De leemen Vaas. ALLERLEI. Moderne stoombrandspuil. door een zwaan wordt voortgetrok- een didder verschijnt. Voor de begint, eischt hij van Elsa (die ien hij overwint,, zijn vrouw zal hem nooit naar z'üi naam of omst te vragen,- wat ze plechtig be ft. De strijd begint, en Telramund rdt verslagen. Woedend over zijn lerlaag tracht deze nu on allerlei nieren Elsa's nieuwsgierigheid en iterdocht jegens haren man op te iken, wat hein eindelijk ge-lukt. sa vraagt haren echtgenoot naar en afkomst, in tegenwoordig- van den Koning geeft deze zijn Hij is Lohengrin, een der die den heiligen Graal bewa- De zwaan verschijnt weder en hem weg, want als de graal-rid- zijn naam heeft genoemd mag hij langer onder de1 menschen ver ven. Terwijl Elsa machteloos neer- kt verdwijnt het bootje in de verte. van den brand te naderen, die door de spuit direct onbereikbaar is. De brandweerman op de plaat is met zulk een kleediim toegerust; een helm, die op een dmikerhelm geliikt, be schermt het hoofd. Een luchtbuis, wel ke bediend wordt door buitenstaande manschappen, voert in een ventiel voor den mond. In de door asbest- schoenen beveiligde handen houdt de man de pijp van. de slang waaraan een ventiel is aangebracht, die door een slang ook water naar het bovengedeel te van den helm leiden moet. Daardoor kan de brandweerman, als het noodig is, zich van boven tot onder onder water zetten. De internationale andweertentoonstelling te Berlijn. (Bij de plaatjes). e groote belangstelling, welke de te Berlijn geopende internati- brandweertentoon9tel]ing onder- is er een bewijs voor, welk een het publiek hecht aan alles, i met het brandbluscliwezen in ver- id staat. Juni 1.1. werd ook een intematio- d brandweercongres geopend. Er ren in 't geheel 1,500 afgevaardigden Oostenrijk, Zwitserland. Rusland, gië, Nederland, Frankrijk. Spanje, ■tugal, Hongarijie, Italië, Engeland andere landen opgekomen, de plaat zijn eenige voorwerpen de tentoonstelling geëxposeerd, voor Zoo ziet men een oude brand- uit het jaar 1729, die door hertog Friedrich van Holstein op zijn werd meegevoerd' Het toestel taat uit een houten kast als water- jrvoir met een er boven aangehrach- éénarmige hefhoonxpomp met be- igbare buis. Eerst later, omstreeks midden der 18de eeuw. kwamen liten van -ooter afmeting in ge- ik, die op een wagengestel rustten daardoor gemakkelijk en vlug wa- te vervoeren. een spuit is ook afgebeeld. Zij in 1755 te Clausenthal in gebruik In beginsel liikt dit rijtuig ds veel op de nog tegenwoordig al in gebruik zijnde handbrand- Een moderne en zeer handige stelt de laatste figuur lëraan voor. Deze spuit kan tot 310 r water per minuut leveren, lij groote branden komt tegenwoor- echter in de eerste plaats de stoom- lit in aanraerki r waarvan hier eeh. ie is afgebeeld. Deze machine indi- rt 40 PK... bezit 3 verticale stoom- en 3 verticale watercylinders: waterlevering bedraagt, al naar de van 2.200 tot G.600 liter per met een werpafstand van G5 Op de Berlijnsche tentoonstel- zijn tal van dergelijke, ontzaglijke chines te zien. zeer jonge spruit van het brand- sc'bwezen is de automobielbrand- ;it, zooals er een afgebeeld is. De ir een motor gesleepte tweewieler is pak wagen ingericht, die de aan- itslang voor de waterleiding, om rol gewikkeld, draagt en tevens een ikladder. bijl en spade, alsmede een bandkist en een voorraad reddings- meevoert. geen brandspuit kan naderen, bijv. in afgeslotexi ruimten, moet moedige brandweerman zelf zich Naar het Fransch van JEAN AICARD. I. Jean had van zijn vader een klein lapje grond geërfd, dat door de zee werd bespoeld. Daaromheen ritselden de twijgen der pijnen, in antwoord op het geruisch der golven. Aan den voet der pijnboomen was de bodem rossig getint, en waar de purperen