De leemen Vaas.
ALLERLEI.
Moderne stoombrandspuil.
door een zwaan wordt voortgetrok-
een didder verschijnt. Voor de
begint, eischt hij van Elsa (die
ien hij overwint,, zijn vrouw zal
hem nooit naar z'üi naam of
omst te vragen,- wat ze plechtig be
ft. De strijd begint, en Telramund
rdt verslagen. Woedend over zijn
lerlaag tracht deze nu on allerlei
nieren Elsa's nieuwsgierigheid en
iterdocht jegens haren man op te
iken, wat hein eindelijk ge-lukt.
sa vraagt haren echtgenoot naar
en afkomst, in tegenwoordig-
van den Koning geeft deze zijn
Hij is Lohengrin, een der
die den heiligen Graal bewa-
De zwaan verschijnt weder en
hem weg, want als de graal-rid-
zijn naam heeft genoemd mag hij
langer onder de1 menschen ver
ven. Terwijl Elsa machteloos neer-
kt verdwijnt het bootje in de verte.
van den brand te naderen, die door
de spuit direct onbereikbaar is.
De brandweerman op de plaat is met
zulk een kleediim toegerust; een helm,
die op een dmikerhelm geliikt, be
schermt het hoofd. Een luchtbuis, wel
ke bediend wordt door buitenstaande
manschappen, voert in een ventiel
voor den mond. In de door asbest-
schoenen beveiligde handen houdt de
man de pijp van. de slang waaraan een
ventiel is aangebracht, die door een
slang ook water naar het bovengedeel
te van den helm leiden moet. Daardoor
kan de brandweerman, als het noodig
is, zich van boven tot onder onder
water zetten.
De internationale
andweertentoonstelling te
Berlijn.
(Bij de plaatjes).
e groote belangstelling, welke de
te Berlijn geopende internati-
brandweertentoon9tel]ing onder-
is er een bewijs voor, welk een
het publiek hecht aan alles,
i met het brandbluscliwezen in ver-
id staat.
Juni 1.1. werd ook een intematio-
d brandweercongres geopend. Er
ren in 't geheel 1,500 afgevaardigden
Oostenrijk, Zwitserland. Rusland,
gië, Nederland, Frankrijk. Spanje,
■tugal, Hongarijie, Italië, Engeland
andere landen opgekomen,
de plaat zijn eenige voorwerpen
de tentoonstelling geëxposeerd, voor
Zoo ziet men een oude brand-
uit het jaar 1729, die door hertog
Friedrich van Holstein op zijn
werd meegevoerd' Het toestel
taat uit een houten kast als water-
jrvoir met een er boven aangehrach-
éénarmige hefhoonxpomp met be-
igbare buis. Eerst later, omstreeks
midden der 18de eeuw. kwamen
liten van -ooter afmeting in ge-
ik, die op een wagengestel rustten
daardoor gemakkelijk en vlug wa-
te vervoeren.
een spuit is ook afgebeeld. Zij
in 1755 te Clausenthal in gebruik
In beginsel liikt dit rijtuig
ds veel op de nog tegenwoordig al
in gebruik zijnde handbrand-
Een moderne en zeer handige
stelt de laatste figuur
lëraan voor. Deze spuit kan tot 310
r water per minuut leveren,
lij groote branden komt tegenwoor-
echter in de eerste plaats de stoom-
lit in aanraerki r waarvan hier eeh.
ie is afgebeeld. Deze machine indi-
rt 40 PK... bezit 3 verticale stoom-
en 3 verticale watercylinders:
waterlevering bedraagt, al naar de
van 2.200 tot G.600 liter per
met een werpafstand van G5
Op de Berlijnsche tentoonstel-
zijn tal van dergelijke, ontzaglijke
chines te zien.
zeer jonge spruit van het brand-
sc'bwezen is de automobielbrand-
;it, zooals er een afgebeeld is. De
ir een motor gesleepte tweewieler is
pak wagen ingericht, die de aan-
itslang voor de waterleiding, om
rol gewikkeld, draagt en tevens een
ikladder. bijl en spade, alsmede een
bandkist en een voorraad reddings-
meevoert.
geen brandspuit kan naderen,
bijv. in afgeslotexi ruimten, moet
moedige brandweerman zelf zich
Naar het Fransch van JEAN AICARD.
I.
