SIEGFRIED WAGNER. „Götterdammerung" (godenscheme ring) brengt ons het einde. Siegfried heeft den noodlottigen ring dien hij na Fafner's dood in bezit heeft, aan Brünhilde geschonken en de vloek, die er aan kleeft, mist ook thans zijne uitwerking niet. Op een tocht ontmoet hij Gunther, den Gibichung, met zijn zuster Gutru ne, op welke laatste hij, door middel van een tooverdrank, dien Alberich's zoon Hagen hem toedient, hevig ver liefd wordt. Om haar te verwerven, geeft hij aan Gunther Brünhilde, die hij door den drank geheel heeft verge ten, tot vrouw. De Walküre, niet wetend wat is ge schied, zint op Siegfrieds dood. Met behulp van Hagen wordt het booze plan beraamd en op een jachtpartij vermooi-dt Alberich's zoon den niets kwaads vermoedenden held. Als ze bij het lijk van den beminden man verneemt wat is geschied, wil Brünhilde niet langer leven; ze stort zich met haar paard in de vlammen van den brandstapel, waarop het over schot van den held is gelegd. Dan, als het vuur beiden omsluit, treedt de Rijn buiten haar oevers en de Rijndochters bemachtigen weer hun eigendom, den Ring. De Vloek is gebroken; jubelend voe ren de waternymphen 't kleinood weg. SIEGFRIED WAGNER. De naam van dien jongen Siegfried Wagner heeft in den laatsten tijd een bijzondere beteekenis gekregen. De jeugdige Wagner heeft getoond, dat hij zelfstandig, dat hij meer dan een levend ornament aan het gedenkteeken van zijn genialen vader is. Moedig heeft hij den strijd aanvaard tegen het vooroordeel der wereld, die zoo gaarne zich vasthoudt aan de mee ning, dat de zoon geenszins den genia len vader evenaart; meer nog, dat bui tengewone gaven slechts volstrekt in dividueel zijn en bijgevolg niet erfelijk kunnen worden geacht. In dezen, in derdaad zwaren kamp bedient hij zich van de beste wapens, hij schept uit eigen kracht meesterwerken. De oude leer, dat genie een privile ge, slechts het eigendom van één enkel mensch is en met dezen tot ontwikke ling geraakt, het hoogste toppunt be reikt en met zijn heengaan ook op houdt te bestaan, bijgevolg niet van den vader op den zoon overgaat, die stellig heeft Siegfried Wagner met de opvoering van zijn eerste kunstwerk op schitterende wijze weerlegd. Com posities zijn ongetwijfeld door histori sche feiten gemakkelijk op te smuk ken. Doch dit bewijst niets. Indien het muzikale genie niet erfelijk is, dan moet men onvoorwaardelijk aanne men. dat het zich van lieverlede ont- wikkelt. Van wie hadden groote man nen als Bach, Mozart, Beethoven, Ri chard Wagner, Brahms en Schumann hunne talenten? Van hunne vaders? Zeker niet, want deze toch waren ver geleken met hunne zonen, slechts men- schen van middelmatige ontwikkeling. Men kan derhalve veilig aannemen, dat talent en genie zich ortwikkelen kunnen, zonder dat zij het erfdeel van rijk begaafde ouders behoeven te we zen; de zoon heeft zijn aanleg niet overgeërfd van den vader, doch heeft dien enkel en alleen te danken aan een gelukkig toeval der natuur. Vergelij kingen van den vader met den zoon en omgekeerd gaan dan ook gewoon lijk niet op. Wij halen dit aan, omdat de kritiek over Wagner's eerste meesterstuk „Ba- renhauter" zoo uiteenloopend is. Som- mige beweren, dat Siegfried het talent van den genialen vader heeft geërfd, anderen daarentegen houden vast aan de stelling, dat de groote geest van den i vader niet op den zoon overgaat en ont- kennen dientengevolge de bijzondere gave van den jeugdigen toonkunste naar. Sommigen bewierookten hem, anderen daarentegen overladen hem met spot. Weinigen waren zoo oprecht om hem te beoordeelen onafhankelijk van zijn afkomst. Siegfried Wagner heeft echter door zijn eerste opera een schitterend bewijs van zijn talent geleverd; dat staat on- omstootelijk