Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. M A K A R. FEUILLETON. Veel ouders en uit den aard der om standigheden heb ik hier meer bepaald het oog op de moeder? zijn in huis te stemmig en (e ernstig. Dikwijls worden zij zoo in beslag ge nomen door hare dagelijksche beslom meringen. dat er voor een vroolijk woord of een lach als 't ware geen tijd schijnt over te schieten. Gun er u wat tijd voor. Zet een oogenblik de gedachten aan alles wat nog te doen staat uit uw hoofd; laat tijdelijk desnoods een gevoel over u komen van: „kom ik er vandaag niet. dan kom ik er morgen wel", en ge zult eens zien, hoe onwillekeurig een meer luchtige, opgeruimde stemming over u komt, die de gedachte aan een grap. de lust tot vroolijkheid wakker roept tegen den tijd. dat uw kinderen altijid vatbaar voor zoo'n vrootijke ontvangst thuiskom en. Het is zoo heerlijk voor die kleine menschjes om als zij later alleen nog de herinneringen van hun ouderlijk huis over hebben, wanneer dan die herinneringen in hoofdzaak van vroo- lijken aard zijn. Ik ben overtuigd, dat iemand, die een vroolijk. opge wekt thuis had. bijna nooit tot de slechte menschen zal gaan belmoren. Tot die huiselijke vroolijkheid. waar van moeder zoo uitnemend de ziel kan zijn, reken ik ook het. profiteeren en in eere houden van een vacantieda^. Tot de aangenaamste herinneringen van de jeugd belmoren die zeldzame en belangwekkende dagen, wanneer het werk door alle huisgenooten op zij werd gezet en allen met elkaar een dagje buiten gingen doorbrengen. Een rijtuig voor de deur, waarin in trommels en manden alle proviand werd gepakt of alle beladen met een of ander vaatwerk, waarin consolatie voor hongerige magen, de opmerkin gen, die daarbij werden gemaakt, de plagerijen, de verhalen, die werden opgehaald, de liedjes, die bij 't naar huis gaan gezongen werden, de her innering daaraan kan ons nu nog zooveel genoegen geven en daarbij op wekken om nu wij zelve daartoe in staat zijn, de kinderen datzelfde ge not te laten ondervinden. Het tehuis moet altijd zijn een be geerde plaats, waar men tot zekere hoogte vrij is in doen en laten, een plaats waar de kinderen hun vriend jes en vriendinnetjes kunnen brengen zonder dat daarover gemopperd wordt. Tot het vieren van vacantiedagen reken ik ook en niet het minst de tel kens terugkeerende Zondagen. Het schijnt tegenwoordig niet chic te zijn den Zondag te vieren, iedereen kan dan netjes zijn en zich de weelde van uitgaan permitteeren. Laten wij ons toch niet door zulke bekrompe ideeën laten meenemen. De Zondag is een feestdag voor alle men schen en niet het minst, voor onze kinderen. Zoo klein als ze zijn heb ben ze iederen dag hunne vaste werk uren en al wordt dat werken hun ook nog zoo aangenaam gemaakt en al gaan zij ook met de vroolijkste ge zichten der wereld aan hunne vaste bezigheden, zij zouden geen aan staande menschen moeten zijn omniet te haken naai- vrijheid. Daarom is de Zondag een feestdag laten wij er voor zorgen, dat onze kinderen dat intens voelen. Natuurlijk kunnen wij daar voor niet altijd groote uitgaven doen. maar dat behoeft ook niet. s Morgens steken wij ze in het beste pak (alle kinderen zijn graag mooi), we geven ze een krentenbroodje, gaan 's middags met ze wandelen, ze krijgen een koekje. middags een puddinkje en 's avonds spelen wij te zaaien een spelletje. Zoo'n Zundag is een genot voor de kinderen .er is poëzie