Jean had van zijn vader een klein
lapje grond geërfd, dat door de zee
werd bespoeld. Daaromheen ritselden
de twijgen der pijnen, in antwoord
op het geruisch der golven. Aan den
voet der pijnboomen was de bodem
rossig getint, en waar de purperen
schaduw van de aarde viel op het
blauw der golven van de baai, daar
werden deze paarsch en droef van toon,
in de .avonduren vooral de uren van
gepeins.
Daar groeiden rozen op zijn grond
en aardbeien. Aan de mooie meisjes
uit den omtrek verkocht Jean zijne
vruchten en zijne bloemen, die aan
hare wangen gelijk waren. En de
rozen, de lippen, de aardbeien, zij
wedijverden met elkaar in jeugd en
in schoonheid.
Jean leefde gelukkig aan de zee,
aan den voet der heuvelenonder den
olijf, die voor zijne deur was geplant
en in alle jaargetijden op den witten
muur een kantwerk van blauwachtige
schaduw liet dansen.
Dicht bij den olijf was een put. En
het water daarvan was zoo frisch en
klaar, dat de meisjes uit den omtrek,
met hare wangen als rozen, hare lip
pen als aardbeien, 's morgens en
's avonds met hare kruiken daarheen
gingen. Den fraaien, blooten urm in
een bevallige bocht omhoog beurend,
steunden zij de kruiken, die zij op het
met een kussentje gekroonde hoofd
droegen en welker vormen even rank
en sierlijk geteekend waren als hare
eigen gestalten.
Jean zag dit alles aan, en hij be
wonderde en zegende het leven. Daar
hij nog geen twintig jaar telde, leefde
er liefde in zijn hart voor een der
hij een oven, dien hij tegen den muur
van zijn huis plaatste, en hij begon
kleine aardheienpotten te maken.
Hij verkreeg een groote handigheid
in dit werk, en al de tuinlieden uit den
omtrek kwamen zich bij hem voor
zien voor een voorraad luchtige, po
reuze potten, zoo fraai rood van kleur,
zoo rank en sierlijk, waarin men'de
aardbei kon schikken, zonder haar te
kneuzen, en waarzij veilig rust in de
beschuttende schaduw van een frisch
blad.
Het blad, de vaas, de aardbeien, de
vorm en de kleur, dit alles bracht hen,
die het zagen, in verrukking en koop
vrouwen op de markt in de stad wil
den geen andere aardbeien meer dan
die verkocht werden in de ranke, sier
lijke vazen van Jean den pottenbak
ker.
En meer dan ooit werd Jean's tuintje
door de schoone jonge meisjes be
zocht. Zij brachten thans mandjes van
gevlochten stroo mede, waarin de le
dige frisch roode potten op elkaar ge
stapeld waren. Thans echter kon Jean
de jonge meisjes aanzien zonder eene
van haar voor zich te verlangen. Zijn
hart was voor altijd naar verre kus
ten.
Maar naarmate de kuil, waaruit hij
zijn klei putte dieper en breeder werd,
zag hij, dat de aardheienpotten ver
schillende tinten begonnen aan te ne
men, nu rood, dan weer blauw of vio
let, dan zwai-t of groen van kleur wa
ren En deze kleurschakeering in den
grond herinnerde hem aan het schoorn
ste, waar zijn oog zich in verlustigd
had aan planten, bloemen, zee en
lucht. Hij begon bij het vervaardigen
der potten te letten op de verschillende
tinten en ze met zorg te schikken. En
de kleuren, door de eeuwen der duis
ternis en de wisselende dagen in het
aanzijn geroepen gehoorzaamden hem
en voegden zich na eene seconde naar
zijn wil.
Aan het rad gezet, dat zich, door
zijn vluggen voet in beweging ge
bracht, als een zon wentelde, vervaar
digde hij dagelijks honderden potten.
De vornxlooze massa itlei, wentelende
om het middelpunt van de schijf, hief
zich ,bij de aanraking van zijn vinger,
plotseling op als de kroon eener lelie.
landweerman in de modernste
uitrusting.
BS
Iden in liet vijandige element be-
ren. Dat is zijn zwaarste taak en
nigvuldig zijn de gevallen, waar
brandweerlieden als een offer van
a beroep gevallen zijn. Maar ook
Sr gaat de techniek vooruit en, voor-
van vuur- en rookvrije kleeding,
nu mogelijk zeer dicht de kern
Een rij bare handbrandspuit uit het
jaar 1755.
Een handbrandspuit uit het jaar 1729.
schoonste meisjes, die het water uit
zijn bron putten, die zijne aardbeien
proefden en den geur zijner rozen in
ademden.
