SIEGFRIED WAGNER.
„Götterdammerung" (godenscheme
ring) brengt ons het einde.
Siegfried heeft den noodlottigen ring
dien hij na Fafner's dood in bezit
heeft, aan Brünhilde geschonken en
de vloek, die er aan kleeft, mist ook
thans zijne uitwerking niet.
Op een tocht ontmoet hij Gunther,
den Gibichung, met zijn zuster Gutru
ne, op welke laatste hij, door middel
van een tooverdrank, dien Alberich's
zoon Hagen hem toedient, hevig ver
liefd wordt. Om haar te verwerven,
geeft hij aan Gunther Brünhilde, die
hij door den drank geheel heeft verge
ten, tot vrouw.
De Walküre, niet wetend wat is ge
schied, zint op Siegfrieds dood. Met
behulp van Hagen wordt het booze
plan beraamd en op een jachtpartij
vermooi-dt Alberich's zoon den niets
kwaads vermoedenden held.
Als ze bij het lijk van den beminden
man verneemt wat is geschied, wil
Brünhilde niet langer leven; ze stort
zich met haar paard in de vlammen
van den brandstapel, waarop het over
schot van den held is gelegd. Dan, als
het vuur beiden omsluit, treedt de Rijn
buiten haar oevers en de Rijndochters
bemachtigen weer hun eigendom, den
Ring.
De Vloek is gebroken; jubelend voe
ren de waternymphen 't kleinood weg.
SIEGFRIED WAGNER.
De naam van dien jongen Siegfried
Wagner heeft in den laatsten tijd een
bijzondere beteekenis gekregen. De
jeugdige Wagner heeft getoond, dat
hij zelfstandig, dat hij meer dan een
levend ornament aan het gedenkteeken
van zijn genialen vader is.
Moedig heeft hij den strijd aanvaard
tegen het vooroordeel der wereld, die
zoo gaarne zich vasthoudt aan de mee
ning, dat de zoon geenszins den genia
len vader evenaart; meer nog, dat bui
tengewone gaven slechts volstrekt in
dividueel zijn en bijgevolg niet erfelijk
kunnen worden geacht. In dezen, in
derdaad zwaren kamp bedient hij zich
van de beste wapens, hij schept uit
eigen kracht meesterwerken.
De oude leer, dat genie een privile
ge, slechts het eigendom van één enkel
mensch is en met dezen tot ontwikke
ling geraakt, het hoogste toppunt be
reikt en met zijn heengaan ook op
houdt te bestaan, bijgevolg niet van
den vader op den zoon overgaat, die
stellig heeft Siegfried Wagner met de
opvoering van zijn eerste kunstwerk
op schitterende wijze weerlegd. Com
posities zijn ongetwijfeld door histori
sche feiten gemakkelijk op te smuk
ken. Doch dit bewijst niets. Indien het
muzikale genie niet erfelijk is, dan
moet men onvoorwaardelijk aanne
men. dat het zich van lieverlede ont-
wikkelt. Van wie hadden groote man
nen als Bach, Mozart, Beethoven, Ri
chard Wagner, Brahms en Schumann
hunne talenten? Van hunne vaders?
Zeker niet, want deze toch waren ver
geleken met hunne zonen, slechts men-
schen van middelmatige ontwikkeling.
Men kan derhalve veilig aannemen,
dat talent en genie zich ortwikkelen
kunnen, zonder dat zij het erfdeel van
rijk begaafde ouders behoeven te we
zen; de zoon heeft zijn aanleg niet
overgeërfd van den vader, doch heeft
dien enkel en alleen te danken aan een
gelukkig toeval der natuur. Vergelij
kingen van den vader met den zoon
en omgekeerd gaan dan ook gewoon
lijk niet op.
Wij halen dit aan, omdat de kritiek
over Wagner's eerste meesterstuk „Ba-
renhauter" zoo uiteenloopend is. Som-
mige beweren, dat Siegfried het talent
van den genialen vader heeft geërfd,
anderen daarentegen houden vast aan
de stelling, dat de groote geest van den
i vader niet op den zoon overgaat en ont-
kennen dientengevolge de bijzondere
gave van den jeugdigen toonkunste
naar. Sommigen bewierookten hem,
anderen daarentegen overladen hem
met spot. Weinigen waren zoo oprecht
om hem te beoordeelen onafhankelijk
van zijn afkomst.
