DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD' Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. Haarlemmer Halletjes. No 42 Zaterdag 22 Juni. 1901 Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. Een modern zeilvaartuigf. Een vreemdsoortig getimmerte, lig- gendein den Beeldentuin te Zaandijk j trok voor eenigeh tijd de aandacht van i vele voorbijgangers en menigeen vroeg zich af wat dat toch wel beduiden moest, 't Zao- e raldus uit: in 't mid den 2 cirkelvormige randen, 66 cM. in middellijn en 65 c.M. van elkaar ver wijderd, door latten aan elkaar ver bonden en aan weerszijden daarvan bouten ribben. 1,75 M. lang, die voor en achter in een gedraaide houten punt samenkwamen. Dit vreemde sa menstel was niets meer of minder dan het geraamte van een door den heer J. G. Kuyt aldaar ontworpen nieuw model zeilschuit. Duidelijk kwam dit uit, toen het ge heel met zink was overtrokken, uitge zonderd de opening voor den schipper bestemd. Zoo lee khet uiterlijk (een cylinder met aan ieder plat vlak een kegel) zoo ongeveer op een torpedo, in werke lijkheid natuurlijk van minder gevaar lijke hoedanigheid. Zoo'n bootje zou in 't water natuurlijk al spoedig kan telen. De correspondent van een daar in de buurt verschijnend weekblaadje heeft zich dit vreeselijk feit zeker al voor oogen gesteld ;althans. hij gaf den heer K. den vriendelijken en wel- gemeenden raad, zijn proeftocht maar in zwemkostuum te doen. Deze echter, practisch genoeg, om dit te begrijpen, bevestigde aan den onderkant een zwa re looden kiel en aan weerszijden bo vendien nog waterborden. Toch, dit was in 't oog van sommigen nog niet voldoende, tenminste, door iemand, die 't beslist meende te weten werd aan schrijver op zeer overtuigende wijze de stellige verzeKering gegeven, dat 'd'e heer K. den eersten den besten keer, ,iat hij 't durfde wagen, er mee te gaan zeilen, zonder pardon naar den kelder ging. ,,Dat was toch zoo klaar als een klontje!" En toch was dit het vaste voornemen van den ontwerper. Aan den mast, die 2.25 M. boven het zink uitsteekt, bevindt zich behalve de fok een driehoekszeil, van onder 2 M. breed; nogal een aardig lapje dus, terwijl het roer, gaande door een gas- pijp en van dubbelen helmstok voor zien, het geheel voltooit. Dit laatste, omdat de bestuurder maar weinig ruimte tpt zijne beschikking heeft en het zich dus zoo gemakkelijk mogelijk moet maken. Op even doelmatige wij ze heeft hij ook een fok en zeil geheel in zijne macht, door het aanwenden van een katrol en eenige schroefoogen. Meer dan één tochtje heeft de eige naar al ondernomen en zelfs, getuige de fotografie, met een tamelijk stijf oostenwindje. Maar, nog had hij ge lukkig geen behoefte aan zijn zwem- cosuum, nóg ging hij niet naar den kelder! Men moet echter niet vergeten, dat de kiel een gewicht heeft van 35 kilo, dat aan ballast 60 kilo wordt meegenomen en dat de schuit zelf een niet gering gewicht vertegenwoordigt. Hij vertrouwt dan ook zoo op zijn vaartuig, dat hij nu zelfs de waterbor den heeft afgenomen, omdat deze de vaart nogal wat verminderden. Jam mer, dat er slechts plaats in is voor één persoon. Hoevele liefhebbers van zeilen, en die zijn er nier genoeg, zou den gaarne eene een tochtje willen meemaken. Maar zij kunnen er des noods zelf een laten maken en, hebben ze daarbij aan deze beschrijving niet genoeg, de heer K. zal hun gaarne de noodige inlichtingen verschaffen evenals hij dat.met de meeste bereid willigheid ons deed. Op onze zeilwed strijden krijgen wij dan straks nog als nieuw nummer: zeilvaartuigen van torpedovorm, welke wedstrijd onge twijfeld niet weinig bekijks zal heb ben, wanneer ze alle geschilderd zijn, zooals de heer K. thans de zijne doet: een paar groote oogen, vinnen en bek als een visch. De heer A. Latenstein, aldaar, ama teur-fotograaf nam eenige