■Hij zeide tot haar, dat zij even rein
en klaar was als het water, even frisch
als de aardbei, even geurig a^s de
roos.
Toen, glimlachte zij.
Hij herhaalde haar hetzelfde lied,
en zij zag hem spottend aan.
Weer herhaalde hij haar hetzelfde
refrein, en zij huwae een matroos,
die haar naar verre kusten met zich
voerde.
Jean schreide veel, maar toch bleef
hij het leven bewonderen en zegenen.
Jean dacht soms, dat in de broosheid
van het schoone, de vergankelijkheid
van het goede, juist de waarde van
het schoone en goede ligt.
II.
Eens bedacht hij zich, dat er zich
onder de buitenkorst van vruchtbare
aarde in zijn tuin een laag van uit
stekende klei bevond. En hij nam er
een weinig van in de hand, lengde het
aan met het water uit zijn bron en
kneedde het tot een eenvoudig kruikje,
daarbij denkende aan de schoone,
jonge meisjes, wier gestalten hem her
innerden aan den ranken, sierlijken
vorm eener vaas.
De grond van zijn akker bevatte in
derdaad een uitstekende kleisoort. En
hij maakte zich een rad, zooals de
pottenbakkers bij hun werk gebrui
ken ;met eigen handen vervaardigde
zwol of kromp ineen, al naarmate de
pottenbakker dit verlangde, zette zich
uit of trok zich samen, als leefde zij.
Zijn scheppende geest bezielde de
aarde.
III.
En daar hij steeds vervuld was van
wat hij het meest had bewonderd,
daalden zijne gedachten, zijn herinne
ring, zijn onverzettelijke wil af van
zijn hoofd naar zijn hand, waardoor
hij, zonder dat hij zelf wist hoe, aan
de klei het beginsel overbracht van
het mysterievolle leven, waarvan de
grootste geleerde geen omschrijving
geven kan. En de eenvoudige voort
brengselen van Jean den pottenbakker
hadden eene verrassende gratie. In
elke lijn, in elke kleurschakeering
legde hij de herinnering aan een klop
pend hart of aan een ontluikende
bloem, zelfs aan een somberen of een
zonnigen dag, aan droefheid of aan
vreugde. In zijnen vrijen tijd dwaal
de hij, met de oogen naar den grond
gericht-, rond en bestudeerde de de ver
schillende tinten, die de aarde op de
steile kusten, op de vlakten of op de
heuvelhellingen vertoonde.
En het verlangen greep hem aan om
een vaas te vervaardigen, eenig in
haar soort, wonderschoon, in welke
voor eeuwig iets zou voortleven van
de vergankelijke schoonheden, die
zijn oog had aanschouwd, iets van de
kortstondige vreugden, die zijn hart
hadden vervuld, zelfs iets van de god
delijke smart, die de hoop. de teleur
stelling, de liefde hem hadden ingege
ven.
Hij was toen een man in de kracht
zijns levens. En toch, om beter na te
kunnen denken over hetgeen hij be
oogde, zag hij van zi]n dagelijkschen,
winstgevenden arbeid af. door welken
hij in staat zou zijn gesteld een kleine
geldsom af te zonderen. Zijn rad
draaide niet meer, zooals voorheen,
van den morgen tot den avond in het
rond. Hij liet het aan anderen over
om aardheienpotten bij duizendtallen
te vervaardigen. De kooplieden verga
ten langzamerhand den weg naar
Jean's huis. De jonge meisjes echter
kwamen er nog steeds bijeen, aange
trokken door het frtssche water, de
rozen en de aardbeien, maar de aard
beien. die niet goed verzorgd werden,
kwijnden weg; de rozenstruiken groei
den in het wild, staken boven de om
heining van den tuin uit en boden den
voorbijganger op den weg hare beste
rozen aan. Slechts het water uit
de put bleef frisch en overvloedig, en
dit was voldoende voor alles wat
jeugd en levenslust bezat, om zich om
Jean te blijven verzamelen.
Maar de jeugd begon een spottende
houding tegenover Jean aan te nemen;
tot spot sloeg de vroolijkheid der le
ven slustigen over.
„Hoe is het meester Jean, uw rad
draait niet meer. Wij zien uw rad vol
strekt niet meer ronddraaien, meester
Jean. Wanneer zullen wij uwe mooie
vaas nu te zien krijgen, de vaas, die.
volgens u, alles wat mooi is in zich
vereenigen zal, die zoo frisch zal zijn
als een ontluikende roos, zoo korre
lig als de aardbei, zoo uitdrukkingsvol
als onze lippen?"