Siegfried Wagner heeft echter door
zijn eerste opera een schitterend bewijs
van zijn talent geleverd; dat staat on-
omstootelijk vast. De wijze, waarop hij
dat stuk, waaruit bovenal eene reine
opvatting spreekt, componeerde, heeft
zijnen beoordeelaars bewondering af
gedwongen. Het zou hoogst onbillijk
zijn van zijn werk nu reeds de meeste
volmaaktheid te eischen. De verdien
sten en de gebreken van het stuk ko
men duidelijk aan het licht: wij zien
daarin groot talent, ernstige studie,
doch ook, laten we het eerlijk erken
nen, de hand van een nog jeugdigen
ietwat onbezonnen kunstenaar.
Grootse he-doch ook alledaagsche ge
dachten vermengen zich; getuigd mag
echten worden, dat zijn eerste werk
zoo niet beter, dan toch minstens even
goed is, als de eerste stukken van onze
grootste meesters. Het waarlijk reine
streven, dat Siegfried Wagner in zijn
werk openbaart, verdient in de hoogste
mate- onze waardeering en dit te meer
wanneer we eerlijk genoeg zijn om re
kening te houden met zijn jeugdigen
leeftijd.
Siegfried Wagner, die sprekende ge
lijkenis van zijn beroemden vader,
werd in 1870 in Triebschem aan het
meer van Zurich geboren; zijne moe
der, Co sim a is de dochter van Franz
Liszt, eene vrouw van zeldzame gaven.
De vreugde van Richard1 Wagner over
de geboorte van zijn eenigen zoon,
klinkt ons zoo wonderschoon tegen in
zijn- „Siegfrieds idylle". Het is op-
merkellij k, dat men den juisten datum
van zijn geboorte niet kan te weten
komen; geslachtboeken verspreiden
daarover geen licht, ja zelfs Chamber
lain's standaardwerk blijft ons het
antwoord schuldig. Siegfried groeide
in het ouderlijk huis voorspoedig op.
Toen de familie Wagner zich in Bay-
reuth met der woon vestigde, werd de
talentvolle H. v. Stein Siegfrieds op
voeder. Aangaande zijne ontwikkeling
is weinig bekend. Aanvankelijk was hij
bestemd om architect te worden en
werkelijk legde hij zich te Berlijn op
dat vak toe. Doch spoedig nam hij van
die studie afscheid. Na den dood zijns
onvergetelijken vaders genoot hij on
derwijs van Engelbert Humperdinck
en liet reeds toen als dirigent veel van
zich hooren. Hier en daar dirigeerde
hij concerten; hij hield eenige redevoe-
rigen, schreef eenige artikelen en zond
zijn stuk „Sehnsucht" de wereld in.
Dat Siegfried Wagner de gelukkige ga
ve bezit om meesterlijk den dirigeerstok
te kunnen hanteeren, blijkt duidelijk
daaruit, dat hij bij gelegenheid der
feesten in 1896 eene uitvoering heeft
gedirigeerd, waarvan het schitterend
succes alleen aan zijn groot talent te
danken is.
Zijn jongste werk „Der Barenhau-
ter" doet thans in Duitschland de rond
te en hij oogst daarmede zeer veel bij
val in.
„Zijn Kleintje"
Uit het Italiaansch
van E. CASTELNUOVO.
Bij hare geboorte was de moeder ge
storven. De arme vrouw had haar kind
je nog even in de armen genomen en
vol liefde een kus op het hoofdje ge
drukt; toen was zij met den naam
van de kleine op de lippen voorgoed
ingeslapen.
Het kind was erg min: weken ach
tereen voerde het met den dood een
droeven strijd. De bloedverwanten stel
den er zich het ergste van voor en
voelden zich daarom gedrongen den
armen vader op dien nieuwen slag voor
te bereiden. Deze taak was nu niet van
de moeilijkste.
Alberto Rinucci, jong, rijk, innemend
van uiterlijk, voelde in weerwil van de
smart over het verlies van zijne vrouw
en den zorgelijken toestand van zijn
kind in de diepste schuilhoeken van
zijn hart eene eenigszins te lijdelijke
berusting, waarover hij zich somtijds
schaamde, maar die hem daarentegen
op andere tijden heel wat rust schonk.
Hij redeneerde aldus: hij was altijd
een goed echtgenoot geweest, ofschoon
hij, wel beschouwd, zijne vrouw nooit
hartstochtelijk bemind had; verder
vond hij, dat de liefde van den vader
voor de kinderen eerst later komt. veel
later dan die van de moeder, en dat
het ongelukkige schepseltje, naar het
scheen alleen op de wereld gekomen
om te lijden en langzaam weg te kwij
nen, hem bij haar heengaan geen on
geneeslijke wonde zou slaan.
