Het is mij gebleken, dat. vele dege ne jonge vrouwen zoo graag weten ilden, waaraan ze zich kunnen hou- Ik heb daarom getracht een be- nopte handleiding samen te stellen, et boekje zal zijn eenvoudig en be- rijpelijk, bet zal zich niet te veel in ijzonderheden begeven en de raad- gingen zullen zich zooveel mogelijk chten naar algemeen erkende begin- ilen." Aan de belofte van eenvoudig te zul- zijn heeft de schrijver zich gehou- en. alle geleerdheid is volkomen ver leden en over hulpmiddelen, die niet nder ieders bereik zijn wordt een- oudig niet gerept. Het gcheele boekje is verdeeld in hoofdstukken, waarvan de titels net vette letters aangegeven zijn als olgt: De kraamkamer; Kust in 't raambed; De wieg; Temperatuur van et kind; Hijden in de buitenlucht; De leeding; Reiniging; Regel en orde; 'oeding aan de borst; Voedster, min; Intwenning, het spenen; Kunstmatige oeding; Zuigfiesch. Speen; Fopspe- len; De flesch geven; Lichaamsge richt, wegen; Ontlasting; Huilen; Tan en krijgen; Oogziekten. Waar het aanstaande moedertje iet. ijver bezig is te zorgen, dat- een oed gevuld luiermand je voor de ver nachte kleine gereed staat, daar kan ij zich bij alle uitgaven zonder be waar ook een boekje van 15 ets. aan schaffen. dat voor de gezondheid van ie kleine meer dan goud waard is, yanneer zij zich althans met ernst ian den daarin vervatten goeden raad loudt. En ouders of vriendinnen van onge vrouwen, wilt ge wat doelmatigs roor de luiermand geven, koopt zoo n loekje. het is blijvend en oneindig neer waard dan een of ander mooi slabbetje of iets dergelijks. Ik vroeg een arts om zijn oordeel >ver het boekje. Hij vond het ook zeer loelmatig en wraard in ruimen kring rerspreid te worden, omdat alle raad gevingen eenvoudig en waar zijn. Vol gens zijn oordeel zou overweging ver lenen om het boekje te besluiten met sen aantal aphorismen, waarin vooral :ezegd wordt, wat de jonge moeder i e t doen moet, om een aantal mis- iruiken te voorkomen waar iedere arts zijn practijk mee kennis maakt, det bescheidenheid brengen wij dat iordeel onder de aandacht van den ichrijver terwille van een mogelijke tweede uitgave van het boekje. let Leven schaakgezet. Naar het Duitsch van LUDWTG GANGHOFER. Hoog boven den warrelenden rook, die uit de schoorsteenen opsteeg,, glansden nog de laatste stralen dei- ondergaande zon aan den bewolkten hemel en wierpen nog een matten schijn in het reeds duistere vertrek, waarin slechts de metalen gaskroon, de vergulde lijsten der schilderijen en wapens, die hier en daar aan den wand hingen, met hun flauw geglinster de droefgeestige schemering onderbra ken. In het midden van het vertrek stond eene slanke vrouwengestalte in een voudige, haast armoedige kleeding. Droeve kommer sprak uit hare gebo gen houding en de vervallen trekken van haar bleek gelaat, en hevig tril den de witte handen, waarmede ze het dunne manteltje krampachtig om zich heen getrokken hield. In ang stige spanning waren hare groote, vochtige oogen op den mageren ouden man gevestigd, die met den rug naar haar toe, stijf, onbewegelijk voor een der hooge vensters stond. Een ademlooze stilte heersohto in het vertrek; slechts gedempt werd van de straat het rollen der wagens en de eentonige hoefslag der paarden ver nomen. Steeds pijnlijker werd de uitdruk king van smart op het gelaat der jon ge vrouw, hare lippen begonnen te trillen en langzaam rolden een paar tranen over hare wangen. Met toou- looze, bevende stem verbrak zij ein delijk het