in. omdat zoo'n dag heel anders, veel vroolijker is dan alle andere dagen; zulke dagen ver- I sterken den band van 'i gezin. I Tiet houdt er bij de kinderen de lust j tot vroolijkheid in en die is dikwijls een sterk wapen tegen veel wereld- j schen tegenspoed. Een verhaal uit den Kaukasus Het was een jong grondbezitter uit den Kaukasus, die bij ons gast was, en hij deed zijn verhaal aldus: Op zekeren morgen zeide mijn vriend en buurman Vorst Gotscharow tot mij. „Petrowitch Audrauscka, ik heb een arbeider voor u aangenomen a 25 roe bel per maand." „Maai- mijn waarde," hernam ik ont hutst, „hoe komt ge er aan? Die prijs is mij veel te hoog; mijn financiën staan op het oogenblik niet al te best!" „Dat spijt mij, Petrowitch Audraus cka; volgens mijn overtuiging is hij, op wien ik het oog heb, de man, dien gij ondanks zijn fouten hier noodig hebt, en daar hij er vast op rekent bij u in dienst te treden, zoudt ge er mij een genoegen mede doen hem tenmin ste voor een maand te nemen." „Goed dan." stelde ik hem gerust. ..ik neem hem. Hoe heet hij?" „Makar." Mijn vriend vertrok, en na eenige dagen stond Makar vóór mij: een lang. j gespierd man, met roodhaar en leelijk gelaat, doch oogen blauw en zacht, en teeder, en vertrouwelijk. Hij was geen Rus. geen Klein-Rus. geen Tscherkes of Kaukasiër. zooals hier te verwach ten was. geen Armeniër, a-een Tartaar, geen Turk erger, erger dan de laot- sten hij was een Afghase! Eene slechte aanbeveling voorwaar! De Afghasen behooren tot een volks stam. die geduld wordt in het groote, machtige Rijk. Geduld, want ofschoon in naam on derworpen, doen zij in alles gelijk zij het zeiven verkiezen en gehoorzamen in geenen deele aan de voorgeschreven wetten. Een Afghase vermoordt zijnen mede- j mensch, mits niet tot zijn stam behoo-1 rende, voor de som van één roebel. I Onder elkander steunen en helpen zij. waar zij het kunnen, en zijn zgn. ,,gentLmen". Zelfs hebben zij eigenaardige wetten, waaraan zij ge trouw zijn. en zoo een Afghase er te gen zondigt, wordt hij door zijne stam genooten onherroepelijk ter dood ver oordeeld. Ofschoon hetaanniet-militai- ren verboden is wapenen te dragen, i heeft elk klein kind reeds een kingial dolk: en de Russische politie kan hier aan niets doen. Zij vreezeu de donkere sluikwegen in de steppen, vermijden de kronkelende bergpaden en hebben angst voor de sombere vlakten, waar zoovelen zochten en dwaalden om niet j weder te keeren. Zij leven als kleine koningen in hun- i ne dorpen, .die als zwaluwnesten tegen de steile rotswanden aankleven. Zij ste. len. liegen, bedriegen en moorden en zijn voor de andere rassen gevaarlijke menschen. In den winter drinken zij dagen en nachten achtereen; is dan j hun klein kapitaal op, dan gaan zij I voort op krediet, hetgeen hun wordt verleend op de vooruitzichten van het geld, dat zij des zomers verdienen. Hunne schulden betalen zij echter ge trouw, en wanneer zij werken, doen zij het met. bovenmenschelijke krachtsin spanning. Zoo leven zij jaar voor jaar, doch het is beter het handwerk, dat zij kiezen, niet te nauwkeurig te onder- zoeken Dus is in korte trekken geschetst de j Afghase. En nu stond een van de le den van dezen volksstam buigende vóór mij. Hij had den winter met alle zwelg partijen achter den rug: thans was het voorjaar, hij geleek een wrakKlee- ren bezat hij nauwelijks, schoeisel evenmin^ Nieuwe sneltrein waggon HET