Het is mij gebleken, dat. vele dege
ne jonge vrouwen zoo graag weten
ilden, waaraan ze zich kunnen hou-
Ik heb daarom getracht een be-
nopte handleiding samen te stellen,
et boekje zal zijn eenvoudig en be-
rijpelijk, bet zal zich niet te veel in
ijzonderheden begeven en de raad-
gingen zullen zich zooveel mogelijk
chten naar algemeen erkende begin-
ilen."
Aan de belofte van eenvoudig te zul-
zijn heeft de schrijver zich gehou-
en. alle geleerdheid is volkomen ver
leden en over hulpmiddelen, die niet
nder ieders bereik zijn wordt een-
oudig niet gerept.
Het gcheele boekje is verdeeld in
hoofdstukken, waarvan de titels
net vette letters aangegeven zijn als
olgt: De kraamkamer; Kust in 't
raambed; De wieg; Temperatuur van
et kind; Hijden in de buitenlucht; De
leeding; Reiniging; Regel en orde;
'oeding aan de borst; Voedster, min;
Intwenning, het spenen; Kunstmatige
oeding; Zuigfiesch. Speen; Fopspe-
len; De flesch geven; Lichaamsge
richt, wegen; Ontlasting; Huilen; Tan
en krijgen; Oogziekten.
Waar het aanstaande moedertje
iet. ijver bezig is te zorgen, dat- een
oed gevuld luiermand je voor de ver
nachte kleine gereed staat, daar kan
ij zich bij alle uitgaven zonder be
waar ook een boekje van 15 ets. aan
schaffen. dat voor de gezondheid van
ie kleine meer dan goud waard is,
yanneer zij zich althans met ernst
ian den daarin vervatten goeden raad
loudt. En ouders of vriendinnen van
onge vrouwen, wilt ge wat doelmatigs
roor de luiermand geven, koopt zoo n
loekje. het is blijvend en oneindig
neer waard dan een of ander mooi
slabbetje of iets dergelijks.
Ik vroeg een arts om zijn oordeel
>ver het boekje. Hij vond het ook zeer
loelmatig en wraard in ruimen kring
rerspreid te worden, omdat alle raad
gevingen eenvoudig en waar zijn. Vol
gens zijn oordeel zou overweging ver
lenen om het boekje te besluiten met
sen aantal aphorismen, waarin vooral
:ezegd wordt, wat de jonge moeder
i e t doen moet, om een aantal mis-
iruiken te voorkomen waar iedere arts
zijn practijk mee kennis maakt,
det bescheidenheid brengen wij dat
iordeel onder de aandacht van den
ichrijver terwille van een mogelijke
tweede uitgave van het boekje.
let Leven schaakgezet.
Naar het Duitsch van
LUDWTG GANGHOFER.
Hoog boven den warrelenden rook,
die uit de schoorsteenen opsteeg,,
glansden nog de laatste stralen dei-
ondergaande zon aan den bewolkten
hemel en wierpen nog een matten
schijn in het reeds duistere vertrek,
waarin slechts de metalen gaskroon,
de vergulde lijsten der schilderijen en
wapens, die hier en daar aan den
wand hingen, met hun flauw geglinster
de droefgeestige schemering onderbra
ken.
In het midden van het vertrek stond
eene slanke vrouwengestalte in een
voudige, haast armoedige kleeding.
Droeve kommer sprak uit hare gebo
gen houding en de vervallen trekken
van haar bleek gelaat, en hevig tril
den de witte handen, waarmede ze het
dunne manteltje krampachtig om
zich heen getrokken hield. In ang
stige spanning waren hare groote,
vochtige oogen op den mageren ouden
man gevestigd, die met den rug naar
haar toe, stijf, onbewegelijk voor een
der hooge vensters stond.
Een ademlooze stilte heersohto in
het vertrek; slechts gedempt werd van
de straat het rollen der wagens en de
eentonige hoefslag der paarden ver
nomen.