vast. De wijze, waarop hij dat stuk, waaruit bovenal eene reine opvatting spreekt, componeerde, heeft zijnen beoordeelaars bewondering af gedwongen. Het zou hoogst onbillijk zijn van zijn werk nu reeds de meeste volmaaktheid te eischen. De verdien sten en de gebreken van het stuk ko men duidelijk aan het licht: wij zien daarin groot talent, ernstige studie, doch ook, laten we het eerlijk erken nen, de hand van een nog jeugdigen ietwat onbezonnen kunstenaar. Grootse he-doch ook alledaagsche ge dachten vermengen zich; getuigd mag echten worden, dat zijn eerste werk zoo niet beter, dan toch minstens even goed is, als de eerste stukken van onze grootste meesters. Het waarlijk reine streven, dat Siegfried Wagner in zijn werk openbaart, verdient in de hoogste mate- onze waardeering en dit te meer wanneer we eerlijk genoeg zijn om re kening te houden met zijn jeugdigen leeftijd. Siegfried Wagner, die sprekende ge lijkenis van zijn beroemden vader, werd in 1870 in Triebschem aan het meer van Zurich geboren; zijne moe der, Co sim a is de dochter van Franz Liszt, eene vrouw van zeldzame gaven. De vreugde van Richard1 Wagner over de geboorte van zijn eenigen zoon, klinkt ons zoo wonderschoon tegen in zijn- „Siegfrieds idylle". Het is op- merkellij k, dat men den juisten datum van zijn geboorte niet kan te weten komen; geslachtboeken verspreiden daarover geen licht, ja zelfs Chamber lain's standaardwerk blijft ons het antwoord schuldig. Siegfried groeide in het ouderlijk huis voorspoedig op. Toen de familie Wagner zich in Bay- reuth met der woon vestigde, werd de talentvolle H. v. Stein Siegfrieds op voeder. Aangaande zijne ontwikkeling is weinig bekend. Aanvankelijk was hij bestemd om architect te worden en werkelijk legde hij zich te Berlijn op dat vak toe. Doch spoedig nam hij van die studie afscheid. Na den dood zijns onvergetelijken vaders genoot hij on derwijs van Engelbert Humperdinck en liet reeds toen als dirigent veel van zich hooren. Hier en daar dirigeerde hij concerten; hij hield eenige redevoe- rigen, schreef eenige artikelen en zond zijn stuk „Sehnsucht" de wereld in. Dat Siegfried Wagner de gelukkige ga ve bezit om meesterlijk den dirigeerstok te kunnen hanteeren, blijkt duidelijk daaruit, dat hij bij gelegenheid der feesten in 1896 eene uitvoering heeft gedirigeerd, waarvan het schitterend succes alleen aan zijn groot talent te danken is. Zijn jongste werk „Der Barenhau- ter" doet thans in Duitschland de rond te en hij oogst daarmede zeer veel bij val in. „Zijn Kleintje" Uit het Italiaansch van E. CASTELNUOVO. Bij hare geboorte was de moeder ge storven. De arme vrouw had haar kind je nog even in de armen genomen en vol liefde een kus op het hoofdje ge drukt; toen was zij met den naam van de kleine op de lippen voorgoed ingeslapen. Het kind was erg min: weken ach tereen voerde het met den dood een droeven strijd. De bloedverwanten stel den er zich het ergste van voor en voelden zich daarom gedrongen den armen vader op dien nieuwen slag voor te bereiden. Deze taak was nu niet van de moeilijkste. Alberto Rinucci, jong, rijk, innemend van uiterlijk, voelde in weerwil van de smart over het verlies van zijne vrouw en den zorgelijken toestand van zijn kind in de diepste schuilhoeken van zijn hart eene eenigszins te lijdelijke berusting, waarover hij zich somtijds schaamde, maar die hem daarentegen op andere tijden heel wat rust schonk. Hij redeneerde aldus: hij was altijd een goed echtgenoot geweest, ofschoon hij, wel beschouwd, zijne vrouw nooit hartstochtelijk bemind had; verder vond hij, dat de liefde van den vader voor de kinderen eerst later komt. veel later dan die van de moeder, en dat het ongelukkige schepseltje, naar het scheen alleen