dan als puinhoopen, terwijl hier en daar, op eenigen af stand; van; de ingestorte huizen, de nachtvuren der soldaten voor lange rijen van tenten flikkerden, waarin de ongelukkige bevolking slapend of wakend den nacht doorbracht. Waar wij ook stilhielden, overal hoorden wij de verschrikkelijkste verhalen van lij den en verwoesting. Ergens, waar wij van paarden verwisselden, kwam een arme man voor den dag om bij het in- en uitspannen te helpen. De man zag er treurig uit. ,Mijn zuster is bijna dood, verplet terd, naar het hospitaal gebracht," zei de hij tot onzen koetsier op jammeren den toon, ,,en sedert uien tijd heb ik niets meer van haar gehoord." „Waarom schrijft gij niet?" „Schrijven? Wij hebben hier pen nen. inkt, noch papier en mijn hoofd staat er ook niet naar om iets te doen", antwoorde tliij. Toen smg hij heen. Het stadje Moezaiaville was een en al een puinhoop, slechts de kerk was blijven staan. Het was verschrikkelijk zoovele menschen als men hier te be treuren had. Een landbouwer gaf van den ramp het volgende treffende erhaal: „Ik keerde van het veld huiswaarts zeide hij, „toen plotseling de aarde onder mijne voeten begon te beven. Tegelijkertijd hield een wolk van stof voor mijne oogen het dorp verborgen, waaruit zich verschrikkelijke kreten hooren lieten, vereenigd met een on beschrijfelijk geluid als dat van den donder. Dit geluid werd! veroorzaakt door het scheuren en kraken der hui zen, die boven hunne hoofden in stortten. In het begin namen allen die ongedeerd waren de vlucht, maar de gedachte aan de gewonden deed hen weldra terugkeeren en mannen en vrouwen togen aan het werk om de dooden en stervenden van onder het puin te bevrijden. .Hoe ontzettend de schrik was kan men afleiden uit het naar verhouding groot aantal kinderen die dood terug gevonden werden. Moeders waren het bed uitgespron gen en waren hare woningen ont vlucht, daar zij in 't begin te zeer door den schrik ontsteld waren om aan hare kinderen te denken. Maar zelfs deze puinhoopen had den geen deerniswaardiger voorko men dan Blidah hetwelk, ofschoon wankelend, nog op zijne grondvesten stond. Het was alsof men dooi- een verpeste stad ging. Het weifelend licht vertoonde ons niets anders dan de lijnen van ledige huizen en stra ten, waarin eene doodelijke stilte heerschte, en die geheel verlaten wa ren. Wij hadden hevigen honger en rilden van koude, maar het was zeer onzeker, of wij. voor onze aankomst te Algiers wel iets tot voeding en ver warming zouden kunnen krijgen. „Gij zoudt evengoed kunnen beproe ven wat er in het Hotel de la Regence te bekomen is," zeide de koetsier, „want in elk geval hebt gij ndg een goed half uur te wachten voor den trein." Hij gaf ons dus een Arabier mede naar het hotel, waar wij ons het vorige jaar zoo recht naar onzen zin hadden bevonden. Nu zag alles er geheel anders uit Er was niemand in 't hotel, uitgenomen een enkele be diende, die op een hoop stroo lag te slapen op de corridor van de eerste verdieping; hij zag er bleek en ont daan uit als wist hij nauwelijks waar hij was. „Koffie?, verlangt mevrouw koffie? ik zal u helden," zeide hij doch na een tijd lang in de duisternis te hebben rondgetast, kwam hij schouderopha lend terug. „Ik heb vuur, koffie noch iets anders bij de hand," zeide hij, „doch zoo de dames dit verlangen mochten, zal ik haar geleiden naar een koffiehuis hier dicht bij, waar men zeker iets krijgen kan." Wij volgden hem naar een kleinen herberg of kroeg, in de nabijheid en daar kregen wij voeding en verwar ming. Er waren ook eenige werklie den die onder het gebruik van hun café noir, zaten te rooken; allen spra ken zij van de aardbeving en in eeni ge nissen in de muur lagen twee of dlrie kinderen te slapen. De vrouw des huizes gaf ons koffie en schudde het hoofd toen wij vroegen of zij niet vreesde daar te blijven. Que voulez-vous, il faut gagner son pain, zeide zij en toen wees zij naar eenige vervaarlijke scheuren in den muur en zeide: „le bon Dieu sait s'il ya de quoi a faire peur." „Toen namen wij plaats in den óm- nibus en wij reden naar het spoorweg station. De dag begon door te breken en de eerste stralen der zon gaven ons een treurig en zonderling tooneel te aanschouwen. Hier en daar brandden vuren en bij het licht daarvan zagen wij jodinnen hare donkere haren vlechten, Mooren hun morgenpijpje rooken en Fransche dames koffie ge reed maken, terwijl hare halfgeklee- den kinderen deels schuw deels ver heugd naar ons keken. Wij hoorde verschillende uiteenloo- pende verhalen van de aardbeving te Blidah, maar de omstandigheid, dat de plaats door hare inwoners was verlaten, was alleen reeds voldoende om te getuigen van den schrik dien de aardbeving veroorzaakt had. En geen wonder, wanneer men bedenkt, dat in 1825 binnen 3 èi 4 seconden de plaats geheel vernield werd en de halve bevolking onder de puinhoopen werd bedolven. Men- moet er zich in derdaad over verwonderen, dat zelfs de verschillende verlokkingen van een zacht klimaat, een vruchtbare grond en eene groote gemakkelijkheid om

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7