Steeds pijnlijker werd de uitdruk
king van smart op het gelaat der jon
ge vrouw, hare lippen begonnen te
trillen en langzaam rolden een paar
tranen over hare wangen. Met toou-
looze, bevende stem verbrak zij ein
delijk het drukkende stilzwijgen:
Leo, heb je dan werkelijk geen
goed woord voor mij en ben ik dan
wezenlijk tevergeefs gekomen?
Ja, tevergeefs, klonk het haar toor
nig en hard terug; ik heb het je toch
in duidelijke woorden gezegd, dat wij
gescheiden zijn voor eeuwig en dat je
van mij in dit leven niets meer te ho
pen hebt. Jij alleen hebt je je lot ge
kozen tegen mijn wil nu moet je
het ook alleen dragen. Je weet, hoe
ik je heb liefgehad, niet slechts als
je broeder, als een vader, en hoe van
harte gaarne ik alles gedaan en ge
geven zou hebben, ora je vroolijk en
gelukkig te maken, om je alle teleur
stellingen in het leven te besparen.
En jij! Tot dank daarvoor heb je mij
verlaten, mij aan de eenzaamheid en
een vreugdeloozen ouderdom prijs ge
geven, ter wille van zoo'n vreemden
snuiter. En waarom? Omdat hij je in
den lichtzinnïgen roes van een bal
nacht in het oor heeft gefluisterd: „Ik
heb je lief." Maar nu, niet waar, nu
heb je ondervonden, wat die liefde be-
teekent: verdriet en zorg!
Een lichte blos overtoog het gelaat
der jonge vrouw, terwijl zij zich
trotsch oprichtte uit hare gebogen
hquding.
Ja, Leo, zorgen, bittere zorgen,
maar ook naamloos, onuitsprekelijk
geluk. Maar, 't is waar, hoe zou jij
je daar een voorstelling van kunnen
maken, daar je mijn man niet kent.
Evenals ieder ander, die mij ten hu-
welijk vroeg, heb je ook hem gehaat
van het eerste oogenblik af. Je weet
niet wat in hem is en hoeveel hij bij
al zijn armoede nog te schenken heeft.
Wij zouden ook wel een beter leven
j kunnen hebben, maar juist daarom
j heb ik hem dubbel lief, omdat geen
I zorgen hem dwingen kunnen zijn
I kunst in hare wording reeds tot een
handwerk te verlagen. Hij wil het
I hoogste en zal het ook bereiken: de
schoone toekomst na dezen bitteren
strijd. Aan zijne zijde heb ik met
vreugde alle ontberingen gedragen en
j nog getracht ze zoo veel mogelijk voor
hem te verbergen. Geloof mij, Leo,
j hoe zeer ik ook al deze jaren lang naar
een verzoening met je heb verlangd,
toch had ik dezen gang nooit onder-
nomen, maar het kind, Leo, mijn
kind is ziek.
Als een smartkreet drongen de laat-
I ste woorden haar van de lippen. Eene
siddering voer door de gestalte van
haren broeder, die nog altijd onbewe
gelijk aan het venster stond. Zijn
gezicht werd beurtelings rood en
bleek, terwijl hij met toorn in het oog
naar den donkeren hemel omhoog
blikte. Een paar seconden van dood-
i sche stilte verliepen. In angstige span-
ning staarde de jonge vrouw harén
I broeder aan; eindelijk loosde zij een
I diepen zucht; met een onhoorbaar
snikken zonk haar bleek gelaat diep
'op de borst: langzaam wendde zij zich
om en ging met onhoorbare schreden
over het zachte vloerkleed heen.
Nauwelijks was zij vertrokken, of een
knecht kwam de kamer binnen en
stak de pitten der gaskroon aan.
Met eene haastige beweging keerde
zijn meester zich bij het schielijk op
flikkerend licht van het venster af en
staarde met wijd geopende oogen de
kamer rond. „Waar isklonk het
van zijne lippen, maar hij voleindig
de zijne vraag niet. Zijn gelaat nam
eene uitdrukking van sombere hard
heid aan; zwijgend, met driftige schre
den, ging hij het vertrek op en neer.
Intusschen zette de knecht een
schaakbord onder de gaskroon, plaats
te er een fijn gepolijst kistje bij, dat
de kunstig gesneden ivoren stukken
bevatte, en wilde toen de kamer ver
laten.