schaduw van de aarde viel op het blauw der golven van de baai, daar werden deze paarsch en droef van toon, in de .avonduren vooral de uren van gepeins. Daar groeiden rozen op zijn grond en aardbeien. Aan de mooie meisjes uit den omtrek verkocht Jean zijne vruchten en zijne bloemen, die aan hare wangen gelijk waren. En de rozen, de lippen, de aardbeien, zij wedijverden met elkaar in jeugd en in schoonheid. Jean leefde gelukkig aan de zee, aan den voet der heuvelenonder den olijf, die voor zijne deur was geplant en in alle jaargetijden op den witten muur een kantwerk van blauwachtige schaduw liet dansen. Dicht bij den olijf was een put. En het water daarvan was zoo frisch en klaar, dat de meisjes uit den omtrek, met hare wangen als rozen, hare lip pen als aardbeien, 's morgens en 's avonds met hare kruiken daarheen gingen. Den fraaien, blooten urm in een bevallige bocht omhoog beurend, steunden zij de kruiken, die zij op het met een kussentje gekroonde hoofd droegen en welker vormen even rank en sierlijk geteekend waren als hare eigen gestalten. Jean zag dit alles aan, en hij be wonderde en zegende het leven. Daar hij nog geen twintig jaar telde, leefde er liefde in zijn hart voor een der hij een oven, dien hij tegen den muur van zijn huis plaatste, en hij begon kleine aardheienpotten te maken. Hij verkreeg een groote handigheid in dit werk, en al de tuinlieden uit den omtrek kwamen zich bij hem voor zien voor een voorraad luchtige, po reuze potten, zoo fraai rood van kleur, zoo rank en sierlijk, waarin men'de aardbei kon schikken, zonder haar te kneuzen, en waarzij veilig rust in de beschuttende schaduw van een frisch blad. Het blad, de vaas, de aardbeien, de vorm en de kleur, dit alles bracht hen, die het zagen, in verrukking en koop vrouwen op de markt in de stad wil den geen andere aardbeien meer dan die verkocht werden in de ranke, sier lijke vazen van Jean den pottenbak ker. En meer dan ooit werd Jean's tuintje door de schoone jonge meisjes be zocht. Zij brachten thans mandjes van gevlochten stroo mede, waarin de le dige frisch roode potten op elkaar ge stapeld waren. Thans echter kon Jean de jonge meisjes aanzien zonder eene van haar voor zich te verlangen. Zijn hart was voor altijd naar verre kus ten. Maar naarmate de kuil, waaruit hij zijn klei putte dieper en breeder werd, zag hij, dat de aardheienpotten ver schillende tinten begonnen aan te ne men, nu rood, dan weer blauw of vio let, dan zwai-t of groen van kleur wa ren En deze kleurschakeering in den grond herinnerde hem aan het schoorn ste, waar zijn oog zich in verlustigd had aan planten, bloemen, zee en lucht. Hij begon bij het vervaardigen der potten te letten op de verschillende tinten en ze met zorg te schikken. En de kleuren, door de eeuwen der duis ternis en de wisselende dagen in het aanzijn geroepen gehoorzaamden hem en voegden zich na eene seconde naar zijn wil. Aan het rad gezet, dat zich, door zijn vluggen voet in beweging ge bracht, als een zon wentelde, vervaar digde hij dagelijks honderden potten. De vornxlooze massa itlei, wentelende om het middelpunt van de schijf, hief zich ,bij de aanraking van zijn vinger, plotseling op als de kroon eener lelie. landweerman in de modernste uitrusting. BS Iden in liet vijandige element be- ren. Dat is zijn zwaarste taak en nigvuldig zijn de gevallen, waar brandweerlieden als een offer van a beroep gevallen zijn. Maar ook Sr gaat de techniek vooruit en, voor- van vuur- en rookvrije kleeding, nu mogelijk zeer dicht de kern Een rij bare handbrandspuit uit het jaar 1755. Een handbrandspuit uit het jaar 1729. schoonste meisjes, die het water uit zijn bron putten, die zijne aardbeien proefden en den geur zijner rozen in ademden. ■Hij zeide tot haar, dat