op de wereld gekomen om te lijden en langzaam weg te kwij nen, hem bij haar heengaan geen on geneeslijke wonde zou slaan. Hem schemerde een visioen voor oogen, en hoe meer hij het zocht te verjagen, des te hardnekkiger keerde het weer; een visioen van een nieuw leven, onder blijder voorteekenen aan gevangen, mogelijk dat van het vrije leven van een ongetrouwd man, een leven, dat hem op zijn jeugdigen leef tijd nogal toelachte, of wel een visioen van een tweede huwelijk met een flin ker vrouw aan zijne zijde en gezonde kinderen om zich heen. De dokter daarentegen, die met alle geweld een half wonder wilde verrich ten, liet niets onbeproefd en wijdde tal van uren aan de arme kleine, die hij maar niet zoo dadelijk als opgegeven wilde beschouwen. Hij had haar in de wol doen kleeden, bracht de al te hoo- ge temperatuur van het kind langza merhand tot het normale peilterug. on derzocht het kunstmatige voedsel, kortom wendde elk hulpmiddel aan, dat de wetenschap voorschrijft; en zijne zorgen misten hare uitwerking niet. Na verloop van twee maanden bracht hij Rinucci de blijde tijding: zij is ge red! Eerst twijfelde deze aan de waarheid van het bericht, maar hii moest zich ten slotte toch schikken in wat klaar blijkelijk zóó was. Het kind zou blijven leven! Langzamerhand begon de va der van haar te houden, dikwijls ge beurde het, dat hij zich over de wieg heenboog om de kleine op de armen te nemen en te kussen. Eens had zij tegen hem gelachen, en die glimlach had. hem geheel veroverd. De club, die hij, ouder gewoonte, weer was gaan bezoeken, bekoorde hem niet zoo sterk meer als voorheen. Hij betrapte er zich meermalen op dat hij de vroolijke bijeenkomsten verliet om eerder thuis, om eerder bij zijne kleine meid te wezen. Ook het schoone geslacht oefende njiet dan) een vluchtigjen invloed' op hem; elke gedachte aan een dUurzamen band schrikte hem af, hij wilde niets meer van een tweede huwelijk weten. Het scheen hem soms toe. alsof de klei ne Marie, die bijzonder aan hem ge hecht was, hem fluisterde: „Toe, va dertje, geef mij geen mededingster, u moet mij geheel toebehooren, ik heb u zoo noodig; ik ben niet als andere kin deren, dat weet u toch wel." Neen, zij was niet als andere kinde ren. Geen ernstige ongesteldheid was haar in hare kindschheid komen pla gen, zij was niet aangetast geworden door de keelziekte, die zoo menig blond kopje opeischt. Zij was voor alle kin derziekte gespaard gebleven, maar in weerwil van dat alles, was zij zoo ten ger en mager, dat een windvlaag in staat was haar van den grond te lich ten, zag zij zoo bleek, zoo doorschij nend wiit, dat men zich verwonderd af vroeg, hoe het bloed door hare aderen vloeide. Zij had veel te laat hare tand jes gekregen, veel later dan andere kinderen was zij gaan praten en loopen Elke krachtsinspanning, hoe gering ook, vermoeide haar; 't scheen wel, of zij eene groote afgematheid in de we reld meegebracht had, die voor geen rust, hoe lang ook, wilde wijken. De dokter, die haar als door een won der in het leven had gehouden, zocht nu twijfelend en zonder veel hoop naar een tweede; hoe zou hij haar even ge zond en sterk maken als andere kinde ren van haren leeftijd? Hij miste nu het volle vertrouwen van vroeger: op de angstige vragen van den vader antwoordde hij ontwij kend: „Ja, het kind ontwikkelt zich langzaam, maar er is geen organisch gebrekWij willen hopenStaal, zeebaden, gymnastiek, berglucht Maar ongelukkig kon de kleine Ma rie geen staal verdragen, de zeebaden verzwakten het teere gestel, voor gym nastiek was zij te tenger en hare been tjes waren niet bestand tegen de wan delingen in het gebergte. Zij groeide nauw merkbaar, zij maak te nog altijd den indruk van een kind; vandaar noemde