Jozef! sprak hem zijn meester toe
met snijdend scherpe stem, dit bezoek
wil ik niet meer ontvangen
Tot uw dienst, overste, sprak de
knecht en verwijderde zich.
Nauwelijks echter had de zware
portière zich achter hem gesloten, of
zijn meester zonk als door een aanval
van zwakte op den divan neer en sloeg
de dorre handen voor het baardig ge
laat. Zoo bleef hij eene poos zitten,
toen liet hij de armen slap neerhan
gen en mompelde:
Ik ben oud geworden; elke opwin
ding doet mij aan. Nog een paar jaar
en hij zal zich bij mij komen aanmel
den, de ongenoode gast met zandloo-
per en zeis.
Zijn gelaat droeg de uitdrukking
van eene onuitsprekelijke moeheid,
toen hij zich voor de schaaktafel op
een stoel liet neervallen. Zijne vin
gers beefden, terwijl hij in gedachten
een ingewikkeld probleem op het bord
opstelde. Hij steunde den elleboog op
de tafel, legde het hoofd in de hand
en overzag de figuren "met vorschen-
den-blik. Maar het spel, dat hem an
ders niet hartstocht vervulde, scheen
heden zijne boeiende kracht te mis
sen.
Telkens zag hij over het spel en staar
de doelloos voor zich uit.
Wat zij hem liefheeft, dien
dien
Grimmig schudde hij het hoofd en
dwong zijne gedachten zich tot het
spel te bepalen. Tevergeefs: de op
winding was sterker dan zijn wil. De
innerlijke strijd vermeerderde zijne
moeheid en deed hem eindelijk in een
toestand van doffe gedachtenloosheid
verzinken. De figuren op het schaak
bord verdwenen voor zijn blik, dan
weder namen ze eene reusachtige ge
stalte aan, om daarna weer ineen te
krimpen. Het licht der trillende vlam
men boven hem scheen uit te gaan,
flikkerde dan weer op en wisselde af
tusschen verblindenden glans en een
spookachtig schemerduister, waarin
donkere kogels, met kleurige bliksem
schichten omgeven, dansend op en
neer zweefden.
Toen, op eenmaal, barsten al die
kogels en eene groenachtige scheme
ring vervulde het gehe'ele vertrek. Den
speler, die zich alleen had gewaand,
voer eene kille huivering door de le
den, want vlak voor de tafel stond
eene spookachtige gestalte, die in de
rechterhand eene zeis en in de linker
een zandlooper hield. Door de scheu
ren van zijn zwart, tot lompen ver
gaan gewaad waren de witte, ont-
vleeschte beenderen zichtbaar. Knik
kend bewoog hij den kalen, slechts
van een paar grijze haarbosjes omge
ven schedel .waarin de leege ooghol
ten zoo akelig staarden, terwijl een
zoo ijzige lach om de tanden grijnsde,
dat den ouden soldaat, die zonder
vrees te midden van den dichtsten ko
gelregen had gestaan, het bloed haast
in de aderen stolde.
De Dood, de Dood, steunde de
Overste, zonder echter de lippen te be
wegen, zonder zich te verroeren.
De dood legde zeis en zandlooper
neer, schoof een stoel bij de tafel en
zeide: „Kom oude, wij zullen met el
kaar om het reStje van uw leven spe
len."
De Overste bewoog zich niet, en toch
was het hem, alsof hij, om zijn spel
op te stellen, met beide handen naar
de kleur greep, waarmede hij het liefst
placht te spelen. De Dood echter stak
de beenige vingers uit. „Halt. dat is
mijn kleur," grijnsde hij, baalde de
zwarte stukken naar zich toe, en daar
stond als door een tooverslag het ge-
heele spel al op het bord.
Het Leven heeft den eersten zet.
hoorde de Overste zijn tegenspeler
mompelen, maar toen hij den arm
reeds boven het spel bracht, om den
pion vóór den koning vooruit te schui
ven, legde zich plotseling een klein
wit handje op de zijne, om hem tegen
te houden.
Verschrikt keek hij op en zag aan
zijne zijde een allerliefst, klein meisje
in een lang sneeuwwit hemdje staan.