Hem schemerde een visioen voor
oogen, en hoe meer hij het zocht te
verjagen, des te hardnekkiger keerde
het weer; een visioen van een nieuw
leven, onder blijder voorteekenen aan
gevangen, mogelijk dat van het vrije
leven van een ongetrouwd man, een
leven, dat hem op zijn jeugdigen leef
tijd nogal toelachte, of wel een visioen
van een tweede huwelijk met een flin
ker vrouw aan zijne zijde en gezonde
kinderen om zich heen.
De dokter daarentegen, die met alle
geweld een half wonder wilde verrich
ten, liet niets onbeproefd en wijdde tal
van uren aan de arme kleine, die hij
maar niet zoo dadelijk als opgegeven
wilde beschouwen. Hij had haar in de
wol doen kleeden, bracht de al te hoo-
ge temperatuur van het kind langza
merhand tot het normale peilterug. on
derzocht het kunstmatige voedsel,
kortom wendde elk hulpmiddel aan,
dat de wetenschap voorschrijft; en zijne
zorgen misten hare uitwerking niet.
Na verloop van twee maanden bracht
hij Rinucci de blijde tijding: zij is ge
red!
Eerst twijfelde deze aan de waarheid
van het bericht, maar hii moest zich
ten slotte toch schikken in wat klaar
blijkelijk zóó was. Het kind zou blijven
leven! Langzamerhand begon de va
der van haar te houden, dikwijls ge
beurde het, dat hij zich over de wieg
heenboog om de kleine op de armen
te nemen en te kussen. Eens had zij
tegen hem gelachen, en die glimlach
had. hem geheel veroverd.
De club, die hij, ouder gewoonte,
weer was gaan bezoeken, bekoorde hem
niet zoo sterk meer als voorheen. Hij
betrapte er zich meermalen op dat hij
de vroolijke bijeenkomsten verliet om
eerder thuis, om eerder bij zijne kleine
meid te wezen.
Ook het schoone geslacht oefende
njiet dan) een vluchtigjen invloed' op
hem; elke gedachte aan een dUurzamen
band schrikte hem af, hij wilde niets
meer van een tweede huwelijk weten.
Het scheen hem soms toe. alsof de klei
ne Marie, die bijzonder aan hem ge
hecht was, hem fluisterde: „Toe, va
dertje, geef mij geen mededingster, u
moet mij geheel toebehooren, ik heb u
zoo noodig; ik ben niet als andere kin
deren, dat weet u toch wel."
Neen, zij was niet als andere kinde
ren. Geen ernstige ongesteldheid was
haar in hare kindschheid komen pla
gen, zij was niet aangetast geworden
door de keelziekte, die zoo menig blond
kopje opeischt. Zij was voor alle kin
derziekte gespaard gebleven, maar in
weerwil van dat alles, was zij zoo ten
ger en mager, dat een windvlaag in
staat was haar van den grond te lich
ten, zag zij zoo bleek, zoo doorschij
nend wiit, dat men zich verwonderd af
vroeg, hoe het bloed door hare aderen
vloeide. Zij had veel te laat hare tand
jes gekregen, veel later dan andere
kinderen was zij gaan praten en loopen
Elke krachtsinspanning, hoe gering
ook, vermoeide haar; 't scheen wel, of
zij eene groote afgematheid in de we
reld meegebracht had, die voor geen
rust, hoe lang ook, wilde wijken.
De dokter, die haar als door een won
der in het leven had gehouden, zocht nu
twijfelend en zonder veel hoop naar
een tweede; hoe zou hij haar even ge
zond en sterk maken als andere kinde
ren van haren leeftijd?
Hij miste nu het volle vertrouwen
van vroeger: op de angstige vragen
van den vader antwoordde hij ontwij
kend: „Ja, het kind ontwikkelt zich
langzaam, maar er is geen organisch
gebrekWij willen hopenStaal,
zeebaden, gymnastiek, berglucht
Maar ongelukkig kon de kleine Ma
rie geen staal verdragen, de zeebaden
verzwakten het teere gestel, voor gym
nastiek was zij te tenger en hare been
tjes waren niet bestand tegen de wan
delingen in het gebergte.