drukkende stilzwijgen: Leo, heb je dan werkelijk geen goed woord voor mij en ben ik dan wezenlijk tevergeefs gekomen? Ja, tevergeefs, klonk het haar toor nig en hard terug; ik heb het je toch in duidelijke woorden gezegd, dat wij gescheiden zijn voor eeuwig en dat je van mij in dit leven niets meer te ho pen hebt. Jij alleen hebt je je lot ge kozen tegen mijn wil nu moet je het ook alleen dragen. Je weet, hoe ik je heb liefgehad, niet slechts als je broeder, als een vader, en hoe van harte gaarne ik alles gedaan en ge geven zou hebben, ora je vroolijk en gelukkig te maken, om je alle teleur stellingen in het leven te besparen. En jij! Tot dank daarvoor heb je mij verlaten, mij aan de eenzaamheid en een vreugdeloozen ouderdom prijs ge geven, ter wille van zoo'n vreemden snuiter. En waarom? Omdat hij je in den lichtzinnïgen roes van een bal nacht in het oor heeft gefluisterd: „Ik heb je lief." Maar nu, niet waar, nu heb je ondervonden, wat die liefde be- teekent: verdriet en zorg! Een lichte blos overtoog het gelaat der jonge vrouw, terwijl zij zich trotsch oprichtte uit hare gebogen hquding. Ja, Leo, zorgen, bittere zorgen, maar ook naamloos, onuitsprekelijk geluk. Maar, 't is waar, hoe zou jij je daar een voorstelling van kunnen maken, daar je mijn man niet kent. Evenals ieder ander, die mij ten hu- welijk vroeg, heb je ook hem gehaat van het eerste oogenblik af. Je weet niet wat in hem is en hoeveel hij bij al zijn armoede nog te schenken heeft. Wij zouden ook wel een beter leven j kunnen hebben, maar juist daarom j heb ik hem dubbel lief, omdat geen I zorgen hem dwingen kunnen zijn I kunst in hare wording reeds tot een handwerk te verlagen. Hij wil het I hoogste en zal het ook bereiken: de schoone toekomst na dezen bitteren strijd. Aan zijne zijde heb ik met vreugde alle ontberingen gedragen en j nog getracht ze zoo veel mogelijk voor hem te verbergen. Geloof mij, Leo, j hoe zeer ik ook al deze jaren lang naar een verzoening met je heb verlangd, toch had ik dezen gang nooit onder- nomen, maar het kind, Leo, mijn kind is ziek. Als een smartkreet drongen de laat- I ste woorden haar van de lippen. Eene siddering voer door de gestalte van haren broeder, die nog altijd onbewe gelijk aan het venster stond. Zijn gezicht werd beurtelings rood en bleek, terwijl hij met toorn in het oog naar den donkeren hemel omhoog blikte. Een paar seconden van dood- i sche stilte verliepen. In angstige span- ning staarde de jonge vrouw harén I broeder aan; eindelijk loosde zij een I diepen zucht; met een onhoorbaar snikken zonk haar bleek gelaat diep 'op de borst: langzaam wendde zij zich om en ging met onhoorbare schreden over het zachte vloerkleed heen. Nauwelijks was zij vertrokken, of een knecht kwam de kamer binnen en stak de pitten der gaskroon aan. Met eene haastige beweging keerde zijn meester zich bij het schielijk op flikkerend licht van het venster af en staarde met wijd geopende oogen de kamer rond. „Waar isklonk het van zijne lippen, maar hij voleindig de zijne vraag niet. Zijn gelaat nam eene uitdrukking van sombere hard heid aan; zwijgend, met driftige schre den, ging hij het vertrek op en neer. Intusschen zette de knecht een schaakbord onder de gaskroon, plaats te er een fijn gepolijst kistje bij, dat de kunstig gesneden ivoren stukken bevatte, en wilde toen de kamer ver laten. Jozef! sprak hem zijn meester toe met snijdend scherpe stem, dit bezoek wil ik niet meer ontvangen Tot uw dienst, overste, sprak de knecht