Het had een rond, rozig gezichtje,
blonde lokken en blauwe oogen, juist
als zijne zuster, toen die ook nog zoo'n
klein ding was.
..Hé, toe. mag ik voor u spelen?"
vleide het kind. en zonder antwoord
af te wachten, klauterde het bij den
Overste op de knieën en maakte het
zich daar gemakkelijk.
Toen begon de Dood zoo hevig te
lachen, dat een van zijne holle tanden
uitviel en midden op het schaakbord
rolde. „Haha. nietig Leven, gewaagt
het te spelen tegen mij. den eeuwig
onoverwonnen meester?" En om het
kind schrik aan te jagen, klapperde hij
luide met zijne botten.
Maar het jonge Leven keek hem aan
met een zoo onschuldig verbaasden
blik, alsof het volstrekt niet wist, wie
de Dood eigenlijk was. Dat scheen den
knekelman te ergeren, en toornig
snauwde hij het kind toe: „Begin!"
„Best, hest," lachte het Leven en
greep met beide handen zoo onbezon
nen tusschen de stukken, dat den
Overste van schrik de haren te berge
rezen en hij begon te vreezen, dat reeds
na een paar zetten het spel verloren
zou zijn. Maar, het was vreemd: hoe
dwaas en hoe onvoorzichtig het Leven
ook speelde, de Dood scheen blind te
zijn, want van geen van de voordee-
len, die het Leven door zijn onverstan
dig spel hem bood, trok hii partii;
veeleer rukte hij zoo aarzelend en
langzaam vooruit, als voelde hij zich
machteloos tegenover het lachende
Leven. Dit echter scheen te spelen,
zoodat de Overste weer begon te hera
demen.
Door den gloeienden ijver, waarme
de de Overste het spel volgde, merkte
hij nauwelijks hoe de last op zijn
schoot al zwaarder en zwaarder werd.
hoe het kind in het witte hemdje lang
zamerhand veranderde in een aardig
elegant gekleed dametje, met een sier
lijk hoedje op het naar de mode gefri
seerde haar. En het bekoorlijke da
metje. wie blijde levenslust uit de
schoone oogen straalde, rukte met moe-
dige, bijna overmoedige zetten tegen
den Dood ten strijde, ontnam hem stuk
voor stuk en bracht hem zóó fn liet
nauw, dat hij al haast overwonnen
scheen.
Doch plotseling een enkelen,
schijnbaar onbeduidenden zet had het
Leven niet gezien daar sprong ce
Dood met zijn paard uit de achterhoe-
de naar voren een tweede boozt
zet en het Leven had zijne koningin
verloren, de grootste bekoring en de
beste kracht van het spel.
Met oogen vol ontzetting keek de Over
ste op en zag eene bedaagde vrouw op
z'n schoot zitten, zag hoe de schoonheid
I week van haar gelaat, hoe de trekken
I scherper werden, de glans der oogen
uitdoofde en het goudblond van het
haar in een vaal grijs overging. De
rimpelige handen van het oude, grijze
moedertje met haar ouderwetsch kleed
en haar stijf mutsje beefden, als zij
na lang hoofdschudden en bedenken
de figuren verzette; zij had berouw
over eiken zet, klaagde en jammerde
over haar dwaze spel, en toen de Dood
gestadig naderend, haar hard en
j wreed bedreigde, begon zij te weenen
en te smeeken:
„Laat u toch vermurwen, ongevoe
lige Dood, laat mij dezen eenen zet
terugnemen. Ge hebt immers nog tijd
genoeg om het te winnen; ik wil nog
niet verliezen, ik wil nocr niet ster
ven!"
„Geen sprake van!" brulde de Dood,
en hoekige bliksemschichten schoten
uit zijne leege oogholten. Er is geen
genade meer voor je, nutteloos Leven,
dat niets meer te doen hebt in de we
reld."
„O ja, zoo veel nog, zoo veel," smeek
te het oude Leven. „Wat hebt ge dan
aan mij? Ik kan nog nuttig ziju in de
wereld, en is het dan ook al uit niet
mijn eigen geluk. Zoo kan ik mij nog
verheugen in het geluk van andereu;
ik kan weldoen en gelukkig maken."