Zij groeide nauw merkbaar, zij maak
te nog altijd den indruk van een kind;
vandaar noemde een ieder haar: „het
kleintje." Gaf dit den vader een treu
rig gevoel, hij zou toch niet gewild
hebben, dat men haar anders noemde;
somtijds wanneer hij zichzelf hoorde
vragen: Hoe maakt mijn kleintje 't? be
ging hij onwillekeurig de fout der an
deren en vergat ook hij maar al te
dikwijls, dat de tijd voor eene derge
lijke benaming voorbij was.
Met hare verstandelijke ontwikke
ling was het even slecht gesteld. Niet
dat zij traag van begrip was, maar zij
kon onmogelijk hare aandacht lang bij
ééne zaak bepalen, en iets te onthouden
was voor haai- nog moeilijker dan iets
te leeren. Op tienjarigen leeftijd viel
het lezen haar nog zwaar en schreef
zij ternauwernood eenige letters. Men
moest niet te veel van hare krachten
vergen, had de dokter gezegd; men
men moest haar maar niet met leeren
lastig vallen.
Zij was zelfs niet sterk genoeg om
lang achtereen te spelen. Meestal zat
zij rustig in haai- kamertje, omgeven
van eene massa poppen, die haar va
der voor haar in de stad kocht; zij wa
ren het eenig speelgoed, waarmede zij
zich nooit verveelde.
Die mooie poppen, in eene eigenaar
dige kleederdracht, bezaten eene groo
te aantx-ekkingskracht voor andere kin
deren, die heel gaarne bij de kleine
Rinucci kwamen spelen. De meeste
waren jonger dan zij; één was er, die
haar vooral als een jonger zusje be
schouwde, haar nu eens met eene va
derlijke waardigheid een kneepje in de
kin gevend, dan weer haar verdedigend
tegen de plagerijen van hare speelnoot
jes, tegen wie zij niet opgewassen
scheen.Zij was hem heel dankbaar voor
die liefdevolle bescherming en behan
delde Giorgio Leati veel vriendelijker
dan eenig ander makkertje: alleen
eischte zij van hem, evenals van haren
vader, dat hij alleen van haar zou
houden; en zij werd heel verdrietig,
wanneer haar nichtje hem bij zich in
den tuin vroeg om met het raket te
spelen. Over het geheel genomen was
Marie een goed kind,maar veeleischend
en jaloersch. Alberto Rinucci volgde
meer en meer, om haar niet te zien
schreien, in alles haren zin, ja, trachtte
zelfs hare wenschen te voorkomen. In
opwellingen van hartelijkheid wierp
zij zich dan aan zijn hals, gaf hem
de liefste naampjes, zeide. dat hij zoo
goed voor haar was en dat zich zoo
gelukkig voelde.
Op zeven tien jarigen leeftijd bleef
hare ontwikkeling, die toch reeds zoo
gering was, in weerwil van alle zorgen
op ééne hoogte staan. Zij werd eer
nog bleeker, hare lengte was ongeveer
die van een dwerg. Zij was niet mis
maakt. maar zij maakte slechts den
indruk van een kind, en dat was be
droevend, nu men begreep, dat zij dien
altijd zou blijven maken.
Hare vroegere speelmakkertjes wa
ren reeds op eene kostschool, zij kre
gen andere belangen, spraken van
meesters, lessen, examens; zij alleen
bleef, die zij was, en uren achtereen
kon zij op haai- kamertje zitten.
Wanneer Rinucci gevraagd werd:
Maakt de kleine 't goed? antwoordde
hij met een haastig nauw verstaan
baar „ja" en veranderde dadelijk van
gesprek. Het griefde hem, wanneer
hij dacht hoe ook zijne Marie nu een
meisje had kunnen zijn, waarnaar een
ieder met welgevallen keek; hij dacht
hoe hij in hare oogen de ontwikkeling
van verstand en gevoel had kunnen le
zen, hoe hij hare vertrouwelijke ont
boezemingen had mogen aanhooren.
En nu niets van dat alles; zij was
een kind, niemand zou haar aanzien
dan om haar te beklagen of te bespot
ten; niemand zou haar ooit van liefde
spreken. Indien hij slechts zeker ge
weest ware haar altijd bij zich te hou
den!