CZARENBEZOEK. Hierbij geven wij de afbeelding van een zeer origineelen sneltrein- waggon, die te Parijs i? gebouwd Hij kenmerkt zich door buitenge woon groote wielen, die tengevol ge van hun abnormale afmetingen j er toe noodzaakten, den waggon zelf een zeer ongewonen vorm te geven. Om een zoo groot mogelijk aantal reizigers te kunnen herber gen. bestaat, de waggon uit twee verdiepingen. De onderste coupésj bevinden zich voor. achter en tus- schen de wielen. Aan ieder einde van den waggon geeft een gemak kelijke trap toegang tot de onder ling in verbinding staande coupé's van. de bovenste verdieping. De waggon geeft plaats voor 54 perso nen en heeft een lengte van onge veer 13 M. Natuurlijk kunnen der gelijke waggons alleen op zulke spoorwegen gebruikt worden, waarop geen lage tunnels voorko men. Woorden van zilver. De ontvangst van den czaar is van i Frankrijk aan Rusland binden"; er I antie- beteekent voor beide landen een de zijde der Franschen, voor zoover j waren ook menschen, die zwegen als mllitalir verbond. De zwijgers doen hij er mee in aanraking is gekomen, j moffen, toen zij den czaar werdenhet hem in dit verbond; de woorden tweeërlei geweest: er waren bij iederevoorgesteld: dat waren de soldaten van der autoriteiten en autoriteitjes zijn gelegenheid autoriteiten en autoriteit-1 het Fransche leger. En die zwijgers dan ook maar zilver, jes. die toespraken hielden over „on- zijn de minsten niet. Hun zwijgen is vergankelijke vriendschapsbanden, die goud: want de Fransch-Russische alli- Woorden van goud. ...Te heet Makar?" „Ja Heer." „Je verzoekt mij te dienen?" „Pastaritza." (Ik zal trachten. Dit viel mij op. daar de andere on derhoorigen steeds het „schlaesje" (is gelijk ik hoor, d. w. z. ik gehoorzaam' gebruiken. „Je drinkt sterk?" Ja. Heer." „Zal je trouw wezen?" „Pastaritza." „Voorloopig kunt se dit en dat doen." zeide ik hem, eenige bevelen ge vende. Toen wierp hij zich ter aarde en kus te mij de voeten. „Sta op. Makar. en hoor mij aan. mijn jongen. Wij zijn -een van allen heiligen en ieder mensch heeft zwakke 1 uren, ik evengoed als ieder ander, doch ik geloof beter te weten hoever ik kan gaan dan jij. Nu vraag ik het volgen de: Indien je bemerkt, dat de duivel over je komt. kom dan tot mi' en als i het niet anders kan. zal ik je zelf een hoeveelheid drank geven, ik weet hoe en hoeveel. Dat kan jij niet beoordee- len. ook kan je niet vooruit weten, of j ik je niet. misschien juist dan noodig j heb, dat je in een toestand verkeert, die je tot je dienst ongeschikt maakt. Ik vraag je dus niets als je „vertrouwen." Begrepen." ,.Ja, Heer." „Zal je zoo handelen?" „Pastaritza." Er was een maand verloopen, en ik had mij niet over Makar te beklagen'! gehad. Integendeel, ik betrapte mijzei- ven op gedachten, die hierop neerkwa men. dat ik mij niet kon begrijpen zon- der hem te hebben kunnen bestaan. Hij was alles voor mij. Vlijtig en vroeg bij den arbeid, 's avonds de laatste I die henenging. Het geregelde leven had hem wat opgeknapt de kleeren en verdere toiletbenoodigdheden, hoe j eenvoudig dan ook, brachten er het i hunne toe bij hem tot een fatsoenlijk uitziend mensch te doen worden. In I stilte besloot ik hem te behouden. Dan op een Zaterdagmorgen stond Makar weder diep buigende vóór mij in mijn studeervertrek en vroeg: „Heer. kunt gij mij vijf roebel voor- schot geven?" .Voorschot?" vroeg ik verwonderd. .Ik zal je meer dan