„Dat hadt ge al lang kunnen doen,
maar ge hebt het verzuimd."
Met deze honende woorden deed de
Dood een sluwen zet en grijnsde:
„Schaak aan het Leven!"
Het was den Overste, of zijn hart op
hield te kloppen, toen hij al die ont
zettende dingen zag en hoorde; zijn
eigen bestaan immers was de inzet
van het spel. en hij zag, dat dat spei
onherroepelijk verloren was. Hij voel-
de de vale bleekheid zijner wangen,
voelde, hoe hem van angst de oogen
uit de kassen puilden. Hij wilde hji
Leven hii zijn spel helpen de onver
standige zetten verhoeden, maar zijn
i tong was als verlamd en als versteend
zijn arm, waarmee hij het oude Leven
krampachtig omvat hield. Hij zag het
einde naderen, zet voor zet, en telkens
weer klonk hem de honende bedreiging
van den dood in de ooreu: „Schaak
aan het Leven."
Nu zag hij, dat er voor deu witten
koning van het Leven nog slechts
1 twéé zetten overbleven: een slechte,
waardoor het spel dadelijk verloren
zou zijn en een goede, waardoor de
j koning zich achter de drie overgeb.
ven stukken redden kon.
En nu schenen deze drie stukken te
leven en den eenzamen koning te wen
ken. Zij droegen wezenlijke menschen-
gezichten: het eene had het gelaat van
j een lief kind, het tweede de trekken
I van de jonge vrouw, die nog kort te
I voren hier vergeefsche tranen had ge
stort. het derde de edele, verstandige
trekken van een man, de trekken van
dien gehate, om wiens wille hij de ge
liefde zuster verloren had.
In angst en spanning staarde de
Overste met doordringenden blik op
de beverige vingers van de oude vrouw.
Welken zet zou zij doen? Toch wel den
goeden!
Maar neen, zij greep naar den ko
ning en bewoog hem in de richting van
het verderfelijke veld. In zegevierende
vreugde hief de Dood reeds een scha
terend gelach aan en knikte met zijn
kalen kop, terwijl groenachtige von
ken aan de fladderende haarbosjes
knetterden, toen plotseling de ijzeren
I tooverban, die den Overste omvangen
hield, verbroken werd.
„Mijn God, niet dien zet. den ande
ren!" riep hij in vertwijfeling met
I schrille stem uit, en om het spel nog
te redden, wierp hij zich het beide ar-
I men op de tafel en de' stukken over
I den grond.
Een helder licht vervulde de kamer.
Plotseling uit zijn afschuwelijken
droom ontwaakt, staarde de slaper met
wijd geopende oogen om zich heen,
zag, hoe hij alleen voor do wankelende
tafel zat en hoe de stukken over het
tapijt rolden. Met een gezicht, bleek
van schrik, kwam de knecht de kamer
inloopen. Hij had-zoo'n ontzettenden
gil gehoord. Wat zijn' meester dan
toch om 's Hemels wil overkomen was?
I „Niets, niets" stamelde de Overste,
j terwijl hij niet beide handen naar zijn
voorhoofd tastte, waarop koude drop
pels zweet parelden. Toen sprong hij
on. zijne beenen konden hem nauwe
lijks dragen, maar hij bekommerde
zich niet om die zwakte. „Mijn hoed,
lozef. en mijn pels, maar gauw, gauw
en jij jij gaat met me mee. gauw.
gauw dan toch!"
De knecht spoedde zich hoofdschud
dend heen en bracht het verlangde.
Toen hij daarna met het licht zijn heer
voorging de trap af. zag hij, hoe groote
I tranen in zijn grijzen baard druppel-
den. en hoorde bij hem onder ingehou-
J den snikken stamelen:
„Neen, nog is het niet te laat. Ik
kan nog nuttig zijn en mij in haar ge
luk verheugen. Schaak. schaakmat
de Dood!"
Toen gingen beiden naar buiten in
den koelen nacht, en de sterren, die aan
den hemel stonden, wierpen een milden
schijn over den weg, waarop heer en
knecht zich haastig voortspoedden.