en verwijderde zich. Nauwelijks echter had de zware portière zich achter hem gesloten, of zijn meester zonk als door een aanval van zwakte op den divan neer en sloeg de dorre handen voor het baardig ge laat. Zoo bleef hij eene poos zitten, toen liet hij de armen slap neerhan gen en mompelde: Ik ben oud geworden; elke opwin ding doet mij aan. Nog een paar jaar en hij zal zich bij mij komen aanmel den, de ongenoode gast met zandloo- per en zeis. Zijn gelaat droeg de uitdrukking van eene onuitsprekelijke moeheid, toen hij zich voor de schaaktafel op een stoel liet neervallen. Zijne vin gers beefden, terwijl hij in gedachten een ingewikkeld probleem op het bord opstelde. Hij steunde den elleboog op de tafel, legde het hoofd in de hand en overzag de figuren "met vorschen- den-blik. Maar het spel, dat hem an ders niet hartstocht vervulde, scheen heden zijne boeiende kracht te mis sen. Telkens zag hij over het spel en staar de doelloos voor zich uit. Wat zij hem liefheeft, dien dien Grimmig schudde hij het hoofd en dwong zijne gedachten zich tot het spel te bepalen. Tevergeefs: de op winding was sterker dan zijn wil. De innerlijke strijd vermeerderde zijne moeheid en deed hem eindelijk in een toestand van doffe gedachtenloosheid verzinken. De figuren op het schaak bord verdwenen voor zijn blik, dan weder namen ze eene reusachtige ge stalte aan, om daarna weer ineen te krimpen. Het licht der trillende vlam men boven hem scheen uit te gaan, flikkerde dan weer op en wisselde af tusschen verblindenden glans en een spookachtig schemerduister, waarin donkere kogels, met kleurige bliksem schichten omgeven, dansend op en neer zweefden. Toen, op eenmaal, barsten al die kogels en eene groenachtige scheme ring vervulde het gehe'ele vertrek. Den speler, die zich alleen had gewaand, voer eene kille huivering door de le den, want vlak voor de tafel stond eene spookachtige gestalte, die in de rechterhand eene zeis en in de linker een zandlooper hield. Door de scheu ren van zijn zwart, tot lompen ver gaan gewaad waren de witte, ont- vleeschte beenderen zichtbaar. Knik kend bewoog hij den kalen, slechts van een paar grijze haarbosjes omge ven schedel .waarin de leege ooghol ten zoo akelig staarden, terwijl een zoo ijzige lach om de tanden grijnsde, dat den ouden soldaat, die zonder vrees te midden van den dichtsten ko gelregen had gestaan, het bloed haast in de aderen stolde. De Dood, de Dood, steunde de Overste, zonder echter de lippen te be wegen, zonder zich te verroeren. De dood legde zeis en zandlooper neer, schoof een stoel bij de tafel en zeide: „Kom oude, wij zullen met el kaar om het reStje van uw leven spe len." De Overste bewoog zich niet, en toch was het hem, alsof hij, om zijn spel op te stellen, met beide handen naar de kleur greep, waarmede hij het liefst placht te spelen. De Dood echter stak de beenige vingers uit. „Halt. dat is mijn kleur," grijnsde hij, baalde de zwarte stukken naar zich toe, en daar stond als door een tooverslag het ge- heele spel al op het bord. Het Leven heeft den eersten zet. hoorde de Overste zijn tegenspeler mompelen, maar toen hij den arm reeds boven het spel bracht, om den pion vóór den koning vooruit te schui ven, legde zich plotseling een klein wit handje op de zijne, om hem tegen te houden. Verschrikt keek hij op en zag aan zijne zijde een allerliefst, klein meisje in een lang sneeuwwit hemdje staan. Het had een rond, rozig gezichtje, blonde lokken en blauwe oogen, juist als zijne