dat geven. n.l. je loon van de afgeloopen maand, dat je dubbel en dwars hebt verdient; hier zijn dus vijf en twintig roebel." ...Dank, Heer, :k had liever vijf roe bel." Dit beviel mij. Ik maakte mijzelven wijs. dat hij den beteren we- wilde bewandelen, en maakte de schoonste illusies. Daar ik echter ongelukkiger wijze geen vijf roebel klein geld thuis had, zeide ik: „Hier zijn vijf en twintig roebel: ga die beneden aan de haven wisselen, houd er vijf roebel af en breng mij dan de rest." „Pastaritza." Hij verdween. Zooals ik zeide. was het Zaterdag morgen. De avond kwam. geen Makar. Het werd Zondag. geen Makar. Noe wachtte ik. doch hij verscheen niet. Donderdagnacht zat ik in mijn ka mer op. Het was een stikdonkere, stormachtige nacht, en daar ik toch op geen mijner onderhöorigen kon re kenen, bewaakte ik. met pistolen ge wapend. mijne eigen woning. Ietwat na middernacht werd er tegen mijn venster geklopt: „Doe open, Heer." Het was de stem van Makar. „Neen." zeide ik streng. Dit mag nu wel heel hard en onbarm hartig klinken, maar men moet zich een oogenblik in mijn toestand inden ken. Ik kende Makar nog slechts kor ten tijd en dus niet genoeg om zeker van zijne bedoelingen, goede of kwade, te wezen. Het kon zeer wel mogelijk wezen, dat hij daar niet alleen, doch met andere stamgenooten achter hei raam stond, en ik was machteloos te genover velen. „Heer. ik bid. ik smeek u: doe open! „Nogmaals neen." Ik luister aandachtig en zocht de donkerheid te doorzien, hetgeen mij niet gelukte. Toen, na lang beraad, opende ik voorzichtig de deur. Een gedaante sloop binnen. Het was Makar alleen. Ik wees «hem de vloer mat aan, waarvoor hij handenkussend dankte. Schetsen van DEKA. In betrekking. Met heete tranen had Betje het dorp verlaten waar eens haar wiegje had gestaan. Dat gebeurt tegenwoordig niet altijd meer. D. w. z. wèl dat geval met 't wiegje, maar men maakt geen scènes, maar beheerscht zijne zenu wen. Doch Betje was nog maar een heel gewoon meisje, en de ouders wa-, ren nog van die vroegere menschen. Ze schreiden dus aller-srnartelijkst in eikaars armen, en moeder werd zóó naar, alsof haar het harte breken ging 't Was ook der kind! „Betje. pas goed op. Wees altijd ge hoorzaam en beleefd tegen je meerde ren, en als je wat op je hart hebt, schrijf het dan aan ons." En Betje beloofde het. nog snikkend van zenuwachtighel Vader bracht haar weg. Hij was aan alle zijden volgeladen, met proviand, een kist. een koffertje en een hoedendoos. Vandaar dat hij zoo nu en dan zuchtte, toen ze naar het station liepen Hoewel, het was an ders een sterke man. De reis- begon onder de meest gun stige omstandigheden. Want er was een juffrouw die met vochtige oogen verklaarde óók moeder te zii" en óók een dochter van huis te hebben. Och, mensch. ze wist hoeveel pijn 't je kon doen. En ze knikte vader veelbeteeke- nend toe. Ze zou er wel een oogje op houden. Dat moest hij maar aan haar overlaten. Ze bleek een wijze vrouw. Want toen de trein langzaam begon weg te sioomen. en vader door het eindigen van het perron niet verder kon rnee- loopen. borg ze eerst met veel geraas voor Betje de spullen in het net, zoo dat de menschen in het andere com partiment niet konden hooren hoe hard Be*je huilde. Daarna zei ze nóg niets, als aanhangster van de theorie van uit-huilen. maar ze begon met een zakdoek een schoone vol eau-de- cologne. de betraande koontjes van het