zij even rein en klaar was als het water, even frisch als de aardbei, even geurig a^s de roos. Toen, glimlachte zij. Hij herhaalde haar hetzelfde lied, en zij zag hem spottend aan. Weer herhaalde hij haar hetzelfde refrein, en zij huwae een matroos, die haar naar verre kusten met zich voerde. Jean schreide veel, maar toch bleef hij het leven bewonderen en zegenen. Jean dacht soms, dat in de broosheid van het schoone, de vergankelijkheid van het goede, juist de waarde van het schoone en goede ligt. II. Eens bedacht hij zich, dat er zich onder de buitenkorst van vruchtbare aarde in zijn tuin een laag van uit stekende klei bevond. En hij nam er een weinig van in de hand, lengde het aan met het water uit zijn bron en kneedde het tot een eenvoudig kruikje, daarbij denkende aan de schoone, jonge meisjes, wier gestalten hem her innerden aan den ranken, sierlijken vorm eener vaas. De grond van zijn akker bevatte in derdaad een uitstekende kleisoort. En hij maakte zich een rad, zooals de pottenbakkers bij hun werk gebrui ken ;met eigen handen vervaardigde zwol of kromp ineen, al naarmate de pottenbakker dit verlangde, zette zich uit of trok zich samen, als leefde zij. Zijn scheppende geest bezielde de aarde. III. En daar hij steeds vervuld was van wat hij het meest had bewonderd, daalden zijne gedachten, zijn herinne ring, zijn onverzettelijke wil af van zijn hoofd naar zijn hand, waardoor hij, zonder dat hij zelf wist hoe, aan de klei het beginsel overbracht van het mysterievolle leven, waarvan de grootste geleerde geen omschrijving geven kan. En de eenvoudige voort brengselen van Jean den pottenbakker hadden eene verrassende gratie. In elke lijn, in elke kleurschakeering legde hij de herinnering aan een klop pend hart of aan een ontluikende bloem, zelfs aan een somberen of een zonnigen dag, aan droefheid of aan vreugde. In zijnen vrijen tijd dwaal de hij, met de oogen naar den grond gericht-, rond en bestudeerde de de ver schillende tinten, die de aarde op de steile kusten, op de vlakten of op de heuvelhellingen vertoonde. En het verlangen greep hem aan om een vaas te vervaardigen, eenig in haar soort, wonderschoon, in welke voor eeuwig iets zou voortleven van de vergankelijke schoonheden, die zijn oog had aanschouwd, iets van de kortstondige vreugden, die zijn hart hadden vervuld, zelfs iets van de god delijke smart, die de hoop. de teleur stelling, de liefde hem hadden ingege ven. Hij was toen een man in de kracht zijns levens. En toch, om beter na te kunnen denken over hetgeen hij be oogde, zag hij van zi]n dagelijkschen, winstgevenden arbeid af. door welken hij in staat zou zijn gesteld een kleine geldsom af te zonderen. Zijn rad draaide niet meer, zooals voorheen, van den morgen tot den avond in het rond. Hij liet het aan anderen over om aardheienpotten bij duizendtallen te vervaardigen. De kooplieden verga ten langzamerhand den weg naar Jean's huis. De jonge meisjes echter kwamen er nog steeds bijeen, aange trokken door het frtssche water, de rozen en de aardbeien, maar de aard beien. die niet goed verzorgd werden, kwijnden weg; de rozenstruiken groei den in het wild, staken boven de om heining van den tuin uit en boden den voorbijganger op den weg hare beste rozen aan. Slechts het water uit de put bleef frisch en overvloedig, en dit was voldoende voor alles wat jeugd en levenslust bezat, om zich om Jean te blijven verzamelen. Maar de jeugd begon een spottende houding tegenover Jean aan te nemen; tot spot sloeg de vroolijkheid der le ven slustigen over. „Hoe is het meester Jean, uw rad draait niet meer. Wij zien uw rad vol strekt niet meer ronddraaien, meester Jean. Wanneer zullen wij uwe mooie vaas nu te zien krijgen, de vaas, die. volgens u, alles wat mooi is