o. i. prach tig geslaagde fotografiën, die hij ons welwillend afstond ter illustratie van dit artikel. ALLERLEI. De eerste hooge hoed. Uitvinders maken dikwijls de erva ring, dat ondank 's werelds loon is, en' hebben gewoonlijk den moed hunner overtuiging hard van noode. Niet anders ging het indertijd den uitvinder van den hoogen hoed, die. ZOMERSPORT IN NEDERLAND. trots verlies van populariteit, zich in de mode heeft gehandhaafd. Een oud dagblad, dateerende van 16 Januari 1797 geeft het volgende vermakelijke verhaal van het dragen van den eer sten zijden hoed te Londen. „John Hetherington, winkelier en hoedenmaker van het Strand, stond gisteren voor den Lord Mayor terecht, beschuldigd van het verstoren der or de en het veroorzaken van een oploop. Het was gebleken en erkend, dat Mr. Hetherington, een te goeder naam be kend staand koopman, zich op den openbaren weg had vertoond, iets op het hoofd dragend! dat hij noemde een zijden hoed (ten processe aanwe zig), een hoog samenstel met blinkend uiterlijk en wel in staat om bevrees- den lieden een schrik op het lijf te ja gen. Door derf- ambtenaar der Kroon werd bewezen, dat op het zien van zoo iets ongewoons vrouwen waren in zwijm gevallen, kinderen geschreeuwd, en honden gejankt hadden en dat een zoontje van den marokijnwerker Tho mas, uit een komenijswinkel komende, door de te hoop geloopeu menigte op den grond was geworpen en daardoor zijn rechterarm had gebroken. „Om deze redenen was de beschul digde door de constabels aangehou den en voor den Lord Mavor gebracht, tegenover welken magistraat hij zijn misdrijf poogde goed te maken door aan te voeiren, dat hij geen enkele wet van het koninkrijk had overtreden en dat hij, door in het openbaar te verschijnen met een hoofddeksel van eigen vinding, niets anders deed dan wat hij het recht had te doen,, een recht, dat aan geen Engelschman ooit betwist werd." Dat belette niet, dat John Hethering ton een borgtocht van 500 pond moest stellen voor zijn behoorlijk gedra«' ge durende de eerstvolgende maanden. Een Zaterdagavond/praatje. De electrische spoorweg van Am sterdam door de Meer en naar Haar lem, waarvan we dachten dat hij het wel niet ver brengen zou. ten minste niet veel verder dan de concessie, krijgt nu waarlijk een meer tastbare gedaante. Het gaat met zoo'n conces sie in den regel zoo: aanvankelijk zie je een klein stofwolkje, dat lang. heel lang blijft hangen; dan wordt het een grootere stofwolk, die non' langer blijft hangen; vervolgens wordt het een nog grootere stofwolk en dan komt het kritieke oogenblik. Blijft de ze allergrootste stofwolk héél, héél lang hangen, dan neemt ze allengs in om vang af, wordt lager en smaller, smelt we"- wordt kleiner en kleiner, tot dat ze ten slotte geheel en al in het ijle is opgelost. Dat is het eene geval: in het tweede geval wordt de wolk langzamerhand minder vormloos, neemt een gedaante aan, die steeds scherper wordt afgeteekend en ten slot te heeft wat eerst een stofwolk was vorm en kleur aangenomen. De zaak is tot stand! gekomen. Aan den electrischen spoorweg zal. naar 't schijnt, dit tweede een laatste lot te beurt vallen. De Minister heeft concessie verleend, de gevraagde sub sidie (ook van de Provincie) zal er wel komen en de aanneming voor de ont eigeningswet is niet onwaarschijnlijk. In dit stadium van de historie is het de moeite waard om te vragen, in hoe verre de gemeente Haarlem bij de nieuwe verbinding met Haarlemmer meer voordeel kan hebben. Sommi ge menschen zeggen met zekeren ede len zwier: „alle nieuwe verbindingen zijn voor een stad voordeeliev maar ik geloof, dat deze algemeene uitspraak hoe mooi ze ook klinken moge in hare algemeenheid niet opgaat. Voor winkeliers en neringdoenden hier bijvoorbeeld is de Haarlemmermeer een voordeelige klant, die veel gebrui ken kan, goed betaalt en nog