weenend meisje te wasschen. Die moederlijke zorg had eerst de verkeerde uitwerking dat Betje aan haar eigen moeder ging denken, maar later toen de tranen opgebruikt wa ren, kwam er ook de kalmte door. Toen ze tegen twaalf uur samen zoo gezelligjes Betje's twaalf-uurtje ver orberden, kwam er weer nieuwe hoop in de roodgeschreide oogjes. Nou durfde ze weer het leven aan. Wat was het mooi weer en wat vloog je die landen gauw voorbij. Toch wel prettig om eens van huis te zijn 't Was Zondag dien da- dat vergat ik te vertellen. Betje had aan haar moederlijke vriendin haar angst voor de groote stad met zijn dieven en moordenaars meegedeeld, en de bui tengewoon flinke vrouw was onmid dellijk bereid Betje's schreden te lei den naar haar nieuwe tehuis. Eerst even de briefkaart op de post gedaan, waarop zij thuis reeds, zoo-, als te doen gebruikelijk was, had neer geschreven dat zij goed en wel was gearriveerd, zonder spoorwegonge lukken. aanrandingen en wat Mes meer zij. Vol dat 't was op straat, en mooie straten en plantsoenen dat je zaz. Betje had zich zoo'n wereld-staa al tijd heel anders voorgesteld raeer op de manier zooals de stuivers-ro mans er over spraken. Ze nal in haar verbeelding voor zich gezien, smalle straten en stegen, waar eer: kille lucht hin"- van rottend vuil, en je haast niet passeeren kon; donkere huizen, die alle licht onthielden aan de bleeke kuchende menschen. zwart ziende van den rook der hooge. walmende schoorsteenen; fabrieksmuren en on gelukken aan alle kanten. Maar het leek er niets op. De zon scheen helder gelijk op het land en verlichtte feestelijk geel-ivoren, met goud geteekende, gevels van paleis achtige huizen, en op straat krioelden met vroolijk gegons, als honig-zoeken- de bijen, lachend en pratend, mooi aangekleede dames en heeren door een. Eenvoudige menschen zag je wei nig of niet. een elk was gekleed in def tig zwart of kleurige zijde. En voor de blinkend gelakte rijtuigen trappel den brieschende fraaie paarden, zoo mooi als alleen de Burgemeester van het dorp had. Wat een pleizier zou ze hebben, en hoe mooi zou zij zich aankleeden ook Op het oogenblik begon zij zich al te schamen over haar katoenen japonne tje, dat wel is waar haar Zondagscne kleedij was, maar zoo verbazend af stak bij de kleeding der mooie men schen om haar heen. Op een fraaie, groene gracht met statige huizen, moest ze wezen. Alle moed zonk weer in haar schoenen, en met een groote beklemming liet ze haar ïaatsten stroohalm de vriendelijke juffrouwlos, nog zoo iets stamelend van groeten aan vader en moeder. Toen steeg ze met knikkende knieën de hooge stoep op, met een gevoel als was het een schavot, waar ze niet le vend meer afkwam. Voor de ramen zag zij menschenge- zichten. die druk praatten, maar al len. opeens naar haar gekeerd waren, toen zij bovenop het hardsteenen po dium kwam. Ze werd zoo rood als va ders zakdoek, en liet bet hoofd verle gen zinken, als een meisje die een aanzoek moet doorstaan en voor haar fatsoen nog niet zoo dadelijk kan zeg gen dat zij den aanbidder wel lijden mag. Heel zacht en bescheiden dacht zij te schellen, maar ze schrok er nog van zoo luid als het klonk in de gang. De deur ging langzaam en statig open, zooals het een deur in een huis van stand betaamt, en een huisknecht in formeerde met neerbuigende vriende lijkheid en groot gewicht, of zij het bewuste kamermeisje was. Ze knikte, zonder een woord te zeg gen. Dat had ze ook niet kunnen doen. De keel was haar toegeschroefd. Dan. werd ze verzocht hem te volgen. Maar ze moest den looper houden on derrichtte hij. haar. Alsof ze het ge- ivaagd zou hebben haar ruw-geschoei- den voet te zetten, op het sneeuwwitte, satijnen marmer. 