een ieder haar: „het kleintje." Gaf dit den vader een treu rig gevoel, hij zou toch niet gewild hebben, dat men haar anders noemde; somtijds wanneer hij zichzelf hoorde vragen: Hoe maakt mijn kleintje 't? be ging hij onwillekeurig de fout der an deren en vergat ook hij maar al te dikwijls, dat de tijd voor eene derge lijke benaming voorbij was. Met hare verstandelijke ontwikke ling was het even slecht gesteld. Niet dat zij traag van begrip was, maar zij kon onmogelijk hare aandacht lang bij ééne zaak bepalen, en iets te onthouden was voor haai- nog moeilijker dan iets te leeren. Op tienjarigen leeftijd viel het lezen haar nog zwaar en schreef zij ternauwernood eenige letters. Men moest niet te veel van hare krachten vergen, had de dokter gezegd; men men moest haar maar niet met leeren lastig vallen. Zij was zelfs niet sterk genoeg om lang achtereen te spelen. Meestal zat zij rustig in haai- kamertje, omgeven van eene massa poppen, die haar va der voor haar in de stad kocht; zij wa ren het eenig speelgoed, waarmede zij zich nooit verveelde. Die mooie poppen, in eene eigenaar dige kleederdracht, bezaten eene groo te aantx-ekkingskracht voor andere kin deren, die heel gaarne bij de kleine Rinucci kwamen spelen. De meeste waren jonger dan zij; één was er, die haar vooral als een jonger zusje be schouwde, haar nu eens met eene va derlijke waardigheid een kneepje in de kin gevend, dan weer haar verdedigend tegen de plagerijen van hare speelnoot jes, tegen wie zij niet opgewassen scheen.Zij was hem heel dankbaar voor die liefdevolle bescherming en behan delde Giorgio Leati veel vriendelijker dan eenig ander makkertje: alleen eischte zij van hem, evenals van haren vader, dat hij alleen van haar zou houden; en zij werd heel verdrietig, wanneer haar nichtje hem bij zich in den tuin vroeg om met het raket te spelen. Over het geheel genomen was Marie een goed kind,maar veeleischend en jaloersch. Alberto Rinucci volgde meer en meer, om haar niet te zien schreien, in alles haren zin, ja, trachtte zelfs hare wenschen te voorkomen. In opwellingen van hartelijkheid wierp zij zich dan aan zijn hals, gaf hem de liefste naampjes, zeide. dat hij zoo goed voor haar was en dat zich zoo gelukkig voelde. Op zeven tien jarigen leeftijd bleef hare ontwikkeling, die toch reeds zoo gering was, in weerwil van alle zorgen op ééne hoogte staan. Zij werd eer nog bleeker, hare lengte was ongeveer die van een dwerg. Zij was niet mis maakt. maar zij maakte slechts den indruk van een kind, en dat was be droevend, nu men begreep, dat zij dien altijd zou blijven maken. Hare vroegere speelmakkertjes wa ren reeds op eene kostschool, zij kre gen andere belangen, spraken van meesters, lessen, examens; zij alleen bleef, die zij was, en uren achtereen kon zij op haai- kamertje zitten. Wanneer Rinucci gevraagd werd: Maakt de kleine 't goed? antwoordde hij met een haastig nauw verstaan baar „ja" en veranderde dadelijk van gesprek. Het griefde hem, wanneer hij dacht hoe ook zijne Marie nu een meisje had kunnen zijn, waarnaar een ieder met welgevallen keek; hij dacht hoe hij in hare oogen de ontwikkeling van verstand en gevoel had kunnen le zen, hoe hij hare vertrouwelijke ont boezemingen had mogen aanhooren. En nu niets van dat alles; zij was een kind, niemand zou haar aanzien dan om haar te beklagen of te bespot ten; niemand zou haar ooit van liefde spreken. Indien hij slechts zeker ge weest ware haar altijd bij zich te hou den! Maar somtijds overviel hem eene j huivering. In die oogenblikken drukte hij haar vast aan zijn hai-t als om haar te beschermen tegen een onzïchtbaren J vijand, die haar onverwachts zou kun nen meenemen. Zij bemerkte niets van j dien angst van haren vader; men zou