niet zoo verwend is als de clientèle uitnu, verwend is als de clientèle uit... nu, laat ons zeggen uit zekere andere gemeen- Haarlemmermaer naar Haarlem; ze loopt ook (en in hoofdzaak) van Am sterdam naar de Haarlemmermeer, of liever niet de lijn zelf, maar de trei nen. En die treinen loopen dus ook van Haarlemmermeer naar Amster dam en nu is het de vraag, de zeer be langrijke vraag: „waar zal de klandi- sie uit de Meer nu het meest heen gaan? Naar Haarlem of naar Amster dam? Zullen wij te Haarlem het deel van den buit houden, dat we hebben; zal dat deel toenemen of inkrimpen?" Dat het toenam zou wel wenschelijk zijn, want het eerste dat we van den electrischen spoorweg in Haarlem on dervonden hebben, is een nadeel ge weest, namelijk de brug over het Noor der Buitenspaarne. Heit gemeentebe stuur terecht inziende dat't de moeite niet waard is, aan den zuidkant van de stad de vaart vrij te maken, door het hooger leggen van de spoorbaan en van de spoorbrug, wanneer aan den noordkant een nieuwe brug over het water wordt geslagen, het gemeente bestuur, zeg ik, had geprotesteerd, maar het hielp niet. De brug is ons, om zoo te zeggen, uit den Haag thuis gestuurd en we hebben het feit te aan vaarden. Ons gemeentebestuur denkt over de 'onderneming zelve tamelijk koeltjes en heeft meer dan eens in officieele stukken daarvan blijken gegeven. En hoe de belanghebbenden er over den ken? Ik ben er eens op uitgegaan en heb er een firma over geïnterviewd, die groote zaken doet in de Haarlem mermeer. „Voor ons", zei de firmant, „zal er geen schade uit voortkomen. Onze handel op de Meer is te eigenaardig, hij bestaat voor een gedeelte uit ruil handel en bovendien bezoeken wij de menschen regelmatig." Maar voor de gemeente Haarlem in haar geheel zal de nieuwe lijn een schadepost wezen. De menschen ko men er veel sneller mee te Amsterdam dan te Haarlem en zullen het ook aan genamer vinden, naar een groote dan naar een kleine stad te gaan." Deze emededeeling van iemand, die op de hoogte is van den toestand en goed- uit zijn oogen weet te kijken, is voor onze Haarlemsche winkeliers en neringdoenden verre van bemoedi gend. Maar hij had er een opmerking bij en die was, dat naar zijn meening de heele zaak nog wel zou kunnen mis lukken. „Wat dde lijnen wel moeten kosten, zei hij, „durf ik niet schatten, maar 't loopt in de millioenen. En dat de aanleg niet meevallen zal geloof ik ze ker. Er zijn gedeelten van de Meer, waar de grond zoo week is, dat wan neer je er vandaag vier steenen op el kaar legt en er niet naar omkijkt, over een jaar geen van de vier meer te vinden is: ze zijn eenvoudig opge slorpt. Als je rijdt langs den straatweg en de sloot, daarnaast is bevroren, dan springen de brokjes ijs omhoog. Verbeeld je, wat een zand, daar in zal moeten om een flinke baan te krijgen. Behalve het pontonveer over de Ring vaart moeten er in de lijn verschillen de bruggen gemaakt worden en die zijn duur. Hier en daar snijdt de lijn midden door land heen, dat geregeld voor f 2000 de bunder verkocht wordt. Wat zal die onteigening niet kosten?" Dit is trouwens niet het eerste plan voor een lijn door de Haarlemmermeer. Er is er nog een geweest: van den in genieur Kriege, die een lijn wou leggen naar Nieuwersluis en die ook van ver schillende gemeenten subsidie gekre gen heeft voor het maken van een ont werp. Haarlem heeft er f 1500 aan ge geven. Maai' de zaak is nooit tot stand gekomen. En terwijl we daarover praatten, vertelde de koopman, die me inlichtte, dat er nog vroeger ook eens een plan is geweest, ,,'t Zal zoowat veertig jaar geleden zijn," zei hij. „Er was feest te Hoofddorp, want er zou een spoor komen, dat was vast. Ze zou den de vlag opzetten, die aan een paal geboden was. maar toen de paal stond en de vlag flink uitwapperde bleek, dat ze verkeerd aangebonden was. „De