ALLERLEI.
Per luchtballon over de Middellandsclie Zee.'
Het voornemen van den bekenden
Franschen luchtreiziger, graaf De la
Vaulx, om in zijn luchtballon „Le Mé-
diterrénéen" van Toulon uit de Mid-
dellandsche Zee over te steken, vormt
te Parijs het onderwerpt van alle ge
sprekken. De la Vaulx, wiens ballon
is voorzien van inrichtingen voor tele
grafie zonder draad, berekent den
duur zijner reis op 30 dagen. Door
een inschrijving in het Fransche leger
en bij de vloot zijn de kosten geraamd
op 70,000 francs, bijeengebracht.
De aanleiding tot dit succes is te
zoeken bij de slechte ervaringen, wel
ke in 1870/71 met de ballonpost zijn
opgedaan. Destijds zijn twee ballons
spoorloos verdwenen. Men vermoedt,
dat zij in zee zijn verongelukt. Het
gevaar, naar zee gedreven teworden. is
in den laatsten tijd door de nachtrei
zen nog vergroot, die in den oorlog
altijd moeten plaats vinden, als het
er om te doen is een groot, door vijan
den bezet gebied over te vliegen. Se
dert men kort geleden op het denk
beeld gekomen is. ook de stelling eener
vijandelijke vloot met vrije ballons te
verkennen, die van kruisers opstijgen,
is de noodwendigheid, om de ballons
te voorzien van bijzondere inrichtin
gen voor zeereizen, nog dringender ge
worden. opdat de ballons bij het da
len in zee weder opgevischt, of indien
dit niet mogelijk is, zichzelf helpen
kunnen, doordat zij zich laten drij
ven naar de naaste kust.
De ingenieur Hervé heeft daartoe
verscheidene toestellen uitgevonden.
Het voornaamste is het in zee gewor
pen drijfanker. Het heeft den vorm
van een platte kast zonder bodem en
deksel met vele aan de kortste zijde
gelijkloopende vakken. In het water
stelt het zich vanzelf zoodanig op, dat
de kortste vlakken rechtop staan. Aan
beide zijden zijn kabels bevestigd, dfe
naar den ballon voeren. Een dobber
zorgt er voor, dat het drijfanker niet te
diep onder de wateroppervlakte zinkt.
Trekt de ballon dit drijfanker zooda
nig door het water, dat dit glad door
de vakken vloeien kan, wat bij ge
bruik van even lange lijnen het geval
is, dan heeft slechts een kleine vertra
ging van de vaart plaats. Wordt één
lijn door den aeronaut verkort, dan
neemt de kast een schuinen stand
aan, het water drukt op de vakvlak-
ken en drijft het anker en daarmede
ook den ballon voortdurend zijwaarts.
Het is Hervé gelukt met zulk een an
ker 60 graden naar rechts en naar
links van den koers van den wind af
te wijken, in het geheel dus een cir
kelsegment van 120 graden te beheer-
schen.
Bijzondere moeilijkheid levert het
op. den ballon daarbij altijd op on
geveer dezelfde hoogte boven het wa
terniveau te houden. Hiervoor heeft
men een bevredigende oplossing ge
vonden, door den ballon te voorzien
van een sleeptouw, dat met zoo weinig
mogelijk wrijving op het water drijft,
tevens echter zwaar genoeg is, om den
vallon bij het dalen aanzienlijk te ont
lasten en in het omgekeerde geval te
belasten.
De hallonmand heeft dubbele wan
den en bevat in de tusschenruimte der
wanden behalve ballast ook olie, een
sterke electrische batterij, een toestel
voor draadlooze telegraphie en vele
mstrumenten. Bovendien is de ballon
toegerust met een gewoon anker en
electrische signaalinrichtingen.
Op de kaart is de route aangegeven,
welke De le Vaulx op zijn tocht over
de Middellandsche Zee hoopt te kun
I nen volgen.
Het omschreven portret.