gezegd hebben, dat zij niet gebukt ging onder hare in 't oog loopende minder heid. Misschien ook zag zij in zichzel- ve, dewijl de buitenwereld haar als zoo danig beschouwde, niets meer dan een kind. Giorgio Leati. haar beste vriend, was naar de kostschool vertrokken en kwam haai- nu slechts enkele malen in de vacantie bezoeken. Eens, kort nadat hij er geweest was. deed zij aan haren va- dei-, die haar eene fabel vertelde, eene zonderlinge vraag. „Vader, zijn er goede feeën, die met een tooverslag de kleine menschen in groot veranderen of de domme in knap pe?" Rinucci voelde zijn hart beklemd. hij zeide zonder de oogen op te slaan: „Wel!... .Ik vrees, dat zij er niet meer zijn." Zij zuchtte slechts: „Hoe jammer!" Dat was de eenige zinspeling op haar droevig bestaan. Somtijds smeek te zij haren vader haar toch iets te leeren. maar hij. innerlijk diep be droefd, lachte om hare bezwaren en verzekerde haar, dat de geleerde vrou wen de onuitstaanbaarste zijn. Wan- I neer hij aan haren wensch, aan hare tranen toegaf, was het nog erger. Dan was zij onvermoeid in 't leeren, maar martelde daarom haar arm hoofdje al te zeer en vergde veel te veel van hare krachten. Eens Ln den zomer bracht Giorgio Leati. die zijn examen voor de militaire academie wilde doen, drie maanden in den huiselijken kring door. Hij zag Marie weer als hetzelfde tengere, nie tige pex-soontje van vroeger, maar naast haar Tilde, zoo veel knapper, dan toen hij haar verliet. Hij kwam iederen dag na het eten en bleef tot laat in den avond. „Dank je, Giorgio," zeide Rinucci; „mijn arme Marie ziet je zoo graag!" Giorgio boog het hoofd. Hij voelde, dat hij die dankbetuiging niet verdien de; hij kwam niet alleen ter wille van Marie, maar hoofdzakelijk om Tilde te zien. Nochtans was er tusschen Tilde en Giorgio nooit een woord van liefde ge wisseld; hunne oogen ontmoetten el kaar dikwijls en spraken beter dan woorden. Om haar in hare eenzaamheid aflei ding te verschaffen verdubbelden zij hunne zoi-gen voor Marie die nu zwak ker dan ooit was, spanden zij zich in om haai* met aardige verhalen bezig te houden. Eens op een avond stonden zij alle drie op een lioekbaJkon, vanwaar men op de rivier uitzag. Marie, die het koud vond, ging naar binnen. Zij leg den haar op de canapé en spreidden een doek over hare beenen. Het maan licht viel juist op haar bleek gezichtje. Zij sloot de oogen. „Hindert 't licht je?" vroegen zij haai*. „Neen!" Wil je slapen?" „Neen, ik lig hier rustig. Spreek maar samen, ik luister." Even daarna scheen zij toch inge slapen. Het werd warm in de kamer. Tilde ging naar het balkon, Giorgio volgde haar langzaam, heel zachtjes. Geen van beiden hadden bemerkt, dat Marie recht overeind zat. Eens-1 klaps klonk een doordringende gil en j viel de zieke achterover. Zij had hen elkaar den eersten kus zien geven. Van dat uur af was haar einde be-1 slist: de schok was voor de arme te hevig geweest. Eenige dagen later stierf zij in de armen van haren va der, wien zij iets influisterde, hare laatste woorden: „Gij alleen hebt mij lief gehad gij alleen." Toen het lijkje in de kleine kist neer gelegd werd. viel de arme Rinucci snikkende neder. O. waarom moet hii voortleven? Waarom moest hij zoo eenzaam achter blijven? Op den dag der begrafenis hoorde hij iemand vragen: „Wie is er gestorven?" „Het is het kindje van Rinucci", antwoordde een uit de omstanders. „Zij was negentien jaar ALLERLEI. Een. onuitroeibare mode. Waarschijnlijk zijn vele onzer le zeressen nieuwsgierig om te weten, wanneer de eerste corsetten werden ge dragen. Zooals de meeste mode-arti kelen had ook het corset in Frankrijk zijn bakermat. Zij werden het eerst gedragen tijdens de regeering van I Hendrik II in Frankrijk. Eenigen