in zich vereenigen zal, die zoo frisch zal zijn als een ontluikende roos, zoo korre lig als de aardbei, zoo uitdrukkingsvol als onze lippen?" IV. Jean is oud geworden. Thans is hij een grijsaard. Hij zit op de steenen bank, naast zijn put, naast zijn oven, onder de kantvormige schaduw van zijn olijf, met het gezicht op zijn ver laten tuintje, dat zulk'een uitsteken den kleigrond heeft, maar dat geen aardbeien, noch rozen meer opbrengt, Jean had voorheen gezegd: „Daar zijn maar drie dingen, rozen, aard beien en lippen." Alle drie hebben hem thans verlaten. Van de lippen der jonge meisjes en zelfs van die der kin deren verneemt hij slechts spottende woorden. „Zoo, vader Jean, ge leeft tegenwoor dig maar zooals de krekels. Wij zien u nooit meer eten, vader Jean. Vader Jean teert op niets dan frisch water. Wie oud wordt, wordt opnieuw kind. j Waarvoor zult ge die mooie vaas toch gebruiken, als ze ooit klaar komt, oude dwaas? Alsof ge er een druppel water uit uw put in mudt kunnen la ten staan, domoor! De koelkruiken, die gij maakt, houden het water niet beter tegen dan een kooi de lucht." Op al dergelijke spottende woorden schudde Jean zwijgend het hoofd; hij beantwoordde ze slechts met een goed- aardigen glimlach. Geen dier zal hij leed doen en niet de armen deelt hij zijn droog stukje brood. Het is waar, dat hij bijna niets meer eet, maar zijn lichaam heeft hier niet door geleden. Hij is geheel vermagerd, maar daarom niet minder gezond. Onder den boog zijner wenkbrauw slaat zijn oog, hel der als de bron, waar zich het dag licht in weerkaatst, de wereld aan dachtig gade. Op een zonnigen morgen begint Jean, met zijn rad, dat door zijn rhyt- misclien tred in beweging wordt ge bracht, een vaas te modelleeren de vaas, die hij reeds lang in den droom heeft gezien. Het horizontale rad wentelt zich als een zonneschijf op den rhytmischen slag van zijn voet. Het rad draait. De leemen vaas schiet, een nog vorrnlooze massa, plotseling omhoog, daalt dan weer neer, zwelt en trekt zich samen, om, onder Jean's hand, uit ziclizelve te ontstaan. Ein delijk, daar vormt zij zich bij een en kelen slag. als een bloem, die zich eensklaps uit een onzichtbaren sten gel ontplooit. En met bevende han den draagt de grijsaard haar naar den met zorg aangelegden oven, waar het vuur aan de schoonheid van den vorm moet voegen de subtiele, etherische schoonheid van de kleur. Den geheelen nacht onderhield en temperde Jean in den goed verwarm den oven de vlam - ue schepster dei- fijne kleurschakeeringen. Bij het morgengloren moet het werk voltooid zijn En in zijn verlaten tuintje houdt de oude, bijna stervende grijsaard, tegen het licht van het rijzende morgenrood, den luchtigen vorm, uit zijn brein ge boren, waarin hij alles, wat zich in dien éénen droom van zijn leven ge concentreerd heeft, wil terugvinden. In den vorm en de kleur van de kleine, broze vaas heeft hij voor altijd de vergankelijke kleuren en vormen van het allerschoonste willen ver eeuwigen. O God des lichts, het wonder is vol bracht! De zonnestralen verlichten dé sierlijkste, bevalligste lijuen. de in de grootste eenheid wisselende en saam- vloeiende kleuren, die in de ziel van den grijsaard doen wederkeeren de weldadige vreugden en smarten, wel ke de jongeling gevoea bij het zien van de jongé meisjes, die op ontlui kende rozen, van hare lippen, die op aardbeien gelijken, van de bevallig omhoog geheven ai-men ,die de wa terkruiken steunen, van het zwerk bij het eerste morgengloren. van de gol ven, violet en somber getint door de laatste stralen der neigende zon O wondervolle kunst, waarin het ge- heele leven haar innigst wezen legt, om al wat genot geeft te vereeuwigen! De nederige kunstenaar houdt het broze kunststuk, de bloem zijner