't Was een heel eind door de met krullen en figuren gestucadoorde gang, maar eindelijk zat zij toch in een donkere, hooge achterkamer, waar een benauwde lucht hing van veel kleeden en gordijnen, die in langen tijd niet uit de plooi, en in de ron wa ren geweest. Ze werd alleen gelaten met het fijne getik van de groote vpr- gulde pendule, dat haar in het hoofd hamerde. Even kwam er ten geluid van gezellig lachen uit de voorkamer als een ver verwijderd geluid dau door een wii.it vlaag wordt overgebracht; toen trad een groote, sierlijke dame met sneeuw wit haar voor het meisje, dat boersch boog, wachtend op een vriendelijk welkom. Maar hard en scherp kl mk het: Gut kind, wat val je me tegen. Uit de beschrijving die je moeder van je gaf, had ik opgemaakt dai, je al ten volslagen meisje was. Enfin je bent er nu eenmaal, en wij zullen het voor loopig met je móeten doen. Maar ik zal er je moeder wel een® een briefje over schrijven. Want dal is niet vol gens afspraak." 't Was Betje of ze over zich hoorde spreken als was ze een koopwaar, 'n dan, haar moeder van bedrog beschul digd. Het bloed steeg haar naar de wangen. Maar meteen dacht zij er met angst aan, dat dit haar tehuis voor de toekomst zou zijn. Ze had zi :h voorgesteld wèl bij deftige menschen te komen, maar die toch vriendelijk waren. Op het diorp was de rij klom juist het minzaamst. De domineés- vrouw bijv. was. een heel groote da me, dat wist ze van de meid, maar nooit kon je voorbij het tuinhek ko men of ze groette je. En dan hier. Even keek ze op, wat ze tot dusver niet had. durven doen. En ze zag een trotsch, blank gelaat, met een paar scherpe oogen. die onvriendelijk ge fronst op haar neerzagen. Dè.t was haar te veel, op zóóveel waren hare zenuwen niet berekend, al woren ze ook v-r. flink Een warme tranenvloed brak, eer ze het wist. uit haar oogen, en zeer hulpeloos een tip van haar rok opnemend, huilde ze hard op. Vóór werd het benauwend stiL Toen zei iemand iets op fluisterenden toon, en het heele gezelschap barstte in een opgewonden gelach uit, waar in een jong. fijn meisjesstemmetje do mineerde. 't Schaamrood steeg Betje naar de kaken. Maar het gespot met haar leed, dat zij onbewust als iets heel hei ligs beschouwde, werkte tevens als een geneesmiddel, en met een trotsch kopje, halsstarrig achterover gehou den. volgde zij den huisknecht naar beneden, naar een schemerende, duffe keuken, waar de groote, alweer deftige keukenmeid het te druk had om naar het onnoozele schaap om te zien, en het ook eigenlijk wel wat beneden haar waardigheid vond. Heel eenzaam bleef ze zitten, koud en triest met een wrok tegen haar nieuw tehuis. Maar naar haar huis schreef ze daar niets van. Ze zou toch zoo gauw niet mogen veranderen. En bovendien wie zou zoo'n onaan zienlijk kind willen hebben? Ze begon te denken dat er zaken zijn in het leven, die je niet aan je ouders kunt meedeelen. Haar briefje had er dan ook niets over zoo uiterlijk ten minste. Maar thuis was er eentje die toch wel begreep diat er iets niet in den haak was. Want moeders zien scherp.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6