zuster, toen die ook nog zoo'n klein ding was. ..Hé, toe. mag ik voor u spelen?" vleide het kind. en zonder antwoord af te wachten, klauterde het bij den Overste op de knieën en maakte het zich daar gemakkelijk. Toen begon de Dood zoo hevig te lachen, dat een van zijne holle tanden uitviel en midden op het schaakbord rolde. „Haha. nietig Leven, gewaagt het te spelen tegen mij. den eeuwig onoverwonnen meester?" En om het kind schrik aan te jagen, klapperde hij luide met zijne botten. Maar het jonge Leven keek hem aan met een zoo onschuldig verbaasden blik, alsof het volstrekt niet wist, wie de Dood eigenlijk was. Dat scheen den knekelman te ergeren, en toornig snauwde hij het kind toe: „Begin!" „Best, hest," lachte het Leven en greep met beide handen zoo onbezon nen tusschen de stukken, dat den Overste van schrik de haren te berge rezen en hij begon te vreezen, dat reeds na een paar zetten het spel verloren zou zijn. Maar, het was vreemd: hoe dwaas en hoe onvoorzichtig het Leven ook speelde, de Dood scheen blind te zijn, want van geen van de voordee- len, die het Leven door zijn onverstan dig spel hem bood, trok hii partii; veeleer rukte hij zoo aarzelend en langzaam vooruit, als voelde hij zich machteloos tegenover het lachende Leven. Dit echter scheen te spelen, zoodat de Overste weer begon te hera demen. Door den gloeienden ijver, waarme de de Overste het spel volgde, merkte hij nauwelijks hoe de last op zijn schoot al zwaarder en zwaarder werd. hoe het kind in het witte hemdje lang zamerhand veranderde in een aardig elegant gekleed dametje, met een sier lijk hoedje op het naar de mode gefri seerde haar. En het bekoorlijke da metje. wie blijde levenslust uit de schoone oogen straalde, rukte met moe- dige, bijna overmoedige zetten tegen den Dood ten strijde, ontnam hem stuk voor stuk en bracht hem zóó fn liet nauw, dat hij al haast overwonnen scheen. Doch plotseling een enkelen, schijnbaar onbeduidenden zet had het Leven niet gezien daar sprong ce Dood met zijn paard uit de achterhoe- de naar voren een tweede boozt zet en het Leven had zijne koningin verloren, de grootste bekoring en de beste kracht van het spel. Met oogen vol ontzetting keek de Over ste op en zag eene bedaagde vrouw op z'n schoot zitten, zag hoe de schoonheid I week van haar gelaat, hoe de trekken I scherper werden, de glans der oogen uitdoofde en het goudblond van het haar in een vaal grijs overging. De rimpelige handen van het oude, grijze moedertje met haar ouderwetsch kleed en haar stijf mutsje beefden, als zij na lang hoofdschudden en bedenken de figuren verzette; zij had berouw over eiken zet, klaagde en jammerde over haar dwaze spel, en toen de Dood gestadig naderend, haar hard en j wreed bedreigde, begon zij te weenen en te smeeken: „Laat u toch vermurwen, ongevoe lige Dood, laat mij dezen eenen zet terugnemen. Ge hebt immers nog tijd genoeg om het te winnen; ik wil nog niet verliezen, ik wil nocr niet ster ven!" „Geen sprake van!" brulde de Dood, en hoekige bliksemschichten schoten uit zijne leege oogholten. Er is geen genade meer voor je, nutteloos Leven, dat niets meer te doen hebt in de we reld." „O ja, zoo veel nog, zoo veel," smeek te het oude Leven. „Wat hebt ge dan aan mij? Ik kan nog nuttig ziju in de wereld, en is het dan ook al uit niet mijn eigen geluk. Zoo kan ik mij nog verheugen in het geluk van andereu; ik kan weldoen en gelukkig maken." „Dat hadt ge al lang kunnen doen, maar ge hebt het verzuimd." Met deze