een voudige ziel, tegen het licht van den glorenden dageraad. Hij houdt het met bevende handen omvat, als om het den onbekende go den, die er de schoonheidskiem van schiepen, aan te bieden. Doch, zie, daar is het plotseling aan zijne te bevende handen ontglipt, zooals zijn ziel eerlang aan zijn wankelend lichaam ontvlieden zal, en de droom van den werkman, met hem ter aarde gestort, ligt in gruis op het zand. Waar is hij thans, de vorm van de vaas, zooals de morgenschemering hem heeft verlicht, zooals slechts de zon en de nederige kunstenaar hem hebben aanschouwd? Voorwaar, ergens is hij zeker, de gelukkige, zuivere vorm van den god- delijken droom, die een oogenblik werkelijkheid was. De waarde van een komma. Een Pruisisch schoolopzieiier kwam aan het bureau van den burgemeester eener kleiner stad, om hem te verzoe ken hem op een schoolbezoek te verge zellen. De burgemeester was in een kwade luim, en de schoolopziener hoorde hem mompelen: „Waar komt die ezel nu alwéér voor?" De schoolopziener zei niets, maar wachtte zijn tijd af, en ging met den omvilligen burgemeester de ronde doen. Op de eerste school gaf hij te ken nen, dat hij wilde zien hoe de punctu atie geleerd werd. „Och, dat komt er niet op aan bromde de burgemeester. „Wij geven niet om komma's en zulke kleinighe den." Maar de schoolopziener zond een jongen naar het bord en beval hem te schrijven: „De burgemeester van R. zegt, de schoolopziener is een ezel.' Toen beval bij hem de komma ach ter de R. te zetten en eene andere achter schoolopziener, en de jongen I schreef: ,,De burgemeester van R„ zegt J: j schoolopziener, is een ezel." Waarschijnlijk kreeg de onwillige I burgemeester nu wel een nieuw begrin j van de waarde van „komma's en zulke kleinigheden." Zoo zijn er. I „Ik moet je wat grappigs vertellen dat mij van.ochtend gebeurd is," zei WiLlems op vroolijken toon. I „Dat 's goed. Vertel maar op." Smit, zich met, een critisch gezicht tot luisteren zettend. ,,lk liep de straat door om naar mijn i waschvrouw te gaan, en „Je bedoelt de vrouw, die voor je wascht?" viel Smit hem in de rede. j „Je zult er toch zeker geen eigen j waschvrouw voor jou alleen op na houden." „Nu ja, zoo bedoel ik het," zei Wil- Ie nis, op iets minder vroolijken toon. I „Welnu, ik ging uit I „Je waart uitgegaan, wil je zeggen, I viel Smit hem weer in de rede, „anders j liep je de s'traat niet door." I „Natuurlijk. Ik was nog maar een J klein eind ver „Als 't maar een klein eind was, kon I je ook niet ver zijn", zei Smit. „Ik wou maar zeggen," hernam Wil- lems. maar zijne opgewektheid was verdwenen, „ik was nog maar kort van huis .toen het gebeurde. Ik dacht, handbrandspuit. dat ik me zou doodlachen." ..Hoe kon je vooraf denken, dat je je zoudt doodlachen?" „Dat is zoo bij manier van spreken. Dat zijn van die soort van gezegden." „Dat zijn ze niet, dat is één van die soort van gezegden. Maar ga voort met je grappig verhaal. Het begint mij te iuteresseeren." ..Zoo? Nu, mij interesseert het in 't geheel niet meer. Ik geloof, dat er eigenlijk ook niets grappigs in was. Adieu." „Zou ik iets gezegd hebben, dat hij kwalijk kon nemen?" dacht Smit want op het stuk van zelf-waarne- niSng is dat betwetersvolkje de bot heid zelve toen de ander wegliep. Orakelvragen. Dat de planten, vooral in harts-aan- gelegenheden, dikwijls als orakel ge raadpleegd worden, is bekend. Reeds bij den oud-Duitschen minne zanger. Walter von der Vogelweide, die 600 jaar geleden dichtte, vinden wij een bloemenorakel in den vorm over eenkomstig met dat. waarvan Goethe bij de wandeling van Faust met Gret- chen zoo schoon gebruik heeft ge maakt: „Hij bemint mij bemint mij niet," enz. De meisjes zeggen ook wel bij het afplukken van bloemen: ..Hij bemint mij van