vlag verkeerd, dan gaat alles verkeerd!" riepen de boeren en ze hadden goed gezien, want ook dat plan is in den slappen bodem van de Haarlemmer meer blijven steken." Aldus sprak mijn inlichter en ik be dankte hem voor zijn verhaal, dat ze ker wel voldoende aantoont dat wan neer de lijn tot stand komt er voor ons Haarlemmers weinig reden bestaat tot juichen en dat, mocht ze niet tot stand komen, we onze tranen maar tot een betere gelegenheid moeten bewaren. Ik sprak daar straks van het subsi die van Prov. Staten, dat waarschijn lijk aan de onderneming zal worden verleend. Althans de commissie van rapport stelt voor, er het snmmpf.jp I van vijfmaal honderdduizend gulden voor te besteden, als renteloos voor schot. Er zou, in 't voorbijgaan gezegd, menige koopman of fabrikant wezen, die met zoo'n renteloos voorschotje in zijn affaire ook wel gediend zou zijn, maar het van niemand krijgen kan, omdat hij niet van zijn onderne ming zeggen kan dat ze is in 't alge meen belang hetgeen men gemakke lijker betoogen kan van een spoor- of tramweg. Of nu dé ondernemer of con cessionaris de zaak ook begint en uit voert in het algemeen belang is een andere vraag. Eenmaal aangenomen dat een spoor of tram inderdaad door het algemeen belang gebiedend worden gevorderd, zal ik daar verder niet over twisten; hoewel er in sommige gevallen verschil van gevoelen over kan bestaan. Daar is bijvoorbeeld een andere aanvraag om subsidie aan Prov. Staten gedaan en wel in de kosten van het afnemen van de examens voor meester en ge zel. Men weet, dat er voor die exa mens in elke provincie een gewestelijke commissie is ingesteld en dat het doei is, aldus eenigszins in navolging van de oude gilden het ambacht weer op te heffen. Die Gewestelijke Commissie nu vroeg »a|f Prov. Staten niet om 5 ton, ook niet om 1 ton, niet om vijftigduizend gulden, niet om tienduizend, niet om duizer maar om een sommetje van een honderd en viiftio- gulden. Maar Gedeputeerde Staten, misschien wel in een zuinige bui door de te ver wachten uitgaaf, van 5 ton voor de electrische spoor, wilden er niet aan en stellen voor het verzoek te wijzen van de hand. Natuurlijk niet maar zoo, bot weg, zonder motieven maar met redenen omkleed. Ged. Staten zeggen name lijk dat het niet op den weg ligt van de Provincie om daarvoor financi- eelen steun te verleenen, „wil zij al thans de behartiging der algemeene be langen niet buiten den eigenaardigen kring harer bemoeiingen uitstrekken." Misschien is voor den lezer deze vol zin duidelijk, mij lijkt hij een puzzle toe. Onlangs teekende iemand van mijn kennis een huis met een rookende schoorsteen, een paar boomen en een poppetje en zette daaronder: „Waar is de olifant?1" Niemand kon het beest vinden en ten slotte bleek, dat de oolijkert den olifant aan den achter kant van het papiertje geteekend had! Zoo dacht ik ook bij mij zeiven: waar is nu de olifant in de puzzle van Ged. Staten? En ik las het stuk verder door en vond daarin deze opmerking: „Zóó is het ook door de Gewestelijke Commissie opgevat in de provincie Zuid-Holland en Utrecht, alwaar in vorige jaren dergelijke examens wer- der afgenomen. Steun van de Provin cie is aldaar niet toegekend Aha, dacht ik, hier is de olifant. Gedd. Staten beroepen er zich op, dat in andere provinciën steun is gevraagd en (dan zeker wul op grondige motie ven) geweigerd. Maar helaas ook dèêtr vond ik mijn olifant niet, want.de volzin eindigde met de woorden: „zelfs niet gevraagd." Nu is het nogal natuurlijk, zou ik denken, dat steun, die niet gevraagd werd ook niet verleend is. Misschien hebben Gewestelijke Commissiën in andere provinciën niet aan de moge lijkheid van steun uit de provinciale kas gedacht! In elk geval zoek ik in deze provin ciale puzzle nog altijd „den olifant." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 5