honende woorden deed de Dood een sluwen zet en grijnsde: „Schaak aan het Leven!" Het was den Overste, of zijn hart op hield te kloppen, toen hij al die ont zettende dingen zag en hoorde; zijn eigen bestaan immers was de inzet van het spel. en hij zag, dat dat spei onherroepelijk verloren was. Hij voel- de de vale bleekheid zijner wangen, voelde, hoe hem van angst de oogen uit de kassen puilden. Hij wilde hji Leven hii zijn spel helpen de onver standige zetten verhoeden, maar zijn i tong was als verlamd en als versteend zijn arm, waarmee hij het oude Leven krampachtig omvat hield. Hij zag het einde naderen, zet voor zet, en telkens weer klonk hem de honende bedreiging van den dood in de ooreu: „Schaak aan het Leven." Nu zag hij, dat er voor deu witten koning van het Leven nog slechts 1 twéé zetten overbleven: een slechte, waardoor het spel dadelijk verloren zou zijn en een goede, waardoor de j koning zich achter de drie overgeb. ven stukken redden kon. En nu schenen deze drie stukken te leven en den eenzamen koning te wen ken. Zij droegen wezenlijke menschen- gezichten: het eene had het gelaat van j een lief kind, het tweede de trekken I van de jonge vrouw, die nog kort te I voren hier vergeefsche tranen had ge stort. het derde de edele, verstandige trekken van een man, de trekken van dien gehate, om wiens wille hij de ge liefde zuster verloren had. In angst en spanning staarde de Overste met doordringenden blik op de beverige vingers van de oude vrouw. Welken zet zou zij doen? Toch wel den goeden! Maar neen, zij greep naar den ko ning en bewoog hem in de richting van het verderfelijke veld. In zegevierende vreugde hief de Dood reeds een scha terend gelach aan en knikte met zijn kalen kop, terwijl groenachtige von ken aan de fladderende haarbosjes knetterden, toen plotseling de ijzeren I tooverban, die den Overste omvangen hield, verbroken werd. „Mijn God, niet dien zet. den ande ren!" riep hij in vertwijfeling met I schrille stem uit, en om het spel nog te redden, wierp hij zich het beide ar- I men op de tafel en de' stukken over I den grond. Een helder licht vervulde de kamer. Plotseling uit zijn afschuwelijken droom ontwaakt, staarde de slaper met wijd geopende oogen om zich heen, zag, hoe hij alleen voor do wankelende tafel zat en hoe de stukken over het tapijt rolden. Met een gezicht, bleek van schrik, kwam de knecht de kamer inloopen. Hij had-zoo'n ontzettenden gil gehoord. Wat zijn' meester dan toch om 's Hemels wil overkomen was? I „Niets, niets" stamelde de Overste, j terwijl hij niet beide handen naar zijn voorhoofd tastte, waarop koude drop pels zweet parelden. Toen sprong hij on. zijne beenen konden hem nauwe lijks dragen, maar hij bekommerde zich niet om die zwakte. „Mijn hoed, lozef. en mijn pels, maar gauw, gauw en jij jij gaat met me mee. gauw. gauw dan toch!" De knecht spoedde zich hoofdschud dend heen en bracht het verlangde. Toen hij daarna met het licht zijn heer voorging de trap af. zag hij, hoe groote I tranen in zijn grijzen baard druppel- den. en hoorde bij hem onder ingehou- J den snikken stamelen: „Neen, nog is het niet te laat. Ik kan nog nuttig zijn en mij in haar ge luk verheugen. Schaak. schaakmat de Dood!" Toen gingen beiden naar buiten in den koelen nacht, en de sterren, die aan den hemel stonden, wierpen een milden schijn over den weg, waarop heer en knecht zich haastig voortspoedden. ALLERLEI. Per luchtballon over de Middellandsclie Zee.' Het voornemen van den bekenden Franschen