Het zal in het vervolg onmogelijk
zijn. om zijn identiteit voor de politie
te verbergen. De welbekende Fransche
professor Alphonse Bertillon heeft
door proeven aangetoond, dat, wan
neer zelf- de fotografie van een of an
der individu diens uiterlijk niet goed
weergeeft een geoefend leerling die
zijn lezingen over het omschreven por
tret heeft gevolgd, dat wil zeggen een
portret, dat door het woord beschreven
wordt, zich niet in den persoon, dien
hij moet arresteeren kan vergissen.
Een journalist heeft de proefnemin
gen bijgewoond', die de directeur van
den ahthropometrischeu dienst in te
genwoordigheid van den heer Lépine.
het hoofd der politie en vele andere
autoriteiten heeft genomen, welke ver
rassende resultaten hebben opgeleverd.
Zeventig leerlingen waren voorts te
genwoordig. aankonTende officieren
die na afloop van den cursus b" hun
brigade deze nieuwe signaleermetho-
de zullen onderwijzen, '-vangenbe-
waarders. inspecteurs van nolitie enz.
Het signalement is niet een fotogra
fie men signaleert door woorden het
portret, d. w. z. de gestalte, de lengte
van het oor. de kleur van liet oog, van
den baard en den vorm en de afmeting
van het voorhoofd, neus. lippen, den
mond. kin, wenkbrauwen, oogharen,
den omtrek van het profiel, en van het
gelaat en dan vooral sommige bijzon
derheden, welke de samenstelling van
het oor vertoont, het type, dat beant
woordt aan de anthropometrische
waarnemingen en de chromatische
aanwijzingen, die op de beschrijving
voorkomen. Het spreekt van zelf. dat
men bij een signalement de afwijkin
gen bij een individu of de karakteris
tieke eigenschappen op den voorgrond
plaatst.
Een vijftigtal beschrijvingen die alle
het omschreven portret van de leerlin
gen van den heer Bertillon bevatten,
bevinden zich bij den prefect van po
litie. Evenals kaarten schudde de heer
Bertillon ze door elkaar en noodigde
een inspecteur en een gevangenisbe
waarder uit, den man uit te zoeken,
die op de beschrijving vermeld staat.
Het duurt niet lang: een kort onder
zoek en bijna zonder aarzelen brengt
de inspecteur een gendarme, de ge
vangenisbewaarder een inspecteur en
de gendarme een gevangenisbewaarder
naar voren. Drie keer wordt de proef
neming herhaald en zij slaagt uitste
kend met een verbazingwekkende
nauwkeurigheid. Allen zijn zeker van
hun zaak, niemand aarzelt of vergist
zich.
Een brigadier der gendarmes, wien
men een omschreven portret overhan
digt lacht even en houdt zichzelf aan:
het was zijn eigen portret.
Ten slotte werden den leerlingen ge
fingeerde signalementen overhandigd.
Niemand liep er echter in. sommigen
brachten het terug, zegende, dat nie
mand in de zaal aan de beschrijving
beantwoordde, anderen zeiden, dat
deze onnauwkeurig was.
Twee beroemdheden.
Van twee beroemde Engelsche schrij.
vers werdt bet volgende verhaald:
Toen Rudvard Kipling eens een be
zoek bracht aan Thomas Hardy, ging
hij met dezen een huis zien, t'welk
deze had gezegd, dat hij geschikt
voor hem achtte.
Bij het bezichtigen, toen Kipling
buit en gehoonvijdte was. zei I lardy
tót de rondleidende eigenares:
„Ik kan u nu wel even zeggen, dat
die Mijnheer, die er zin in heeft, nie
mand minder is dan Rudvard Kip
ling."
„Zoo?" was het antwoord. „Ik heb
dien naam nooit te voren gehoord."
Een oogenblik later vond Kipling
gelegenheid de eigenares voor een
oogenblik ter zijde te nemen.
„Weet u wel", zeide hij, „wie die
Mijnheer is, die mij hier gerecomman
deerd heeft? Niet? Nu het is Thomas
Hardy, de beroemde schrijver."
„Zoo waarlijk?" antwoordde de
dame imperturbabel, -- „het is vandaag
voor het eerst van mijn leven, dat ik
zijn naam hoor!"
Of de huur is aangegaan, meldt de
geschiedenis niet.