tijd later werd het dragen van corsetten door den Keizer van I Oostenrijk Jozef II streng verboden. In de inleiding van het edict, waarbij i het corset verboden wordt, wordt ern stig verklaard, dat het de gezondheid benadeelt. De inwonenden van alle weeshuizen, kloosters of andere op voedingsgestichten werden aange maand het niet meer te dragen en jonge vrouwen, die toch die dwaze gewoonte volhielden, werden bedreigd met het verlies van al de gebruikelij ke voorrechten en gunsten aan haar sexe verschuldigd. Om deze keizerlijke campagne tegen het corset te steunen, werd het col lege van medici uitgenoodigd een rap port op te maken over de slechte ge volgen van het dragen van een corset en dat werd1 gratis onder de keizerlij ke onderdanen verspreid. Maar zelfs de meest energieke vorst staat machte loos tegenover de mode en reeds lan gen tijd geleden werd het keizerlijk verbod ingetrokken en Oostenrijksche vrouwen waren weer vrij om zich in te rijgen, zooveel zij maar wilden. Toch lieben de mannen den strijd tegen het corset niet opgegeven; in menig wetsontwerp van de Vereenigde Staten komt het verbod tegen het dra gen van een corset voor. In een van die pnerineen werd voorgesteld het dra- gen van een corset als een misdaad te straffen met gevangenisstraf, die niet door een boete vervangen zou kunnen worden. De dood va neen jonge vrouw in de binnenlanden eenige jaren geleden was oorzaak, dat eenige jonge mannen een bond oprichtten, waarbij zij de draagsters van corsetten uit hun kring boycotten. Zij zouden zelfs de winkels, waarin het gewraakte artikel verkocht werd, negeeren. Maar de vrouwelijke fami lieleden lachten wat en trokken zich die dreigementen weinig aan, terwijl de winkeliers het toch van de vrou welijke sexe hebben moeten en dus van achter hun winkelramen, geëta leerd met corsetten, hun tegenstan ders vrijelijk konden uitlachen. Het slot was, dat de leden van dezen oor spronkelijk met ernst opgezetten bond1 dankbaar waren, toen hun voornemens bij hun vrienden in het vergeetboek geraakten, omdat zij er zich eenvou- Een sensationeel wielrijders-kunststuk. Het is bekend, dat bij den aanleg van spoor- of tramlijnen in de bochten de buitenrail iets hooger gelegd wordt dan de binnenste en wel hooger, naarmate de straal van de bocht kleiner is. Ten gevolge daarvan moeten de wagens, die de bocht passeeren, een eenigszins schuinen stand aannemen, anders zou door den invloed der middelpuntvlie dende kracht gevaar ontstaan, dat de wagens naar de buitenzijde derailleer den of de rails in diezelfden richting zij waarts gedrukt werden. Om een dergelijke reden ziet men den wielrijder, die in groote vaart een bocht neemt, met zijn wiel een naar het middelpunt van den boog gerichten stand aannemen en bij wielerbanen wordt de buitenzijde dan ook hooger gelegd, zoodat de rijder met het vlak der baan ook bij het rijden door de bochten ongeveer een rechten hoek blijft vormen. Dit op mechanische wetten berustend verschijnsel heeft nu een Engelsch wielrijder. Charles Jones, aan zijn ver bazingwekkende toeren dienstbaar ge maakt, Zijn manege is eexr van hout vervaardigde nauwe ring, zooals op de plaat is voorgesteld, en bezit een middellijn van slechts 13 M. De baan vormt met het horizontale vlak en te vens met het verticale een hoek van 45 graden. Doordat nu Jones zijn rij wiel een razend snel tempo geeft, ge lukt het hem zich op dezen steilen weg in evenwicht te houden, waarbij hij en zijn machine een met den grond van het lokaal bijna evenwijdigen stand aannemen. Jones voert in dezen stand noe een reeks toeren uit, die ook onder gewone i omstandigheden alleen een uitstekende I lijder kan verrichten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7