Maar somtijds overviel hem eene j
huivering. In die oogenblikken drukte
hij haar vast aan zijn hai-t als om haar
te beschermen tegen een onzïchtbaren J
vijand, die haar onverwachts zou kun
nen meenemen. Zij bemerkte niets van
j dien angst van haren vader; men zou
gezegd hebben, dat zij niet gebukt ging
onder hare in 't oog loopende minder
heid. Misschien ook zag zij in zichzel-
ve, dewijl de buitenwereld haar als zoo
danig beschouwde, niets meer dan een
kind.
Giorgio Leati. haar beste vriend, was
naar de kostschool vertrokken en kwam
haai- nu slechts enkele malen in de
vacantie bezoeken. Eens, kort nadat hij
er geweest was. deed zij aan haren va-
dei-, die haar eene fabel vertelde, eene
zonderlinge vraag.
„Vader, zijn er goede feeën, die met
een tooverslag de kleine menschen in
groot veranderen of de domme in knap
pe?"
Rinucci voelde zijn hart beklemd.
hij zeide zonder de oogen op te slaan:
„Wel!... .Ik vrees, dat zij er niet meer
zijn."
Zij zuchtte slechts: „Hoe jammer!"
Dat was de eenige zinspeling op
haar droevig bestaan. Somtijds smeek
te zij haren vader haar toch iets te
leeren. maar hij. innerlijk diep be
droefd, lachte om hare bezwaren en
verzekerde haar, dat de geleerde vrou
wen de onuitstaanbaarste zijn. Wan-
I neer hij aan haren wensch, aan hare
tranen toegaf, was het nog erger. Dan
was zij onvermoeid in 't leeren, maar
martelde daarom haar arm hoofdje al
te zeer en vergde veel te veel van hare
krachten.
Eens Ln den zomer bracht Giorgio
Leati. die zijn examen voor de militaire
academie wilde doen, drie maanden
in den huiselijken kring door. Hij zag
Marie weer als hetzelfde tengere, nie
tige pex-soontje van vroeger, maar
naast haar Tilde, zoo veel knapper,
dan toen hij haar verliet. Hij kwam
iederen dag na het eten en bleef tot
laat in den avond.
„Dank je, Giorgio," zeide Rinucci;
„mijn arme Marie ziet je zoo graag!"
Giorgio boog het hoofd. Hij voelde,
dat hij die dankbetuiging niet verdien
de; hij kwam niet alleen ter wille van
Marie, maar hoofdzakelijk om Tilde
te zien.
Nochtans was er tusschen Tilde en
Giorgio nooit een woord van liefde ge
wisseld; hunne oogen ontmoetten el
kaar dikwijls en spraken beter dan
woorden.
Om haar in hare eenzaamheid aflei
ding te verschaffen verdubbelden zij
hunne zoi-gen voor Marie die nu zwak
ker dan ooit was, spanden zij zich in
om haai* met aardige verhalen bezig
te houden.
Eens op een avond stonden zij alle
drie op een lioekbaJkon, vanwaar men
op de rivier uitzag. Marie, die het
koud vond, ging naar binnen. Zij leg
den haar op de canapé en spreidden
een doek over hare beenen. Het maan
licht viel juist op haar bleek gezichtje.
Zij sloot de oogen.
„Hindert 't licht je?" vroegen zij
haai*.
„Neen!"
Wil je slapen?"
„Neen, ik lig hier rustig. Spreek
maar samen, ik luister."
Even daarna scheen zij toch inge
slapen. Het werd warm in de kamer.
Tilde ging naar het balkon, Giorgio
volgde haar langzaam, heel zachtjes.
Geen van beiden hadden bemerkt,
dat Marie recht overeind zat. Eens-1
klaps klonk een doordringende gil en j
viel de zieke achterover. Zij had hen
elkaar den eersten kus zien geven.
Van dat uur af was haar einde be-1
slist: de schok was voor de arme te
hevig geweest. Eenige dagen later
stierf zij in de armen van haren va
der, wien zij iets influisterde, hare
laatste woorden:
„Gij alleen hebt mij lief gehad gij
alleen."
Toen het lijkje in de kleine kist neer
gelegd werd. viel de arme Rinucci
snikkende neder.
O. waarom moet hii voortleven?
Waarom moest hij zoo eenzaam achter
blijven?
Op den dag der begrafenis hoorde hij
iemand vragen: „Wie is er gestorven?"
„Het is het kindje van Rinucci",
antwoordde een uit de omstanders.
„Zij was negentien jaar
ALLERLEI.
Een. onuitroeibare mode.