luchtreiziger, graaf De la Vaulx, om in zijn luchtballon „Le Mé- diterrénéen" van Toulon uit de Mid- dellandsche Zee over te steken, vormt te Parijs het onderwerpt van alle ge sprekken. De la Vaulx, wiens ballon is voorzien van inrichtingen voor tele grafie zonder draad, berekent den duur zijner reis op 30 dagen. Door een inschrijving in het Fransche leger en bij de vloot zijn de kosten geraamd op 70,000 francs, bijeengebracht. De aanleiding tot dit succes is te zoeken bij de slechte ervaringen, wel ke in 1870/71 met de ballonpost zijn opgedaan. Destijds zijn twee ballons spoorloos verdwenen. Men vermoedt, dat zij in zee zijn verongelukt. Het gevaar, naar zee gedreven teworden. is in den laatsten tijd door de nachtrei zen nog vergroot, die in den oorlog altijd moeten plaats vinden, als het er om te doen is een groot, door vijan den bezet gebied over te vliegen. Se dert men kort geleden op het denk beeld gekomen is. ook de stelling eener vijandelijke vloot met vrije ballons te verkennen, die van kruisers opstijgen, is de noodwendigheid, om de ballons te voorzien van bijzondere inrichtin gen voor zeereizen, nog dringender ge worden. opdat de ballons bij het da len in zee weder opgevischt, of indien dit niet mogelijk is, zichzelf helpen kunnen, doordat zij zich laten drij ven naar de naaste kust. De ingenieur Hervé heeft daartoe verscheidene toestellen uitgevonden. Het voornaamste is het in zee gewor pen drijfanker. Het heeft den vorm van een platte kast zonder bodem en deksel met vele aan de kortste zijde gelijkloopende vakken. In het water stelt het zich vanzelf zoodanig op, dat de kortste vlakken rechtop staan. Aan beide zijden zijn kabels bevestigd, dfe naar den ballon voeren. Een dobber zorgt er voor, dat het drijfanker niet te diep onder de wateroppervlakte zinkt. Trekt de ballon dit drijfanker zooda nig door het water, dat dit glad door de vakken vloeien kan, wat bij ge bruik van even lange lijnen het geval is, dan heeft slechts een kleine vertra ging van de vaart plaats. Wordt één lijn door den aeronaut verkort, dan neemt de kast een schuinen stand aan, het water drukt op de vakvlak- ken en drijft het anker en daarmede ook den ballon voortdurend zijwaarts. Het is Hervé gelukt met zulk een an ker 60 graden naar rechts en naar links van den koers van den wind af te wijken, in het geheel dus een cir kelsegment van 120 graden te beheer- schen. Bijzondere moeilijkheid levert het op. den ballon daarbij altijd op on geveer dezelfde hoogte boven het wa terniveau te houden. Hiervoor heeft men een bevredigende oplossing ge vonden, door den ballon te voorzien van een sleeptouw, dat met zoo weinig mogelijk wrijving op het water drijft, tevens echter zwaar genoeg is, om den vallon bij het dalen aanzienlijk te ont lasten en in het omgekeerde geval te belasten. De hallonmand heeft dubbele wan den en bevat in de tusschenruimte der wanden behalve ballast ook olie, een sterke electrische batterij, een toestel voor draadlooze telegraphie en vele mstrumenten. Bovendien is de ballon toegerust met een gewoon anker en electrische signaalinrichtingen. Op de kaart is de route aangegeven, welke De le Vaulx op zijn tocht over de Middellandsche Zee hoopt te kun I nen volgen. Het omschreven portret. Het zal in het vervolg onmogelijk zijn. om zijn identiteit voor de politie te verbergen. De welbekende Fransche professor Alphonse Bertillon heeft door proeven aangetoond, dat, wan neer zelf- de fotografie van een of an der