IV.
Jean is oud geworden. Thans is hij
een grijsaard. Hij zit op de steenen
bank, naast zijn put, naast zijn oven,
onder de kantvormige schaduw van
zijn olijf, met het gezicht op zijn ver
laten tuintje, dat zulk'een uitsteken
den kleigrond heeft, maar dat geen
aardbeien, noch rozen meer opbrengt,
Jean had voorheen gezegd: „Daar
zijn maar drie dingen, rozen, aard
beien en lippen." Alle drie hebben hem
thans verlaten. Van de lippen der
jonge meisjes en zelfs van die der kin
deren verneemt hij slechts spottende
woorden.
„Zoo, vader Jean, ge leeft tegenwoor
dig maar zooals de krekels. Wij zien
u nooit meer eten, vader Jean. Vader
Jean teert op niets dan frisch water.
Wie oud wordt, wordt opnieuw kind. j
Waarvoor zult ge die mooie vaas toch
gebruiken, als ze ooit klaar komt,
oude dwaas? Alsof ge er een druppel
water uit uw put in mudt kunnen la
ten staan, domoor! De koelkruiken,
die gij maakt, houden het water niet
beter tegen dan een kooi de lucht."
Op al dergelijke spottende woorden
schudde Jean zwijgend het hoofd; hij
beantwoordde ze slechts met een goed-
aardigen glimlach. Geen dier zal hij
leed doen en niet de armen deelt hij
zijn droog stukje brood. Het is waar,
dat hij bijna niets meer eet, maar zijn
lichaam heeft hier niet door geleden.
Hij is geheel vermagerd, maar daarom
niet minder gezond. Onder den boog
zijner wenkbrauw slaat zijn oog, hel
der als de bron, waar zich het dag
licht in weerkaatst, de wereld aan
dachtig gade.
Op een zonnigen morgen begint
Jean, met zijn rad, dat door zijn rhyt-
misclien tred in beweging wordt ge
bracht, een vaas te modelleeren de
vaas, die hij reeds lang in den droom
heeft gezien. Het horizontale rad
wentelt zich als een zonneschijf op
den rhytmischen slag van zijn voet.
Het rad draait. De leemen vaas schiet,
een nog vorrnlooze massa, plotseling
omhoog, daalt dan weer neer, zwelt
en trekt zich samen, om, onder Jean's
hand, uit ziclizelve te ontstaan. Ein
delijk, daar vormt zij zich bij een en
kelen slag. als een bloem, die zich
eensklaps uit een onzichtbaren sten
gel ontplooit. En met bevende han
den draagt de grijsaard haar naar den
met zorg aangelegden oven, waar het
vuur aan de schoonheid van den vorm
moet voegen de subtiele, etherische
schoonheid van de kleur.
Den geheelen nacht onderhield en
temperde Jean in den goed verwarm
den oven de vlam - ue schepster dei-
fijne kleurschakeeringen.
Bij het morgengloren moet het werk
voltooid zijn
En in zijn verlaten tuintje houdt de
oude, bijna stervende grijsaard, tegen
het licht van het rijzende morgenrood,
den luchtigen vorm, uit zijn brein ge
boren, waarin hij alles, wat zich in
dien éénen droom van zijn leven ge
concentreerd heeft, wil terugvinden.
In den vorm en de kleur van de
kleine, broze vaas heeft hij voor altijd
de vergankelijke kleuren en vormen
van het allerschoonste willen ver
eeuwigen.
O God des lichts, het wonder is vol
bracht! De zonnestralen verlichten dé
sierlijkste, bevalligste lijuen. de in de
grootste eenheid wisselende en saam-
vloeiende kleuren, die in de ziel van
den grijsaard doen wederkeeren de
weldadige vreugden en smarten, wel
ke de jongeling gevoea bij het zien
van de jongé meisjes, die op ontlui
kende rozen, van hare lippen, die op
aardbeien gelijken, van de bevallig
omhoog geheven ai-men ,die de wa
terkruiken steunen, van het zwerk bij
het eerste morgengloren. van de gol
ven, violet en somber getint door de
laatste stralen der neigende zon
O wondervolle kunst, waarin het ge-
heele leven haar innigst wezen legt,
om al wat genot geeft te vereeuwigen!
De nederige kunstenaar houdt het
broze kunststuk, de bloem zijner een
voudige ziel, tegen het licht van den
glorenden dageraad.