harte met 9marte vu rig een weinig in 't geheel niet," en in Zwitserland: „Ongetrouwd blij ven? Bruiloft vieren? In 't kloos ter gaan terwijl daarentegen de jon gelingen zeggen: „Rijk? Arm? Middelmatig?" of: „Veel? Iets? Niets?" In de mijnstreken vlechten de meis jes op den 23sten Februari tweeërlei kransen, een van stroo en een van klimop of laurierbladen. Dan gaan zij. als de avond gevallen is, naar ene bron, leggen daar de kransen neer, en na bij fakkellicht een dans uitge voerd te hebben, stappen zij ruggelings naar de plaats, waai- de kransen lig gen, om er een te grijpen. Gelukt het haar den krans van klimop of laurier bladen te grijpen, dan hebben zij voor uitzicht op een vrijer; is het meisje reeds verloofd, dan volgt de bruiloft nog in hetzelfde jaar. Daarentegen wordt de krans van stroo als een slecht voorteeken beschouwd. In sommige streken werpen de ver loofden op Kerstavond noten in het vuur. Als die stil branden, vooi spelt dat een gelukkig huwelijk; maar als zij kraken ongelukkig. In Opper-Oostenrijk werpen de meis jes met stokken naar een notenboom; blijven den stokken bij den éersten worp in den boom hangen, dan trouwt de gelukkige wesper nog in den loop van 't jaar. Weer anderen gaan op St. Andries-avond naar de houtschuur en trekken er een hout uit; is het recht, dan krijgt het meisje een knappen, slanken man. maar in het tegenover- gestelden geval is de aanstaande lee- lijk en misvormd. Nog dichterlijker verklaart, zich het orakel, als gelieven rozeblaadjes in eene beek werpen. Drijven twee te za- men voort, zonder van elkaar te schei den, dan heeft de spoedige verbintenis der gelieven plaats. Bloeien in een tuin drie rozen aan één stengel, dan voor spelt dat eene bruid in huis. Bovendien worden de planten ook als orakels voor de graanprijzen be schouwd, voornamelijk in Boheme, waar het voor den landbouwer eene vraag van gewicht is of de graanprij zen zullen rijzen of dalen. Hij telt de kon-els van een koren bloem, zooveel die daarvan bevat. Voor zooveel gulden wordt het graan verkocht, waar de bloem tusschen groeit. Of de eerste schoof wordt ge- dorscht, en daarna vult men een pot niet het koren tot aan den rand, en stort den inhoud op een tafelkleed uit. Op dezelfde wijze komt een tweede, eene derde schoof aan de beurt, waar na de pot weder met het eerste hoopje koren wordt gevuld. Wordt hij dan ook weder tot den rand vol, dan houdt men het er voor, dat het graan in het eerste vierendeelsjaars goedkoop wordt; maar zakt het in. dan is er een hooger prijs te verwachten. In Oostenrijk worden de uienschil len als orakels voor regen of droogte het geheele jaar door geraadpleegd. Te dien einde neemt men tegen het begin van den vroegmis op Kerstdag twaalf zulke schillen, legt die voor de jwaalf maanden op eene rij op de ta fel en bestrooit ze met eene gelijke hoeveelheid keukenzout. Uit de vroeg mis teruggekomen, worden de schil len onderzocht; die, waarin het zout vochtig geworden is. duiden natte, de andere droge maanden aan. Ook uit de galnoten wil men kunnen zien hoe het jaar zal zijn. Op St. Michiel wordt de galnoot geopend; is er eene jworm in, dan beteekent dat een vrucht baar jaar; eene vlieg beteekent een middelmatig, maar eene spin een on gelukkig jaar. Vindt men er daarente gen niets in, dan beteekent dat een sterfgeval. Eene galnoot, die van bin nen vochtig is, voorspelt een nat, is zij dor een droog jaar. Vroege sneeuw en een langdurige winter komt, als de eik veel vruchten draagt. Op den 4eii December, St. Barbara's dag worden op vele plaatsen kersenstekken in de kamer in een pot met water gezet; ont wikkelen zich daaraan snel knoppen en bloesems, dan beteekent dat een vruchtbaar jaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7