Waarschijnlijk zijn vele onzer le
zeressen nieuwsgierig om te weten,
wanneer de eerste corsetten werden ge
dragen. Zooals de meeste mode-arti
kelen had ook het corset in Frankrijk
zijn bakermat. Zij werden het eerst
gedragen tijdens de regeering van
I Hendrik II in Frankrijk.
Eenigen tijd later werd het dragen
van corsetten door den Keizer van
I Oostenrijk Jozef II streng verboden.
In de inleiding van het edict, waarbij
i het corset verboden wordt, wordt ern
stig verklaard, dat het de gezondheid
benadeelt. De inwonenden van alle
weeshuizen, kloosters of andere op
voedingsgestichten werden aange
maand het niet meer te dragen en
jonge vrouwen, die toch die dwaze
gewoonte volhielden, werden bedreigd
met het verlies van al de gebruikelij
ke voorrechten en gunsten aan haar
sexe verschuldigd.
Om deze keizerlijke campagne tegen
het corset te steunen, werd het col
lege van medici uitgenoodigd een rap
port op te maken over de slechte ge
volgen van het dragen van een corset
en dat werd1 gratis onder de keizerlij
ke onderdanen verspreid. Maar zelfs
de meest energieke vorst staat machte
loos tegenover de mode en reeds lan
gen tijd geleden werd het keizerlijk
verbod ingetrokken en Oostenrijksche
vrouwen waren weer vrij om zich in
te rijgen, zooveel zij maar wilden.
Toch lieben de mannen den strijd
tegen het corset niet opgegeven; in
menig wetsontwerp van de Vereenigde
Staten komt het verbod tegen het dra
gen van een corset voor. In een van
die pnerineen werd voorgesteld het dra-
gen van een corset als een misdaad te
straffen met gevangenisstraf, die niet
door een boete vervangen zou kunnen
worden.
De dood va neen jonge vrouw in de
binnenlanden eenige jaren geleden
was oorzaak, dat eenige jonge mannen
een bond oprichtten, waarbij zij de
draagsters van corsetten uit hun kring
boycotten.
Zij zouden zelfs de winkels, waarin
het gewraakte artikel verkocht werd,
negeeren. Maar de vrouwelijke fami
lieleden lachten wat en trokken zich
die dreigementen weinig aan, terwijl
de winkeliers het toch van de vrou
welijke sexe hebben moeten en dus
van achter hun winkelramen, geëta
leerd met corsetten, hun tegenstan
ders vrijelijk konden uitlachen. Het
slot was, dat de leden van dezen oor
spronkelijk met ernst opgezetten bond1
dankbaar waren, toen hun voornemens
bij hun vrienden in het vergeetboek
geraakten, omdat zij er zich eenvou-
Een sensationeel wielrijders-kunststuk.
Het is bekend, dat bij den aanleg van
spoor- of tramlijnen in de bochten de
buitenrail iets hooger gelegd wordt dan
de binnenste en wel hooger, naarmate
de straal van de bocht kleiner is. Ten
gevolge daarvan moeten de wagens,
die de bocht passeeren, een eenigszins
schuinen stand aannemen, anders zou
door den invloed der middelpuntvlie
dende kracht gevaar ontstaan, dat de
wagens naar de buitenzijde derailleer
den of de rails in diezelfden richting
zij waarts gedrukt werden.
Om een dergelijke reden ziet men
den wielrijder, die in groote vaart een
bocht neemt, met zijn wiel een naar
het middelpunt van den boog gerichten
stand aannemen en bij wielerbanen
wordt de buitenzijde dan ook hooger
gelegd, zoodat de rijder met het vlak
der baan ook bij het rijden door de
bochten ongeveer een rechten hoek
blijft vormen.
Dit op mechanische wetten berustend
verschijnsel heeft nu een Engelsch
wielrijder. Charles Jones, aan zijn ver
bazingwekkende toeren dienstbaar ge
maakt, Zijn manege is eexr van hout
vervaardigde nauwe ring, zooals op
de plaat is voorgesteld, en bezit een
middellijn van slechts 13 M. De baan
vormt met het horizontale vlak en te
vens met het verticale een hoek van
45 graden. Doordat nu Jones zijn rij
wiel een razend snel tempo geeft, ge
lukt het hem zich op dezen steilen weg
in evenwicht te houden, waarbij hij
en zijn machine een met den grond van
het lokaal bijna evenwijdigen stand
aannemen.
Jones voert in dezen stand noe een
reeks toeren uit, die ook onder gewone
i omstandigheden alleen een uitstekende
I lijder kan verrichten.