Hij houdt het met bevende handen
omvat, als om het den onbekende go
den, die er de schoonheidskiem van
schiepen, aan te bieden. Doch, zie,
daar is het plotseling aan zijne te
bevende handen ontglipt, zooals zijn
ziel eerlang aan zijn wankelend
lichaam ontvlieden zal, en de droom
van den werkman, met hem ter aarde
gestort, ligt in gruis op het zand.
Waar is hij thans, de vorm van de
vaas, zooals de morgenschemering
hem heeft verlicht, zooals slechts de
zon en de nederige kunstenaar hem
hebben aanschouwd?
Voorwaar, ergens is hij zeker, de
gelukkige, zuivere vorm van den god-
delijken droom, die een oogenblik
werkelijkheid was.
De waarde van een komma.
Een Pruisisch schoolopzieiier kwam
aan het bureau van den burgemeester
eener kleiner stad, om hem te verzoe
ken hem op een schoolbezoek te verge
zellen.
De burgemeester was in een kwade
luim, en de schoolopziener hoorde hem
mompelen:
„Waar komt die ezel nu alwéér
voor?"
De schoolopziener zei niets, maar
wachtte zijn tijd af, en ging met den
omvilligen burgemeester de ronde
doen.
Op de eerste school gaf hij te ken
nen, dat hij wilde zien hoe de punctu
atie geleerd werd.
„Och, dat komt er niet op aan
bromde de burgemeester. „Wij geven
niet om komma's en zulke kleinighe
den."
Maar de schoolopziener zond een
jongen naar het bord en beval hem
te schrijven:
„De burgemeester van R. zegt, de
schoolopziener is een ezel.'
Toen beval bij hem de komma ach
ter de R. te zetten en eene andere
achter schoolopziener, en de jongen
I schreef:
,,De burgemeester van R„ zegt J:
j schoolopziener, is een ezel."
Waarschijnlijk kreeg de onwillige
I burgemeester nu wel een nieuw begrin
j van de waarde van „komma's en zulke
kleinigheden."
Zoo zijn er.
I „Ik moet je wat grappigs vertellen
dat mij van.ochtend gebeurd is," zei
WiLlems op vroolijken toon.
I „Dat 's goed. Vertel maar op."
Smit, zich met, een critisch gezicht tot
luisteren zettend.
,,lk liep de straat door om naar mijn
i waschvrouw te gaan, en
„Je bedoelt de vrouw, die voor je
wascht?" viel Smit hem in de rede.
j „Je zult er toch zeker geen eigen
j waschvrouw voor jou alleen op na
houden."
„Nu ja, zoo bedoel ik het," zei Wil-
Ie nis, op iets minder vroolijken toon.
I „Welnu, ik ging uit
I „Je waart uitgegaan, wil je zeggen,
I viel Smit hem weer in de rede, „anders
j liep je de s'traat niet door."
I „Natuurlijk. Ik was nog maar een
J klein eind ver
„Als 't maar een klein eind was, kon
I je ook niet ver zijn", zei Smit.
„Ik wou maar zeggen," hernam Wil-
lems. maar zijne opgewektheid was
verdwenen, „ik was nog maar kort
van huis .toen het gebeurde. Ik dacht,
handbrandspuit.
dat ik me zou doodlachen."
..Hoe kon je vooraf denken, dat je
je zoudt doodlachen?"
„Dat is zoo bij manier van spreken.
Dat zijn van die soort van gezegden."
„Dat zijn ze niet, dat is één van die
soort van gezegden. Maar ga voort
met je grappig verhaal. Het begint mij
te iuteresseeren."
..Zoo? Nu, mij interesseert het in 't
geheel niet meer. Ik geloof, dat er
eigenlijk ook niets grappigs in was.
Adieu."
„Zou ik iets gezegd hebben, dat hij
kwalijk kon nemen?" dacht Smit
want op het stuk van zelf-waarne-
niSng is dat betwetersvolkje de bot
heid zelve toen de ander wegliep.
Orakelvragen.
Dat de planten, vooral in harts-aan-
gelegenheden, dikwijls als orakel ge
raadpleegd worden, is bekend.
Reeds bij den oud-Duitschen minne
zanger. Walter von der Vogelweide,
die 600 jaar geleden dichtte, vinden wij
een bloemenorakel in den vorm over
eenkomstig met dat. waarvan Goethe
bij de wandeling van Faust met Gret-
chen zoo schoon gebruik heeft ge
maakt: „Hij bemint mij bemint mij
niet," enz.