individu diens uiterlijk niet goed weergeeft een geoefend leerling die zijn lezingen over het omschreven por tret heeft gevolgd, dat wil zeggen een portret, dat door het woord beschreven wordt, zich niet in den persoon, dien hij moet arresteeren kan vergissen. Een journalist heeft de proefnemin gen bijgewoond', die de directeur van den ahthropometrischeu dienst in te genwoordigheid van den heer Lépine. het hoofd der politie en vele andere autoriteiten heeft genomen, welke ver rassende resultaten hebben opgeleverd. Zeventig leerlingen waren voorts te genwoordig. aankonTende officieren die na afloop van den cursus b" hun brigade deze nieuwe signaleermetho- de zullen onderwijzen, '-vangenbe- waarders. inspecteurs van nolitie enz. Het signalement is niet een fotogra fie men signaleert door woorden het portret, d. w. z. de gestalte, de lengte van het oor. de kleur van liet oog, van den baard en den vorm en de afmeting van het voorhoofd, neus. lippen, den mond. kin, wenkbrauwen, oogharen, den omtrek van het profiel, en van het gelaat en dan vooral sommige bijzon derheden, welke de samenstelling van het oor vertoont, het type, dat beant woordt aan de anthropometrische waarnemingen en de chromatische aanwijzingen, die op de beschrijving voorkomen. Het spreekt van zelf. dat men bij een signalement de afwijkin gen bij een individu of de karakteris tieke eigenschappen op den voorgrond plaatst. Een vijftigtal beschrijvingen die alle het omschreven portret van de leerlin gen van den heer Bertillon bevatten, bevinden zich bij den prefect van po litie. Evenals kaarten schudde de heer Bertillon ze door elkaar en noodigde een inspecteur en een gevangenisbe waarder uit, den man uit te zoeken, die op de beschrijving vermeld staat. Het duurt niet lang: een kort onder zoek en bijna zonder aarzelen brengt de inspecteur een gendarme, de ge vangenisbewaarder een inspecteur en de gendarme een gevangenisbewaarder naar voren. Drie keer wordt de proef neming herhaald en zij slaagt uitste kend met een verbazingwekkende nauwkeurigheid. Allen zijn zeker van hun zaak, niemand aarzelt of vergist zich. Een brigadier der gendarmes, wien men een omschreven portret overhan digt lacht even en houdt zichzelf aan: het was zijn eigen portret. Ten slotte werden den leerlingen ge fingeerde signalementen overhandigd. Niemand liep er echter in. sommigen brachten het terug, zegende, dat nie mand in de zaal aan de beschrijving beantwoordde, anderen zeiden, dat deze onnauwkeurig was. Twee beroemdheden. Van twee beroemde Engelsche schrij. vers werdt bet volgende verhaald: Toen Rudvard Kipling eens een be zoek bracht aan Thomas Hardy, ging hij met dezen een huis zien, t'welk deze had gezegd, dat hij geschikt voor hem achtte. Bij het bezichtigen, toen Kipling buit en gehoonvijdte was. zei I lardy tót de rondleidende eigenares: „Ik kan u nu wel even zeggen, dat die Mijnheer, die er zin in heeft, nie mand minder is dan Rudvard Kip ling." „Zoo?" was het antwoord. „Ik heb dien naam nooit te voren gehoord." Een oogenblik later vond Kipling gelegenheid de eigenares voor een oogenblik ter zijde te nemen. „Weet u wel", zeide hij, „wie die Mijnheer is, die mij hier gerecomman deerd heeft? Niet? Nu het is Thomas Hardy, de beroemde schrijver." „Zoo waarlijk?" antwoordde de dame imperturbabel, -- „het is vandaag voor het eerst van mijn leven, dat ik zijn naam hoor!" Of de huur is aangegaan, meldt de geschiedenis niet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7