De meisjes zeggen ook wel bij het
afplukken van bloemen: ..Hij bemint
mij van harte met 9marte vu
rig een weinig in 't geheel niet,"
en in Zwitserland: „Ongetrouwd blij
ven? Bruiloft vieren? In 't kloos
ter gaan terwijl daarentegen de jon
gelingen zeggen: „Rijk? Arm?
Middelmatig?" of: „Veel? Iets?
Niets?"
In de mijnstreken vlechten de meis
jes op den 23sten Februari tweeërlei
kransen, een van stroo en een van
klimop of laurierbladen. Dan gaan zij.
als de avond gevallen is, naar ene
bron, leggen daar de kransen neer,
en na bij fakkellicht een dans uitge
voerd te hebben, stappen zij ruggelings
naar de plaats, waai- de kransen lig
gen, om er een te grijpen. Gelukt het
haar den krans van klimop of laurier
bladen te grijpen, dan hebben zij voor
uitzicht op een vrijer; is het meisje
reeds verloofd, dan volgt de bruiloft
nog in hetzelfde jaar. Daarentegen
wordt de krans van stroo als een
slecht voorteeken beschouwd.
In sommige streken werpen de ver
loofden op Kerstavond noten in het
vuur. Als die stil branden, vooi spelt
dat een gelukkig huwelijk; maar als
zij kraken ongelukkig.
In Opper-Oostenrijk werpen de meis
jes met stokken naar een notenboom;
blijven den stokken bij den éersten
worp in den boom hangen, dan trouwt
de gelukkige wesper nog in den loop
van 't jaar. Weer anderen gaan op St.
Andries-avond naar de houtschuur en
trekken er een hout uit; is het recht,
dan krijgt het meisje een knappen,
slanken man. maar in het tegenover-
gestelden geval is de aanstaande lee-
lijk en misvormd.
Nog dichterlijker verklaart, zich het
orakel, als gelieven rozeblaadjes in
eene beek werpen. Drijven twee te za-
men voort, zonder van elkaar te schei
den, dan heeft de spoedige verbintenis
der gelieven plaats. Bloeien in een tuin
drie rozen aan één stengel, dan voor
spelt dat eene bruid in huis.
Bovendien worden de planten ook
als orakels voor de graanprijzen be
schouwd, voornamelijk in Boheme,
waar het voor den landbouwer eene
vraag van gewicht is of de graanprij
zen zullen rijzen of dalen.
Hij telt de kon-els van een koren
bloem, zooveel die daarvan bevat.
Voor zooveel gulden wordt het graan
verkocht, waar de bloem tusschen
groeit. Of de eerste schoof wordt ge-
dorscht, en daarna vult men een pot
niet het koren tot aan den rand, en
stort den inhoud op een tafelkleed uit.
Op dezelfde wijze komt een tweede,
eene derde schoof aan de beurt, waar
na de pot weder met het eerste hoopje
koren wordt gevuld. Wordt hij dan
ook weder tot den rand vol, dan houdt
men het er voor, dat het graan in het
eerste vierendeelsjaars goedkoop
wordt; maar zakt het in. dan is er een
hooger prijs te verwachten.
In Oostenrijk worden de uienschil
len als orakels voor regen of droogte
het geheele jaar door geraadpleegd.
Te dien einde neemt men tegen het
begin van den vroegmis op Kerstdag
twaalf zulke schillen, legt die voor de
jwaalf maanden op eene rij op de ta
fel en bestrooit ze met eene gelijke
hoeveelheid keukenzout. Uit de vroeg
mis teruggekomen, worden de schil
len onderzocht; die, waarin het zout
vochtig geworden is. duiden natte,
de andere droge maanden aan. Ook
uit de galnoten wil men kunnen zien
hoe het jaar zal zijn. Op St. Michiel
wordt de galnoot geopend; is er eene
jworm in, dan beteekent dat een vrucht
baar jaar; eene vlieg beteekent een
middelmatig, maar eene spin een on
gelukkig jaar. Vindt men er daarente
gen niets in, dan beteekent dat een
sterfgeval. Eene galnoot, die van bin
nen vochtig is, voorspelt een nat, is
zij dor een droog jaar. Vroege sneeuw
en een langdurige winter komt, als de
eik veel vruchten draagt. Op den 4eii
December, St. Barbara's dag worden
op vele plaatsen kersenstekken in de
kamer in een pot met water gezet; ont
wikkelen zich daaraan snel knoppen
en bloesems, dan beteekent dat een
vruchtbaar jaar.